direct naar inhoud van Artikel 13 Wonen
Plan: Mossenest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201200019-0003

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor huis-aan-huis-gebonden-beroep;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': een parkeergarage onder de woningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
13.1.1 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  • a. gebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak, waarbij daarnaast de volgende aanduidingen gelden:
    • 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen': zijn uitsluitend geschakelde woningen toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld': zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. de gevel van het hoofdgebouw dient ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' te worden uitgevoerd als dove gevel;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  • e. het maximale bebouwingspercentage is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage (%)', indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;
  • f. ter plaatse van de gevellijn dient de voorgevel van het gebouw in deze lijn te worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse weergegeven;
  • h. de inhoudsmaat van de woning zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan mag - behalve door middel van uit- en aanbouwen op grond van het bepaalde in lid 13.2.2 zijn toegestaan of het aanbrengen van dakkapellen - niet worden vergroot.
13.2.2 Aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning bedragen tot een maximum van 60 m2 met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • b. de afstand van het bijgebouw tot enig punt van de woning, met inbegrip van een eventueel aanbouw, moet bedragen tenminste 4 meter;
  • c. de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 4,5 meter bedragen;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen niet toegestaan;
  • f. ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang ': een onderdoorgang met een vrije hoogte van minimaal 3 m vanaf peil;
  • g. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand bijgebouw': zijn uitsluitend vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  • h. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 2,5 en 4 meter bedragen.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde,worden gebouwd, met inachtneming van het gestelde in sublid 21.2.3.

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. situering en de goot- en bouwhoogte van uitbouwen en bijgebouwen, indien deze gebouwen over een diepte van meer dan 2,5 meter in de zijerfgrens worden gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen te weeg brengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen, met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad; bij de toepassing van deze bevoegdheid hanteren burgemeester en wethouders het figuur erfroos (bijlage 2) van de regels van dit plan als leidraad;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. een goede woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  • a. sublid 13.2.2 onder a, teneinde erfbebouwing tot een grondoppervlakte van 85 m2 toe te staan, mits de oppervlakte van het bij de woning behorende zij- en achtererf ten minste 250 m2 bedraagt;
  • b. sublid 13.2.2 onder c, teneinde voor woningen die niet grenzen aan tuinkamerwoningen (woningen waarvan de woonkamer over de volledige breedte grenst aan de achtertuin), de diepte van uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen over ten hoogste de helft van de woning te vergroten, mits:
    • 1. de diepte niet meer dan 4 m bedraagt;
    • 2. een onbebouwde ruimte overblijft van ten minste 25 m²;
    • 3. geen inbreuk mag worden gemaakt op het bepaalde in lid 13.2.2 sub a ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
  • c. sublid 13.2.2 onder d en c, teneinde de nokhoogte van uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen te vergroten, indien dit een beter stedenbouwkundig beeld oplevert in verband met de dakhelling van het hoofdgebouw, met dient verstande dat de nokhoogte te hoogste mag bedragen:
    • 1. van uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen 7 m;
    • 2. van vrijstaande bijgebouwen 6 m.
13.4.2 De in sublid 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de parkeerbalans;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Verboden gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van een garage voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of seksbedrijf;
  • d. het gebruik van het hoofdgebouw als beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte;
  • e. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
13.5.2 Aan huis gebonden beroep

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval niet verstaan, het gebruik van de woning voor aan huis gebonden beroep, onder voorwaarden dat:

  • a. de activiteiten geen hinder voor de woonsituatie mogen opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunningplichtig dan wel meldingsplichtig zijn;
  • b. de activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • c. de activiteiten mogen geen detailhandel en horeca betreffen;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • e. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maximaal 30 % van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.