Plan: | De Compagnie |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0571.DeCompagnie2010-OH01 |
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennende bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennende bodemonderzoek te worden verricht.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan is dynamisch van aard en maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.
In juli en augustus 2007 is door 'UDM midden B.V. Adviesbureau voor milieukundig bodemonderzoek en milieumanagement' een verkennend bodemonderzoek en waterbodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste bevindingen zijn onderstaand weergegeven. Bijlage 1 bevat de rapportage van het verkennend bodemonderzoek en waterbodemonderzoek.
Doel
Het doel van het bodemonderzoek en waterbodemonderzoek is de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, waterbodem en grondwater vast te leggen met het oog op het voorgenomen gebruik van het plangebied (circa 4,36 hectare).
Historisch onderzoek
Uit het historisch onderzoek blijkt dat in de directe omgeving niet eerder significant verhoogde gehalten in de bodem (grond en grondwater) zijn vastgesteld. Uit het historisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van het noodlokaal in het verleden een schoolgebouw heeft gestaan.
Uit de locatie-inspectie blijkt dat op het westelijk deel van het terrein een aantal garageboxen staan welke deels opgetrokken zijn met asbestverdacht materiaal. Aangezien er op de bodem geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen, is geen aanvullende inspanning geleverd met betrekking tot asbest in de bodem.
Conclusies veldonderzoek
tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn zintuiglijk geen bijzonderheden met betrekking tot het voorkomen van asbest in de bodem waargenomen. In twee boringen is een puinbijmenging geconstateerd;
De kwaliteit van de grond, het freatisch grondwater en de klasse 1 en 2 baggerspecie leveren geen restricties op ten aanzien van de eigendomsoverdracht en de toekomstige aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De klasse 1 en 2 baggerspecie mogen op aangrenzende percelen (klasse 2: binnen 20 meter van de waterkant) verspreidt worden. De klasse 3 specie mag niet verspreid worden en dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. Gelet op het vorenstaande levert de kwaliteit van de bodem geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
De milieudienst heeft op basis van het bodemonderzoek geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt om de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen. Restrictie is dat de baggerspecie van de meest westelijke watergang (getypeerd als klasse 3) niet mag worden verspreid over de locatie, maar moet worden afgevoerd.
Indien bij een eventuele ontwikkeling van de locatie grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit of de bodemkwaliteitskaart.