direct naar inhoud van 6.13 Ecologie
Plan: Duinrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02

6.13 Ecologie

Beoogde ontwikkelingen

Concrete ontwikkelingen met ecologisch relevante werkzaamheden die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen zijn:

  • extra verharding door grotere recreatiewoningen toe te staan (gedeeltelijk via een wijzigingsbevoegdheid);
  • Duinweg 95, één recreatiewoning ter vervanging van een recreatieverblijf;
  • Recreatiepark De Witte Raaf, uitbreiding recreatiepark;

Om dit te kunnen realiseren, zijn de volgende werkzaamheden gepland:

  • sloopwerkzaamheden;
  • kapwerkzaamheden;
  • grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken en het aanleggen van wegen en leidingen;
  • bouwwerkzaamheden;
  • inrichten gebied met onder andere beplanting.

Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is onder meer dat het plangebied minder dicht, meer gestructureerd en groener wordt. Bij de ontwikkelingen is het idee om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren.

Toetsingskader

Beleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Natuurbeleidsplan Noordwijk (2006)

In Noordwijk zijn (internationaal) waardevolle natuurgebieden aanwezig. Om de natuurwaarden binnen deze gebieden, maar ook daarbuiten, te behouden en versterken is in aanvulling op rijks- en provinciaal beleid, gemeentelijk beleid ontwikkeld. Het kernpunt van het Natuurbeleidsplan is dat de natuur binnen het gemeentelijke planvormings- en besluitvormingsproces als een volwaardig onderdeel wordt beschouwd van beleidsafweging naast de traditionele onderdelen zoals woningbouw, economie, toerisme, infrastructuur en

welzijn. In het plangebied liggen geen waardevolle natuurgebieden. Direct ten westen van het plangebied liggen wel beschermde natuurgebieden die onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I)). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende redenen van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst direct aan het Natura 2000-gebied Kennemerland-zuid.

Het duingebied kwalificeert zich als Habitatrichtlijngebied vanwege het voorkomen van de volgende habitats en soorten (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje).

H1310 eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten;

H1330 atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae);

H2110 embryonale wandelende duinen;

H2120 wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ('witte duinen');

H2130 *vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ('grijze duinen');

H2150 *Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea);

H2160 duinen met Hippophaë rhamnoides;

H2170 duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae);

H2180 beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied;

H2190 vochtige duinvalleien;

H1014 Nauwe korfslak;

H1903 Groenknolorchis;

H1042 Gevlekte witsnuitlibel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0007.png"  
Figuur 6 Uitsnede Natura-2000 gebied (Kennemerland-Zuid)  

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Flora

Het plangebied bestaat uit campings en terreinen met recreatiewoningen en wordt veelal jaarrond gebruikt. Door een intensief gebruik en beheer zijn de natuurwaarden beperkt. Ter plaatse komen enkel aangeplante en algemene soorten voor. Typische soorten die voorkomen rond de bollenvelden en de watergangen, zoals ten zuiden van het plangebied, zijn vrijwel niet aanwezig in het plangebied.

Vogels

De recreatieterreinen zelf zijn door intensief gebruik enkel geschikt voor algemene soorten die voorkomen naast menselijk gebruik, zoals merel, winterkoning, spreeuw, huismus, huiszwaluw en/of gierzwaluw. Voor soorten die voorkomen op en rond de bollenvelden (zoals patrijs en veldleeuwerik) zijn de recreatieterreinen ongeschikt als leefgebied. De beplanting huisvest soorten als vink, tjiftjaf, groenling en zwartkop.

Amfibieën, reptielen en vissen

In het plangebied komt slechts beperkt oppervlaktewater voor. In het kader van een ruimtelijke onderbouwing (Club Soleil) is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de rugstreeppad (Mertens, juli 2007). De rugstreeppad is niet aangetroffen, maar wel bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad. Bovendien wordt kleine watersalamander verwacht. Als er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke op de bollenvelden en in de duinen aanwezig is. In het plangebied is geen geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen.

Zoogdieren

De soorten die in de natuurgebieden aanwezig zijn, te weten (spits)muizen, mol, egel, konijn, hermelijn, wezel en bunzing worden ook aangetroffen in het plangebied, maar slechts incidenteel. In de bebouwing in het plangebied kunnen vleermuizen vaste verblijfplaatsen hebben.

Autonome ontwikkelingen

In het plangebied zijn slechts enkele agrarische percelen aanwezig, welke veelal niet intensief (meer) worden gebruikt. Deze percelen betreffen over het algemeen (voormalige) akkerbouwgronden. Omspuiten van grasland tot bollengrond is binnen de gemeente Noordwijk niet meer aan de orde, omdat de aaneengesloten graslanden beschermd zijn middels de provinciale 'Verordening Bescherming Landschap en Natuur' (omspuitverbod).

Realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zal invloed hebben op de natuurwaarden in het plangebied. De aanwezige ecologische verbindingszones nabij het plangebied zijn reeds gerealiseerd (ten zuiden van het plangebied) of zijn reeds gepland (bij de Keukenhof). Bij realisatie van deze verbindingszones kunnen de natuurwaarden in het aangrenzende cultuurland en recreatiegebied meeprofiteren. Op termijn zal de grondwaterwinning in de duinen worden stopgezet en worden diverse afgravingen en kanalen gedempt. Dat heeft een positief effect op de natuurwaarden in het betreffende gebied (grondwaterafhankelijke vegetaties). In het kader van het bestemmingsplan is men voornemens de open ruimten op de overgang naar de strandvlakte te accentueren, waarbij de historische situatie (nat) en het hoogteverschil in beeld worden gebracht. Dit biedt eveneens kans voor (natte) natuur.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan direct worden mogelijk gemaakt, liggen niet in het natuurgebied, maar soms wel op (zeer) korte afstand van het natuurgebied. In geen enkel geval is er echter sprake van de aanwezigheid van habitats waarvoor het gebied Kennemerland-zuid is aangewezen als Natura 2000-gebied en ook zijn de beoogde ontwikkelingslocaties geen van allen geschikt voor soorten waarvoor Kennemerland-zuid is aangewezen. De werkzaamheden ter plaatse van de ontwikkelingslocaties geven mogelijk enige tijdelijke verstoring, maar deze verstoring zal opgaan in de reeds bestaande verstoring vanuit de omgeving (wegen en recreatie). Deze (geluid)verstoring zal geen effect hebben op de aangewezen soorten, aangezien deze soorten zich niet nabij het plangebied bevinden en niet verstoringsgevoelig zijn. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied kunnen daarom worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 zal de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan.

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Veranderingen in het gebruik van gronden of gebouwen die passen binnen de opgenomen bestemmingsregeling, kunnen leiden tot het verstoren of vernietiging van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten.

Flora

Op de verschillende locaties waar ontwikkelingen mogelijk zijn worden geen beschermde plantensoorten verwacht.

Vogels

In en nabij het plangebied komen verschillende soorten vogels voor. Er dient bij werkzaamheden daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). In de te slopen bebouwing en te kappen bomen binnen het plangebied kunnen vaste verblijfplaatsen van broedvogels (huismus, gierzwaluw) voorkomen. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig en diene mitigerende maatregelen getroffen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van nestkasten en het plaatsen van speciale dakpannen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezigeheid van algemene soorten als gewone pad, groene kikker, bruine kikker en/of kleine watersalamander. Als er grondwerkzaamheden (alle ontwikkelingslocaties) worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke in de omgeving (op bollenvelden en in de duinen) aanwezig is. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen locaties waar grondwerkzaamheden worden verricht vóór het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. Het antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Geen van de ontwikkelingslocaties vormt een geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen.

Zoogdieren

Voorts zijn algemene soorten (spits)muizen, mol en egel aanwezig. Bovendien dient men bedacht te zijn op vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis of laatvlieger) in de te slopen bebouwing of te kappen bomen. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom onderzoek worden verricht naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.