direct naar inhoud van Artikel 8 Woongebied - 1
Plan: De Verwondering
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpNWVverwondering-va01

Artikel 8 Woongebied - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. landschappelijke inpassing in de vorm van hagen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - landschappelijke inpassing';
  • c. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • d. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • e. tuinen en erven;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen en water;
  • i. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen';
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2;
  • c. als hoofdgebouwen zijn vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350;
  • e. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter, danwel maximaal 10 meter in het geval van een platdak, met dien verstande dat de oppervlakte van de bovenste bouwlaag niet meer mag bedragen dan 50% van de direct daaronder gelegen bouwlaag;
  • f. de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • g. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt tussen de 30 en de 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. deze dakhelling niet geldt voor een kamelenrug dak en getoogde kap;
    • 2. de dakhelling van een plat dak bedraagt het bouwkundig afschot;
  • h. het hoofdgebouw dient te worden voorzien van een in het beeldkwaliteitplan (zoals opgenomen in Bijlage 1) toegelaten kap;
  • i. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • j. de afstand van hoofdgebouwen (met uitzondering van in rij aaneengebouwde woningen) tot openbaar gebied dient ten minste 3 meter te bedragen;
  • k. de afstand van de niet in de zijdelingse perceelsgrens staande zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
    • 1. bij vrijstaande woningen niet minder bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat dit in het geval van geschakelde bouw voor één zijgevel geldt;
    • 2. bij twee-aan-een-gebouwde woningen niet minder bedragen dan 3 meter;
  • l. de breedte van een hoofdgebouw mag:
    • 1. bij vrijstaande woningen niet minder bedragen dan 6 meter;
    • 2. bij twee-aan-een-gebouwde woningen niet minde bedragen dan 5 meter;
    • 3. bij aangebouwde (in rij) gebouwde woningen niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • m. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • n. het hoofdgebouw moet voldoen aan de regels van het beeldkwaliteitplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.

8.2.2 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen
  • d. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5,5 meter;
  • f. indien bijbehorende bouwwerken niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter te bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een bijbehorend bouwwerk niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen;
  • h. aan- en bijgebouwen moeten voldoen aan de regels van het beeldkwaliteitplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de verplichting om te voldoen aan de regels van het beeldkwaliteitplan.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.
8.5.1 Voorwaardelijke verplichting: landschappelijke inpassing

Gelijktijdig met de aanleg of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van woningen, zoals bedoeld in artikel 8.1, onder a, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - landschappelijke inpassing', dienen, met het oog op een goede landschappelijke inpassing, op de grens met de bestemming Groen, hagen met een hoogte van minimaal 1 meter en een breedte van minimaal 0,5 meter te worden geplant en in stand gehouden.
8.5.2 Voorwaardelijke verplichting: erfafscheiding door middel van hagen

Gelijktijdig met de aanleg of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van woningen, zoals bedoeld in artikel 8.1, onder a, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. het bouwperceel dient aan de voor- en achterzijde voorzien te worden van een erfafscheiding (haag) volgens de regels van het beeldkwaliteitplan, met dien verstande dat deze verplichting niet van toepassing is op de voor- en achterzijde van het bouwperceel dat direct grenst aan de functie-aanduiding 'Steiger'.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
8.6.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning;
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 8.1 en artikel 8.5 lid b plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.