direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerlijk Heenvliet
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In het vigerend bestemmingsplan "Heenvliet" is een gebied (hierna: plangebied) aangewezen voor ontwikkeling door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Dit gebied is gelegen ten westen van de kern Heenvliet en biedt mogelijkheden voor woningbouwontwikkeling, mits ze op een groene en dorpse wijze wordt ingepast. Deze mogelijke ontwikkeling dient daarbij een bijdrage te leveren aan het oplossen van de parkeerdruk in de bestaande woonbuurten in Heenvliet.

Onderhavig wijzigingsplan geeft invulling aan de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Heenvliet". In paragraaf 1.3 wordt nader ingegaan op de vigerende bestemmingsplanbepalingen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het gehele gebied gelegen binnen de wijzigingsbevoegdheid op grond van het bestemmingsplan "Heenvliet" (zie afbeelding 1.2). Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Welleweg. De oostzijde wordt begrensd door de kern Heenvliet en de zuidelijke grens wordt bepaald door een watergang. De westzijde wordt begrensd door agrarische gronden. Het plangebied is momenteel nog agrarisch in gebruik.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Google)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Heenvliet" dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 2 april 2013. Op 17 december 2013 heeft de raad vervolgens een reparatiebesluit genomen met betrekking tot een woonperceel aan de Branderf. Tegen dit reparatiebesluit is geen beroep ingesteld. Daarmee is het bestemmingsplan "Heenvliet" onherroepelijk.

De gronden zijn bestemd voor 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Tevens is voor het plangebied de aanduiding 'wro – zone- wijzigingsgebied' opgenomen waardoor de bestemming gewijzigd kan worden naar 'Wonen', 'Tuin', 'Groen', 'Water' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Aan deze wijzigingsbevoegdheid (van het college) is een aantal voorwaarden verbonden, te weten maximale bouwhoogte, parkeernorm, dorpse en groene inpassing en een goede ruimtelijke onderbouwing.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de bestemmingsplankaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplankaart (bron: bestemmingsplan "Heenvliet")

Het voorliggende wijzigingsplan "Heerlijk Heenvliet" biedt het juridisch planologische kader om de voorgestelde ontwikkelingen ter plaatse mogelijk te maken. Het wijzigingsplan wordt aangemerkt als een ontwikkelingsplan en vormt de basis voor de ontwikkeling van diverse woningen.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor het wijzigingsplan "Heerlijk Heenvliet" weergegeven.

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid dat op de beoogde ontwikkeling van toepassing is. De sectorale aspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het wijzigingsplan beschreven. De wijze van handhaven is opgenomen in hoofdstuk 6. Tot slot komt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Algemeen

Heenvliet maakt deel uit van de gemeente Bernisse. De gemeente Bernisse, die bestaat uit zes kernen en een groot buitengebied, ligt op het eiland Voorne-Putten, dat deel uitmaakt van het Deltagebied van Zuidwest-Nederland.

Door haar landelijke uitstraling contrasteert de gemeente sterk met de omliggende stedelijke gebieden van Hellevoetsluis, Spijkenisse en de Botlek. De gemeente Bernisse wordt in noord-zuidrichting doorsneden door de gelijknamige rivier. Heenvliet ligt op de westelijke oever van de Bernisse, in het noordelijk deel van de gemeente en aan de noordzijde grenst het aan het Hartelkanaal.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Algemeen

In het grondgebied van de huidige gemeente Bernisse vond de eerste permanente bewoning plaats vanaf de 8e eeuw, op de hoger gelegen gronden tussen de stromen en kreken in het veengebied. Vanaf de late Middeleeuwen vond meer grootschalige bedijking plaats, waardoor veenpolders (kleine polders omgeven door een ringdijk) ontstonden. Karakteristiek voor deze polders is de aanwezigheid van een dorpje aan de dijk.

Heenvliet is een typisch voorbeeld van een dergelijk dorp. De Toldijk/Wieldijk en de Vissersdijk zijn ook in de huidige situatie nog aanwezig. Door het afdammen van kreeklopen en het realiseren van meer dijken werden vervolgens nieuwe polders ontgonnen. Uiteindelijk werd heel Voorne-Putten ingepolderd, met uitzondering van de Bernisse, die tot in de late Middeleeuwen een vaarweg van betekenis was.

In de Middeleeuwen werden aan de Bernisse vijf nederzettingen gesticht: Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven. De oorsprong van deze dorpen ligt rond havens die aan weerszijden van de Bernisse ontstonden door afdamming van bestaande kreken. De bebouwingskernen ontstonden gelijktijdig met de aanleg van de eerste dijken en kregen vaak een karakteristieke hoefijzervorm, doordat bebouwing werd opgericht aan drie zijden van de haven. De eerste uitbreiding van de dorpen vond vervolgens in veel gevallen plaats langs het ‘polderpad’, dat de haven met het achterliggende poldergebied verbond en waarlangs ook de kerk met het kerkhof was gesitueerd.

Door de verlanding van de Bernisse en de havens vanaf de tweede helft van de 16e eeuw kwam een eind aan de periode van economische bloei. Van handelskernen transformeerden de dorpen tot kernen waar landbouw de belangrijkste inkomensbron vormde. Hierdoor is enkele eeuwen lang sprake geweest van een lage dynamiek in de dorpen, die gepaard ging met een zeer beperkte groei. In de 19e en 20e eeuw werden in de omgeving van de gemeente grootschalige haven- en industriegebieden ontwikkeld, waar veel inwoners van de dorpskernen werk vonden. In de loop van de 20e eeuw heeft dit geleid tot de realisering van planmatig opgezette woonbuurten, in aansluiting op de historische ring- en lintstructuren van de dorpen.

Navolgende afbeelding geeft de topografische kaart van Heenvliet en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Topografische kaart ca. 1905 (bron: Grote historische topografische atlas)

2.2.2 Heenvliet

De naam Heenvliet wordt in 1254 voor het eerst genoemd. Stadsrechten kreeg Heenvliet in 1469, doch een ommuring is nooit aangelegd. Heenvliet is het schoolvoorbeeld van een havenstadje in eerste aanleg. Het havenkarakter is nog in de zeer dichte bebouwing rond het tegenwoordige marktpleintje op de plaats van de oude haven te herkennen. Ook valt de afzijdige ligging van de kerk op. Heenvliet is in Nederland het eerste plaatsje dat als beschermd stadsgezicht werd aangewezen (1965).

In de middeleeuwen was het een belangrijke handelsplaats, van waaruit vis en landbouwproducten werden verscheept. Door de verzanding van de Bernisse rond 1600 droogde de welvaart van Heenvliet op en raakte de stad zijn goede positie kwijt. In 1602 was van de Bernisse nog maar zo weinig over dat men besloot de veerdienst tussen Geervliet en Heenvliet op te heffen en de eilanden Putten en Voorne met een brug te verbinden. Een moeilijke tijd maakte het stadje ook mee in 1572 toen rondzwervende watergeuzen na de verovering van Den Briel de omtrek onveilig maakten, zij moesten namelijk de garnizoenen onderhouden wat zwaar op de plaatselijke bevolking drukte.

Zoals benoemd in de vorige paragraaf breekt er in het begin van de 20e eeuw voor Heenvliet een nieuw tijdperk aan. In deze periode wordt de regio ontsloten door de Groene Kruisweg en de stoomtram. Tot halverwege de 20e eeuw was in Heenvliet bebouwing ontwikkeld langs de haven en de markt en aan de landzijde van de polderdijk. Na de oorlog groeide Heenvliet in zowel noordelijke als westelijke richting, als gevolg van de komst van forensen uit de regio Rotterdam. De eerste uitbreiding vond aan de noordzijde van het historische centrum plaats, achter de Wieldijk, waarna de uitbreiding richting het westen werd doorgezet. In de jaren 60 is er begonnen met de uitbreidingswijk ten westen van de ruïne Ravesteyn. Als laatste is in de jaren 70 de uitbreiding in de noordwesthoek gerealiseerd. Hierna zijn er geen grootschalige uitbreidingen meer toegevoegd en had Heenvliet zijn uiteindelijke vorm zo goed als bereikt.

Navolgende afbeelding geeft de huidige topografische kaart van Heenvliet en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Topografische kaart (bron: ANWB topografische atlas Zuid-Holland)

2.3 Plangebied

Het plangebied grenst in het noorden aan de Welleweg. Ten oosten van het plangebied grenst het plangebied aan de Steenhoeck. De Steenhoeck is tevens een wijkontsluitingsweg voor de oostelijke gelegen woonwijk. Ten zuiden van het plangebied is het kleinschalige bedrijventerrein van de Polyanderweg gelegen.

Het plangebied is momenteel in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Navolgende afbeelding geeft foto's van het plangebied en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: Plangebied en directe omgeving (bron: Google)

2.4 Beoogde ontwikkeling

2.4.1 Wijzigingsvoorwaarden

Als uitgangspunt voor de invulling van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Heenvliet". In dit bestemmingsplan is aangegeven aan welke regels het wijzigingsplan dient te voldoen, te weten:

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 m;
  • b. de woningen dienen aan te sluiten op de omgeving door middel van een dorpse en groene inpassing;
  • c. voorafgaand aan de wijziging dient door middel van milieukundig / planologisch onderzoek te zijn aangetoond dat er geen belemmeringen zijn om tot wijziging over te gaan;
  • d. voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen per type woning worden de normen aangehouden zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, onder 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'.
2.4.2 Stedenbouwkundige voorwaarden

Ten behoeve van de uitwerking van het wijzigingsplan, zijn stedenbouwkundig randvoorwaarden opgesteld. Deze voorwaarden worden separaat door de gemeenteraad vastgesteld. Navolgend is een samenvatting gegeven van de stedenbouwkundige voorwaarden.

  • streven om de groenstructuur van de kern te helen;
  • woonbuurt is intern georiënteerd;
  • ontsluiting op twee punten;
  • maximaal 40 woningen;
  • gefaseerd ontwikkeld
  • tweerichtingsverkeer;
  • gemiddelde parkeernorm;
  • realisatie speel-/verblijfsruimte;
  • verbreding en aanleg watergang t.b.v. waterberging en kwaliteit ed.
2.4.3 Milieuplanologische voorwaarden

Voor wat betreft punt c en d van de wijzigingsbevoegdheid (paragraaf 2.4.1) wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Sectorale aspecten. In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat wordt voldaan aan de parkeernormen en dat er vanuit milieuplanologisch oogpunt geen belemmeringen bestaan om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op beleidsnotities en wet- en regelgeving, die relevant zijn voor de voorgestane ontwikkeling.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ingegaan wordt op punt 3, waarborgen kwaliteit leefomgeving:

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  • a. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte aan bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, waarin nog niet elders is voorzien. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale, intergemeentelijke schaal. Het passende regionale schaalniveau wordt voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer;
  • b. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • c. indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit wijzigingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid.

3.2.2 AMvB Ruimte

Maart 2012 is de SVIR vastgesteld en is de basis gelegd, waarop de regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is gebaseerd.

De AMvB Ruimte heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen (en dus ook wijzigingsplannen) van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit de AMvB Ruimte moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie

Heenvliet grenst aan het gebied dat op de kaart met Grote Rivieren is aangegeven als rivierbed. De AMvB stelt geen regels aan grensgebieden, alleen aan het gebied dat daadwerkelijk binnen het rivierbed is gelegen. Het wijzigingsplan is niet in strijd met de AMvB Ruimte.

3.2.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In de kabinetsnota Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) uit 2001 wordt het te voeren milieubeleid uiteengezet. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Volgens het NMP4 moet het lukken om voor 2030 te zijn overgestapt naar een duurzaam functionerende samenleving. Belangrijke elementen in het bodembeleid uit het plan zijn het streven naar het in kaart brengen van de bodemkwaliteit in Nederland en de beperking van het aanbod verontreinigde grond.

Conclusie

In onderhavig wijzigingsplan wordt de bodemkwaliteit van het plangebied inzichtelijk gemaakt (zie paragraaf 4.7). Nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies kan de ontwikkeling van het woongebied doorgang hebben.

3.2.4 Waterwet

De Waterwet van 22 december 2009 vervangt een aantal bestaande wetten, zoals het Waterbeleid 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water, op het gebied van waterbeheer. De Waterwet is gericht op integraal waterbeheer, met de doelstelling voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen.

Conclusie

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect water. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied niet in strijd is met het waterstructuurplan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Verordening Ruimte 2014

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de Verordening Ruimte er één is. De Verordening Ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.

De twee voornaamste uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling zijn de inpasbaarheid in de omgeving, de ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1) en toepassing van de duurzaamheidsladder (artikel 2.1.1), waarbij in ieder geval een aantoonbare behoefte moet bestaan en primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt gebouwd .

Artikel 2.1.1.

De ontwikkeling welke met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt past niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de kern Heenvliet. Wel is in het moederplan voorzien in toekomstige woningbouwontwikkeling door hier een wijzigingsbevoegdheid naar wonen voor op te nemen. Aangezien het terrein in de huidige situatie agrarisch wordt gebruikt is er sprake van transformatie van agrarisch naar wonen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied van de kern Heenvliet .

Wanneer een nieuwe ontwikkeling niet past binnen het bestaand stads- en dorpsgebied dan is tevens artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte van toepassing. Artikel 2.2.1 van de ruimtelijke verordening regelt de ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 2.2.1

De ontwikkeling welke met onderhavig wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt past gelet op de aard en omvang van het project binnen de aard en schaal van de kern Heenvliet en het omliggende agrarische gebied. Het plan is zorgvuldig in haar omgeving ingepast en voldoet hiermee aan de kwalitatieve richtpunten uit het gebiedsprofiel van Voorne Putten. Deze ruimtelijke inpassing is middels de Notitie: “Stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten Heerlijk Heenvliet” geborgd welke gelijktijdig met dit wijzigingsplan is vastgesteld.

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing (zie paragraaf 4.10.1). De ontwikkeling past in de omgeving (zie paragraaf 2.4) dit is onder meer geborgd in de Notitie: “Stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten Heerlijk Heenvliet”. Derhalve is geen sprake van strijd met de provinciale verordening.

3.3.2 Visie Ruimte en Mobiliteit

De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), op 9 juli 2014 vastgesteld, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden vormen het vertrekpunt voor de Visie op Ruimte en Mobiliteit.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de huidige ruimtelijke hoofdstructuur in combinatie met de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen uit de ontwerp visie weer. De kaart toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het plangebied is aangeduid als 'vitaal dorp'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0006.jpg"

Afbeelding 3.4: Uitsnede kaart Ruimtelijke hoofdstructuur (bron: Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit)

Conclusie

Het plangebied is op de kaart van de ruimtelijke hoofdstructuur weergegeven als 'vitaal dorp'. De kaart geeft de huidige en toekomstige situatie weer, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met het provinciale beleid.

3.3.3 Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014

Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten de Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. De Woonvisie geeft aan hoe vraag en aanbod van het woningbestand in Zuid-Holland zich de komende jaren ontwikkelen en hoe de provincie daarover afspraken wil maken met de regio's en gemeenten.

De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. De Woonvisie zet daarbij in op:

  • behouden en benutten regionale verscheidenheid;
  • kaderstelling door de provincie voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats;
  • voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • niet meer woningen plannen dan nodig zijn.

De provinciale woonvisie gaat in op de woonvisie op provinciaal niveau een uitwerking van het woonbeleid op regionaal en gemeentelijk niveau is nader uitgewerkt in paragraaf 4.10.

3.3.4 Bodemvisie provincie Zuid-Holland

De toenemende ruimtedruk maakt de interactie met de ondergrond intensiever. De maakbaarheid van de ondergrond begint zijn grenzen te bereiken. In de ‘Bodemvisie provincie Zuid-Holland’ worden alle relevante bodemthema’s beschreven. Voor deze thema’s heeft de provincie concrete doelen en ambities geformuleerd. De thema’s zijn verdeeld in vier categorieën:

  • processen, bijvoorbeeld bodemdaling: De overkoepelende ambitie hierbij is het zoveel mogelijk beperken van schadelijke processen, omdat zij niet of moeilijk omkeerbaar zijn;
  • eigenschappen van de bodem, bijvoorbeeld de aardkundige waarden: Het algemene streven hierbij is dat de eigenschappen maximaal benut en behouden moeten worden;
  • de toestand van de bodem, bijvoorbeeld de chemische bodemkwaliteit: De ambitie hierbij is dat de gesteldheid van de bodem in overeenstemming moet zijn met de eisen die een bovengrondse en ondergrondse functie vraagt;
  • ingrepen in de bodem, bijvoorbeeld het ondergronds ruimtegebruik: De ambitie hierbij is dat maximaal gebruik wordt gemaakt van gunstige eigenschappen van de bodem, in synergie met de ambities van de bovengenoemde thema’s.

Conclusie

Bij de planvorming, dus de verwezenlijking van de bestemming, dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met deze ambities.

3.3.5 Waterstructuurplan Voorne-Putten

Waterschap De Brielse Dijkring en Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden hebben in 2002, voordat ze fuseerden tot het Waterschap Hollandse Delta, gezamenlijk het ‘Waterstructuurplan Voorne-Putten’ opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de te verwachten klimaatsontwikkelingen. Het waterstructuurplan geeft een beeld van de ruimtelijke effecten hiervan op het watersysteem van Voorne-Putten.

Het waterstructuurplan heeft een tweeledig doel. Ten eerste geeft het waterstructuurplan richting aan het toekomstige waterbeheer en is de input voor beleidsprogramma’s van degenen die beheertaken hebben. Ten tweede wordt duidelijk gemaakt welke uitgangspunten en doelstellingen uit het oogpunt van duurzaam waterbeheer van belang zijn voor ruimtelijke plannen en gemeentelijke bestemmingsplannen. Een duurzame inrichting van het waterbeheer heeft een inrichting die een gezond ecosysteem mogelijk maakt. Dit houdt in dat het zelfreinigend vermogen van het oppervlaktewater weer hersteld wordt en dat de ecologische potenties worden benut, wat tevens bijdraagt aan het herstel van ecohydrologische variatie van het beheersgebied.

Voor een duurzaam stedelijk waterbeheer is het bereiken van een goede waterkwaliteit een belangrijke doelstelling. Hiervoor is het noodzakelijk om over voldoende water te beschikken voor doorspoeling. De waterkwaliteit binnen het stedelijke gebied wordt bepaald door duurzaam waterbeheer en inrichting. Hierbij zijn belevingswaarden, het verbeteren van ecologische potenties, recreatiemogelijkheden en eenvoudig beheer en beleid leidende thema’s. Bij nieuw stedelijk gebied nemen de piekafvoeren niet toe ten opzichte van de oude situatie, en wordt voldoende open water gerealiseerd voor waterberging.

Conclusie

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect water. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied niet in strijd is met het waterstructuurplan.

3.3.6 Gebiedsprofiel Voorne-Putten

Gedeputeerde Staten hebben op 22 mei 2013 het Gebiedsprofiel Voorne-Putten vastgesteld. Met de introductie van het gebiedsprofiel wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied.

Het plangebied is op grond van de Gebiedsvisie aangewezen als 'Veenpolder'. Navolgende afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0007.jpg"

Afbeelding 3.5 Uitsnede kaart herkenbare open zeikleiploders (bron: Gebiedsprofiel Voorne-Putten)

De ambities voor deze polders zijn:

  • Herkenbaar houden van het verschil tussen de veenpolders en de zeekleipolders door
    versterken van de beplanting van de dijken van de veenpolders.
  • Ontwikkelingen houden rekening met de minder draagkrachtige bodem van de veenpolders.
  • Herkenbaar houden van de onregelmatige patronen in het landschap die duiden op voormalige kreekruggen en getijoeverwallen (inversielandschap)
  • Kleinschalige ontwikkelingen passen goed bij het karakter van de polders

Conclusie

Het plangebied grenst direct aan de kern Bernisse en heeft daardoor nauwelijks tot geen invloed op de veenpolder. Het wijzigingsplan wordt niet in strijd geacht met het gebiedsprofiel.

3.3.7 Waterbeheerplan Hollandse Delta

In het Waterbeheerplan 2009-2015 uit 2008, staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap de drietrapsstrategie voor waterkwaliteit. Waterschap Hollandse Delta heeft deze als volgt uitgewerkt:

  • schoonhouden/voorzuiveren;
  • vuil en schoon water zoveel mogelijk scheiden;
  • nazuiveren of verdunnen/doorspoelen.

Hiermee stelt het waterschap Hollandse Delta duidelijke eisen aan de watersystemen.

Naast de voorgaande drietrapsstrategie hanteert het waterschap de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’. Daarnaast is voor de gronden rondom watergangen en dijken de Keur van het waterschap van toepassing. De Keur bevat onder andere bepalingen ten behoeve van de bescherming en het beheer en onderhoud van watergangen en oppervlaktewater. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een watergang of dijklichaam is een vergunning of ontheffing in het kader van de Keur noodzakelijk.

Conclusie

Omdat de bescherming van watergangen en dijken is geregeld in de Keur van het waterschap, zijn in voorliggend wijzigingsplan geen aanvullende bepalingen met betrekking tot de bescherming van waterbelangen opgenomen. Hierdoor wordt dubbele regelgeving voorkomen. Bovendien zou door tussentijdse aanpassingen van de Keur een situatie kunnen ontstaan waarin het wijzigingsplan (dat een looptijd heeft van 10 jaar) andere regels bevat dan de Keur.

3.3.8 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 2002-2020

De Provincie Zuid-Holland geeft in haar Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002-2020 aan, dat zij staat voor een verbetering van de bereikbaarheid, alsmede voor een beheerste groei. Die mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid en veiligheid. Voor de korte termijn is op de bestaande netwerken nog enige winst te halen. Beter gebruik is mogelijk met dynamisch verkeersmanagement en mobiliteitsmanagement. Op de langere termijn zijn investeringen nodig in hoogwaardig regionaal openbaar vervoer en in de fiets.

Ook het regionale wegennetwerk, moet een groter aandeel van de verkeersstromen gaan opvangen. Per saldo zal het totale netwerk van hoofd- en onderliggende wegen beter moeten functioneren.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan ziet op de realisatie van circa 40 woningen. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats middels de Steenhoeck. Gelet op het aantal woningen is sprake van een beperkt toenemende verkeersintensiteit, te weten circa 270 verkeersbewegingen per etmaal (zie afbeelding 4.1). Dit te meer aangezien de Steenhoeck een wijkontsluitingsweg betreft. De toenemende verkeersintensiteit gaat derhalve niet ten koste van de leefbaarheid en bereikbaarheid.

Gesteld wordt dat voorliggende bestemmingswijziging niet in strijd is met het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan.

3.3.9 Regionaal verkeers- en vervoersplan 2003-2020

Eén van de doelen van het Regionaal verkeers- en vervoersplan 2003-2020 (RVVP) van de Stadsregio Rotterdam is het goed inpassen van infrastructuur, waardoor uitstoot van geluid en gevaarlijke stoffen door het verkeer binnen de wettelijke normen blijft. De hoofddoelstelling van het RVVP is het verbeteren van bereikbaarheid en leefbaarheid, waarbij mobiliteit mag en de keuzevrijheid van de burger centraal staan.

Conclusie

Uit het gestelde in hoofdstuk 4 blijkt dat de uitstoot van geluid (paragraaf 4.4) en lucht (paragraaf 4.5) voldoet aan de wettelijke normen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Bernisse

Op 18 september 2007 is de Toekomstvisie Bernisse vastgelegd door de gemeenteraad. De toekomstvisie is tot stand gekomen in interactief proces tussen de gemeente en de samenleving van Bernisse. In deze visie zijn per thema beleidsuitgangspunten geformuleerd. In het kader van voorliggend wijzigingsplan is het thema 'Wonen' relevant.

In het kader van de Woonvisie zijn diverse beleidsuitgangspunten geformuleerd. Het uitgangspunt van de visie is om woningen te bouwen naar de behoefte. Het saldo van vertrekkers en vestigers binnen de gemeente Bernisse wordt hierbij op nul gehouden. Daarnaast wordt er belang aan gehecht om de diverse woonwensen van inwoners te respecteren. Met enige regelmaat vindt een inventarisatie plaats naar de woonwensen en de resultaten hiervan worden binnen de beleidsmatige en fysieke mogelijkheden zoveel mogelijk gerespecteerd. Voorts is het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt van belang. Tot slot zoekt de gemeente aansluiting bij de 'natuurlijke verhuismomenten'. Met een actieve benadering van diverse leeftijdsgroepen wordt beoogd de doorstroming verder op gang te brengen. Op basis van het voorgaande zijn de volgende bestuurlijke keuzes gemaakt:

  • kerngewijze ontwikkeling: spreiding van woningbouw over alle kernen;
  • gebruik van de bestaande voorraad: doel is een gedifferentieerde woningvoorraad;
  • dorps bouwen: behoud en versterking van het dorpse karakter is een uitgangspunt;
  • openstaan voor initiatieven van derde partijen.

Conclusie

De te realiseren woningen in het plangebied voorzien in een behoefte binnen de gemeente. De situering van de woningen alsmede de toegestane bouwmassa's is zodanig dat sprake is van versterking van de dorpse karakter van de kern Heenvliet. Derhalve wordt gesteld dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de toekomstvisie van de gemeente.

3.4.2 Structuurvisie Bernisse

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie kan gezien worden als een ruimtelijke doorvertaling van de Toekomstvisie Bernisse. In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds wordt in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt het beeld nader gespecificeerd. Voor de kern Heenvliet geldt dat op enkele locaties ten westen van de kern in de toekomst woningbouw kan worden gerealiseerd. Eén van deze locaties is in het bestemmingsplan "Heenvliet" als wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De ontwikkelingen kunnen daarbij een bijdrage leveren aan het oplossen van de parkeerdruk in de bestaande woonbuurten in Heenvliet.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de kaart 'duurzaam ruimtelijk structuurbeeld Heenvliet' weer. De pijlen op de uitsnede geven de zoekrichtingen van dorpsuitbreidingen weer. Eén van de zoekgebieden betreft het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0008.jpg"

Afbeelding 3.6: Uitsnede kaart 'duurzaam ruimtelijk structuurbeeld Heenvliet' (bron: Structuurvisie Bernisse)

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de strategiekaart voor Heenvliet weer. Het plangebied is weergegeven als transformatiegebied naar wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0009.jpg"

Conclusie

De opgenomen wijzigingsbevoegdheid is één van de voorgestelde ontwikkellocaties in de Structuurvisie. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de structuurvisie.

3.4.3 Woonbeleidsplan

Het Woonbeleidsplan uit 2009 is te beschouwen als een beleidsdocument waarin de beleidsuitgangspunten voor de woningbouw in de komende jaren wordt geformuleerd, onderbouwd door diverse onderzoeksgegevens. Het beleidsplan is onder meer gebaseerd op de Toekomstvisie Bernisse en is tevens een vervolg op de Woonvisie Bernisse. Het ‘Woonbeleidsplan’ vormt de basis van het woonbeleid voor de komende jaren. Daarnaast geeft het Woonbeleidsplan handvatten bij de beoordeling van nieuwe bouwinitiatieven.

In de kern Heenvliet staan circa 1.050 woningen. Het streefbeeld voor Heenvliet varieert tussen de 1.050 en 1.250 woningen. Binnen de kern Heenvliet is derhalve een opgave aanwezig om nieuwe ontwikkelingen en herstructurering mogelijk te maken.

Conclusie

Uit het Woonbeleidsplan volgt een grote woningbouwopgave. Conform de huidige marktontwikkelingen wordt gesteld dat het woningbouwplan "Heerlijk Heenvliet" van circa 40 woningen, een relatief kleinschalige ontwikkeling, past binnen het Woonbeleidsplan.

3.4.4 Welstandsnota gemeente Bernisse

Welstandsnota Bernisse en stedenbouwkundige randvoorwaarden De Welstandsnota Bernisse bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden, het zogenaamde beoordelingskader. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De welstandsnota richt zich op relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied. Voor grootschalige ontwikkelingen vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitplannen, de welstandsnota. Deze beeldkwaliteitplannen kennen niet alleen criteria van welstand waaraan bouwwerken dienen te voldoen, maar gaan ook in op de vormgeving van het openbare gebied. Dat deel van het beeldkwaliteitplan, dat betrekking heeft op het bouwen, kan als basis dienen voor welstandstoetsing bij bouwaanvragen.

In het kader van de ontwikkeling van het plangebied stelt de gemeenteraad stedenbouwkundige randvoorwaarden vast. Het ‘beeldkwaliteitplan’ geeft richtlijnen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte en de architectonische invulling van de locatie. Het plan dient als aanvulling op de welstandnota.

Conclusie

De bouwaanvragen worden getoetst aan voorliggend wijzigingsplan, de stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan alsmede de welstandsnota.

3.4.5 Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Heenvliet". In paragraaf 1.3 is daar reeds op ingegaan zodat nu met een verwijzing daarnaar wordt volstaan.

3.4.6 Verbreed gemeente Rioleringsplan 2013-2017

Het vGRP is vastgesteld op 9 oktober 2012. Hierin is weergegeven hoe de gemeente haar rioleringstaak vorm wil geven. Het vGRP betreft de beleidsmatige integratie van de wettelijke zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, waarvan de zorgplicht voor hemelwater en grondwater de verbreding ten opzichte van het GRP 2007-2011 inhoudt.

De gemeente heeft zichzelf tot doel gesteld:

  • inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde afvalwater;
  • inzameling van het hemelwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt, waarbij:
    • 1. ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater worden voorkomen;
    • 2. geen overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt.

Conclusie

Bij verwezenlijking van de bestemming dient het vGRP in acht te worden genomen.

3.4.7 Waterplan gemeente Bernisse 2009

Doel van het waterplan is het creëren van een robuust en veerkrachtig watersysteem in de gemeente Bernisse. Het waterplan richt zich vooral op het oplossen van knelpunten en het benutten van kansen in het watersysteem in en rond de kernen van de gemeente Bernisse.

Conclusie

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect water. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied niet in strijd is met het gemeentelijke waterplan.

3.4.8 Groen in beeld

Het groenstructuurplan is 20 maart 2012 vastgesteld. Vanuit een inventarisatie van de huidige situatie, een SWOT analyse en verdere beleidsplannen, is een visie vastgesteld. Om de ambities van de gemeente weer te geven zijn een aantal speerpunten vastgelegd, deze krijgen verdere invulling in de omschrijvingen van de structuren:

  • Creëren en versterken van een robuuste groenstructuur;
  • Verbinden met omliggende natuur en recreatiegebieden;
  • Accentueren van onze parels; de ring in iedere kern, speciale plaatsen en een aantal komgrenzen;
  • Creëren van ruimte voor natuurlijk spelen, zogenaamd speelgroen;
  • Verbinden van water en groen;
  • Aansluiten op het omliggende polderlandschap.

De visie is gemeente breed, maar ook per kern beschreven en vertaald in een kaart. De groenstructuur is benoemd in een aantal categorieën, namelijk: Hoofdstructuur, Substructuur, Park/Parel, Kansen en Natuurlijk groen.

Navolgende afbeelding geeft de kaart van de kern Heenvliet weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0010.jpg"

Afbeelding 3.3: Groenstructuurplan Gemeente Bernisse, visie voor Heenvliet

Heenvliet is een zeer groene kern waar de hoofdgroenstructuur en de subgroenstructuur grotendeels al aanwezig zijn.

Voor de verschillende groencategorieën zijn productpaspoorten gemaakt, waarin de inrichting en beheersaspecten zijn omschreven. Daaropvolgend is de beheerkwaliteit vastgesteld en vertaald naar werkpakketten om de kosten inzichtelijk te maken voor het gestelde beheer.

Conclusie

In het wijzigingsplan is rekening gehouden met het groenstructuurplan. Dit door de beoogde woningbouw in te passen in de omgeving en derhalve een groenbestemming op te nemen rondom het plangebied.

3.5 Toetsing beleidskaders

De beoogde ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Met de beoogde ontwikkeling zoals opgenomen in voorliggend wijzigingsplan, wordt bijgedragen aan de juridische planologische afronding van het wijzigingsgebied "Heerlijk Heenvliet". De invulling is afgestemd op de veranderende behoefte op de woningmarkt, vanwege de flexibiliteit in de regels. Voor wat betreft het duurzaamheidsaspect wordt verwezen naar paragraaf 4.10.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en infrastructuur

4.1.1 Verkeer

Recentelijk zijn er nieuwe landelijke richtlijnen uitgegeven ten aanzien van parkeernormen. In overleg met de gemeente is besloten om voor de onderhavige ontwikkeling de gemiddelde parkeernorm als uitgangspunt te hanteren, maar ruimte te reserveren voor de maximale norm conform de CROW publicatie 317 onder ‘rest bebouwde kom’ en ‘weinig stedelijk’.

De gemiddelde parkeernorm per woningtype zijn onderstaand weergegeven:

woningtype   minimaal   maximaal   gemiddeld  
vrijstaand   1,9   2,7   2,3  
geschakeld   1,9   2,7   2,3  
2-1-kap   1,8   2,6   2,2  
rij   1,6   2,4   2,0  

Tabel 4.1: Gemiddelde parkeernorm per woningtype (bron: Stedenbouwkundig randvoorwaarden en uitgangspunten Heerlijk Heenvliet)

Deze normen zijn inclusief 0,3 p.p. voor bezoekers-parkeren.

Ten aanzien van het parkeren op eigen terrein, wordt met de volgende theoretische normen gerekend:

  • norm van 1,8 p.p. indien de oprit minimaal 4,5 m breed is en voldoende diep voor 1 auto;
  • norm van 1,3 p.p. indien de oprit minimaal 10 m diep is en voldoende breed voor 1 auto.

De huidige parkeerplaatsen aan de Steenhoeck (24 haaksparkeerplaatsen aan de westzijde van de straat) blijven kwantitatief gehandhaafd. Te zijner tijd zal bij de definitieve invulling van de bouwvelden door de gemeente getoetst worden of aan de parkeernormen wordt voldaan.

4.1.2 Infrastructuur

In het plangebied wordt voorzien van een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg, uitkomend op de Steenhoeck.

Als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied zal het aantal verkeersbewegingen in, van en naar Heenvliet toenemen. Navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie per woningtype weer. Hieruit blijkt dat sprake is van ongeveer 270 verkeersbewegingen per etmaal extra. Deze toenemende verkeersintensiteit vindt plaats over de Steenhoeck. Aangezien de Steenhoeck een wijkontsluitingsweg betreft en het verkeer via de Bloemendaele (noordelijke richting) en Grouwershoeck (zuidelijke richting) de wijk wordt uitgeleid, is genoemde toename beperkt.

woningtype   minimaal   maximaal   verkeersgeneratie (gem)  
vrijstaand   7,8   8,6   8,2  
geschakeld   7,8   8,6   8,2  
2-1-kap   7,4   8,2   7,8  
rij   7,0   7,8   7,4  

Tabel 4.2: Gemiddelde verkeersgeneratie per woningtype (bron: CROW-publicatie 317)

4.1.3 Conclusie

Het plangebied is naar verwachting afdoende groot om te voorzien in de parkeerbehoefte. De gemeente Bernisse zal bij de vergunningverlening voor de woningen toetsen of de plannen daadwerkelijk voldoen aan de parkeernormen. De Steenhoeck zal naar verwachting voldoende capaciteit bieden om de beperkt toenemende verkeersintensiteit te kunnen verwerken.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met milieuhinderende bedrijven in de omgeving. Hierbij moet worden beoordeeld of bij de ontwikkeling van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering.

Aan de hand van de bedrijvenlijst van de gemeente Heenvliet zijn de bedrijven in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht. De verschillende bedrijfsactiviteiten hebben mogelijk invloed op de beoogde ontwikkeling. Derhalve zijn de aan te houden richtafstanden, zoals deze zijn opgenomen in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (versie, 2009), inzichtelijk gemaakt. Navolgende tabel geeft de betreffende bedrijven, met de daarbij behorende richtafstanden op grond van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0011.jpg"

Tabel 4.3: Overzicht bedrijven in de omgeving (bron: Bedrijvenlijst gemeente Heenvliet in combinatie met VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)

Op grond van het vigerend bestemmingsplan "Heenvliet" zijn ter plaatse van de bedrijfspercelen aan de Polyanderweg bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het vigerend bestemmingsplan. Categorie 2 bedrijven kennen een richtafstand van 30 meter.

Blijkens vorenstaande tabel zijn aan de Polyanderweg feitelijk bedrijven gevestigd uit zowel categorie 2 als categorie 3.1 (richtafstand 50 meter). In het bestemmingsplan is bepaald dat uitoefening van een bedrijfsactiviteit die één categorie hoger is dan categorie 2, aanvaardbaar is, mits deze activiteit naar haar kwalitatieve uitstraling, aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) kan worden gelijkgesteld met een categorie 2 bedrijf én passend wordt geacht. Derhalve bedraagt de planologisch aan te houden richtafstand tussen de bedrijfspercelen aan de Polyanderweg en het plangebied 30 meter. Navolgende afbeeldingen geven deze richtafstand middels de rode lijn weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0012.jpg"

Afbeelding 4.1: Richtafstand en stedenbouwkundig plan (stedenbouwkundig plan, bewerking Aveco de Bondt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0013.jpg"

Afbeelding 4.2: Richtafstand en wijzigingsplan (Verbeelding wijzigingsplan, bewerking Aveco de Bondt)

De gemeente heeft destijds bij vestiging van de betreffende categorie 3.1 bedrijven aan de Polyanderweg 2, 10 en 17 geoordeeld dat deze bedrijven vergelijkbaar zijn met categorie 2 bedrijven. Derhalve heeft het college middels een afwijkingsvergunning ingestemd met de vestiging van bedrijven uit een andere bedrijfscategorie. De gemeente heeft hiertoe overwogen dat de kwalitatieve uitstraling, aard en invloed op de omgeving aanduiding een richtafstand van maximaal 30 meter rechtvaardigen.

De afstand tussen de beoogde woningbouw en de bedrijven aan de Polyanderweg 10 en 17 bedraagt meer dan 50 meter. Hoewel de gemeente heeft geoordeeld dat de betreffende bedrijven vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten uit categorie 2.1 is - uitgaande van de regulier geldende afstand van 50 meter - geen sprake van enige belemmering tussen de beoogde woningbouw en de bedrijfsactiviteiten.

Voor het bedrijf aan de Polyander 2 geldt dat de beoogde woningbouw is gelegen op een afstand van 30 meter tot de perceelsgrens van genoemd bedrijf. De regulier aan te houden richtafstand van het betreffende bedrijf tot een gevoelige functie (woningbouw) bedraagt 50 meter in verband met het aspect geluid. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse vinden met name in de bedrijfshal plaats. De buitenruimte wordt gebruikt voor opslag van enkele goederen en parkeren en is aan de noordzijde (zijde van de beoogde woningbouw) afgeschermd middels een houtwal.

Aangezien ten tijde van de vestiging van het bedrijf is geoordeeld dat sprake is van bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar met categorie 2.1 activiteiten, de afstand van de beoogde woningbouw tot de bedrijfshal circa 45 meter bedraagt en de bedrijfsactiviteiten overwegend inpandig plaatsvinden, is geen sprake van enige belemmering tussen de beoogde woningbouw en de bedrijfsactiviteiten.

Conclusie

Binnen de richtafstand van 30 meter tot de beoogde woningbouw vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats. Hierdoor worden de bedrijven niet gehinderd in de bedrijfsvoering door de beoogde planontwikkeling waardoor er sprake is van een goed ontwikkelingsklimaat voor bedrijven. Bovendien kan worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Risicobenadering

In het externe veiligheidsbeleid wordt de risicobenadering gehanteerd. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's geldt op de kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De regels ten aanzien van vervoer gevaarlijke stoffen per weg, water en spoor zijn opgenomen in de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota RNVGS) en zijn nader uitgewerkt in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS). Naar verwachting treedt op 1 juli 2014 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Betv) in werking, waarmee de cRNVGS komt te vervallen. Voor wat betreft bedrijven zijn normen vastgelegd in het Besluit externe veilgheid inrichtingen (Bevi). Voor wat betreft buisleidingen zijn normen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De wet- en regelgeving verplichten het bevoegd gezag afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicobronnen.

Op basis van dit huidige rijksbeleid moet decentraal rekening gehouden worden met externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. De regels hebben als doel: het voor zowel individuele als groepen burgers garanderen van een minimum beschermingsniveau tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

4.3.2 Plaatsgebonden risico

Onder het plaatsgevonden risico (PR) wordt verstaan: de kans per jaar op het overleiden van één fictief persoon ten gevolge van een ongeval. Het PR van een bepaalde waarde kan rond een inrichting if een vervoersas als lijn op de kaart worden weergegeven, de zogenaamde risicocontour. Voor deze contourafstanden PR gelden harde normen: in een nieuwe situatie mag bijvoorbeeld een woonhuis niet binnen een 10-6/jr contour liggen.

Het bevoegd gezag neemt bij inrichtingen voor het PR de norm van 10-6 doden per jaar voor kwetsbare objecten in acht. Alle nieuwe beperkt kwetsbare objecten dienen eveneens buiten de 10-6/jr contour van een risicovolle inrichting te liggen. Aangezien hier echter sprake is van een richtwaarde mag van deze norm uitsluitend in geval van gewichtige redenen worden afgeweken. Per 1 januari 2010 bevat de cRNVGS voor wegen een op de totale gebruiksruimte gebaseerde veiligheidszone. Uit de totale gebruiksruimte volgt de maximale 10-6/j contour voor het PR. Deze maximale contour vormt de grens van de veiligheidszone, waarbinnen geen kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden.

Welke objecten als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar worden aangemerkt, staan onder meer in het Bevi, Bevb en de cRNVGS. De objecten in het ontwikkelingsgebied zijn aan te merken als kwetsbaar.

4.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kans per jaar, dat ten minste tien of meer personen komen te overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedgebied van een inrichting of transportroute, bij een ongeval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting (ramp) bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Aanwezigen binnen het invloedsgebied van een risicobron dragen bij aan het groepsrisico.

Het groepsrisico kan niet op een kaart worden weergegeven. Aangezien er meerdere groepsgroottes kunnen bestaan, is het groepsrisico een verzameling van meerdere kansen die meestal worden uitgezet in een zogenaamde groepsrisicografiek (fN-curve). De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt per transportsegment gemeten per kilometer per jaar.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij inrichtingen is een lijn met een tien keer lagere hoogte (dus 10-5 voor een ongeval met ten minste tien dodelijke slachtoffers, enz.).

Het groepsrisico maakt geen onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In het huidige beleid is geen grenswaarde vastgesteld, maar een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag mag van deze oriëntatiewaarde afwijken, mits het daarvoor een motivatie geeft. In de cRNVGS, het Bevi en het Bev is deze motiveringseis opgenomen. De manier van afwegen is nader uitgewerkt in de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (november 2007). Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het risico op basis van de criteria uit de wet- en regelgeving.

4.3.4 Onderzoek

Op 10 juli 2014 heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

In het plangebied zijn de relevante risicobronnen geïdentificeerd:

  • de provinciale weg N218;
  • het spoortracé Europoort-Botlek;
  • vier hogedruk-aardgastransportleidingen;
  • drie leidingen waardoor vloeibare aardolieproducten worden getransporteerd;
  • het bedrijf Veembedrijf De Rijke.

Het groepsrisico van de N218 bedraagt voor en na realisatie van het plan minder dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van het spoortracé Europoort-Botlek is kleiner dan 0.3 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand van het plangebied tot het spoortracé is de verandering van het groepsrisico niet nader beschouwd. Het invloedsgebied van de buisleidingen valt niet samen met het plangebied, waardoor het plan geen invloed heeft op het groepsrisico van deze leidingen. Het groepsrisico van Veembedrijf De Rijke ligt onder de oriëntatiewaarde. Het plan heeft geen zichtbare invloed op de omvang van het groepsrisico.

De gemeente is op grond van Bevi en cRNVGS verplicht het groepsrisico voor het plangebied in het ruimtelijk besluit te verantwoorden. Bij deze verantwoordingsplicht moeten naast de resultaten van dit onderzoek (criteria 1 en 2) ten minste de volgende criteria aan de orde komen:

  • Voor- en nadelen van ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico (nut en noodzaak van de ontwikkeling).
  • Mogelijkheden tot beperking groepsrisico (nu en in de toekomst).
  • Mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van een ramp (veiligheidsketen)
  • Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen.
4.3.5 Conclusie

Op basis van het onderzoek kunnen de gemeente, de Veiligheidsregio, brandweer en initiatiefnemer gezamenlijk keuzes voorbereiden aangaande de uitgangspunten bij de invulling van de verantwoordingsplicht groepsrisico. Gezien de geringe hoogte en geringe stijging van het groepsrisico ligt een zware verantwoording niet voor de hand. Derhalve wordt niet verwacht dat het aspect externe veiligheid een belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geluidhinder

Sinds 1 januari 2007 de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Geluidsgevoelige ontwikkelingen moeten aan deze wet worden getoetst. In de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai op de gevels van (andere) geluidsgevoelige gebouwen getoetst moet worden aan de in de Wgh opgenomen (voorkeurs)grenswaarden.

4.4.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometereter per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet zoals aangegeven in artikel 77 Wgh, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing bij een afwijkingsbesluit akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone.

Indien niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dient inzichtelijk te worden gemaakt of door het toepassen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen de berekende waarden tot de voorkeursgrenswaarde terug te dringen zijn. Als dit niet mogelijk is of als dit stuit op bezwaren in het kader van de verkeersveiligheid of van stedenbouwkundige aard, kunnen hogere waarden aangevraagd worden.

De Groene Kruisweg Oost (N218) (2 rijstroken, 80 km/uur) en een deel van de Welleweg (1 rijstrook, 60 km/uur) zijn buitenstedelijk gelegen en hebben derhalve een zone van 250 meter. Het plangebied is gelegen op 200 meter van deze wegen en valt daarmee binnen de zone. De Gouwershoeck is een weg met 1 rijstrook, een maximale snelheid van 50 km/uur en is gelegen in binnenstedelijk gebied. De weg heeft derhalve een zone van 200 meter. Het plangebied is gelegen op ongeveer 60 meter van deze weg en valt daarmee binnen de zone. Op basis van voorgaande dient er een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Een deel van de Welleweg, de Steenhoeck en de Bloemendaele zijn wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur en hoeven derhalve niet getoetst te worden. Immers, wegen met een maximaal toelaatbare snelheid van 30 km/uur hebben geen (geluid)zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen deze wegen echter wel meegenomen te worden in een akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.4.4).

4.4.2 Industrielawaai

Het wettelijk kader met betrekking tot geluidgezoneerde industrieterreinen wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh). In hoofdstuk V, afdeling 2 van de Wet geluidhinder zijn de kaders geregeld omtrent bestaande zones rondom industrieterreinen.

Een terrein, waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid biedt tot het vestigen van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, mag zich in de zin van de Wgh een industrieterrein noemen. Voor een industrieterrein wordt, in een bestemmingsplan, een geluidzone vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (art. 40 Wgh).

De geluidzone is bedoeld als wederzijdse bescherming van de bedrijven en de omliggende geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. Buiten de zone mag de geluidbelasting ten gevolge van alle bedrijvigheid samen niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor nieuw te realiseren woningen gelegen in de geluidzone zijn hogere geluidbelastingen (hogere waarden) toelaatbaar tot ten hoogste 55 dB(A).

Op 12 december 2013 hebben bestuurders van de verschillende (regio)gemeenten en van de provincie tijdens het Regionaal Bestuurlijk Overleg Duurzame Dialoog ingestemd met het gezamenlijk opstellen van een nieuw Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Woningbouw Rijnmond-West. Ook hebben bestuurders ingestemd met de - aan hen voorgelegde - hoofdlijnen van het afsprakenkader. Hierbij zijn alle beoogde woningbouwplannen binnen de 55 dB(A) MTG-contour van het havencomplex Rotterdam in samenspraak met de gemeenten geïnventariseerd. Uitgangspunt is dat over de geïnventariseerde locaties de betreffende gemeenten en/of ontwikkelaars, het Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs, de DCMR en de provincie Zuid-Holland in een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling procesafspraken maken. De locatie “Heerlijk Heenvliet” maakt deel uit van deze inventarisatie.

Het plangebied is gelegen binnen een zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehaven-gebonden zijn, zoals Botlek-Pernis, kan een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A) (artikel 50, Wgh). Bij een vaststelling van een hogere waarde dient het binnenniveau in de woning, ten hoogste 35 dB(A), gegarandeerd te worden. Het industrielawaai is tevens onderzocht in het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.4.4).

4.4.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Bernisse heeft in de Nota Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder voorwaarden geformuleerd waarbinnen de gemeente hogere waarden toestaat voor nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen. De uitvoering wordt voor een deel door de Wet geluidhinder opgelegd en voor een deel door de gemeente ingevuld.

Conform de beleidsregel worden er voorwaarden gesteld aan het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen. Deze voorwaarden worden in dit onderzoek gehanteerd en komen overeen met hoe deze gesteld zijn in de Wet geluidhinder. Het gemeentelijk beleid geeft echter aan in welke volgorde de maatregelen moeten worden overwogen.

Als zowel bronmaatregelen als overdrachtsmaatregelen niet toepasbaar zijn, dan wordt gekeken of maatregelen bij de ontvanger mogelijk zijn. De volgende maatregelen moeten zijn onderzocht en overwogen:

  • Het creëren van een geluidluwe gevel.
  • Het creeren van een geluidluwe buitenruimte.
  • Het realiseren van geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe gevel.
4.4.4 Onderzoek

Op 24 september 2014 heeft Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek geactualiseerd uitgevoerd. (zie bijlage 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat:

  • Ten gevolge van de Groene Kruisweg Oost (N218) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogste overschrijding is 2 dB. Derhalve dienen hogere grenswaarden aangevraagd te worden;
  • Ten gevolge van de Welleweg bedraagt de hoogste geluidbelasting 37 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • Ten gevolge van de Bloemendaele (30 km/uur) bedraagt de hoogste geluidbelasting 33 dB;
  • Ten gevolge van de Steenhoeck (30 km/uur) bedraagt de hoogste geluidbelasting 45 dB;
  • Ten gevolge van de Gouwershoeck bedraagt de hoogste geluidbelasting 28 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • Ten gevolge van industrieterrein Botlek-Pernis bedraagt de hoogste geluidbelasting 55 dB (A). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden. Derhalve dienen hogere grenswaarden aangevraagd te worden;
  • De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB. Geluidwerende voorzieningen dienen derhalve bepaald te worden.
  • Op basis van het huidige verkavelingsontwerp wordt voor 4 woningen niet voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel.

Om de toekomstige woningen binnen het plangebied te kunnen realiseren is het noodzakelijk om hogere waarden te verlenen ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Groene Kruisweg Oost (N218) en het industrielawaai ten gevolge van industrieterrein Botlek-Pernis.

Op grond van de Nota Hogere grenswaardenbeleid dient het ontwerp-wijzigingsplan (uiterlijk) gelijktijdig ter inzage te worden gelegd met het ontwerpbesluit Hogere grenswaarden.

4.4.5 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de te bouwen woningen niet binnen de 55 dB(A)-contour zijn gelegen. De noodzaak voor het maken van procesafspraken is niet meer aanwezig. Het in voorbereiding zijnde Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Woningbouw Rijnmond-West is derhalve niet van toepassing.

Ter volledigheid is het plan afgestemd met het projectteam van het in voorbereiding zijnde Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Woningbouw Rijnmond-West en geconstateerd is dat het Afsprakenkader voor het onderhavige project niet van toepassing is.

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling, mits hogere waarden worden vastgesteld.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Effect ontwikkeling op omgeving

Doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het verbeteren van de luchtkwaliteit waarbij gewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden doorgang kunnen vinden. In deze wet is de Europese richtlijn luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Voor luchtkwaliteit is stikstofdioxide het meest maatgevend, omdat deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof van belang. Het overgrote deel van het fijn stof in Nederland is van natuurlijke oorsprong of waait over uit het buitenland. Slechts een zeer klein deel wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten. Daardoor kan Nederland zelfs met alle denkbare maatregelen niet op tijd voldoen aan de Europese normen voor fijn stof. De grenswaarde voor fijn stof wordt als gevolg van de hoge achtergrondconcentraties in grote delen van Nederland overschreden. Het terugdringen van deze hoge concentraties is in de eerste plaats een taak van de rijksoverheid.

De lokale overheid moet echter wel die maatregelen treffen die binnen haar bevoegdheden passen. Van belang is daarbij dat een planologische ontwikkeling, bezien in groter verband, de verdergaande reductie van luchtverontreinigende stoffen door het Rijk niet in gevaar brengt. Ruimtelijke maatregelen hebben slechts een effect op de concentraties ter plaatse van de gevoelige bestemming.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (AmvB), verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof en daarmee geen verdere toetsing nodig is. De Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen).

Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van circa 40 woningen. Deze ontwikkeling valt onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM.

3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL):

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).

Onderhavig plan wordt, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt als een project van 'niet in betekende mate'.

4.5.2 Woon- en leefklimaat

Maatgevend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit zijn de stikstof en fijnstof gehalten in de lucht. Het RIVM heeft de luchtkwaliteit in Nederland in inzichtelijk gemaakt en de achtergrond concentraties in een kaart opgenomen. Ter hoogte van het plangebied gelden voor het jaar 2020 de volgende waarden:

  • Stikstof 15-20 µg/m3             2020        grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde
  • Fijnstof   20-22 µg/m3           2020        grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde

Navolgende afbeeldingen geven een uitsnede van de achtergrond concentraties van stikstof en fijnstof in het jaar 2020 ter plaatse van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0014.jpg"

Afbeelding 4.2: Achtergrond concentratie stikstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0015.jpg"

Afbeelding 4.3: Achtergrond concentratie fijnstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden niet overschreden dreigen te worden. Een gedetailleerd onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet van toepassing.

Doordat de achtergrondwaarden in een grof grind zijn ingedeeld, kan op lokaal niveau, door de aanwezigheid van puntbronnen, de werkelijke luchtkwaliteit mogelijk de grenswaarden overschrijden. Doordat er in de directe omgeving van het plangebied geen relevante bronnen zijn aangetroffen wordt dit uitgesloten.

4.5.3 Conclusie

Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekende mate'. Gelet hierop en het gegeven dat sprake is van een goed 'woon- en leefklimaat' is een verdere toetsing van het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Ook veranderd de situatie van de luchtkwaliteit ten gevolge van de planologische mutatie niet in die mate dat hierdoor grenswaarden worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

Op 1 januari 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta worden hiermee in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Archeologisch onderzoek is een vast onderdeel van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologisch bodemarchief worden nagegaan.

De gemeente Bernisse onderschrijft de uitwerking van het ‘Verdrag van Malta’: Behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie van vindplaatsen waar nodig. In 2008 is het gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waar van de Archeologische Waarden- en Beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Bernisse daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.

Binnen het grondgebied van de gemeente zijn enkele tientallen vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa 1000 bekend. Vermoedelijk gaat het in werkelijkheid om een veelvoud van dergelijke vindplaatsen. Daarnaast is er het in de Late Middeleeuwen (na circa 1300) ontgonnen landschap met bijbehorende vaarten, sloten, wegen en dijken en de woonkernen Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Zuidland, Simonshaven en Biert. Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om te zorgen voor:

  • het ongeschonden behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • het bereikbaar en kenbaar maken van de resultaten van het archeologisch voor derden.

In mei 2013 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door De Steekproef bv. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3

Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een middelgrote tot grote kans op archeologische resten uit het neolithicum op de Afzettingen van Calais en een middelgrote tot grote kans op archeologische resten uit de latere prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Om deze verwachting te toetsen zijn door De Steekproef bv, conform het door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam opgestelde Programma van Eisen 38 gutsboringen gezet.

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de top van het laagpakket van Wormer in het plangebied uit ongerijpte, slappe klei bestaat die nooit geschikt is geweest voor bewoning. Ook in het hieronder gelegen (door kleilaagjes onderbroken) zand zijn geen horizonten aangetroffen die duiden op beginnende bodemvorming en voor bewoning geschikte omstandigheden. De middelhoge tot hoge verwachting in het plangebied voor archeologische resten uit het neolithicum kan daarom worden bijgesteld naar een lage verwachting.

De afzettingen van het laagpakket van Wormer worden in het plangebied afgedekt door een sterk in dikte wisselend Hollandveen laagpakket. De top hiervan is geërodeerd voorafgaande aan het begin van de afzetting van de klei van het laagpakket van Walcheren. De erosie van de top van dit veen betekent dat de verwachting in het plangebied voor behoudenswaardige resten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd naar een lage verwachting kan worden bijgesteld.

Nergens in het plangebied zijn relevante archeologische indicatoren aangetroffen. In verband hiermee alsmede in verband met de geërodeerde top van het Hollandveen laagpakket en het ontbreken van bewoonbare afzettingen in het laagpakket van Wormer geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding tot beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolgonderzoek.

4.6.1 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In verband met de mogelijke aanwezigheid van dieper in de ondergrond gelegen archeologische waarden, welke door de toekomstige ontwikkeling van het plangebied mogelijk kunnen worden aangetast, wordt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie-3" opgenomen.

4.7 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden
gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten
voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan of afwijkingsbesluit. Derhalve heeft Aveco de Bondt op 11 april 2013 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Uit het onderzoek is gebleken dat er, gezien de vastgestelde bodemkwaliteit, geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu zijn. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.7.1 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Op basis van Natura 2000, de Flora- en faunawet (Ffw) en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dieren plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voorbestaan van de gevonden soorten. Derhalve heeft Aveco de Bondt op 10 september een flora- en fauna toets uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5.In dit onderzoek wordt uitgegaan van demping van de watergang aan de Steenhoeck. Na uitvoering van het onderzoek is echter gebleken dat demping van de watergang voor de planontwikkeling niet noodzakelijk is.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied naar alle waarschijnlijkheid geen beschermde soorten voor komen waar bij de uitvoering van de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden hoeft te worden. De kap- en bouwactiviteiten kunnen worden uitgevoerd.

De beschermde soorten die voor kunnen komen zijn vissen die in de omringende watergangen aanwezig kunnen zijn. Ook is de zorgplicht van toepassing waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere algemene soorten in kritieke perioden als broedperiode en winterslaap. Verder dient, bij het aantreffen van dieren tijdens de uitvoering, deze te worden overgezet naar andere geschikte locaties.

4.8.1 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht.

4.9.1 Beleid provincie Zuid Holland

Het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland is beschreven in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 (2009). Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen.

Waterkwantiteit

Voor wateroverlast door neerslag in gebieden met de functie stedelijk gebied geldt een bui welke theoretisch gemiddeld 1 keer in de 100 jaar voorkomt. Watertekort in stedelijke gebieden wordt zoveel mogelijk ondervangen door maatregelen die erop gericht zijn gebiedseigen water vast te houden. Stedelijke ontwikkelingen en stedelijke herinrichting en herstructurering dienen 'waterneutraal' te zijn en worden benut om het watersysteem, waar nodig, op orde te brengen en te verduurzamen. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem.

Waterkwaliteit

Voor waterkwaliteit zijn de volgende punten van toepassing:

  • In verband met de waterkwaliteit en de volksgezondheid moet in traag stromende of stilstaande wateren een minimale diepte van 1 meter gehandhaafd worden.
  • De waterkwaliteit in stedelijke gebieden moet minstens aan de basiskwaliteit voldoen.
  • De aanwezige natuurwaarden worden beschermd en waar mogelijk ontwikkeld.
  • De waterketen in stedelijk gebied moet zodanig ingericht te zijn, dat deze geen negatieve invloed heeft op het grond- en oppervlaktewater.
4.9.2 Beleid waterschap Hollandse delta

Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Hollandse Delta. Voor het plangebied is de Nota ‘toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem’ van toepassing. Hierin heeft het waterschap het landelijk en provinciaal beleid vertaald in concrete doelen en maatregelen voor haar beheersgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe plannen is minimaal 10% extra waterberging in of nabij het plangebied op grond van de toename aan verharding. Hieronder worden wegen, paden, parkeerplaatsen en ca. 50% van de uitgeefbare woonkavels (25% voor vrijstaande woningen) verstaan. De compensatie van waterberging moet binnen hetzelfde peilgebied als de planlocatie plaatsvinden.

Voor onderhoud van de watergangen is een strook vereist (beschermingszone van 5 meter op grond van de Keur van het WSHD) die in principe vrij van bebouwing moet blijven.

4.9.3 Beleid gemeente Bernisse

Bij stadsuitbreidingen worden de waterhuishoudkundige aspecten van de nieuwe wijk altijd samen met het waterschap in de watertoets opgesteld. Het bestaande rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om een tweejaarsbui (bui 08) zonder water op straat af te kunnen voeren (bron: VGRP 2013-2017). Bij nieuwbouwprojecten is het afkoppelen van hemelwater een punt van aandacht. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

  • Vasthouden en bergen.
  • Mocht dit niet mogelijk zijn dan wordt het water afgevoerd naar een watergang.

Bij nieuwbouwprojecten mag geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen.

4.9.4 Watertoets

Op 29 november 2013 heeft Aveco de Bondt een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 6).

Oppervlaktewater

De bestaande watergang ten oosten van het plangebied blijft gehandhaafd. De huidige breedte van de watergang bedraagt inclusief taluds circa 3,90 m. Aan de westzijde van het plangebied wordt een nieuwe watergang gegraven met een breedte (incl. taluds) van 7 m. In bijlage 6 zijn twee dwarsprofielen van de watergang opgenomen.

Waterberging en infiltratie

In het plangebied zijn 40 woningen voorzien. Het verhard oppervlak en de oppervlakte van de kavels zijn overgenomen uit het ontwerp. Op basis van de door het waterschap voorgeschreven verhardingspercentages is de toename van het verhard oppervlak berekend.

In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met circa 0,55 ha toe. Op basis hiervan bedraagt de extra waterberging 549 m2.

De bodem bestaat uit slecht doorlatend materiaal, hierdoor is het niet mogelijk om hemelwater te infiltreren. Daarom moet het hemelwater worden opgevangen en geborgen. We stellen voor om de benodigde watercompensatie in de nieuwe watergang aan de westzijde van het plangebied te realiseren. De watergang krijgt een lengte van circa 234 m, om de benodigde watercompensatie te realiseren, moet de watergang minimaal 549 m² / 234 m = 2,20 m breed worden. In het verkavelingsplan krijgt de watergang (incl. taluds) een breedte van 7 m. De benodigde watercompensatie kan volledig in de sloot worden gerealiseerd.

Afvalwater

In de toekomstige situatie worden 40 woningen gebouwd. Bij het bepalen van de afvalwaterbelasting is uitgegaan van een maatgevende afvoer van 15 l per inwoner per uur (ontwerpgrondslag Leidraad Riolering B2100). Voor de gemiddelde woningbezetting is uitgegaan van 2,3 inwoners (bron: Woningvoorraad 2009, CBS). Voor het plangebied resulteert dit in een afvalwaterbelasting van 15 l per inwoner per uur x 2,3 inwoner per woning x 40 woningen = 1,38 m3 /uur.

Wij stellen voor om het nieuwe vuilwaterstelsel aan te sluiten op het bestaande gemengde rioolstelsel bij put H8 en put H14, beide gelegen aan de Steenhoeck.

Drooglegging en ontwateringsdiepte

Het stedelijkpeil is vastgesteld in het peilbesluit en bedraagt -2,60 m NAP. De gemiddelde grondwaterstand is -2,4 m NAP. Door de gemeente is aangegeven dat een drooglegging van 1,35 m moet worden aangehouden. Het gebied moet dan worden opgehoogd tot -1,25 m NAP. Voor de ontwateringsdiepte (verschil tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand en de maaiveldhoogte) wordt landelijk 1,0 m aangehouden. Bij een GHG van -2,4 m NAP betekent dit dat het plangebied moet worden opgehoogd tot minimaal -1,4 m NAP.

Schoonwater dient afgevoerd te worden naar het polderpeil, welke ligt op -2,75 m NAP.

Gebruik duurzame materialen

Om verontreiniging van uitgeloogde materialen van daken, gevels en wegmeubilair naar het oppervlaktewater en grondwater te voorkomen, mag geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen zoals lood, koper en zink.

4.9.5 Overleg waterbeheerder

In het najaar van 2013 heeft reeds overleg plaatsgevonden met het waterschap Hollandse Delta in het kader van de water-voortoets voor het plan. Dit wijzigingsplan zal in het kader van formeel vooroverleg voorts naar het Waterschap worden toegezonden; het waterschapsadvies wordt te zijner tijd in de bijlagen opgenomen.

4.9.6 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid reikt verder dan milieu alleen. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met een combinatie van sociaal-culturele, ecologische en economische waarden. Velen erkennen dat duurzaamheid ook economische winst kan opleveren; duurzaamheid loont! Maar ook sociaal heeft duurzaamheid een belangrijke betekenis.

Een inmiddels breed geaccepteerde indeling van duurzaamheid is de Triple P-benadering gebaseerd op de pijlers:

  • 1. People - sociale duurzaamheid;
  • 2. Planet - fysieke duurzaamheid;
  • 3. Prosperity - economische duurzaamheid.

Sociale duurzaamheid richt zich op de kwaliteiten, zoals sociale veiligheid, de leefbaarheid van de omgeving, gezondheid en de betrokkenheid van bewoners.

Fysieke duurzaamheid heeft een rechtstreeks verband met de milieuproblematiek, zoals geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Naast de klassieke milieuthema's moet er ook aandacht zijn voor thema's als verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering en aantasting van de leefomgeving. Het gaat hier om milieukwaliteiten, zoals energie, ecologie, water en verkeer.

Economische duurzaamheid heeft betrekking op de aanwezigheid van voorzieningen, werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie. Hierbij wordt bijgedragen aan het functioneren van de leefomgeving.

De essentie van duurzaamheid in voorliggend wijzigingsplan is een evenwichtige integrale implementatie van de bovengenoemde kwaliteitsaspecten.

4.10.1 Sociale duurzaamheid

Woonbeleidsplan

Het gemeentelijk woonbeleidsplan is een beleidsdocument uit 2009 waarin de beleidsuitgangspunten voor de woningbouw in de komende jaren wordt geformuleerd. Het woonbeleidsplan is onder meer gebaseerd op de "Toekomstvisie Bernisse" en is tevens een vervolg op de "Woonvisie Bernisse" waarvoor een woningbehoefte onderzoek voor is uitgevoerd. In het woonbeleidsplan was sprake van een plancapaciteit van 1697 woningen in een periode tot en met 2030. Uit het Woonbeleidsplan volgt een grote woningbouwopgave. Conform de huidige marktontwikkelingen wordt gesteld dat het woningbouwplan Heerlijk Heenvliet past binnen het Woonbeleidsplan.

Aantoonbare behoefte en regionale afstemming

In 2010 is door de Stadsregio de het 'Verstedelijkingsscenario 2020' opgesteld. In deze rapportage hebben de deelnemende gemeenten binnen de Stadsregio onderlinge afspraken vastgelegd over de verdeling van de woningbouw over de periode 2010-2020. In het Verstedelijkingsscenario worden de gevolgen van de economische crisis onderkend. In de analyse wordt de regio onderscheiden in drie zones met een eigen opgave. De regio Voorne Putten worden de beste kansen voorzien voor landelijk en dorps wonen. Voor de gemeente Bernisse is een tekort aan dit woonmilieu voorzien.

Uitgesplitst naar gemeenten ziet de opgave er als volgt uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0016.jpg"

Afbeelding 4.4: Woningbouwopgave per gemeente (bron: Versedelijkingssenario 2020 Regio Rotterdam)

Uit de Verstedelijkingsafspraken blijkt dat er tot 2020 een woningbouwopgave wordt voorzien van 65.000 woningen. In deze prognose is er rekening mee gehouden dat de meest recente bevolkingsprognose lager uitkomt. Voor de gemeente Bernisse is tot 2020 een nieuwbouwprogramma voorzien van 1.000 woningen. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk ter hoogte van de Steenhoeck in Heenvliet, ook wel bekend als Heerlijk Heenvliet in de kern Heenvliet, maakt onderdeel uit van het voor de gemeente Bernisse voorziene bouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0568.BNSHNVDRP032013-0900_0017.jpg"

Afbeelding 4.5: Indicatief bouwprogramma per gemeente (bron: Versedelijkingssenario 2020 Regio Rotterdam)

In vervolg op het Verstedelijkingsscenario zijn in 2011 de Convenant Woningmarktafspraken 2010-2015 afgesloten tussen de gemeenten in de Stadsregio. Hierin is voor de periode 2010-2020 een planaanbod van 918 woningen vastgelegd met de afspraak om deze te actualiseren in de periode 2015-2020. Het project Heerlijk Heenvliet maakt onderdeel uit van het in het convenant voorziene bouwprogramma. Dit convenant maakt deel uit van het totaalpakket aan convenanten welke met alle gemeenten in de Stadsregio gesloten zijn.

Gelet op voorgaande feiten kan worden gesteld dat over het project regionale afstemming heeft plaatsgevonden en aansluit bij de woningbehoefte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het plangebied sluit aan op de westzijde van de bestaande kern van Heenvliet ter plaatse van de Steenhoeck en is verder ingesloten tussen de begraafplaats aan de de Welleweg aan de noordzijde en het bedrijventerrein Polyanderweg aan de zuidzijde. De ontwikkeling past zodoende binnen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Hier wordt verder op ingespeeld doordat de stedenbouwkundige randvoorwaarden rekening houden met aansluiting op het gebied van onder andere bebouwingstypen en bouwmassa's.

Woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een goede kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Daarom zal de auto niet dominant in het straatbeeld aanwezig zijn, worden enkele parkeerhavens gerealsieerd en vindt parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaats.

In het centrale deel van het plan is een speelvoorziening (ontmoetingsruimte) gelegen. Er bevindt zich een groot deel van het groen. Een verbindende watergang wordt gerealiseerd aan de westzijde van het plangebied. De bestaande watergang aan de oostzijde wordt behouden waarmee een duurzame afronding van de locatie aan de oost- en westzijde ontstaat.

Sociale veiligheid

In het kader van de sociale veiligheid wordt waar mogelijk rekening gehouden met het Keurmerk veilig wonen. Dit geldt ook voor het verlichtingsplan, waarbij alle achterpaden moeten worden voorzien van achterpadverlichting.

Bewonersparticipatie

Bewoners worden tijdens de wijzigingsplan- en beeldkwaliteitsplanprocedure betrokken, waarbij inspraakreacties en zienswijzen ingediend kunnen worden. Reacties die hieruit voortkomen zijn/zullen worden meegenomen in de verdere planvorming.

Voor geïnteresseerde toekomstige bewoners zijn bijeenkomsten georganiseerd en is de mogelijkheid geboden om hun wensen kenbaar te maken ten aanzien van het stedenbouwkundig ontwerp alsmede ten aanzien van de toekomstige woningen. Er is sprake van een interactief proces middels onder andere bijeenkomsten, informatieavonden en social media.

4.10.2 Fysieke duurzaamheid
  • Geluid

De regelgeving over geluidshinder is te vinden in de Wgh. De Wgh voorziet in een zonering van wegen en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die wegen. Daarnaast stelt de Wgh eisen aan het industrielawaai en dienen industrieterreinen te worden gezoneerd.

Nabij het plangebied liggen wegen die volgens de Wgh een geluidszone hebben. Daarnaast is het plangebied deels gelegen binnen de zonegrens van het industrieterrein Botlek-Pernis. Binnen deze geluidzones moet voor geluidsgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de grenswaarden van de Wgh. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder meer woningen en scholen.

In paragraaf 4.4.1 is een en ander verder uitgewerkt.

  • Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden. Tegelijk met deze wet is ook het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden, samen met de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Het Besluit en de Regeling stellen dat ruimtelijke ontwikkelingen die minder dan 3% van de geldende grenswaarden uit bijlage 2 van de wet bijdragen aan de concentraties stikstofdioxide (N02) of fijn stof (PM 10) geacht worden niet in betekenende mate bij te dragen aan de luchtverontreiniging.

Voor woningen ligt de grens van de niet in betekenende mate bijdrage op 1500 woningen. Bij de realisatie van voorliggend wijzigingsplan worden in circa 40 woningen gebouwd. In paragraaf 4.5 is dit verder uitgewerkt.

  • Externe veiligheid

Bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen is het van belang dat rekening

wordt gehouden met het aspect externe veiligheid.

In en nabij het plangebied zijn relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd. Het plan heeft geen zichtbare invloed op de omvang van het groepsrisico. In paragraaf 4.4 is dit verder uitgewerkt.

  • Afvalwater

Het plangebied wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel van Bernisse. In paragraaf 4.9 wordt hier nader op ingegaan.

  • Verkeer

Het autoverkeer van en naar het plangebied wordt in twee richtingen ontsloten op de bestaande weg Steenhoeck. De parkeerbehoefte zal binnen het plangebied worden opgevangen (zie ook paragraaf 4.1).

  • Energie

De woningen voldoen aan het bouwbesluit en dus wordt een duurzame wijk nagestreefd. Bezien wordt of enkele woningen kunnen worden uitgevoerd als energienotanulwoning.

  • Materiaalgebruik op woningniveau VWV

Het materiaalgebruik wordt in het bouwproces efficiënt ingezet. Materiaalkeuzes worden gemaakt op basis van GreenCalc+ berekeningen die uitgaan van de Levenscyclusanalyse (LCA). De voorkeur gaat uit naar duurzame materialen met een beperkte milieubelasting. Zo heeft bijvoorbeeld al het gebruikte hout het FSC-keurmerk, wordt er gebruik gemaakt van betongranulaat en zijn alle waterleidingen van kunststof in plaats van koper.

4.10.3 Economische duurzaamheid

De woningen worden gebouwd voor en sluiten aan bij de wensen van starters en doorstromers, gezinnen die een woonstap willen maken naar een tweekapper. Deze woontypen zijn beperkt aanwezig in Heenvliet. De woonkwaliteit in Heenvliet neemt toe door de kwalitatieve toevoeging van het woningaanbod, hetgeen uiteindelijk een positieve werking zal hebben op het voorzieningenniveau.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.11.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan maakt de bouw van circa 40 woningen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
4.11.2 Besluit milieueffectrapportage

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn. De hoofdcriteria zijn:

  • Kenmerken van het project,
  • Plaats van het project,
  • Kenmerken van het potentiële effect.
4.11.3 Toetsing

Kenmerken van het project en potentiële effecten

Het plan omvat de bouw van circa 40 woningen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten (zie paragraaf 4.1.2) en daarmee gepaard gaande milieubelasting (zie paragrafen 4.4 en 4.5) ten opzichte van de referentiesituatie.

Plaats van het project (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en agrarisch gebied. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (zie ook paragraaf 4.8).

4.11.4 Conclusie

De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van het wijzigingsplan blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.

Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht (zie ook de conclusies van de sectorale aspecten in de voorgaande paragrafen) en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Het wijzigingsplan "Heerlijk Heenvliet" kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd ontwikkelingsplan en vormt de juridische regeling voor de beoogde ontwikkeling. Eén en ander heeft geresulteerd in een planopzet met enkele bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels.

Het juridische gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding met regels). Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht.

De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 omvat verplichtingen en aanbevelingen ten aanzien van de vormgeving en indeling van de regels en de verbeelding.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

Structureel groen rondom het plangebied is als zodanig bestemd. Een aanduiding is opgenomen om een expliciet speelveld mogelijk te maken.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 4)

De beoogde straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgericht worden.

Water (artikel 5)

De bestaande watergang aan de oostzijde alsmede de te realiseren watergang aan de westzijde van het plangebied zijn als zodanig bestemd; aanhorende taluds, bruggen, vlonders, duikers en dergelijke zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Er zijn ter plaatse uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Wonen (artikel 6)

Het vigerend bestemmingsplan "Heenvliet" voorziet in de mogelijkheid om de agrarische gronden ter plaatse van het plangebied te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Aangezien de invulling van het plangebied nog niet exact bekend is, is gekozen voor een iets ruimere woonbestemming ten opzichte van de bestemming 'Wonen' uit het vigerend bestemmingsplan. Derhalve is de bestemming 'Wonen' toegekend.

De verbeelding voorziet in meerdere bestemmingsvlakken. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben betrekking op onder meer de toegestane (bouw)hoogte en afstanden tot de perceelsgrenzen.

Gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor ondermeer tuinen en erven, openbare groenvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, paden, wegen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Hierdoor is sprake van enige flexibiliteit.

Ten behoeve van flexibiliteit alsmede de mogelijkheid om in te kunnen spelen op marktontwikkelingen, is in de regels bepaald dat kan worden afgeweken van het maximaal voorgeschreven aantal woningen (39 stuks). Van deze afwijkingsmogelijkheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden.

Waarde - Archeologie-3 (artikel 7)

In het plangebied is sprake van een (lage) verwachtingswaarde voor archeologische resten. Derhalve moet bij de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van het plangebied gezocht worden naar eventueel voorkomende archeologische waarden. Daarom is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. In de planregels wordt aangegeven wanneer in ieder geval onderzoek benodigd is en wanneer sprake is van vrijstelling. Een vrijstelling van onderzoeks- en omgevingsvergunningsplicht geldt bij werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 en dieper dan 400 cm.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (artikel 8)

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 9)

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Algemene gebruiksregels(artikel 10 )

In artikel 10 zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdig gebruik. Tevens bevat dit artikel parkeernormen, zoals deze ook in de stedenbouwkundige randvoorwaarden, welke aan het wijzigingsplan zijn gehecht, zijn opgenomen. Dit artikel maakt het voor plantoetsers en handhavers eenvoudiger om plannen te beoordelen én dient ter meerdere zekerheid. Duidelijk is dat parkeernormen, die per woningtypologie verschillend zijn, niet gelijk staan aan de berekeningsaantallen. Met een bezoekersnorm is rekening gehouden. Behoud van kwaliteit van de openbare ruimte staat voorop.

Algemene afwijkingsregels (artikel 11)

In artikel 11 is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Overige regels (artikel 12)

In deze regels worden enkele strafbepalingen vastgelegd alsmede relatie tussen het wijzigingsplan en de bouwverordening.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13)

Conform artikel 3.2.1 Bro is artikel 18 toegevoegd betreffende het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het wijzigingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het wijzigingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken worden verleend tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan. In lid 3 is een hardheidsclausule opgenomen die een afwijking mogelijk maakt indien het hanteren van de overgangsregels leidt tot onbillijkheid jegens personen.

Slotregel (artikel 14)

De planregels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het wijzigingsplan ‘Heerlijk Heenvliet’.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

Het handhavingsbeleid van de gemeente Bernisse is vastgelegd in het “Beleidsplan Integrale handhaving Fysieke leefomgeving”. Het college van burgemeester en wethouders heeft hiertoe op 6 maart 2012 besloten. In dit document wordt een beschrijving gegeven van het gemeentelijk kader omtrent toezicht en handhaving zoals dat onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), de Wro en delen van de Algemene plaatselijke verordening (APV) geldt. Het beleidsmatig kader, de afwegingsaspecten en de prioriteiten worden beschreven. Verder worden taken en verantwoordelijkheden benoemd en vastgelegd. Toezicht en handhaving is georganiseerd vanuit een drietal uitgangspunten: effectief, efficiënt en eenduidig.

Naast het beleidsmatig deel is als onderdeel van de handhavingkader ook een jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma opgenomen waarin het beleid (de “wat-vraag”) is vertaald naar concrete prioriteringen en waarbij inzichtelijk is gemaakt welke keuzen worden gemaakt en met welke middelen die keuzen kunnen worden uitgevoerd (“hoe”, en “waarmee”-vraag). Het beleid en uitvoeringsprogramma vormen een basisdocument waarop toezicht en handhaving binnen de gemeente is georganiseerd. Deze basis vormt samen met de bijbehorende communicatie, werkprocessen, werkinstructies, protocollen en monitoring het geheel.

Het door het college vastgesteld beleid voldoet aan de bepalingen uit de Wabo (hoofdstuk 5) en het gestelde in het besluit omgevingsrecht (Bor: artikel 7.2 tot en met 7.7). Het kader vormt daarbij tevens een basis voor de uitvoeringsprogramma’s van de uitvoeringsorganisaties voor wat betreft het aspect Milieu (DCMR/ RUD) en brandpreventieve taken (Veiligheidsregio/regionale brandweer). Tot slot kan hiermee invulling worden gegeven aan de ketensamenwerking met de andere handhavingpartners en de politie / Openbaar Ministerie (strafrechtelijk deel).

6.2 Doelstelling Handhaving

Binnen de gemeente Bernisse bestaat de uitdrukkelijke wens om concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Tot nu toe wordt handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar wordt veelal ingespeeld op incidenten en excessen en wordt er gereageerd naar aanleiding van klachten. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbinnen van te voren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk.

Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen worden genoemd: het tegengaan van het bouwen zonder omgevingsvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is en het optreden in gevallen waar sprake is van een grove afwijking van reeds verleende (omgevings)vergunningen.

Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder. Het actualiseren van bestemmingsplannen is op zichzelf reeds een vorm van handhaving. Zoals hiervoor al is aangegeven is handhaving namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en het verschaffen van inzicht daarin, zodat eenieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden.

Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde 'oude' gevallen. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dient nagegaan te worden welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan wordt hier daarom uitdrukkelijk bij stil gestaan. Zo nodig zal wraking van de illegale situatie plaats moeten vinden, zodat in principe handhaving mogelijk blijft.

De afgelopen jaren heeft handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaatsgevonden op basis van het piepsysteem en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Bernisse is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daartoe is een concept beleidsplan handhaving omgevingsrecht opgesteld.

6.3 Uitvoering handhaving

Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. In die zin biedt de aankondiging dat een overtreding van het bestemmingsplan tevens een overtreding is op grond van de Wet Economische Delicten, perspectief. De uitvoering en voortgang van de handhaving kan jaarlijks worden vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk dient te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Regelgeving grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt ondermeer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. In het voorliggende wijzigingsplan wordt het realiseren van een woonwijk beoogd.

Conform artikel 6.12 Wro jo artikel 6.2.1 Bro dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.

Echter in de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie.

Voor het onderhavige wijzigingsplan is gekozen voor een anterieure overeenkomst. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6, sub f Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling van het onderhavig plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. Voor de gemeente zijn aan de realisatie geen kosten verbonden, behoudens de kosten voor het begeleiden en in procedure brengen van dit bestemmingsplan. De kosten voor de begeleiding en het doorlopen van de procedure van het bestemmingsplan vallen onder de legesverordening. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de daarbij behorende onderzoeken zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Om invulling te geven aan het bestemmingsplan zijn ingrepen of maatregelen in het omringende (openbaar)gebied nodig. Deze kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Ook planschadeverzoeken worden, bij toekenning, verhaald op de initiatiefnemer.

Het plan wordt financieel uitvoerbaar geacht.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening betrekt de gemeente de bevolking in principe bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied.

Het voorontwerpwijzigingsplan "Heerlijk Heenvliet" heeft vanaf 3 juli 2014 gedurende een periode van 4 weken in het gemeentehuis ter inzage gelegen. De stukken waren eveneens via de gemeentelijke website in te zien. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een reactie op het voorontwerp te geven.

Op woensdag 9 juli 2014 is voor belangstellenden een inloopbijeenkomst in Het Trefpunt te Heenvliet georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst konden belangstellenden het voorontwerpwijzigingsplan (en de ontwerpnotitie Stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten) inzien en eventueel vragen stellen. Tijdens deze bijeenkomst zijn er geen opmerkingen gemaakt die hebben geleid tot aanpassing van het plan.

Los van de inspraakprocedure is op verzoek op 2 juli 2013 met enkele bewoners van de Molenweg over de woningbouwplannen gesproken.

Tijdens de terinzagelegging heeft de gemeente een viertal schriftelijke inspraakreacties ontvangen. Enkele reacties hebben geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan. In bijgevoegde Nota van beantwoording wordt inhoudelijk ingegaan op de ingediende inspraakreacties (zie bijlage 8). Vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens is de digitale versie van deze nota geanonimiseerd.

7.3.2 Overleg

Het voorontwerpwijzigingsplan 'Heerlijk Heenvliet' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Er zijn vooroverlegreacties ontvangen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR), Rijkswaterstaat (RWS) en het Waterschap Hollandse Delta (WSHD).

Hierna zijn de vooroverlegreacties samengevat en van een beantwoording voorzien. Per reactie is aangegeven of deze heeft geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan.

VRR
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR heeft een analyse van de omgeving verricht waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten zijn beschouwd. Aan de hand hiervan adviseert de VRR:

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.

Beantwoording

Het advies van de VRR wordt voor kennisgeving aangenomen. De gemaakte opmerkingen zullen worden meegegeven aan de ontwikkelaar met het verzoek om een goede voorlichting te geven aan de toekomstige bewoners. Daarbij wordt opgemerkt dat het aspect veiligheid altijd een punt van aandacht is bij de gemeente.

Conclusie

De vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

RWS
Rijkswaterstaat (West- Nederland Zuid) heeft aangegeven dat ze, kijkend naar haar belangen, geen opmerkingen heeft.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

De vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan.

WSHD
Het Waterschap Hollandse Delta (WSHD) heeft aangegeven dat:

  • a. In het plan wordt uitgegaan van verharding van ca. 5500 m2 op basis van 40 te bouwen woningen. Uit de waterparagraaf blijkt niet duidelijk of hierbij de verharding van straten, stoepen, opritten en (tuin)terrassen is meegenomen. Vooralsnog wordt er voldoende extra oppervlaktewater in het plan gerealiseerd.
  • b. De afvoer van het hemelwater in zijn geheel plaats zal vinden op het peilgebied nr.P-3.05 (-2,75 m NAP). Het vuilwatersysteem wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van de naastgelegen woonkern. Verzocht wordt om, mocht dit nog niet gebeurd zijn, dit af te stemmen met de heer J. Callenfels.
  • c. Het plan verder voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.

Beantwoording.

Ad. a: In bijlage 6 is de watertoets opgenomen. In de watertoets is aangegeven dat het verharde oppervlak met circa 5.500m2 toeneemt. Dit oppervlak betreft het oppervlak aan verharding van wegen, paden, parkeerplaatsen en particuliere kavels tezamen.

Ad. b: Afstemming met de heer J. Callenfels vindt plaats bij uitvoering.

Ad. c: De reactie is voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

De vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan.