Plan: | Vogelaardreef 26 Noordwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPLGVogelaardr26-VA01 |
Aan de Vogelaardreef 26 in Noordwijk is de agrarische bedrijfslocatie van initiatiefnemer gelegen (zie figuur 1).
Initiatiefnemer heeft de wens om het erf te herstructureren, verrommeling op te ruimen en bovendien een Greenportwoning te realiseren.
Het herstructureringsplan bestaat in hoofdlijnen uit de volgende onderdelen:
Een groot deel van het perceel aan de Vogelaardreef 26 behoud de bestemming "Agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1". De bollenteeltactiviteiten worden in een deel van de bebouwing voortgezet en de bijbehorende gronden blijven in gebruik als bollenteelt gronden of worden wederom als zodanig in gebruik genomen. Het areaal effectief in gebuik voor de bloembollenteelt neemt hierdoor toe van circa 17.100 m2 naar circa 27.400 m2.
De gemeente Noordwijk heeft het herstructureringsplan beoordeeld en akkoord bevonden.
Figuur 1: Luchtfoto plangebied (bron: Googlemaps)
De gewenste situatie past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Om de gewenste situatie mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt in Noordwijk, ten noorden van het Oosterduinse Meer en op korte afstand van de duinen binnen de grenzen van de gemeente Noordwijk. Het plangebied is op de onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 2: plangebied
Het vigerende bestemmingsplan op de planlocatie is 'Landelijk gebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 april 2017. Op de locatie is de enkelbestemming agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1 van kracht. Daarnaast is de dubbelbestemming waarde - archeologie - 2 van kracht.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en de gewenste situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het Rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid, dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de milieu- en omgevingsaspecten in de omgeving behandeld. De wijze van bestemmen wordt uiteen gezet in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk worden de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen zijn opgebouwd weergeven. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
De bedrijfslocatie aan de Vogelaardreef 26 in Noordwijk is bestemd als bollenteeltbedrijf. Een deel van de bedrijfsbebouwing en de bijbehorende gronden worden ook als zodanig gebruikt. Op de locatie worden ook paarden gehouden. Ten behoeve van de paardenhouderij is een deel van de grond in gebruik als weiland. Verder zijn er twee rijbanen en een stapmolen/longeercirkel voor de paarden aanwezig.
In onderstaande figuur is het gebruik van de bedrijfslocatie met de bijbehorende gronden weergegeven.
Figuur 3: huidig gebruik
In de toekomstige situatie krijgt de bestaande bedrijfswoning met een bijbehorende loods van 155 m2 de aanduiding 'Plattelandswoning'. De bollenschuur met een oppervlakte van 385 m2 blijft behouden voor de bollenteelt.
Ten zuidwesten van de bestaande bedrijfswoning wordt een Greenportkavel gerealiseerd met een oppervlakte van 600 m2. Tussen deze woonkavel en de weg wordt een strook grond bestemd als tuin. Ten behoeve van deze kavel wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd.
Dwars achter de Greenportkavel en de bestaande bedrijfswoning wordt een nieuwe paardenbak aangelegd van 20 meter bij 40 meter. De paardenbak wordt alleen gebruikt voor hobbymatige doeleinden. Er wordt geen verlichting toegepast. De 5 hobbymatig gehouden paarden worden gestald in de loods van 155 m2 die binnen de aanduiding 'Plattelandswoning' ligt.
De bestaande rijbanen worden opgeheven en de longeercirkel en stapmolen worden geamoveerd. Een buiten het bouwvlak gelegen schuur van 130 m2 wordt gesloopt.
Het agrarische bouwvlak wordt afgestemd op de nieuwe situatie. Concreet betekent dat dit het bouwvlak wordt verkleind. Er wordt hiermee 539 m2 additionele bollengrond gecreëerd. De gronden die voorheen werden gebruikt als weiland of rijbaan voor de paarden worden omgezet in bollenteelt grond. Het omzetten van dit gebruik is geen onderdeel van deze herziening omdat de gronden al bestemd zijn als 'Agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1'.
In de onderstaande figuur is de nieuwe situatie weergegeven.
Figuur 4: toekomstige situatie
Ten behoeve van de Greenportwoning wordt een nieuwe inrit aangelegd. In afbeelding 4 is dit met een blauwe pijl aangegeven.
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid, die een relatie hebben met de genoemde ontwikkeling en/of plangebied.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie wordt gesteld dat de ontwikkeling van één nieuwe woning niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak RvS 201405237/1/R2). Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
Barro (2011)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
De provincie geeft in haar 'Visie Ruimte en Mobiliteit' en de bijbehorende 'Verordening Ruimte' aan dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit van een omgeving moeten verbeteren. Daarbij draait het om belevingswaarde, gebruikswaarde én toekomstwaarde. Populair gezegd moet het er dus goed uit zien, goed gebruikt kunnen worden en duurzaam zijn in beheer en onderhoud.
In de omgevingsvisie wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Voor de ontwikkeling aan de Vogelaardreef is met name de rode draad omtrent ruimtelijke kwaliteit relevant. Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld.
Richtpunten van de kwaliteitskaart
De navolgende richtpunten van de kwaliteitskaart zijn van toepassing voor het plangebied. De gevolgen van het plan worden per relevant richtpunt 'besproken'.
Laag van de ondergrond: Strandwal en oude duinen
Richtpunten:
Toetsing
Onderdeel van het plan is de sloop van een oude schuur en het amoveren van een rijbaan voor paarden. De schuur en de rijbaan liggen op enige afstand van de bedrijfslocatie. Het opruimen van deze elementen komt de herkenbaarheid van het landschap ten goede.
Het plan heeft verder geen negatieve invloed op de patronen en het reliëf in het landschap.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen: Bollenlandschap
Richtpunten:
Toetsing
Onderdeel van het totaalplan is dat grond die in gebruik is als weiland voor de paarden omgezet wordt in eerste klas bollengrond. Dit draagt bij aan een versterking van het bollenlandschap.
Door het slopen van een schuur en het amoveren van een rijbaan wordt tevens het zicht op de bollenvelden verbeterd.
De kavel van de Greenportwoning wordt binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd. Gesteld kan worden dat de verdichting plaats vindt in de al verdichte zone. Het bouwvlak wordt daarnaast afgestemd op de nieuwe situatie , waarmee 639 m2 additionele bollengrond wordt gecreëerd.
Laag van de stedelijke occupatie
Niet van toepassing
Laag van Beleving: Natuur
Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van deze laag. Omdat het plangebied hier wel op korte afstand van ligt, is deze in de onderbouwing wél meegenomen.
Richtpunten:
Toetsing
Direct ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid. Uit de voortoets blijkt dat het plan geen negatief effect op dit gebied. Als gevolg van de voorgenomen fysieke activiteiten zijn geen effecten waarneembaar in het Natura 2000-gebied en de depositie NOx als gevolg van bouwactiviteiten en bewoning van de woning, leidt niet tot een depositie van NOx boven de 0,00 mol/ha/jaar.
De voortoets Natura 2000 is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
De Duin- en Bollenstreek is onderdeel van het binnenduinlandschap, dat zich achter de Hollandse kustboog uitstrekt van Hoek van Holland naar Den Helder. De bodemkundige ondergrond van de binnenduinrand bestaat uit een patroon van strandwallen en strandvlakten parallel aan de jonge duinen. De Zuid-Hollandse Bollenstreek is een bijzonder onderdeel van de kuststrook, omdat het reliëfrijke patroon van strandwallen en strandvlakten hier sinds het einde van de 18de eeuw is geëgaliseerd. Delen van de strandwallen zijn afgegraven ten behoeve van wegenaanleg en stadsuitbreidingen. Daardoor kwam de afgevlakte zandige bodem dichter boven het grondwater te liggen en ontstonden er uitstekende condities voor de bollenteelt. Vervolgens zijn ook delen van de natte en venige strandvlakten omgespoten om ze als bollengrond te kunnen gebruiken. Het verschil tussen de strandwallen en -vlakten is in dit gebied niet meer goed herkenbaar in het reliëf. Op enkele plekken is nog de oorspronkelijke parallelle ligging van strandvlakten en strandwallen zichtbaar; vooral in het zuidelijke deel van de Bollenstreek waar in de natte strandvlaktes nog delen als grasland in gebruik zijn.
Vanuit het gebiedsprofiel zijn de volgende ambities van belang:
De volgende ambities die voor de Duin- en Bollenstreek geformuleerd:
Toetsing
Het plan van initiatiefnemer behelst onder andere het omzetten van grasland in bollengrond. Dit versterkt het landschap als bollentuin en hiermee wordt bovendien bewerkstelligd dat het zanderijlandschap behouden blijft.
Eén van de bedrijfsgebouwen, die gelegen is buiten het bouwvlak, wordt gesloopt. De overige bebouwing is geconcentreerd gelegen binnen het bouwvlak. Het bouwvlak wordt daarnaast afgestemd op de nieuwe situatie , waarmee 639 m2 additionele bollengrond wordt gecreëerd.
Met de aanduiding 'plattelandswoning' en de toevoeging van een Greenportwoning wordt de diversiteit van het woonlandschap versterkt.
De inkomsten die de GOM (Greenport OntwikkelingsMaatschappij) genereert met de verkoop van de bouwtitel voor de Greenportwoning worden benut voor herstructureringsmaatregelen. Dit bevordert een goede verspreiding van de bedrijfsgebouwen door het gebied.
Het plan van initiatiefnemer sluit aan / draagt bij aan de ambities van gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek.
Ruimtelijke impact
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt in de VRM onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren.
Toetsing
De ontwikkeling aan de Vogelaardreef betreft een 'inpassing'. De aard en schaal van de ontwikkelingen zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is. Het betreft een reconstructie van een bestaand agrarisch erf en het toevoegen van een Greenportwoning. Daarbij wordt het gebruik van bollengrond als weiland en rijbaan voor de paarden opgeheven.
De Greenportwoning wordt binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd aansluitend op de bestaande bebouwing.
Het plangebied ligt buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden. Ook rust er geen beschermingscategorie op het plangebied.
In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing
De Verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Deze zijn hierna samengevat. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aan de Vogelaardreef past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening Ruimte worden gesteld.
Tabel 1. Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de verordening Ruimte
Bepaling | Toetsing |
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
De ontwikkeling van een nieuwe woning is volgens de Verordening geen stedelijke ontwikkeling. Bovendien valt de oppervlakte die met deze ontwikkeling gemoeid is buiten de reikwijdte van de Verordening |
Artikel 6.17 , lid 1 Bollenteeltgebied Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. |
De locatie aan de Vogelaardreef houdt voor een groot deel de bestemming 'agrarisch bollenteelt - bollenzone 1'. Een deel van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf wordt bestemd voor een Greenportwoning en een deel als tuin. Het plan voldoet aan hiermee aan de Verordening |
Artikel 6.18 Agrarische bedrijven
Agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare |
Het bouwperceel van het agrarisch bollenteeltbedrijf wordt verkleind ten opzichte van het bouwperceel uit het vigerende bestemmingsplan. De oppervlakte van het bouwperceel blijft ruim onder de 2 ha. |
Conclusie
Het plan van initiatiefnemer is in overeenstemming met zowel de Visie ruimte en mobiliteit als met de Verordening ruimte van de provincie.
Intergemeentelijke structuurvisie Greenport 2016
In december 2009 is de intergemeentelijke structuurvisie Greenport 2016, hierna ISG2016 door zes gemeenten vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van het ISG2016 is de omvangrijke economische en landschappelijke vitaliseringsopgave voor de Duin- en Bollenstreek. In het ISG2016 wordt het planologische kader opgesteld voor de Greenport ontwikkelingsmaatschappij (GOM). De gezamenlijke opgave is: 'om het buitengebied aan een hoge landschappelijke kwaliteit te helpen,met ruimte voor de beeldbepalende 'veelzijdige tuinbouw'.' Dit is een middel om serieus aan de slag te gaan met de herstructurering van de sector (bollenteelt) en landschapsverbetering. In de ISG2016 worden zes ambities weergegeven:
Om het herstructureringsproces en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te financieren is afgesproken om 600 Greenportwoningen toe te staan. Deze woningen kunnen zowel binnen als buiten het bollenteeltgebied worden gerealiseerd. Voor het bollenteeltgebied is hierover een specifieke uitzonderingsbepaling opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie, omdat de verordening binnen het bollenteeltgebied slechts een beperkt aantal functies mogelijk maakt. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) verstrekt bouwtitels voor de realisering van Greenportwoningen. De opbrengst hiervan wordt ingezet ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma van de GOM.
Toetsing
De herstructurering van de locatie aan de Vogelaardreef 26 in Noordwijk is in overeenstemming met de ISG. Onderdeel van het plan is namelijk terugbrengen van weiland in bollengrond. Het bouwvlak wordt daarnaast afgestemd op de nieuwe situatie , waarmee 639 m2 additionele bollengrond wordt gecreëerd. Dit komt ten goede aan het behoud van het bollenteeltareaal.
Onderdeel van het plan is tevens de realisatie van de Greenportwoning. De inkomsten die de GOM genereert met de verkoop van de bouwtitel voor de Greenportwoning worden benut voor herstructureringsmaatregelen.
Conclusie
De ontwikkelingen op de planlocatie zijn in lijn met het regionaal beleid.
In 2018 is de actualisatie van de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld.
In de hoofdlijnen van de beleidsinzet wordt onder andere de voortzetting van de herstructurering, innovatie en verduurzaming van de agrarische sector in combinatie met landschapsverbetering genoemd.
Ten aanzien van woningbouw in het buitengebied is in de visie opgenomen dat deze in het Greenportgebied niet is toegestaan met uitzondering van Bronsgeest, ‘Greenportwoningen’ (in het bijzonder op de locatie Vinkeveld Zuid) en zogenaamde ‘Ruimte voor Ruimte-woningen’.
Toetsing
Het plan van initiatiefnemer voorziet in het opruimen van een oude schuur, het weghalen van een paardrijbak en het omzetten van grasland in bollengrond. Het plan draagt hiermee bij een de gewenste herstructurering.
De Greenportwoning is één van de bouwtitels die op grond van de visie is toegestaan in het Greenportgebied.
De Milieuvisie Noordwijk 2020 brengt een relatie aan tussen het milieubeleid en andere beleidsterreinen (zoals ruimtelijke ordening, natuur, mobiliteit en economie) en maakt de samenhang tussen de diverse beleidsthema's duidelijk. Met het Noordwijkse milieubeleid wordt aangesloten bij de ambitie uit het nationale milieubeleid om 'via duurzame ontwikkeling bij te dragen aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten'. Met duurzaamheid als uitgangspunt wordt de toekomstwaarde van Noordwijk versterkt. Duurzame ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de leefkwaliteit, waar iedereen baat bij heeft.
De relevante onderdelen uit de Milieuvisie zijn:
Toesting
Bij de uitwerking van de Greenportwoning zal aandacht gegeven worden aan de uitgangspunten die bijdragen tot een duurzaam plan. Hierbij worden de wettelijke eisen ten aanzien van energie (EPC/BENG) en materialen (MPG) gerespecteerd. Op het dak van de greenportwoning zullen 10 zonnepanlen worden geplaatst. De woning wordt gasloos gebouwd.
In 2017 is het bestemmingsplan Landelijk gebied vastgesteld.
In het landelijk gebied komt een aantal van de zones, zoals opgenomen in de ISG, voor. Het grootste gedeelte van landelijk gebied, inclusief het plangebied, ligt in Bollenzone 1. Dit betreft de cultuurgronden Langeveld, Noordzijderpolder, het gebied rond de Achterweg en de Vinkeveldpolder.
In de studie Open Geest worden deze gebieden aangeduid als zeer gave en kenmerkende open gebieden. Het beleid is hier gericht op het actief open maken van het gebied. Hier geldt in het ruimtelijk spoor een 'nee, tenzij-beleid' gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap.
De nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is al lange tijd aan strenge regels gebonden. Ook nu wordt de nieuwbouw van woningen niet toegestaan, uitgezonderd de Greenportwoningen en de Ruimte voor Ruimte-woningen.
In de regels van het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van een agrarische bedrijfswoning in een plattelandswoning. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Met het plan van initiatiefnemer wordt verrommeling opgeruimd en weiland weer als eerste klas bollengrond in gebruik genomen. Hiermee is het plan in overeenstemming met de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan.
Voor de Greenportwoning is een uitzondering gemaakt, in die zin dat een dergelijke woning in het landelijke gebied gebouwd mag worden.
Voor het omzetten van de agrarische bedrijfswoning in een plattelandswoning is in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Aan de voorwaarden wordt voldaan. Zie hiervoor ook hoofdstuk 4.
Conclusie
De gemeente heeft het plan van initiatiefnemer getoetst en geconstateerd dat wordt voldaan aan het geldend beleid.
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld.
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven, opslagen en installaties, ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2012) ontwikkeld. In de vorm van een bedrijvenlijst, zijn de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Onderzoek
Greenportwoning
In het gebied zijn afwisselend agrarische bedrijven en woningen aanwezig. De komst van de Greenportwoning versterkt het gemengde karakter van het gebied.
De dichtstbijzijnde gelegen agrarische bedrijfslocatie bevindt zich aan de overzijde van de weg, op het adres De Boender 25. De afstand tussen de bouwvlakken van beide bedrijven is circa 35 meter. Op grotere afstand aan de Boender 23 en De Boender 26 zijn ook agrarische bedrijfslocaties gevestigd. Deze liggen op respectievelijk 94 meter en 99 meter afstand.
Direct tegenover het plangebied, op het adres aan De Boender 27, is een burgerwoning aanwezig. De afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf en het bouwvlak van deze woning is circa 32 meter.
Bloembollenteelt heeft in een gemengd gebied een maatgevende richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige objecten vanwege mogelijke geur- en geluidsoverlast (categorie 2).
Aan de richtafstand ten opzichte van de omliggende bedrijven en woningen wordt voldaan.
De Greenportwoning wordt ten opzichte van de bollenteeltactiviteiten, die worden voortgezet op de locatie aan de Vogelaardreef 26, gezien als een woning van derden. Deze woning ligt binnen 10 meter uit het gedeelte van het bouwvlak die de agrarische bestemming behoudt.
Het bouwvlak waarbinnen de Greenportwoning wordt gebouwd ligt echter wel op meer dan 10 meter uit de aanwezige schuurruimte. De hinderveroorzakende activiteiten vinden voornamelijk plaats ter plaatse van deze schuur (verwerking- en opslagactiviteiten). In de schuur is geen drooginstallatie aanwezig. Omdat aan deze richtafstand wordt voldaan, kan worden gesteld dat ter plaatse van de Greenportwoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Plattelandswoning
In planologische zin blijft de bestaande woning een bedrijfswoning ook na omzetting tot plattelandswoning en wordt dus niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bedrijf waar de woning voorheen bij hoorde. Uitzondering hierop is de luchtkwaliteit. De rechter heeft namelijk uitgesproken dat de Wet plattelandswoningen geen uitzondering kan maken op de Europese luchtkwaliteitsregels.
In de omgeving van de plattelandswoning bevinden zich voornamelijk bollenteeltbedrijven, bollenteeltgronden, kassen, burgerwoningen en de duinen.
Deze activiteiten hebben niet of nauwelijks invloed op het leefklimaat ter plaatse van de woning. Voor wat betreft de luchtkwaliteit wordt daarbij nog toegevoegd dat de achtergronddepositie van fijnstof op dit moment ver onder de norm ligt van het jaargemiddelde van 40 µg/m³. Dat blijkt uit de raadpleging van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN). Ter plaatse van de planlocatie is de concentratie aan fijnstof circa 20 µg/m³.
De activiteiten in de omgeving zullen niet of nauwelijks leiden tot een verandering van de achtergrondconcentratie. In de plattelandswoning is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het reconstructieplan en de bouw van de Greenportwoning alsmede het omzetten van de bestaande bedrijfswoning in een plattelandswoning niet in de weg.
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarische bedrijfsstoffen (mest, kuil, voer). Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is bij bedrijven met maximaal 50 paarden het Activiteitenbesluit van toepassing (type B inrichting).
Onderzoek
De planlocatie betreft een bollenteeltbedrijf, geur is hier niet aan de orde. De paarden die gehouden worden zijn hobbymatig. Ook zijn in de directe omgeving geen agrarische bedrijven met dierverblijven aanwezig die gehinderd kunnen worden door de ontwikkeling op de planlocatie.
Conclusie
Het aspect geur speelt geen rol op de planlocatie.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Onderzoek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging alsmede voor de voorgenomen nieuwbouw van de Greenportwoning op de locatie. Op basis van vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht'. Hierbij wordt er uitgegaan van de hypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak ziltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Het volledige onderzoek kan worden teruggevonden in Bijlage 1 bij de toelichting.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, is op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor wegen met 1 of twee rijstroken binnen de bebouwde kom is de geluidzone 200 meter breed. Voor dergelijke wegen buiten de bebouwde kom is de breedte van de geluidszone 250 meter.
De geluidsbelasting op de gevel van een woning vanuit het wegverkeer mag op grond van de Wet geluidhinder maximaal 48 dB bedragen.
Onderzoek
Greenportwoning
In figuur 5 is de bouwkavel van de Greenportwoning afgebeeld ten opzichte van de omliggende wegen
Figuur 5: positionering bouwkavel ten opzichte van de omliggende wegen
De Vogelaardreef, ten noorden van de nieuwbouwlocatie, ligt op een afstand van 33 meter. De Vogelaardreef is een 60 km/h weg. Ten westen van de nieuw te bouwen woning ligt de straat 'de Boender' dit is een 30 km/h weg.
Met de Omgevingsdienst West-Holland is overleg geweest over de vraag of voor het nieuwbouwplan een wegverkeerslawaaionderzoek nodig is. Door de Omgevingsdienst is geconcludeerd dat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet nodig is indien de nieuwbouwlocatie op meer dan 17 meter uit de Vogelaardreef ligt. Op deze afstand is de geluidsbelasting van het wegverkeer 48 dB. Aangezien de nieuwbouwlocatie op circa 33 meter afstand uit de Vogelaardreef ligt, kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
De verwachting is dat de gemiddelde etmaalintensiteit op De Boender, een smalle weg met uitsluitend bestemmingsverkeer, laag is. Hierdoor wordt ook geen overschrijding voorkeurswaarde verwacht.
Ook is geconstateerd dat het plangebied buiten de 20Ke-contour van Schiphol ligt.
Plattelandswoning
De bestaande bedrijfswoning Vogelaardreef 26 wordt omgezet in een plattelandswoning. Omdat de bestaande bedrijfswoning nu al een woonfunctie heeft, hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai is voor de bestaande woning niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2
Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip “in betekenende mate” van belang.
Net als in het Besluit luchtkwaliteit 2005 zijn ook in de nieuwe wet- en regelgeving grenswaarden opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen, te weten in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriële Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Uit de toelichting bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” blijkt dat woninglocaties tot 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op de planlocatie wordt er één nieuwe woning gerealiseerd. Ten aanzien van het beleid heeft de ontwikkeling daarmee geen consequenties voor de luchtkwaliteit.
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
Onderzoek
Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de planlocatie ingetekend op de risicokaart.
Figuur 6: risico's in de omgeving (bron: risicokaart)
Inrichtingen
Ten oosten van de planlocatie, aan de Van den Endelaan 15 in Hillegom, op circa 4,3 kilometer afstand is bedrijf aanwezig waar TDI ligt opgeslagen. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is 0 meter.
Aan de Leidsestraat 176 in Hillegom, op een afstand van circa 4,4 kilometer ten zuidoosten van de planlocatie, ligt een tankstation met een LPG-vulpunt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de inrichting is 15 meter.
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour het plangebied raken.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen twee buisleidingen. Een ligt ten westen de planlocatie op een afstand van 2,48 kilometer. De andere buisleiding ligt ten oosten van de planlocatie op een afstand 4,08 kilometer. Beide buisleidingen zijn van de Gasunie. De planlocatie ligt ruim buiten de risococontouren van deze leidingen.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s
Aan de hand van de landelijke risicoatlas en de provinciale risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen route gevaarlijke stoffen via de weg en het spoor in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is.
Conclusie
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor het project. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).
Onderzoek
Door de komst van de Greenportwoning zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie met personenauto's toenemen. Deze toename kan zonder meer worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de De Vogelaardreef en De Boender.
Op het perceel behorende bij de Greenportwoning is voldoende ruimte voor het parkeren met twee auto's.
Conclusie
Parkeren kan en zal volledig op eigen terrein plaatsvinden. Het plan heeft geen gevolgen voor de verkeersintensiteit in de directe omgeving.
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure
waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit waterschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de watertoets uit. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Uitgangspunt beleid toename verharding
Als uitgangspunt voor beleid geldt dat de afvoer als gevolg van de toename van de verharding niet mag toenemen en dat de peilstijging in de meeste gevallen maximaal 30 cm mag bedragen. De hoeveelheid nieuw te graven water is gebiedsafhankelijk. Minimaal 15 procent van de toename van de verharding moet gecompenseerd worden, in het veenweidegebied kan de compensatie oplopen tot meer dan 20 procent.
Onderzoek
Belangrijkste uitgangspunt bij de watertoets is of het verharde oppervlak toeneemt. Onderdeel van het plan is de sloop van een schuur met een oppervlakte van 130 m2. De oppervlakte van de woning zal ongeveer deze oppervlakte behelzen.
Met het aanleggen van erfverharding en de realisatie van een bijgebouw bij de woning, zal het verhard oppervlakte per saldo iets toenemen. Het Hoogheemraadschap hanteert echter in het buitengebied een vrijstellingsgrens voor het realiseren van vervangend water van 500 m2. Deze vrijstellingsgrens wordt bij lange na niet gehaald.
Op 2 april is de digitale watertoets uitgevoerd voor dit plan. Uit deze toets volgt dat er geen beperkingsgebieden worden geraakt. De uitkomst van de watertoets is echter wel dat er een waterbelang is bij het plan. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor de Greenportwoning zal contact worden gezocht met het Hoogheemraadschap.
Bij de bouw van de Greenportwoning worden geen uitloogbare materialen toegepast.
Conclusie
Het aspect waterkwaliteit- en kwantiteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd waarbij is geïnventariseerd of op het perceel beschermde planten- en diersoorten voorkomen. Daarnaast zijn de verschillende biotopen binnen het plangebied beoordeeld met betrekking tot potentieel voorkomende beschermde soorten. Het onderzoek is ter plaatse van de nieuw te bouwen woning, de aan te leggen paardenbak en de te slopen schuur uitgevoerd. De resultaten van het ecologisch onderzoek zijn in deze paragraaf samengevat. Het complete rapport (projectnummer 8452.003, d.d. 20 juni 2019) is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
De soortenbescherming is bedoeld om in het wild levende planten- en diersoorten te beschermen als er werkzaamheden plaatsvinden in en rond het leefgebied van een soort. In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden; Europeesbeschermde soorten vallen onder beschermingsregimes soorten “Vogelrichtlijn (wnb-vrl) en beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn” (wnb-hrl) en nationaal beschermde soorten vallen onder beschermingsregime “andere soorten” (wnb- andere soorten).
Conclusie
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. De bevindingen staan weergegeven in onderstaande tabel:
Voor broedvogels geldt dat het verwijderen van nestgelegenheden buiten het broedseizoen uitgevoerd kan worden. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden.
De werkzaamheden vanwege het voorkomen van negatieve effecten op broedvogels dienen uitgevoerd te worden buiten de periode maart tot half augustus.
De te slopen loods op de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming betreffende vleermuizen is niet aan de orde. Vervolgonderzoek in het kader van vleermuisbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Voor algemeen grondgebonden zoogdieren geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Door rekening te houden met de kwetsbare periode van deze soorten wordt voldoende aan de zorgplicht voldaan. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. De voorplantingsperiode loopt ongeveer vanaf maart tot en met augustus, en de winterrust vanaf november tot en maart. Het verwijderen van materialen mag daarom plaatsvinden in september en/of begin oktober. Door rekening te houden met de kwetsbare periode van deze soorten wordt dus voldaan aan zorgplicht.
Voor de rugstreeppad wordt geen negatief effect verwacht op de staat van instandhouding van deze beschermde soort of op primair leefgebied. Het aanwezige opslag materiaal (houten palen, emmers e.d.) in de loods moet voor de zekerheid in de minst kwetsbare periode worden verwijderd, dit is direct na de winterslaap of vóór de voortplantingsperiode, oftewel half april tot en met half oktober. Deze periode geldt omdat er alleen activiteiten plaatsvinden die mogelijk het landhabitat van de rugstreeppad beïnvloeden. Om te voorkomen dat tijdens de werkzaamheden een rugstreeppad op het plangebied voorkomt, kan het plangebied bijvoorbeeld door middel van een rasters worden afgeschermd.
Voor de licht beschermde amfibieën soorten geldt dat door rekening te houden met de kwetsbare periode van deze soorten voldoende aan de zorgplicht wordt voldaan. De kwetsbare periode (voortplantingsperiode) loopt ongeveer vanaf half maart tot en met augustus, en de winterrust vanaf half oktober tot en met half maart.
Bij het uitvoeren van de plannen wordt ernaar gestreefd om buiten de kwetsbare periode van deze soorten te werken. Hierdoor wordt er voldaan aan de zorgplicht. Mocht om wat voor reden dan ook binnen de kwetsbare periode worden gewerkt, dan dient dat volgens een op te stellen werkprotocol gebeuren.
In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen vanuit natuurwetgeving voor beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.
De onderzoekslocatie is gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het betreft het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (88), dat zich 28 meter ten noorden van de onderzoekslocatie bevindt (figuur 7).
Figuur 7: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000
Conclusie
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn door de bouw van een woonhuis. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied. Door middel van een voortoets dient dit inzichtelijk gemaakt te worden.
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich ten noorden onderzoekslocatie. In figuur 8 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 8: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland.
Het plangebied is niet gelegen in de strategische reservering natuur, provinciaal beschermd weidevogelgebied en bovendien bevinden zich geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied.
Conclusie
De onderzoekslocatie is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Alleen voor plannen, projecten of handelingen binnen een NNN geldt een plicht voor het uitvoeren van vervolgonderzoek.
Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet aantasten. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Uit de voortoets wordt geconcludeerd dat het slopen van de loods en het bouwen en bewonen van een extra woning op het adres Vogelaardreef 26 geen negatief effect heeft op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (of ander Natura 2000-gebied). Als gevolg van de voorgenomen fysieke activiteiten zijn geen effecten waarneembaar in het Natura 2000-gebied. De NOx depositie als gevolg van de sloop- en bouwactiviteiten en het gebruik van de woning (inclusief het houden van 5 hobbymatige paarden), leiden in de verschilberekening niet tot een stikstofdepositie boven de 0,00 mol/ ha/jaar.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden.
De complete voortoets is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening te worden ingegaan op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening te worden gehouden met de archeologische (verwachtings)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem wordt beschermd in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
De planlocatie ligt een gebied dat kenmerkend is voor de bollenstreek. In de definitie van de bestemming Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1 is dan ook opgenomen dat deze gronden bestemd zijn voor het behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorie heeft betrekking op de aanwezigheid, de aard, de betekenis en de waarde van:
Op de locatie aan de Vogelaardreef 26 zijn geen monumentale of karakteristieke gebouwen aanwezig.
Het ruimtelijke en historische karakteristieken ter plaatse van het plangebied bestaat uit de binnenduinrand. De binnenduinrand is ooit ontstaan door het afgraven van de duinen voor bollengrond.
Door de ligging net achter de duinen, ontstaat een luw gebied, met een hoge lichtintensiteit. Dit maakt de binnenduinrand uitermate geschikt voor zowel bollenteelt als natuurontwikkeling. Op dit moment overheerst de bollenfunctie, hoewel het gebied ook veel gebruikt wordt voor lokale recreatie.
Conclusie
De ontwikkeling op de planlocatie zorgt voor een versterking van het landschap. Door het opruimen van verrommeling en het omzetten van grasland in eerste klas bollengrond wordt een positieve bijdrage geleverd aan het versterken van de kenmerkende landschappelijke kwaliteiten van het gebied.
Het plan heeft geen negatief effect op deze beschreven cultuurhistorische waarden. In paragraaf 4.11.2 komt het onderdeel archeologie aan de orde.
Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
In 2011 heeft de gemeente Noordwijk de 'erfgoedverordening 2011 gemeente Noordwijk' vastgesteld. In deze verordening staan regels met betrekking tot monumenten en archeologie. Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart staan de waarden ten aanzien van het aspect archeologie. Hiermee kan elke aanvrager van een bouw-, sloop- of omgevingsvergunning vooraf inzicht verkrijgen in de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De Archeologische waarden- en verwachtingenkaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van deze regio bij een breed publiek onder de aandacht te brengen.
Op de beleidskaart worden de volgende eenheden/beleidscategorieën onderscheiden:
In het plangebied is sprake van een hoge verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie - 2 ).
Bureauonderzoek
De Langeveld polder is een afgegraven duingebied. De volgende historische foto's zijn hiervan het bewijs. Hierop is te zien dat de grond rigoureus is afgegraven ten behoeve van de bollenteelt.
Figuur: 9 historische foto's uit de jaren 1959 / 1960.
Na oplevering is het kavel lange tijd gebruikt voor de bollenteelt en is er doorgaand diep geploegd tot circa 1 meter beneden maaiveld.
Op historische topografische kaarten is goed te zien dat (een deel van) de Langeveld polder in de jaren 50 is omgezet in kavels voor de bollenteelt. De linker afbeelding is uit 1959. Hierop is te zien dat het gebied nog ongerept is. De rechter afbeelding is uit 1960. De graafwerkzaamheden en de herinrichting van dit deel van de polder zijn in dat jaar afgerond.
Figuur 10: Historische topografische kaarten uit 1959 (links) en 1960. De planlocatie is aangegeven met een ster (bron: www.topotijdreis.nl)
Tegenover het plangebied staat het oude jachthuis. Dit huis staat op de oorspronkelijke hoogte van het duin. Op beide topografische kaarten is de plek van het jachthuis te zien (rode stip). Het perceel aan de Vogelaardreef ligt circa 2,5 meter lager dan dit huis. Op de navolgende foto is de oorspronkelijke hogere ligging van het jachthuis zichtbaar.
Figuur 11: het oude jachthuis
Op basis van de meest recente archeologische waardenkaart wordt in dit bestemmingsplan een vrijstellingsgrens opgenomen van 250 m2 en een verstoringsdiepte van maximaal 50 cm. Als uit de aanvraag van de omgevingsvergunning blijkt dat de geplande ingrepen deze grens wel zal overschrijden, dan dient aan de hand van archeologisch onderzoek de mate van verstoring bepaald te worden. Als hieruit blijkt dat de bodem in zo'n mate verstoord is dat er helemaal geen (intacte/behoudenswaardige) archeologische resten meer aanwezig zijn, kan op grond van een in de planregels op te nemen ontheffingsmogelijkheid, de omgevingsvergunning worden verleend.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat het deel van de Langeveld polder waarin het plangebied ligt eind jaren 50 is afgegraven ten behoeve van de bollenteelt. Met het afgraven van de polder zijn mogelijke sporen en resten van menselijke bewoning vanaf het eerste begin van de menselijke bewoning (ca 300.000 jaar geleden) uitgewist.
Voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 50 cm geldt een vrijstelling van de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Worden de vrijstellingsgrenzen wél overschreden, dan dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met het opnemen / handhaven van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie - 2' worden mogelijke archeologische waarden in de bodem veiliggesteld.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.
In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:
Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:
In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.
Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling. Dit betekent dat het bevoegd gezag geen (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit, zoals bedoeld in art 7.16 Wet milieubeheer of artikel 7.19 Wet milieubeheer, hoeft te nemen. Ook artikel 5, lid 6, bijlage II, van het Bor is, niet van toepassing op dit plan.
Conclusie
De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Er hoeft daarom geen (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit genomen te worden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet een dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. De Wet ruimtelijke ordening bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafregel. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008).
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, zijn de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo) geworden. In het bestemmingsplan onder de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing, maar van een afwijking. Een bouwvergunning is omgevormd naar een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en een aanlegvergunning is verworden tot een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
Gronden die zijn aangewezen voor Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1 zijn bestemd voor bollenteelt:
De bestemming Tuin is opgenomen op het perceelsgedeelte tussen het bouwvlak van de Greenportwoning en de weg, waarbij ook de nieuw aan te leggen uitrit deze bestemming heeft gekregen.
De bestemming Tuin is tevens opgenomen ter plaatse van de nieuw aan te leggen paardenbak. Door middel van de functieaanduiding specifieke vorm van Tuin - paardenbak is geregeld dat de paardenbak binnen deze bestemming aangelegd mag worden.
De bestemming Wonen is opgenomen voor de Greenportwoning in het plangebied. Het bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 600 m2.
Naast het gebruik als burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van de betreffende woning inclusief bijgebouwen - met een maximum van 40 m² - worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De inhoud van de woning (inclusief aan en uitbouwen) bedraagt 750 m3, de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m2.
Vergunningvrij is uitbreiding van de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen tot 150 m2 onder voorwaarden mogelijk.
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met initiatiefnemer waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Voor het realiseren van de Greenportwoning heeft initiatiefnemer bij de GOM een bouwtitel aangekocht. Met de GOM is hierover een overeenkomst afgesloten.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. Zij hebben zes weken de tijd gehad om in het kader van het vooroverleg te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft als enige op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. Het Hoogheemraadschap verzoekt om het primaire water, voor zover deze binnen het plangebied valt (noordwestelijk op de plankaart), te bestemmen als 'Water'.
Het deel van het plangebied dat binnen het primaire water ligt is de nieuw aan te leggen uitrit ten behoeve van de Greenportwoning. In het voorontwerpbestemmingsplan is deze uitrit bestemd als 'Tuin'. Het Hoogheemraadschap verzoek om dit gedeelte van het plangebied te bestemmen als 'Water'.
In het bestemmingsplan Landelijk gebied heeft het primaire water reeds de bestemming 'Water'. Om die reden is besloten om het plangebied te verkleinen en de nieuw aan te leggen uitrit buiten de grenzen van het plangebied te laten.
Zienswijzen
Overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft het ontwerpbestemmingsplan, met de daarbij behorende stukken, vanaf 14 oktober 2020 tot en met 24 november 2020 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
Wijzigingen
Op 15 oktober is een nieuwe versie van AERIUS calculator met geactualiseerde gegevens beschikbaar gekomen. Omdat het bestemmingsplan voor die datum nog niet is vastgeteld en onherroepelijk is geworden, is de AERIUS berekening opnieuw uitgevoerd met deze nieuwe versie.
De AERIUS berekeningen met de nieuwe calculator hebben geen afwijkende resultaten opgeleverd ten opzichte van de eerder uitgevoerde berekeningen.
De nieuwe AERIUS berekeningen zijn opgenomen als bijlage A en B bij de voortoets.