direct naar inhoud van 3.3 Sectoraal beleid
Plan: Landgoed Offem en omgeving
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01

3.3 Sectoraal beleid

3.3.1 Welstand, beeldkwaliteit

Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota wordt gebruikt als toetsingskader bij ingediende bouwplannen. Toetsers van de gemeente en de speciaal daarvoor ingestelde Welstandscommissie beoordelen aan de hand van de welstandscriteria in de nota of een bouwplan past binnen het beleid. Tegelijkertijd biedt de nota richtlijnen bij de start van plannen en bouwinitiatieven van burgers en ontwikkelende partijen. De Welstandsnota geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van Noordwijk te benoemen en daarmee te bewaken.

Welstandsnota
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Opdrachtgevers, burgers en architecten kunnen in een vroeg stadium informeren welke criteria van toepassing zijn. Voor kleine veranderingen en aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn objectieve criteria vastgesteld, die een ambtelijke toets mogelijk maken. Voor grotere bouwplannen in een bestaande omgeving geven de criteria een handreiking bij het maken van een ontwerp, dat binnen zijn context past.

Een belangrijke pijler van de Welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. Het plangebied behoort tot de gebieden 'Individuele woningbouw', 'Sport en recreatie', 'Landgoederen' en 'open agrarisch landschap'. Hierna worden welstandsniveau's voor deze gebieden genoemd. Per niveau gelden eigen welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01_0007.jpg"

Afbeelding - Welstandsgebieden

Individuele woningbouw
Voor de individuele woningbouw geldt een regulier welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van een afwisselend beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen, zorgvuldige detaillering en het traditionele materiaalgebruik.

Sport en recreatie
Voor sport- en recreatieterreinen met de veelal heldere indeling geldt een regulier welstandsniveau. Bij beoordeling wordt gelet op een terughoudende architectuur en landschappelijke inpassing.

Landgoederen
Voor de statige panden tussen het groen met de verzorgde architectuur en verfijnde details, geldt een bijzonder welstandsniveau.

Open agrarisch landschap
Voor het open agrarisch landschap geldt een regulier welstandsniveau in lijn met de bescheiden rol van de bebouwing. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen. De plaatsing van de gebouwen moet recht doen aan het verkavelingspatroon van het landschap.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Nieuwe ontwikkelingen, op basis van wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden, dienen te voldoen aan de eisen die vanuit welstand voor de verschillende gebieden worden gegeven.
3.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Verdrag van Malta
De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. In Nederland is meer dan de helft van de archeologische resten vooral in de 20ste eeuw ongezien verloren gegaan. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom in het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel Conventie van Valletta of Verdrag van Malta genoemd, tot stand gekomen.

Het voornaamste doel van dit verdrag is behoud van archeologische resten in de bodem. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen en daarmee is de gemeente aangewezen als primair verantwoordelijk voor het behoud van het bodemarchief.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan moet het archeologisch bodemarchief beschermen.
  • Voor bepaalde ingrepen in de bodem kan het nodig zijn om vooraf een archeologisch onderzoek te moeten uitvoeren.


Monumentenwet 1988
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Er worden in de Monumentenwet verschillende monumenten onderscheiden:

  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk gebouwd monument;
  • Beschermd stads- of dorpsgezicht;
  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk archeologisch monument.

Daarnaast zijn er werelderfgoederen. Deze monumenten komen op de Werelderfgoedlijst te staan.

Gemeenten hebben vanuit de Monumentenwet 1988 de Verordening op de archeologische monumentenzorg (Monumentenverordening) en de Monumentencommissie als belangrijke instrumenten voor de bescherming van erfgoed. In de praktijk houdt de monumentencommissie zich voornamelijk bezig met gebouwde monumenten en minder met archeologie en landschap. Het gaat dan om het afbreken, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument en het herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar bracht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van monumenten is geregeld in de Monumentenwet (rijksmonumenten) en in de Monumentenverordening (gemeentelijke monumenten). Het bestemmingsplan hoeft geen nadere regelgeving voor monumenten te bevatten.

Besluit ruimtelijke ordening
Per 1 januari 2012 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op basis hiervan wordt het verplicht in bestemmingsplannen een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Vanwege deze wijziging van het Bro wordt in het bestemmingsplan aandacht besteed aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Beleid

Integrale Erfgoednota
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente er vanaf 1 september 2007 een aantal verplichtingen bij gekregen met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en de bewustmaking van het publiek.

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moet de gemeente Noordwijk verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn door de gemeenteraad vastgelegd in de Integrale Erfgoednota Noordwijk (d.d. 28 juni 2011).

Beleidsbeslissingen "Bescherming van het bodemarchief" in ruimtelijke planprocedures:

  • 1. Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening worden de archeologische belangen volwaardig meegewogen om behoud in situ na te streven.
  • 2. Op de Archeologische Beleidskaart Noordwijk wordt per gebied met een archeologische verwachtingswaarde in de gemeente een regime aangegeven, dat vaststelt bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met archeologische verwachtingswaarden en welke eisen daaraan worden gesteld. De archeologische beleidskaart wordt vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen en gehanteerd bij de vergunningverlening.
  • 3. Voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarde wordt in de planregels van nieuwe bestemmingsplannen opgenomen dat aan reguliere bouw- en aanlegvergunningen archeologische voorschriften kunnen worden verbonden. Daarvoor worden de planregels bij de integrale erfgoednota Noordwijk 2011 gebruikt. De planregels zijn gekoppeld aan de verwachtingsgebieden.
  • 4. De Erfgoedverordening Noordwijk 2011 is ook vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2011. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen en wordt een goedkeuringsvereiste opgenomen voor Programma's van Eisen en Plannen van Aanpak voor archeologisch veldonderzoek. Ook rapportages worden door het bevoegd gezag beoordeeld.
  • 5. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en bouwplannen met bodemverstorende activiteiten (verstoorder) dienen, conform het veroorzakerprincipe, de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek te dragen. Als de kosten excessief zijn is de gemeente medeverantwoordelijk voor de kosten. Kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van betreffende projectbegroting.
  • 6. De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt gewaarborgd door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • 7. De gemeente hecht na onderzoek grote waarde aan de kwaliteit van het behoud ex situ.
  • 8. De gemeente heeft niet de intentie om archeologisch veldonderzoek binnen de gemeentegrenzen zelf in eigen beheer uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01_0008.jpg" Afbeelding - Landgoedbiotoop (bron: Provinciale Cultuurhistorische Atlas)

Archeologisch beslisproces voor ruimtelijke plannen
De gemeente Noordwijk kent vier categorieën waar zij verschillende regimes voor heeft bepaald. Deze zijn:

  • Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting).


De verschillende archeologische verwachtingswaarden die op het plangebied van toepassing zijn, zijn op de afbeelding weergegeven. Tevens is het bijbehorende beleid per waarde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-OH01_0010.jpg"

Afbeelding - Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart & Archeologische Beleidskaart (globale plangrens in blauw weergegeven)

De archeologische verwachting voor de verschillende archeologische beleidsadviesgebieden is uiteengezet in het rapport 'In de bodem van Noordwijk', dat ter onderbouwing van de totstandkoming van de archeologische beleidskaart van de gemeente geldt. Hierna volgt een omschrijving per beleidsadviesgebied.

Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
Voor archeologische terreinen is de archeologische waarde al vastgesteld. De aanwijzing als archeologisch terrein door de provincie heeft als doel deze terreinen te behouden, d.w.z. het handhaven van archeologische waarden in situ. Ruimtelijke ontwikkeling binnen deze zones worden afgeraden. Is behoud in situ echter niet mogelijk, dan dient er altijd een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden in acht te worden genomen. Hierbij dient de provincie betrokken te worden.

Dit principe van zorgvuldige omgang met archeologische waarden is tevens geldig voor de dorpskernen binnen de gemeente. Voor deze kernen is het zeker dat er archeologische waarden aanwezig zijn vanaf tenminste de Late Middeleeuwen. Op basis van dit gegeven heeft de gemeente besloten de betreffende gebieden onder dezelfde beleidsadviescategorie te laten vallen als de archeologische terreinen.

Daardoor geldt voor beide typen archeologische gebieden altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm.

Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt, dat op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting).
Deze gebieden hebben, op basis van de geologische en bodemkundige opbouw evenals door eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge kans ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde

Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 500 m2 en een diepte van 50 cm is een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting). 
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Hieronder vallen ook de locaties waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 50.000 m2 en een diepte van meer dan 50 cm.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De archeologische waarden en verwachtingswaarden uit het plangebied dienen op de verbeelding te worden opgenomen. Het betreft hier de (verwachtings)waarden 'Dorpskern omstreeks 1850', 'Gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde' en 'Gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde'.
  • De gemeente Noordwijk is voor archeologie en monumentenzorg het bevoegd gezag.

Monumentenregister
Aanwezige rijksmonumenten
De rijksmonumenten binnen het plangebied vallen alle binnen de grenzen van het landgoed. Voor het gehele landgoed geldt een complexbescherming als rijksmonument. In aanvulling hierop zijn 9 onderdelen van het landgoed, zoals de historische tuin- en parkaanleg, het koetshuis, en twee dienstwoningen, beschermd als rijksmonument. De volledige beschrijvingen van de rijksmonumenten zijn opgenomen in bijlage 1.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het landgoed en diverse onderdelen daarvan zijn aangewezen als rijksmonument en als zodanig wettelijk beschermd. Dit bestemmingsplan benoemt alleen de cultuurhistorische waarden zonder daaraan nadere regels te verbinden. Deze regels vloeien al voort uit andere regelgeving, namelijk de Monumentenwet.
3.3.3 Wonen

Een doorkijk over de crisis heen, Woonvisie 2012
In de raadsvergadering van 29 maart 2012 is de geactualiseerde woonvisie 2012, getiteld 'een doorkijk over de crisis heen' vastgesteld. In de geactualiseerde woonvisie 2012 is de segmentering van de woningbouwprogramma’s aangepast. Daarnaast worden andere instrumenten in beeld gebracht met als doel de woningmarkt in beweging te krijgen. Er moet gebouwd blijven worden, maar wel aan de hand van een realistisch bouwprogramma.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeld niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft geen gevolgen voor de planopzet.
3.3.4 Groen

Natura 2000
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Zij doet dit onder meer door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet kent een externe werking: zowel projecten en handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn. Voor elk plan, project of handeling die mogelijke significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er is sprake van ‘significante gevolgen’ wanneer: ‘Een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen’.
Ingrepen met mogelijke (negatief) significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied zijn niet toegestaan, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Coepelduynen'. Dit gebied is op 16 februari 2010 door de minister van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied en betreft zowel een Vogelrichtlijn- als habitatrichtlijngebied. Momenteel wordt een beheerplan voor dit gebied opgesteld.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plan moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 biedt onder andere de juridische basis voor vergunningverlening. De wet bepaalt dat projecten die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.

In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van Natura 2000-gebieden is verankert in de Natuurbeschermingswet. Hieruit vloeit dus eveneens voort dat het plan rekening moet houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en geen ontwikkelingen mogelijk mag maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Beleidsplan Groen
Het streven van Noordwijk om zich te ontwikkelen tot een brede kwaliteitsbadplaats voor jong en oud en het hiermee samenhangende ambitieniveau met betrekking tot de omgevingskwaliteit heeft geleid tot een visie op de groenstructuur vastgelegd in het Beleidsplan Groen (BPG). Het BPG kan beschouwd worden als een uitwerking van de groene component van de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 voor de periode 2008-2018.

De randzone Offem vormt een onderdeel van de ecologische verbinding in de provinciaal ecologische hoofdstructuur. Het landgoed zelf, met aangrenzende weilanden, gescheiden door boomwallen, is een cultureel-historisch en ecologisch waardevol element. Het fungeert als een belangrijke drager van het groene oostelijke dorpsrandgebied van Noordwijk-Binnen.

De ecologische waarde van deze zone kan worden vergroot door deze intern te versterken en zuidwaarts, langs de provinciale weg N206, te ontwikkelen, door middel van het aanbrengen van boselementen afgewisseld met graslanden. Hierdoor ontstaat aan de oostzijde van Noordwijk, aansluitend op het natuurgebied Polder Hoogeweg (weidevogelgebied), een krachtige drager van de groene geleding, die tevens toeristisch-recreatief aantrekkelijk is en aansluit op de historische karakteristieken.

Visueel

  • Handhaven (monumentale) boombeplantingen op het landgoed Offem, langs de Nachtegaalslaan en rond de graslanden ten oosten van het landgoed.
  • Versterken structuur van bostongen en boomwallen tussen de provinciale afslag Herenweg en het Gemeentelijk Sportpark Lageweg en tussen het sportpark en het landgoed Nieuw-Leeuwenhorst (parallel aan de provinciale weg N206).

Recreatie

  • Realiseren van een aantrekkelijk wandel-/uitloopgebied voor Noordwijk.

Natuur

  • Ecologisch beheer, en waar mogelijk de natuur grootschalig tot dicht bij Noordwijk-Binnen brengen. (Het is de enige plek waar dit nog goed mogelijk is.).
  • Een directe landschappelijke/natuurrelatie bewerkstelligen met de landgoederen Offem en Leeuwenhorst.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De structuur van bostongen en boomwallen dient te worden versterkt.
  • (Monumentale) boombeplantingen op het landgoed Offem, langs de Nachtegaalslaan en rond de graslanden ten oosten van het landgoed moeten gehandhaafd blijven.
  • Ecologisch beheer dient mogelijk te zijn.


'Natuurlijk Noordwijk', Natuurbeleidsplan Noordwijk
De gemeente Noordwijk verkeert in de bijzondere situatie dat prachtige natuurgebieden binnen de gemeentegrenzen liggen. Ook buiten deze gebieden zijn in de gemeente op veel plaatsen belangrijke natuur- en landschapswaarden aanwezig. De gemeente beschouwt dit alles als een waardevol bezit, dat met zorg behandeld moet worden. Noordwijk is trots op haar positie als groene gemeente, een positie die bescherming verdient en die daarnaast als een van de dragers van het gemeentelijke imago krachtiger mag worden uitgedragen.

Landgoed Offem

  • Karakteristiek:
    Typisch landgoedbos met oude lanen, uitheemse boomsoorten, waterpartijen en gazons. In de zuidwesthoek ligt een villawijkje. Aan de oostzijde liggen graslanden, gedeeltelijk omzoomd door houtwallen, en een bollenveld.
  • Natuurwaarden:
    Grote betekenis vanwege het voorkomen van bijzondere stinsenplanten Dit zijn soorten die in oorsprong aangeplant en later verwilderd zijn. Ze zijn voor het eerst bestudeerd op Friese buitenplaatsen (stinsen). Belangrijk als broedgebied voor bosvogels (o.a. groene specht, glanskop) en een kolonie blauwe reigers. Ook komen hier enkele soorten vleermuizen voor.

Wegbermen met orchideeën
De laatste jaren worden ook tientallen rietorchissen langs de Waterkant aangetroffen. Dit is in mindere mate ook het geval langs de sloot die de Nieuwe Offemweg aan de kant van het landgoed Offem begrenst. De orchideeën staan hier dichtbij de waterkant, met name op het traject tussen de Schiestraat en de ingang van het landgoed.

Uitgangspunten
De visie van de gemeente leidt tot uitgangspunten op diverse terreinen:

  • a. Bij het nemen van planologische beslissingen wordt het belang van natuur en landschap als één van de planologisch relevante factoren meegewogen. Blijkt dat andere belangen zwaarder wegen, dan zal geprobeerd worden om door mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen de schade voor de natuur zoveel mogelijk te beperken.
  • b. De gemeente stelt zich in principe positief op ten aanzien van plannen van anderen die beogen de natuurwaarden te behouden en te versterken.
  • c. Bij het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme wordt de sterke positie van Noordwijk als kustgemeente met veel natuur benadrukt. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat natuur en landschap sterk onder druk komen te staan. Het landschap in de Duin- en Bollenstreek is immers drager voor zowel sierteelt, toerisme en natuur.
  • d. Ten aanzien van het openbare groen streeft de gemeente naar handhaving en versterking van natuurwaarden in de woonomgeving.
  • e. De gemeente onderschrijft het belang van natuureducatie en stimuleert particuliere initiatieven in dezen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De natuurwaarden in het plangebied moeten beschermd en waar mogelijk versterkt worden. Dit kan bijvoorbeeld door bepaalde werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning te koppelen.
3.3.5 Water

Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Waterwet in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig.
Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan dient het traject van de watertoets te doorlopen (vroegtijdig informeren van de waterbeheerder, opstellen waterparagraaf, zie paragraaf 4.9).

Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota’s Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota’s toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota’s vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn op gebiedsniveau doorvertaald in het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De nationale waterbelangen mogen door dit bestemmingsplan niet worden geschaad.

Waterbeheerplan 2010-2015
Het Waterbeheerplan 4 (WBP4) is een rapport van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierin zet Rijnland de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen in de planperiode 2010-2015.

Al het werk van Rijnland is erop gericht de volgende drie strategische doelen (hoofddoelen) te realiseren:

  • 1. veiligheid tegen overstromingen;
  • 2. voldoende water;
  • 3. gezond water, inclusief doelmatig en effectief beheer van de afvalwaterketen.

Ecologie en recreatie
Ecologie en recreatie worden onderverdeeld in ecologische beheer (waaronder natuurvriendelijke oevers en een goede inrichting voor vissen) en recreatief medegebruik.

Ecologisch beheer - Natuurvriendelijke oevers
Planten en dieren krijgen meer kansen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren. Rijnland streeft al sinds WBP2 naar een meer natuurvriendelijke inrichting van oevers. Rijnland realiseert natuurvriendelijke oevers onder meer door werk-met-werk te maken, zoals bij het vervangen van beschoeiingen en het uitvoeren van kadeherstel. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren zoals de (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ecologische verbindingszones, bestaande natuurvriendelijke oevers en gebieden die zichtbaar zijn voor de burgers, zowel in de stad als in recreatiegebieden.

Daarnaast draagt Rijnland financieel bij aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers volgens een subsidieregeling. Iedere burger, natuurbeherende instantie of overheidsorganisatie kan gebruik maken van deze regeling wanneer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd volgens de minimale (inrichtings-) eisen die binnen Rijnland hiervoor gelden.

De oevers die in de planperiode van WBP3 natuurvriendelijk zijn ingericht, zijn versnipperd en de lengte is beperkt gebleven tot 20 kilometer bij gebrek aan initiatieven van derden en beperkte uitvoering van eigen projecten door Rijnland. In planperiode 2010-2015 dient de aanleg van natuurvriendelijke oevers dan ook structureel te worden opgepakt. Het streven is om natuurvriendelijke oevers te realiseren door gerichte aanleg in geprioriteerde gebieden en door aan te haken bij bestaande uitvoeringsprojecten zoals kadeverbeteringen, baggerprogramma’s en projecten van derden.

Recreatief medegebruik
Recreatief medegebruik neemt in onze maatschappij een steeds grotere (financiële) plaats in. Rijnland gaat daarom in de planperiode visie en beleid voor recreatief medegebruik van het watersysteem formuleren. Rijnland heeft met het watersysteem en het bijbehorend cultureel erfgoed veel aan recreanten te bieden. Deze ontwikkeling vraagt om een actieve(re) rol van Rijnland. Het is dan ook noodzakelijk dat Rijnland een visie ontwikkelt over recreatief medegebruik van het watersysteem en ontsluiting van het cultureel erfgoed. Hierbij valt te denken aan:

  • toegang tot natuurvriendelijke oevers;
  • ontwikkeling kanoroutes, realiseren kano-overstapplaatsen;
  • bevaarbaarheid oppervlaktewateren;
  • ligplaatsen voor recreatievaart;
  • kades, duinen en dijken;
  • plaatsen van informatieborden bij gemalen, sluizen, enzovoort.

Rijnland beseft dat het hier niet gaat om de core business, maar een actieve rol past goed bij het algemeen maatschappelijk belang van een gezonde leefomgeving. Bij het opstellen van deze visie zal het Hoogheemraadschap belanghebbenden - zoals sportvissers, recreatieschappen - betrekken.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren moet worden gestimuleerd, vooral waar sprake is van ecologische verbindingszones;
  • Het waterschap stimuleert het recreatief medegebruik van oppervlaktewateren.


Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor bepaalde werken en werkzaamheden langs de aanwezige watergangen in het plangebied gelden verbodsbepalingen vanuit de Keur. Aangezien deze bepalingen reeds in de Keur zijn opgenomen, hoeven ze niet in onderhavig bestemmingsplan te worden opgenomen.
3.3.6 Verkeer en parkeren

Beleidsregel parkeernormen
In 2008 heeft de gemeenteraad de Beleidsregel parkeernormen vastgesteld. Hierin staan onder andere de parkeernormen vermeld en hoe daarmee om moet worden gegaan. Doel van de beleidsregels voor de gemeente Noordwijk is:

  • 1. Voorkomen afwentelen op omgeving. Indien onvoldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, is de kans zeer groot dat de parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving. Dit kan leiden tot verkeersonveilige situaties, hoge parkeerdruk in woonwijken, kortom schaadt de leefbaarheid. Dit effect is overigens beperkt als in de omgeving sprake is van betaald parkeren.
  • 2. Het faciliteren van parkeren. De gemeente wil graag bedrijvigheid, toerisme en werkgelegenheid bevorderen. Te beperkte parkeergelegenheid kan die bedrijvigheid beperken. Primair ligt die verantwoordelijkheid bij de bedrijven zelf, maar uit oogpunt van duurzaamheid (en het voorkomen van leegstand in de toekomst) kan de gemeente bij nieuwbouw (wie is de volgende huurder) eisen stellen. Voor de vestiging van nieuwe bedrijven is het van belang dat de gemeente onderhandelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de parkeernorm. Als er sprake is van concurrentie met andere gemeenten, zijn de mogelijkheden tot het realiseren van parkeergelegenheid al eerder van doorslaggevende betekenis gebleken. Ten aanzien van het wonen wil de gemeente het parkeren bij de woning faciliteren. Dat hoeft niet ongebreideld, maar moet er op gericht zijn dat wonen, nu en in de toekomst, aantrekkelijk is. Een beperking in het parkeren kan wellicht nu (door bepaalde bevolkingssamenstelling) geen probleem zijn, maar in de toekomst wellicht wel worden als te krap wordt omgegaan met parkeernormen.
  • 3. Het beperken van het beslag op de beschikbare ruimte. De ruimte in Noordwijk is niet onbeperkt. Het ruimtebeslag van parkeren is aanzienlijk. Dit betekent dat (met name) binnen de bebouwde kom het van belang is dat er een plafond zit aan parkeervoorzieningen voor zover deze privé gebruikt worden. Inpandig en ondergronds parkeren wordt bevorderd.
  • 4. Primaire verantwoordelijkheid bij aanvrager. De aanvrager is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de parkeerbehoefte van de functies waar de bouwvergunning betrekking op heeft. Indien er een parkeervisie ligt op een hoger schaalniveau, dient het parkeren daarbinnen te vallen.
  • 5. Bevorderen dubbelgebruik. Gelet op de beperkte parkeercapaciteit op bepaalde piekmomenten (met name in Noordwijk aan Zee) en de onderbenutting van privéparkeergelegenheid op zondag en in vakanties, wordt dubbelgebruik gestimuleerd. In de eerste plaats geldt dat binnen het plangebied van de aanvrager dubbelgebruik wordt nagestreefd. Daarnaast geldt dat openbare parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan verdwijnen altijd moeten worden gecompenseerd als openbare parkeerplaatsen waar dubbelgebruik mogelijk is.
  • 6. Mogelijkheid tot maatwerk. In bepaalde individuele gevallen moet maatwerk mogelijk zijn. Hiervoor wordt een vrijstellingsmogelijkheid gecreëerd (zie 5).

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bestaande hoeveelheid parkeerplaatsen in het plangebied dient te worden toegestaan in het bestemmingsplan, om te voorkomen dat een tekort ontstaat.
3.3.7 Economie en toerisme

Sociaal Economische Visie Noordwijk aan Zee
In de visie geeft het gemeentebestuur aan hoe Noordwijk aan Zee haar imago als kwaliteitsbadplaats beschermt en waar nodig opnieuw inhoud geeft. De kwaliteit van de badplaats laat zich echter niet alleen kennen in het voorzieningenniveau voor de bezoekers, maar evenzeer in een hoogwaardig woon- en leefmilieu voor alle inwoners van Noordwijk.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeldt niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft daarom geen gevolgen voor de planopzet.
3.3.8 Onderwijs, welzijn, sport en cultuur

Sport in Noordwijk
Met deze nota wil de gemeente inzichtelijk maken met welk beleid de gemeente de sportontwikkeling op korte en lange termijn wil ondersteunen en stimuleren. In het kader van onderhavig bestemmingsplanplan is daarom belangrijk wat de gemeente zegt over de sportvelden binnen het plangebied:

Buitensportvoorzieningen
Drie van Noordwijks grootste sportverenigingen bevinden zich aan de grenzen van hun groeimogelijkheden. Het betreft NHC (hockey), v.v. Noordwijk (voetbal) en SJC (voetbal). De positie van deze verenigingen is, gezien het feit dat zij zich bevinden in het Middengebied (NHC en v.v. Noordwijk) waarvoor een herontwikkeling is vastgesteld in de vorm van een "eigen" structuurvisie. Voor SJC geldt dat er géén uitbreidingsmogelijkheid meer bestaat op de bestaande locatie maar er is wel een dringende behoefte aan een zesde veld.

Voor alle drie de sportverenigingen dient bezien te worden op welke wijze tot capaciteitsuitbreiding kan worden gekomen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan gaat uit van SJC binnen de contouren van het huidige sportpark. Bij eventuele verplaatsing zal een aparte planologische procedure moeten worden gevolgd.