Plan: | Bedrijventerrein Gravendam 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201300025-0005 |
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2010)
Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010. Daarnaast zijn inmiddels een aantal actualisaties vastgesteld. Op 23 augustus 2011 is de eerste herziening vastgesteld. Op 29 februari 2012 is de 'Actualisering 2011' vastgesteld. Tot slot is de actualisatie 2012 vastgesteld op 30 januari 2013.
Gebiedsopgaven Duin- en Bollenstreek
Noordwijkerhout is gelegen in de Duin- en Bollenstreek. Dit gebied is onderdeel van de kustzone en vormt binnen de Randstad de overgang van de Zuid- naar de Noordvleugel en staat sterk onder stedelijke invloed. Belangrijk element daarin is de Greenport Bollenstreek als de belangrijkste economische (en ook toeristische) drager.
Vooral voor de greenportfunctie zijn er in de planperiode in de Bollenstreek de nodige ontwikkelingen aan de orde. Deze zijn echter niet relevant voor het onderhavige bedrijventerrein.
Beleid bedrijventerreinen
Het plangebied is op de functiekaart van de structuurvisie aangewezen als bestaand bedrijventerrein (zie afbeelding). Daarnaast is het gebied ten noorden van het plangebied (tot aan de Pilarenlaan) ook aangewezen als bedrijventerrein. Dit gebied is momenteel nog niet als zodanig in gebruik, maar kan mogelijk in de toekomst worden benut voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.
Uitsnede Functiekaart Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Het beleid voor bedrijventerreinen is erop gericht dat de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde is voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu.
Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Streefwaarde bij herstructurering is een ruimtewinst van 10%.
Veel van de huidige perifere detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt door de provincie de uitbreiding van perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd.
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Daarnaast is op 23 augustus 2011 de eerste herziening vastgesteld. Tot slot zijn op 29 februari 2012 de 'Actualisering 2011' en op 30 januari 2013 de 'Actualisering 2012' vastgesteld. In de Actualisering 2011 zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven. Wel zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Voor het bedrijventerrein Gravendam zijn met name de gewijzigde regels voor kantoren relevant.
Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor het bedrijventerrein het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.
Artikel 7 Kantoren
Lid 1 kantorenlocaties
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedssfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes in de kantoorontwikkelingslocaties, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedssfeer van deze haltes liggen gronden die te voet binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn. Voor Den Haag Centraal en Rotterdam Centraal geldt dat binnen de invloedssfeer eveneens gronden liggen die vanaf deze haltes binnen 10 minuten bereikbaar zijn met natransport via hoogfrequente bus- en railverbindingen; kantoren mogen alleen worden toegelaten in de directe nabijheid van de haltes van het natransport.
Lid 2 uitzonderingen
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op:
Lid 3 afwijkingsmogelijkheid
Bestemmingsplannen mogen in afwijking van het bepaalde in lid 1 nieuwe kantoren mogelijk maken voor zover het gaat om:
Voorwaarde daarbij is dat strikte toepassing van het bepaalde in lid 1 zou leiden tot onevenredige benadeling van andere belangen. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.
Artikel 8 Bedrijventerreinen
Lid 1 uitsluiten bedrijfswoningen
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Lid 2 uitzondering voor woningen op een bedrijventerrein
Een bestemmingsplan kan in afwijking van het bepaalde in lid 1 een bestemming bevatten die woningen mogelijk maakt, voor zover het gaat om:
Lid 3 hoogst mogelijke milieucategorie
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten. De toelichting is opgenomen in 4.4 Bedrijven en milieuzonering.
Lid 4 afwijkingsmogelijkheid na regionale afstemming
Afwijking van het bepaalde in lid 3 is mogelijk indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Artikel 9 Detailhandel
Lid 1 geen detailhandel buiten de centra
Een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijst geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
Lid 2 uitzonderingen
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat de volgende ontwikkelingen mogelijk maakt:
Lid 3 nevenassortimenten
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn bestemd voor detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a, b, c en d, stellen regels aan de nevenassortimenten. De oppervlakte van deze winkelvoorzieningen mag voor een deel voor de verkoop van nevenassortiment worden gebruikt.
Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Lid 4 ontwikkelingen groter dan 2.000 m² binnen de centra
Een bestemmingsplan dat detailhandel mogelijk maakt op gronden die zijn gelegen binnen de in lid 1 bedoelde bestaande en nieuwe winkelconcentraties gaat bij detailhandelsontwikkelingen die groter zijn dan 2.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Lid 5 ontwikkelingen groter dan 1.000 m² met perifere detailhandel
Een bestemmingsplan dat ontwikkelingen van perifere detailhandel mogelijk maakt, zoals bedoeld in lid 2 onder b, c en d gaat bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).