direct naar inhoud van Artikel 10 Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Bollenzone 1
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.bplg2012-vgx1

Artikel 10 Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Bollenzone 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Bollenzone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder h;
  • b. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
  • c. alsmede voor het behoud en versterking en herstel van de in bollenzone - 1 voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    • 1. bollenvelden;
    • 2. grootschalige openheid;
    • 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    • 4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. agrarisch natuur - en landschapsbeheer.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de teelt van ruwvoeder, anders dan gras is niet toegestaan;
  • b. paardenbakken zijn niet toegestaan.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels
10.4.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van het toestaan van de in tabel 10.1 genoemde nevenfuncties, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. de nevenfunctie is uitsluitend toegestaan op onbebouwde gronden buiten een bouwvlak;
  • b. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  • f. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • g. uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • h. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Tabel 10.1 Nevenfuncties die na afwijking zijn toegestaan

nevenfunctie   maximaal aantal m²  
  gronden in gebruik voor nevenfunctie   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
blauwe diensten   alle gronden   0  
wandel- of ruiterpaden over het boerenland   alle gronden   0  
natuur- en milieueducatie rondleidingen   alle gronden   0  

- = Niet van toepassing.

10.4.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabellen 10.1 en 10.2 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 10.1 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 10.4.1.

10.4.3 Ten behoeve van de teelt van ruwvoeder

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid  10.3 onder a, teneinde de teelt van ruwvoeder toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. ten hoogste 20% van de bij het bedrijf behorende bedrijfsgronden mag worden gebruikt voor de teelt van ruwvoeder anders dan gras;
  • b. de noodzaak voor de teelt van ruwvoeder anders dan gras dient aangetoond te worden;
  • c. de bestaande natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 10.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Bollenzone 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen, (ver)graven, vergroten of herprofileren van sloten, watergangen en open water;
  • b. het ontginnen, ophogen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • c. uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm (ook diepwoelen en draineren);
  • d. verwijderen van opgaande beplanting;
  • e. beplanten van gronden met opgaande beplanting (m.u.v. erfbeplanting);
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • g. aanleg van wandelpaden;
  • h. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • i. ingrijpende werkzaamheden aan leidingen, zoals bedoeld in de artikelen 38 en 39 die verder reiken dan normaal onderhoud en beheer en die geen verband houden met (dreigende) calamiteiten.

10.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

10.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

10.6 Wijzigingsbevoegdheden
10.6.1 Ten behoeve van nieuwe natuur

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Bollenzone 1 te wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie of contractueel afspraken zijn gemaakt over een inspanningsverplichting en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen;
  • b. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.