direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Lorentzhof fase II
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00157-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In opdracht van VORM Ontwikkeling B.V. heeft Mees Ruimte & Milieu een ruimtelijke onderbouwing opgesteld voor de gewenste ontwikkeling van Lorentzhof fase II aan de Lammenschansweg 4 en 6 te Leiden. In 2019 werd Lorentzhof fase I opgeleverd, wat de transformatie van het voormalige St. Lidwinahuis uit 1993 naar woningen betrof. De voorgenomen ontwikkeling van Lorentzhof fase II voorziet eveneens in de realisatie van woningen, voor verschillende doelgroepen. Voor deze ontwikkeling is door gemeente Leiden de “Nota van Uitgangspunten, Lorentzhof fase II” opgesteld in samenwerking met VORM en omwonenden (vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juli 2023). De Nota van Uitgangspunten geeft richting en stelt voorwaarden aan het verdere ontwikkelproces.

Omdat de ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, dient een planologische procedure te worden doorlopen. De planologische procedure wordt doorlopen aan de hand van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik' (artikel 2.1, lid 1, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo). Onderdeel van deze omgevingsvergunning is de motivering om af te wijken van het geldende bestemmingsplan, de zogenoemde Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO). Voorliggende rapportage betreft de GRO, waarin het project aan de hand van zowel ruimtelijke als milieutechnische aspecten wordt gemotiveerd.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied is gelegen op een zichtlocatie aan de Lammenschansweg nummer 4 en 6, een belangrijke invalsweg van Leiden. Het betreft de percelen M7850, M9257, M9258 en M9260. Verder wordt het plangebied begrensd door de percelen aan de Zoeterwoudsesingel aan de oostzijde en de Lorentzkade aan de zuidzijde. De locatie is onderdeel van het beschermd stadsgezicht Zuidelijke Schil van Leiden en onderscheidt zich van andere delen van de Zuidelijke Schil, omdat het oorspronkelijk een bijzondere functie had voor de katholieke gemeenschap van Leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto van het plangebied binnen de omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld  
Zuidelijke Schil   27 januari 2011  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018  
Parapluherziening fietsparkeren   18 februari 2021  
Archeologie   2 december 2010  
Watercompensatie   27 september 2011  

1.3.1 Zuidelijke Schil

Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan “Zuidelijke Schil” van kracht. Dit plan is op 27 januari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. De projectlocatie is gelegen binnen de bestemmingen 'Woondoeleinden', 'Maatschappelijke doeleinden, woondoeleinden en gemengde doeleinden' en 'Groenvoorzieningen, verblijfsgebied en tuin'. In figuur 1.2 zijn de verschillende bestemmingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Verbeelding vigerend bestemmingsplan gecombineerd met luchtfoto

Het project ligt ook binnen de ontwikkellocatie Lorentzhof e.o. zoals bedoeld in artikel 24 van het bestemmingsplan. De beoogde programmering aan woningen past echter niet binnen de huidige kaders aan bouwvlakken, bouwhoogte en bestemmingsvlakken. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken zal derhalve een planologische procedure doorlopen moeten worden. De planologische procedure wordt doorlopen aan de hand van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik' (artikel 2.1, lid 1, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo).

1.3.2 Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.

Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.

In deze ruimtelijke onderbouwing zal conform de bepalingen van het parapluplan getoetst worden aan het geldende parkeerbeleid van gemeente Leiden. De toets aan dit beleid vindt in paragraaf 4.8 van deze ruimtelijke onderbouwing plaats.

1.3.3 Parapluherziening fietsparkeren

De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken. Met de fiets wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren is zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast. Het doel van de parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken.

In deze ruimtelijke onderbouwing zal conform de bepalingen van het parapluplan getoetst worden aan het geldende (fiets)parkeerbeleid van gemeente Leiden. De toets aan dit beleid vindt in paragraaf 4.8 van deze ruimtelijke onderbouwing plaats.

1.3.4 Archeologie

Het bestemmingsplan Archeologie (vastgesteld op 2 december 2010) heeft twee doelen. Het eerste doel is het opnemen van de bescherming van archeologisch erfgoed in de geldende bestemmingsplannen van Leiden die deze bescherming nog niet bevatten. Het tweede doel is dat dit bestemmingsplan zorgt voor eenduidige regels voor bescherming van archeologische waarden in de plannen die al een eigen methodiek hebben.

Op grond van het bestemmingsplan Archeologie is de projectlocatie gelegen binnen gronden die zijn aangewezen met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 6'. De voor Waarde – Archeologie 6 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm. Bij doorgang van de plannen worden bovenstaande criteria waarschijnlijk overschreden. Derhalve is in paragraaf 4.1 van deze ruimtelijke onderbouwing, nader ingegaan op het aspect archeologie.

1.3.5 Watercompensatie

Het doel van het bestemmingsplan Watercompensatie (vastgesteld op 27 september 2011) is het zorgen voor eenduidige en duidelijke regels over het percentage dat in open water gecompenseerd dient te worden indien een oppervlakte verhard wordt. Voor de burger betekent dit een versoepeling van de regels zoals deze reeds gelden. Er vindt een herziening van de watercompenserende regel plaats waarbij aansluiting wordt gezocht bij het beleid van Hoogheemraadschap van Rijnland door deze regels over te nemen.

In de regels van het bestemmingsplan Watercompensatie is opgenomen dat als een initiatiefnemer meer dan 500 m2 verhard oppervlak wil aanleggen, de volgende compensatie in de vorm van open water is vereist:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0003.png"

Voor projecten met een te verharden oppervlakte kleiner dan 500 m2 is geen compensatie vereist, tenzij:

  • sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneen- gesloten bouwplannen die bij elkaar groter zijn dan 500 m2.
  • het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het peilvlak (waarin betreffend verhard oppervlak wordt aangelegd) beslaat.


De projectlocatie is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. De toename aan verhard oppervlak als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt ca. 106 m2. Er geldt derhalve geen compensatieverplichting vanuit het bestemmingsplan Watercompensatie. In paragraaf 4.9 wordt nader op het aspect water in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

In de huidige situatie zijn op de projectlocatie twee gebouwen aanwezig, te weten een voormalig schoolgebouw aan de Lammenschansweg 6 met bijbehorende gymzaal. Het voormalige schoolgebouw is in 1958 gebouwd door het Architectenbureau Van der Laan en betrof destijds de school voor Rooms-Katholiek Bijzonder Lager Onderwijs voor meisjes. Het schoolgebouw hoorde bij het internaat Sint Lidwinahuis aan de Zoeterwoudsesingel (thans: het in 2019 ontwikkelde Lorenzthof fase I).

Het voormalige schoolgebouw bestaat uit twee vleugels met beiden een L-vormige plattegrond die met een verbindingsdeel, in een wijde hoek aan elkaar geschakeld zijn. De geslotenheid van de school naar de buitenwereld doet denken aan de geborgenheid van kloosters, wat voor de kwetsbare groep leerlingen bewust is gekozen. In dit gebouw was later de Praktijkschool gevestigd en daaropvolgend een dependance van het Stedelijk Gymnasium. Het voormalige schoolgebouw aan de Lammenschansweg 6 is momenteel in gebruik als opvang voor Oekraïense vluchtelingen. In het gebouw worden ongeveer 45 mensen opgevangen. De opvanglocatie is tot uiterlijk begin 2025 beschikbaar, wanneer de grondoverdracht en de daaropvolgende sloop van de panden gepland staan. De gymzaal is in de huidige situatie nog altijd in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0004.png"

Figuur 2.1 Huidige bebouwing op de projectlocatie (bron: Nota van Uitgangspunten Lorentzhof fase II)

Op de projectlocatie zijn verder twee monumentale bomen aanwezig. De bomen aan de Lammenschansweg zijn door de gemeente aangewezen als een waardevolle boomstructuur. Direct ten zuiden van het projectgebied aan de Lorentzkade staat een cluster waardevolle bomen.

Tot slot is de projectlocatie in de huidige situatie niet openbaar toegankelijk en voorzien van een hekwerk. Er zijn wel entrees aan de Lammenschansweg voor het Stedelijk Gymnasium, de gebruikers van het parkeerterrein van het St. Lidwinahuis en voor gebruikers van de gymzaal. Ten oosten van de projectlocatie loopt langs het water een openbaar toegankelijke wandelroute die de Lorentzkade met de Zoeterwoudsesingel verbindt.

2.2 Beschrijving van het project

2.2.1 Beoogd programma

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 70 woningen, waarvan:

  • 24 sociale huurwoningen;
  • 36 koopwoningen voor de Stichting Woongroep Ouderen ProfBurgwijk (SWOPB); en
  • 10 eengezinswoningen.
2.2.2 Voorgenomen bebouwing en stedenbouwkundige inpassing

Het beoogde appartementengebouw bestaat uit vier verdiepingen, waarbij de goot- en nokhoogte divers is opgebouwd. Deze opbouw is het beste toe te lichten aan de hand van de gevelbeelden van de zijgevel aan de noord- en oostzijde van het plan. Op figuur 2.2 zijn de goot- en nokhoogten voor de zijgevel aan de noordzijde van het plan weergegeven. Op de kopse kant bedraagt de goot- en nokhoogte respectievelijk 6,39 en 12,3 meter. Het 'middendeel' van de bebouwing wordt gerealiseerd tot een goot- en nokhoogte van respectievelijk 12,39 en 17,75 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0005.png"

Figuur 2.2 Goot- en nokhoogte zijgevel noordzijde van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

Op figuur 2.3 zijn de goot- en nokhoogten voor de zijgevel aan de oostzijde van het plan weergegeven. De goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 12,39 en 17,75 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0006.png"

Figuur 2.3 Goot- en nokhoogte zijgevel oostzijde van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

Op figuur 2.4 t/m 2.7 zijn de voor- en achtergevels voorzien van maatvoering ten aanzien van de goot- en nokhoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0007.png"

Figuur 2.4 Maatvoering achtergevel (noord) van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0008.png"

Figuur 2.5 Maatvoering achtergevel (oost) van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0009.png"

Figuur 2.6 Maatvoering voorgevel (zuid) van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0010.png"

Figuur 2.7 Maatvoering voorgevel (west) van het appartementengebouw (bron: Lugten Malschaert Architecten)

Voor de grondgebonden woningen geldt dat deze een goot- en nokhoogte van respectievelijk 5,75 meter en 12,46 meter hebben. Dit is ook weergegeven op figuur 2.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0011.png"

Figuur 2.8 Maatvoering voorgevels grondgebonden woningen B en A (GGW B en GGW A) (bron: Lugten Malschaert Architecten)

Op de figuren 2.9 t/m 2.11 zijn impressies van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0012.png"

Figuur 2.9 Impressie grondgebonden woningen GGW B en GGW A (bron: Lugten Malschaert Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0013.png"

Figuur 2.10 Impressie appartementengebouw vanaf de straatzijde (bron: Lugten Malschaert Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0014.png"

Figuur 2.11 Impressie appartementengebouw vanuit de binnentuin (bron: Lugten Malschaert Architecten)

2.2.3 Beeldkwaliteit

De projectlocatie is gelegen in het beschermd stadsgezicht 'Zuidelijke Schil'. De aanwezige, te slopen gebouwen zelf zijn niet beschermd, maar de locatie is prominent zichtbaar in de stad aan een stedelijke invalsroute naar de binnenstad. Dit betekent dat de architectuur dient te zorgen voor een hoogwaardige representatie en hoogwaardige kwalitatieve uitstraling. Dit geldt zowel voor de bebouwing, voor de aansluiting op de openbare ruimte, als voor de inrichting van het binnengebied. Ontwikkeling op deze locatie zal de ruimtelijke kwaliteit rond de monumentale bebouwing moeten ondersteunen. Het is de wens om een groen binnenterrein te creëren, dat niet opgeslokt wordt door geparkeerde auto's. Dit heeft erin geresulteerd dat er een parkeergelegenheid gerealiseerd wordt onder het te ontwikkelingen appartementengebouw. De diepte van het gebouw zal circa 17 meter zijn.

Voor de vormgeving van de ontwikkeling wordt aangesloten bij de bestaande huizen binnen het Lidwinablok. Denk hierbij aan: de maat van de ramen in verhouding tot het metselwerk, het type metselwerk, de kleur van de steen, de diepte van de negge-maat, de verhouding van de kap ten opzichte van het onderliggende geveldeel, de verhouding van de dakkapellen ten opzichte van het totale dakvlak en de hellingshoek van het dak. De schuine daken van het appartementengebouw hebben een maat gekregen die aansluit bij de overige bebouwing aan de Lammenschansweg en de Kropholler woningen, waardoor ze goed zichtbaar zijn in de omliggende omgeving. Dit geldt ook voor de eengezinswoningen waar het overstek van het dak en de erkers zijn aangepast naar de bestaande eengezinswoningen aan de Lammenschansweg. In de nadere uitwerking van het plan is verder aandacht voor de kwaliteit van samenleven en het aantal vierkante meters. Daarom is gekozen voor een 'corridor'-ontsluiting, zodat er aan beide kanten van het gebouw gewoond kan worden. Een galerij aan de achterzijde is dan niet nodig. Dit heeft als bijkomend effect dat er uitzicht is op het middenterrein, wat de sociale veiligheid vergroot.

De nutsvoorzieningen worden rechts van het bouwblok op eigen terrein gelokaliseerd. Dit geeft extra ruimte, waardoor het hele appartementenbouwblok in de rooilijn van de eengezinswoningen komt te staan. Hiermee wordt een rustig beeld gecreëerd en de tuin aan de achterzijde wordt groter, evenals de afstand naar de sloot aan de zuidzijde. De twee gebouwdelen die voorzien zijn van kappen die loodrecht op de langskappen staan, zullen door de rooilijn heen steken. Aan de Lammenschanszijde zal dit 1,20 meter zijn en aan de Lorentzkadezijde 0,68 meter, over de breedte van een stramien van 7,5 meter. In overleg met landschapsarchitect Baljon is de opening tussen de appartementen en eengezinswoningen ten behoeve van het behoud van de boom aan de Lammenschansweg 2 in totaal 8,2 meter geworden. De heeft ertoe geleid dat er één eengezinswoning is komen te vervallen om meer ruimtelijkheid te creëren. Binnen de bouwvolumes is ruimte gereserveerd voor installaties, welke zich allen inpandig zullen bevinden.

Ook is veel aandacht besteed aan de vooruitstekende entree partij, waar een accent op wordt gelegd door het monumentale kunstwerk terug te plaatsen. In verband met de geforceerde ontmoeting is het U-vormig bouwdeel uit het eerdere ontwerp komen te vervallen, inclusief de hoogte van vier lagen en een kap. Het gebouw heeft de vorm van een 'haak'. Hierdoor is er een open verbinding mogelijk tussen het Lorentzhof en het binnenterrein. Tevens zorgt deze aanpassing ervoor dat er meer tuin gerealiseerd kan worden.

Hoewel de huidige bebouwing op de projectlocatie geen monumentale waarden heeft, is op de westgevel van het voormalige schoolgebouw een keramisch reliëf van de kunstenaar Lambert Simon (1909 – 1987) aanwezig. Dit kunstwerk heeft monumentale waarden. Bij gemeentelijk eigendom geldt er een inspanningsplicht (middels haalbaarheidsonderzoek) om een monumentaal kunstwerk te behouden en te herplaatsen in geval van sloop. De ontwikkeling biedt de mogelijkheid om het kunstwerk te behouden en beter in het zicht te laten komen en zal dan ook een prominente plek krijgen naast de centrale hal.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
3.1.1.1 Beleidskader

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0015.png"

Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Drie afwegingspincipes

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio's) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Daarnaast is één van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3) onder prioriteit 3 “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”. Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, conform een programma waar grote behoefte (o.a. seniorenwoningen) aan is en is afgestemd op de vraag.

Verder worden in de NOVI onder andere de nationale belangen “Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” (4) en “Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte” (5) benoemd. In onderhavig plan wordt veel aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) wordt gerealiseerd. Dit komt mede door de prominente ligging van het plangebied aan de Lammenschansweg en het feit dat de locatie onderdeel is van het beschermd stadsgezicht Zuidelijke Schil. De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen. De ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte door het realiseren van maximaal 70 woningen, waaronder sociale huurwoningen, woningen voor ouderen en eengezinswoningen.

3.1.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen een radarverstoringsgebied. Op figuur 3.2 is weergegeven tot waar de radarverstoringsgebieden voor bouwwerken en windturbines reiken. Hieruit blijkt dat het plangebied enkel is gelegen in een radarverstoringsgebied voor windturbines. Het plangebied ligt buiten het radarverstoringsgebied van bouwwerken waardoor er geen belemmering ontstaat voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0016.png"

Figuur 3.2 Kaart radarverstoringsgebieden, plangebied ter plaatse van rode cirkel indicatief aangegeven (bron: kaart 8.4 behorende bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)

3.1.2.3 Conclusie

Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
3.1.3.1 Beleidskader

Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het toevoegen van maximaal 70 woningen ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, kan de ontwikkeling worden getypeerd als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

Voor de kwantitatieve behoefte geldt dat in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) een totale regionale woningbehoefte is vastgesteld van 22.110 nieuwe woningen in de periode tot 2029. De behoefte is in de Woonagenda gebaseerd op de Woningbehoefteraming (WBR) 2016. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 11.650 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat (8.180). De onderverdeling in subregio's laat zien dat er in de subregio West (de subregio waarin het plangebied ligt) het risico bestaat dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. Dit risico doet zich in alle woonmilieus voor, maar het meest in de stedelijke woonmilieus. In de meest actuele prognose van de gewenste woningvoorraadtoename (2021) blijft de gewenste woningvoorraadtoename hoog. In de periode 2021 t/m 2030 bedraagt de WBR voor de regio Holland Rijnland 27.450 nieuwe woningen. Voor Holland Rijnland en zeker ook voor Leiden betekenen deze cijfers dat er in de komende jaren een aanzienlijke bouwopgave ligt om iedereen aan een woning te kunnen helpen. De realisatie van maximaal 70 woningen in het projectgebied levert gelet op voorgaande een bijdrage aan de kwantitatieve behoefte aan woningen in de regio Holland Rijnland en de gemeente Leiden.

Voor de kwalitatieve behoefte geldt voorts dat uit de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' volgt dat behoefte is aan woningen in een stedelijk woonmilieu, waarbij de behoefte zich voordoet in verschillende prijsklassen. Daarnaast dient bij nieuwbouwprojecten minimaal 35% van het totaal aantal te realiseren woningen, te bestaan uit sociale huurwoningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 70 woningen, waarbij minimaal 35% van de woningen (te weten 24) in de sociale huursector wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt een gedifferentieerd aanbod nagestreefd waarbij zowel ouderenwoningen als eengezinswoningen worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande wordt, naast de kwantitatieve behoefte aan woningen, eveneens een bijdrage geleverd aan het invullen van de kwalitatieve behoefte aan woningen in gemeente Leiden.

De overige onderwerpen uit het Bro worden getoetst in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

3.1.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante bepalingen uit het Bro.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Per 7 augustus 2021 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0017.png"

Figuur 3.3 Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling passend bij de schaal en aard van het landschap. Hieronder is nader beschreven welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op de projectlocatie en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.

Laag van de ondergrond
De projectlocatie is gelegen in het gebied 'Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei'. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De projectlocatie is echter niet gelegen in de deltawateren of in buitendijks gebied. Het genoemde richtpunt is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing op de projectlocatie.

Laag van stedelijke occupatie

Steden en dorpen
De projectlocatie is gelegen in het gebied 'Steden en dorpen'. De bij 'Steden en dorpen' behorende richtpunten luiden als volgt:

  • a. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • b. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • c. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • d. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • e. Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • f. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • g. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • h. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

In paragraaf 2.2.2 van deze ruimtelijke onderbouwing is reeds toegelicht op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de karakteristieke kenmerken van de projectlocatie en de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2 van deze ruimtelijke onderbouwing. Aan het richtpunt 'ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp' wordt derhalve voldaan.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van hoogbouw of hoogteaccenten. De richtpunten die hierop toezien zijn derhalve niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Van een nieuwe uitbreidingswijk, de ligging in een historisch centrum of een bedrijventerrein is eveneens geen sprake. Aan deze richtpunten wordt derhalve niet nader getoetst.

De voorgenomen ontwikkeling levert wel een bijdrage aan de versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. In het projectgebied wordt een aantrekkelijke groene binnenplaats gerealiseerd, welke wordt verbonden met de groene ruimte rondom het aangrenzende zorgcentrum. Door deze groene ruimten met elkaar te verbinden, wordt eveneens de verbinding gezocht met de openbaar toegankelijke wandelroute die de Lorentzkade met de Zoeterwoudsesingel verbindt.

Tot slot zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig. Wel dient de nieuw op te richten bebouwing te passen binnen het beschermd stadsgezicht. Op de westgevel van het voormalige schoolgebouw is wel een keramisch reliëf van de kunstenaar Lambert Simon (1909 – 1987) aanwezig. Dit kunstwerk heeft monumentale waarden. Bij gemeentelijk eigendom geldt er een inspanningsplicht (middels haalbaarheidsonderzoek) om een monumentaal kunstwerk te behouden en te herplaatsen in geval van sloop. De ontwikkeling biedt de mogelijkheid om het kunstwerk te behouden en beter in het zicht te laten komen.

Bouwwerken voor energie-opwekking
De projectlocatie is daarnaast gelegen in het gebied 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Het richtpunt behorende bij dit gebied luidt als volgt: “bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.” De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in bouwwerken voor energie-opwekking als bedoeld in het richtpunt. Uiteraard is in het plangebied wel aandacht voor duurzame vormen van energie in de vorm van bijvoorbeeld zonnepanelen. Deze worden uit het zicht gerealiseerd.

Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de projectlocatie.

3.2.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past bij de aard en schaal van de omgeving, derhalve is sprake van inpassing. De ontwikkeling sluit aan bij de aanwezige gebiedskwaliteiten en daarmee samenhangende richtpunten voor projecten die worden getypeerd als inpassing. Het project is daarmee in lijn met de het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De meest recente versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland dateert van 1 april 2023. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de Ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is hieronder weergegeven.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;

Het voorgenomen initiatief valt onder artikel 6.9 lid 5, onder a van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (inpassing). Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen BSD. Het plan past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zoals is beoordeeld in paragraaf 3.2.1. Aangezien het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt daarmee voldaan aan het uitgangspunt dat stedelijke ontwikkelingen bij voorkeur op dergelijke locaties plaatsvinden.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Op grond van de provinciale Omgevingsverordening dient ingegaan te worden op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond. Deze toetsing kwam reeds aan de orde in paragraaf 3.1.3. In dit kader wordt derhalve volstaan met de vermelding dat voldoende kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is voor de voorgenomen ontwikkeling. Aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening wordt derhalve voldaan.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Gemeente Leiden heeft voor de onderhavige ontwikkeling eigen parkeernormen opgesteld, waaraan de voorgenomen ontwikkeling moet voldoen. Aan artikel 6.10b (lid 2) van de Omgevingsverordening wordt derhalve voldaan.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

In paragraaf 4.8 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de gevolgen van het plan op de verkeersafwikkeling. Vooruitlopend hierop kan worden vermeld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect heeft op de bereikbaarheid. Aan artikel 6.10d van de Omgevingsverordening wordt derhalve voldaan.

Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

In paragraaf 3.3.4 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid. Daarnaast wordt in paragraaf 4.9 nader ingegaan op de aspecten wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Er wordt derhalve voldoende rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering conform artikel 6.27a van de Omgevingsverordening.

3.2.2.3 Conclusie

Aan de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt, voor zover relevant in het kader van voorliggende ontwikkeling, voldaan.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling met een divers programma. De ontwikkeling levert daarmee een bijdrage aan de kernbeslissingen vanuit de Regionale Structuurvisie, door onder andere mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. Het college van gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.180 nieuwe woningen tot 2030. Waar buurgemeenten zich op basis van de Regionale woonagenda vooral richten op suburbane woonmilieus, heeft Leiden zich voor het leeuwendeel van haar opgave gecommitteerd aan het toevoegen van woningen in stedelijke woonmilieus: woonomgevingen in de directe nabijheid van buurtgebonden voorzieningen, zoals winkels voor dagelijkse boodschappen, dienstverleners in de persoonlijke verzorging en daghoreca. Stedelijke woonmilieus zijn daarnaast gelegen op fietsafstand van grootstedelijke voorzieningen als theaters, concertzalen, avondhoreca en een kernwinkelgebied.

De voorgenomen ontwikkeling is op een dergelijke locatie gelegen, vanwege de ligging op korte afstand van het centrum van Leiden. De beoogde woningen dragen bij aan het woningtekort in Leiden en zorgen voor klanten voor de winkels en voorzieningen, zodat deze goed kunnen blijven functioneren.

3.2.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Holland Rijnland 2020.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1)
3.3.1.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere versie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijke keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd. De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter te laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed in te richten.

De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groenblauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn: Leiden maakt ruimte voor een groenblauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterkten en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden; Leiden kiest voor binnenstedelijke verdichting in plaats van bouwen in het buitengebied; Leiden bouwt naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden. De gemeente doet dit op duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze. Leiden wijst nieuwe hoogbouwclusters en bouwhoogtes aan in de stad. Leiden kiest voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad. Leiden brengt de ondergrond in kaart en bereidt de ondergrond voor op de toekomst, waardoor ontwikkelingen onder en boven de grond goed op elkaar afstemmen.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

De projectlocatie is gelegen in het leefmilieu 'levendig'. Gebieden in dit leefmilieu kenmerken zich door hun aantrekkelijke ligging, direct grenzend aan het centrum van Leiden en het dynamisch leefmilieu. In deze gebieden wordt veel gewoond, maar door de nabijheid van het centrum en bijvoorbeeld het Leiden Bio Science Park zijn de huishoudens veelal stedelijk georiënteerd. Dit leefmilieu biedt ruimte aan een mix van functies (wonen-werken-voorzieningen) en een mix van doelgroepen en huishoudens. Deze mix kan per buurt verschillen. In de gebieden wordt ook veel gewerkt, in huis, in de (dag)horeca en in de (buurtgebonden) bedrijvigheid. De meeste verplaatsingen worden gedaan per fiets en te voet. De verbindingen met het centrum zijn via een fijnmazig langzaam verkeersnetwerk goed op orde. De belangrijkste fietsverbindingen tussen de gebieden en de binnenstad zijn de historische invalswegen van Leiden, met daaraan gelegen voorzieningen.

In het leefmilieu 'levendig' dient aandacht te bestaan voor:

  • het groenblauw raamwerk als verbindend element tussen groene plekken en gebieden;
  • het streven naar een levendige mix;
  • het verdichten van de stad door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen;
  • het inzetten op het realiseren van gemengde werkgebieden en nieuwe concepten;
  • het ontwikkelen van mobiliteitshubs om duurzame mobiliteit te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0018.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart 'Leefmilieu levendig', projectlocatie globaal aangeduid met blauwe ster (bron: Omgevingsvisie Leiden 1.1)

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een aantrekkelijke groene binnenplaats, die eveneens de verbinding zoekt met de openbaar toegankelijke wandelroute net buiten het projectgebied. Op de projectlocatie wordt daarnaast voorzien in een gevarieerd woningaanbod, waaronder sociale huurwoningen, ouderenwoningen en eengezinswoningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van niet-woonfuncties, daar de directe omgeving van het projectgebied hier reeds in voorziet.

3.3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1).

3.3.2 Verstedelijkingsnotitie Leiden
3.3.2.1 Beleidskader

De Verstedelijkingsnotitie Leiden (2018) is opgesteld vooruitlopend op de aanbieding van de Omgevingsvisie om inzicht te krijgen in de aard van de stedelijke opgaven (omvang, locatie en tijd). De Verstedelijkingsnotitie laat zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken. In totaal zijn zes potentiegebieden gedefinieerd voor duurzame intensivering en verdichting. Planinitiatieven kunnen hiermee in een grotere context geplaatst worden, zodat die niet meer ad hoc door de gemeenteraad hoeven te worden beschouwd, maar juist als bouwstenen die bijdragen aan een heldere verstedelijkingsstrategie. De afweging tot verdere verdichting vindt daarmee plaats op stadsniveau. Hoogbouw, zo wordt vermeld, is een manier van verdichting en alleen toegestaan als "eyeline en skyline" in voldoende mate bediend worden. Het gaat daarbij om zowel de aspecten die de beleving op straatniveau borgen als de aspecten die ertoe doen voor de beleving van hoogbouw op grote afstand. Een nadere uitwerking van en de toets op deze regels dient per project opgesteld te worden.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

De projectlocatie is niet aangewezen als een van de zes potentiegebieden. De projectlocatie heeft echter wel potentie voor stedelijke herontwikkeling. De ontwikkeling is onderdeel van de gefaseerde ontwikkeling Lorentzhof. In 2019 werd Lorentzhof fase I reeds opgeleverd. Dit betrof de transformatie van het voormalige St. Lidwinahuis uit 1933. Het pand is door VORM (eveneens initiatiefnemer van onderhavig plan) getransformeerd tot 4 kapelwoningen, 10 appartementen, 3 herenhuizen en 1 vrijstaande woning. In de huidige ontwikkeling, Lorentzhof fase II, wordt beoogd om woningen te realiseren voor verschillende doelgroepen als vervolg op fase I. De woningen worden zo ingedeeld dat de doorstroming van senioren uit de Professoren en Burgermeesterswijk en de Tuinstadwijk wordt verbeterd.

3.3.2.3 Conclusie

De Verstedelijkingsnotitie Leiden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Woonvisie Leiden 2020 - 2030: Goed wonen in Leiden
3.3.3.1 Beleidskader

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid. De Woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn, zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit. Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.

Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.

Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:

  • vanaf 2009 is er jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort;
  • binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte;
  • het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen;
  • de woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers';
  • er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu;
  • we staan voor een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit;
  • er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

De belangrijkste doelstellingen die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda zijn:

  • te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het plan draagt immers bij aan de bestaande woningbouwbehoefte en omvat een gevarieerd woonprogramma bestemd voor diverse doelgroepen en in diverse segmenten. Zo is er ook extra aandacht voor kwetsbare doelgroepen, zoals ouderen. Het plan Lorentzhof fase II maakt ruimte voor ouderenwoningen zodat er een doorstroom ontstaat in de woningmarkt. Daarnaast worden eengezinswoningen gerealiseerd om de plek divers in zowel leeftijd als gebruik te maken. De gemeenschappelijk binnentuin is voor iedereen – en dus ook voor kwetsbare doelgroepen – toegankelijk en vormt een plek waar buurtbewoners van de omliggende complexen en bezoekers samen kunnen komen. Het verbinden van de ouderen vanuit stichting SWOPB en de sociale huur heeft als doel om een gemeenschap van ouderen te creëren waarin eenzaamheid tegengegaan wordt. Daarnaast heeft de voorgenomen ontwikkeling uitgebreid aandacht voor duurzaamheid (zie hiervoor ook paragraaf 3.3.4) en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving (zie hiervoor ook paragraaf 2.2).

3.3.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie.

3.3.4 Duurzaamheidsbeleid
3.3.4.1 Beleidskader

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Warmtevisie
Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig:

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden aangesloten, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden, zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:

  • 1. Leiden Zuidwest
  • 2. Merenwijk
  • 3. De Kooi/Noorderkwartier
  • 4. Bio Science Park/Stationsgebied
  • 5. De Mors/Slaaghwijk
  • 6. Stevenshof

Convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland
Gemeente Leiden is één van de deelnemers aan het Convenant “Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland”. In dit convenant worden ambities nagestreefd waaronder minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan.

Convenant Toekomstbestendige duurzame woningbouw
Gemeente Leiden heeft het convenant 'Toekomstbestendige Woningbouw' ondertekend. Met het ondertekenen van het convenant ondersteunt de gemeente Leiden een landelijke methodiek om energie, circulariteit, klimaatadaptiviteit, natuurinclusiviteit, mobiliteit en gezondheid te integreren in de woningbouwopgave. Op deze manier kan toekomstbestendig worden gebouwd. Veel van de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant sluiten direct aan op het huidige Leidse duurzaamheidsbeleid.

3.3.4.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling geeft op verschillende manieren invulling aan de provinciale en gemeentelijke duurzaamheidsambities. De huidige bebouwing op de projectlocatie leent zich niet voor transformatie naar een volledige woonfunctie, met inachtneming van de duurzaamheidseisen. De bestaande bebouwing zal dan ook gesloopt worden om (woon)gebouwen terug te bouwen die voldoen aan de huidige wettelijke duurzaamheidsstandaarden. Door Baljon landschapsarchitecten zal een ontwerp voor de binnentuin worden gemaakt met de focus op de kernkwaliteiten van dit gebied. Denk hierbij aan het behoud van zoveel mogelijk bomen, parkeerplekken die worden voorzien van grastegels en het realiseren van een groene aantrekkelijke omgeving.

In de allonge op de reserveringsovereenkomst zijn de afspraken rondom de te treffen duurzaamheidsmaatregelen vastgelegd. Deze afspraken zullen worden vertaald in een nog te sluiten koopovereenkomst (in het kader van de planologische procedure, te weten de uitgebreide Wabo-procedure). Conform het gestelde in de duurzaamheidsbijlage bij de allonge op de reserveringsovereenkomst zullen vanwege de historische inpassing traditionele materialen worden gebruikt zoals bakstenen, keramische dakpannen, betonnen hoofddraagconstructies en SFC-gecertificeerde houten gevelkozijnen.

Tot slot zijn alle stakeholders (te weten: SWOPB, woningbouwvereniging Ons Doel, VvE Lidwinahuis, VORM, Libertas en gemeente Leiden) akkoord om de haalbaarheid van een energiecorporatie te onderzoeken.

3.3.4.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling zal voldoen aan de geldende wettelijke duurzaamheidsstandaarden. Daarnaast wordt gestreefd naar het voldoen aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Hierover worden privaatrechtelijke afspraken tussen gemeente Leiden en initiatiefnemer gemaakt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke in 2024 in werking treedt.

Leidse Erfgoednota (2014)
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De Erfgoednota is op 18 februari 2021 bij raadsbesluit zonder inhoudelijke wijzigingen gecontinueerd; de einddatum is dus komen te vervallen. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van de archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren zijn in de desbetreffende bestemmingsplannen een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is advies gevraagd aan Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO). In dit advies is het volgende opgenomen:

Archeologie in het bestemmingsplan
Dit plan zal worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Bestemmingsplan Archeologie de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 6 geldt (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting). De voor Waarde – Archeologie 6 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm. Bij doorgang van de plannen worden bovenstaande criteria waarschijnlijk overschreden.

Voorgeschiedenis
In 2009 is in het plangebied een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (Berkhout, M., 2009: Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (IVO), d.m.v. boringen Lorentzhof, Leiden Gemeente Leiden, Noordwijk). Tijdens dit booronderzoek is vastgesteld dat het plangebied in een gebied met kreeksystemen ligt. De verstoorde bovengrond in het plangebied is ca. 100 cm dik. Er zijn bij het booronderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten. Het plangebied is sinds die tijd vrijgegeven op de archeologische waardenkaart.

Aanbevelingen

  • 1. Indien dit plan zal worden uitgevoerd, moet voorafgaand aan de werkzaamheden, sloop en nieuwbouw een vergunning worden aangevraagd voor de activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning).
  • 2. Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zullen aan de activiteit uitvoeren van een werk geen voorwaarden worden gesteld.

Gelet op voorgaand advies is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. In de Erfgoedwet is onder andere opgenomen hoe de rijksbeschermde collecties worden beheerd, hoe rijksbeschermd erfgoed wordt aangewezen en hoe het wordt beschermd.

Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Leidse Erfgoednota (2014)
De Erfgoednota 2014-2020 van gemeente Leiden, zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.1 (Archeologie), gaat ook in op cultuurhistorische aspecten. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is: beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresulaten

Historische karakteristering
Tot ver in de 18e eeuw was het gebied direct ten zuiden van de Zoeterwoudsesingel als boerderijgrond of buitenplaats in gebruik. Op deze locatie bevond zich in de 19e eeuw de buitenplaats Berkzicht. Tot in de jaren veertig van de 20e eeuw was het achtergelegen gebied, langs het toenmalige Philosofenpad nog steeds groen. De loop van de oude afwateringssloten en de perceelgrenzen binnen de Burgemeesters- en Professorenwijk herinneren nog aan de oude kavelstructuur. Het Sint Lidwinahuis is in 1933 voor de zusters Ursulinen van de Goddelijke Voorzienigheid gebouwd naar ontwerp van de architecten L. en J.A. van der Laan, als een Roomskatholiek tehuis voor moeilijk opvoedbare meisjes.

In het plangebied staan twee gebouwen: de school op nummer 6 met de gymzaal op nummer 4. De school voor Rooms-katholiek Bijzonder Lager Onderwijs voor meisjes staat midden in het plangebied en ligt aan de Lammenschansweg. Het is in 1958 gebouwd door het Architectenbureau Van der Laan. Het schoolgebouw hoorde bij het internaat Sint Lidwinahuis aan de Zoeterwoudsesingel en was eveneens gebouwd in opdracht van de zusters Ursulinen van de Goddelijke Voorzienigheid.

Het naoorlogse gebouw is in een sobere traditionalistische stijl. De school bestaat uit twee vleugels met beiden een L-vormige plattegrond die met een verbindingsdeel, in een wijde hoek aan elkaar geschakeld zijn. De geslotenheid van de school naar de buitenwereld doet denken aan de geborgenheid van kloosters, wat voor de kwetsbare groep leerlingen bewust is gekozen. In dit gebouw was later de Praktijkschool gevestigd en daaropvolgend een dependance van het Stedelijk Gymnasium.

Beschermd stadsgezicht
Vanwege de prominente ligging van de projectlocatie aan de Lammenschansweg binnen beschermd stadsgezicht “Zuidelijke Schil”, is het belangrijk dat het plan goed wordt ingepast in de bestaande waardevolle omgeving. Dit geldt zowel op het niveau van de stad, van de wijk en in de buurt. De aanwezige, te slopen gebouwen zelf zijn niet beschermd. Bovendien is de locatie prominent zichtbaar in de stad aan een stedelijke invalsroute naar de binnenstad. Dit betekent dat de architectuur dient te zorgen voor een hoogwaardige representatie en hoogwaardige kwalitatieve uitstraling. Dit geldt zowel voor de bebouwing, voor de aansluiting op de openbare ruimte, als voor de inrichting van het binnengebied. Ontwikkeling op deze locatie zal de ruimtelijke kwaliteit rond de monumentale bebouwing moeten ondersteunen. In paragraaf 2.2 is hier reeds nader op ingegaan.

Het ontwerp van de nieuwbouw sluit aan bij de architectuur van het Lidwinahuis en de omliggende woningen zonder historiserend te zijn. Het ontwerp is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met Stedenbouw, Erfgoed Leiden en de Welstandscommissie van de gemeente Leiden. Op 6 december 2023 is het plan positief beoordeeld door Stedenbouw en Welstand.

Kunstwerk
Op de westgevel van het voormalige schoolgebouw bevindt zich een keramische reliëf van de kunstenaar Lambert Simon (1909-1987). Dit kunstwerk heeft monumentale waarden. Bij gemeentelijk eigendom geldt er een inspanningsplicht (middels haalbaarheidsonderzoek) om een monumentaal kunstwerk te behouden en te herplaatsen in geval van sloop. De ontwikkeling biedt de mogelijkheid om het kunstwerk te behouden en beter in het zicht te laten komen.

4.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortenbescherming
Door KP Adviseurs is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een ecologische quickscan uitgevoerd. De ecologische quickscan is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Uit de ecologische quickscan volgt dat er geen beschermde soorten flora te verwachten zijn. Ditzelfde geldt voor reptielen, amfibieën, vissen en overige fauna. Er zijn mogelijk wel beschermde soorten grondgebonden zoogdieren (marterachtigen), vleermuizen en jaarrond beschermde broedvogels (huismus en gierzwaluw) te verwachten. In dat kader is een nader ecologisch onderzoek noodzakelijk. Er zijn ook beschermde soorten algemene broedvogels te verwachten. Hiervoor is echter geen nader ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Het nader ecologisch onderzoek is eveneens door KP Adviseurs uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 3 van deze ruimtelijke onderbouwing. Uit dit nader onderzoek volgt dat:

  • Er geen nestplaatsen of andere beschermde functies van de huismus aanwezig zijn binnen of nabij het plangebied.
  • Er geen nestplaatsen van de gierzwaluw aanwezig zijn binnen of nabij het plangebied.
  • Er geen zomer-, kraam-, paar- of massawinterverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aanwezig zijn binnen of nabij het plangebied.
  • Er geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes vastgesteld zijn binnen of nabij het plangebied.
  • Er geen steenmarters, of een verblijfplaats van deze soort, aanwezig zijn binnen het plangebied.

Gelet op deze resultaten is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet nodig.

Gebiedsbescherming
Uit de ecologische quickscan van KP Adviseurs volgt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een Natura 2000-gebied, het NNN of beschermde weidevogelgebieden. Gezien de afstand tot deze gebieden en het verschil in biotoop zijn effecten op het dichtstbijzijnde deel van het NNN niet aannemelijk. Het is dus niet nodig een procedure in verband met gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming of in het kader van provinciale regelingen voor het NNN te starten.

Stikstof
Voor de beoogde ontwikkeling is door MBH Consult een berekening uitgevoerd om de gegenereerde stikstofuitstoot en depositie voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase van dit project te bepalen. De rapportage van het onderzoek is toegevoegd aan bijlage 4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit het onderzoek volgt de volgende conclusie: alle vergaarde gegevens zijn in de AERIUS Calculator ingevoerd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000 gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

Bomen
Door KP Adviseurs is een inventarisatie van de aanwezige bomen uitgevoerd op de projectlocatie. Het doel van de bomeninventarisatie is om binnen het plangebied van het project de actuele stand van zaken van het bomenbestand in beeld te brengen en inzicht te geven in welke kapvergunningplichtige bomen in het plangebied aanwezig zijn. De bomeninventarisatie is als bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De resultaten worden hieronder weergegeven.

In het plangebied staan 28 bomen, waarvan 12 een diameter hebben van 50 centimeter of meer. Het betreft zomereiken(15), esdoorns (4), coniferen (4), één linde, één kers en één vlier. De meeste bomen (65%) zijn in een goede conditie, dit houdt in dat net iets minder dan de helft van de bomen een matige tot redelijke conditie hebben. Door het gebrek aan voldoende groeiruimte in verband met de verharde situatie is het niet de verwachting dat de conditie van deze bomen zal verbeteren. Indien deze bomen gekapt worden zal voor boomnummers 1, 2, 5 t/m 17 en 25 een vergunning moeten worden aangevraagd. Er zijn geen bomen met een stamdiameter van (meer dan) 80 cm aangetroffen. Indien deze bomen gekapt worden dan is een herplant met een boom met gelijkwaardige of betere groene kwaliteit (conform het ecologisch register) verplicht. Indien er geen passende ruimte aanwezig is voor herplant, dan dient er sprake te zijn van financiële compensatie.

Binnen het plangebied bevinden zich enkele bomen waarvan overwogen kan worden om deze bomen te verplaatsen in plaats van deze te kappen. Het betreffen de diverse jonge bomen (boomnummers 1, 2, 5, 10, 12, 18 en 19), deze zijn jong en hanteerbaar en bevinden zich op een goed bereikbare plek. Naar verwachting zullen de grotere bomen dit niet overleven, waardoor het verplaatsen van deze bomen geen geschikte (duurzame) optie is. Een en ander zal nader worden uitgewerkt in de aan te vragen kapvergunning.

Natuurinclusief bouwen
Voor elk bouwplan is voor natuurinclusief bouwen is besloten in de gemeente Leiden te handelen volgens het principe 'pas toe, of leg uit' (Zie kenmerk Z/20/1607090). Een ontwerp dient daarom kennis te nemen van de maatregelen van het puntensysteem voor natuurinclusief bouwen en waar mogelijk toepassen en anders uitleggen waarom dit niet wordt toegepast. Het puntensysteem vraagt verder om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies en geeft een ambitieniveau afhankelijk van de projectgrootte voor het gevraagde aantal te behalen punten. Voor de beoogde ontwikkeling is kennisgenomen van de maatregelen van het puntensysteem voor natuurinclusief bouwen. Het ingevulde puntensysteem is toegevoegd aan bijlage 6 van deze ruimtelijke onderbouwing. Hieronder wordt kort in gegaan op de van toepassing zijnde maatregelen, welke zijn opgedeeld in 4 categorieën: gebouw, verblijf, omgeving en beleid.

  • 1. Gebouw
    De gebouwen worden omringd door groen. De 'stoeptegeltuintjes' lopen rondt het grootste gedeelte van het appartementencomplex en de eengezinswoningen en strekken uit tot de erfscheiding. Het aanplanten van gevelgroen (bijvoorbeeld klimop, bruidsluier, wingerd, vuurdoorn, clematis of kamperfoeli) op de muur kan nader onderzocht worden. De verlichting van het parkeerhof en de tuin wordt beperkt toegepast: enkel waar het noodzakelijk is t.b.v. de begeleiding verkeer. De lichtsterkte wordt maximaal 2200K, waarbij alle lichtbollards in de tuin naar beneden schijnen en straatverlichting in het parkeerhof bij voorkeur ook naar beneden schijnt (en eventueel wordt afgeschermd middels slim ontwerp). Hierdoor wordt de lichtuitstraling van het gebouw en/of buitenverlichting bij groen beperkt. De bergingen zullen bedekt worden met een sedum dak. De hoeveelheid dak van de bergingen is erg beperkt. De waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd door middel van het aanleggen van een infiltratiekrattensysteem ter plaatse van de parkeerplaatsen, een deel van de rijbaan, gedeeltelijk onder het openbaar groen en ter plaatse van het appartementencomplex. Zo wordt voldaan aan de watertoets.
  • 2. Verblijf
    Het plaatsen van duurzame nestvoorzieningen voor de gierzwaluw per gebouw, indien geen geschikte openingen aanwezig in gebouw, wordt onderzocht. Dit kan aan de kopse kanten en waar mogelijk onder de daknok zonder overlast te creëren op onderhangende balkons. Daarnaast is de tuin interessant voor huismussen door de reuring en moestuinen. Volgens het ecologisch onderzoek zijn er geen vleermuizen in het gebouw. Mogelijk zijn deze wel in de omgeving. In dat geval is het toevoegen van verblijfplaatsen in/aan gevels gebouwen mogelijk (aan de kopse kanten en waar mogelijk onder de daknok zonder overlast te creëren op de onderhangende balkons). Daarnaast zijn de watergangen interessant voor vleermuizen.
  • 3. Omgeving
    Het in clusters aanplanten van inheemse struiken wordt nader onderzocht, dit zou als omheining van de parkeerplaatsen kunnen plaatsvinden. Het versterken van de stedelijke ecologische hoofdstructuur door een groene tuin rondom het gebouw hierop aan te laten sluiten, zou mogelijk kunnen zijn langs de oever van de watergang. Een ecoloog kan aangeven welke exacte beplantingen hiervoor geschikt zijn. Het hout van de te verwijderen bomen wordt als gezaagde stammen hergebruikt in de vorm van gestapelde stammen (steilwand) en geplaatst aan de zuidelijke kopse kant van het appartementengebouw (bovenaan de oever van de bestaande watergang) t.b.v. insecten. Aanplant van hagen - al of niet ter vervanging van hekwerk/ schutting - met een breedte van tenminste 1 meter en een hoogte van tenminste 1,5 meter wordt toegepast rondom het parkeren. Er wordt 623 m2 waterdoorlatende grasbetonstenen toegepast op de parkeerplaats en rijbaan op het maaiveld. In het pocketpark worden veel bloemrijke beplantingen toegepast. Er wordt een rustzone gerealiseerd over de oeverlengte voor dieren langs open water. De gehele oeverrand is namelijk niet toegankelijk voor mensen, deze wordt ecologisch ingericht. De groenstructuur aan de voorzijde van het pand wordt behouden, deze is van monumentale waarde. Ook de grote monumentale bomen worden behouden of verplaatst.
  • 4. Beleid
    Het opstellen van de ecologische quickscan is gedaan door KP Adviseurs (reeds toegelicht onder het kopje 'soortenbescherming'). Het verlichtingsplan in de relatie tot ecologie wordt nader onderzocht. In de nieuwe VvE wordt een beheerplan gemaakt. Hier worden de bewoners van de omliggende bebouwing bij betrokken. Het betreft een woongemeenschap waarin bewoners zelf het onderhoud van de tuin verzorgen en de grotere activiteiten, zoals bomen snoeien, door een hovenier uitgevoerd zal worden.

Bij de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen wordt aangetoond dat aan het puntensysteem wordt voldaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.4 Explosieven

4.4.1 Beleidskader

De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.

Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de projectlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Gelet op voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0019.png"

Figuur 4.1 Uitsnede bodembelastingkaart Leiden met daarop het plangebied in het paars weergegeven (bron: CE-bodembelastingkaart gemeente Leiden)

4.4.3 Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.5 Kabels en leidingen

4.5.1 Beleidskader

Voor sommige kabels en leidingen is het belangrijk deze op te nemen in het bestemmingsplan. Het gaat dan niet om de algemene nutsleidingen, maar om de leidingen waarbij bijvoorbeeld een veiligheidszone geldt of leidingen die een risico zijn als ze bij werkzaamheden geraakt worden. Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in een bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. Bij andere leidingen bepaald bevoegd gezag of dit wenselijk is, dit is bijvoorbeeld steeds vaker het geval bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. De (planologische relevante) leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid. Dit betreft de zogeheten beschermingszone.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

Buisleidingen
Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Binnen het toepassingsbereik van het Bevb vallen:

  • buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer.
  • buisleidingen voor brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer.
  • buisleidingen voor vergiftige stoffen.
  • buisleidingen voor specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer.

Voor de realisatie van een buisleiding of een kwetsbaar object dient voldaan te worden aan de grenswaarde voor het PR, terwijl het GR verantwoord moet worden.

Bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoogspanningsverbindingen
Bij transport van stroom door een hoogspanningsverbinding ontstaat een magneetveld. De sterkte ervan hangt vooral af van de hoeveelheid stroom die wordt vervoerd en van de afstand tot de verbinding. Over de mogelijk nadelige gevolgen van deze velden voor de gezondheid bestaat onduidelijkheid. Onduidelijk zijn vooral de langetermijneffecten van blootstelling aan de veldsterkte die optreedt in woningen die zich in de buurt van het hoogspanningsnet bevinden.

Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het doel van het voorzorgbeleid magneetvelden is om, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te voorkomen dat burgers (volwassenen en kinderen) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden die afkomstig zijn van de elektriciteitsinfrastructuur. Niet omdat dit om gezondheidsredenen noodzakelijk is, maar uit voorzorg. Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:

  • bronmaatregelen, die de netbeheerders bij alle netcomponenten treffen;
  • afstandsmaatregelen bij bovengrondse hoogspanningslijnen, die het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening op basis van de berekening van de magneetveldzone kan treffen.

Door de minister voor Klimaat en Energie (KE) en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is, in afstemming met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), besloten om voor andere netcomponenten dan bovengrondse hoogspanningslijnen geen afstanden ten opzichte van gevoelige bestemmingen te adviseren. Dat betekent dat er ook geen magneetveldzone bij deze netcomponenten bepaald wordt.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Binnen het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen. Wel worden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling grondroerende werkzaamheden uitgevoerd. Een grondroerder is op grond van de WIBON (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) verplicht informatie over de ligging van eventuele ondergrondse kabels en leidingen op de graaflocatie op te vragen. Dit moet gebeuren vóór de graafwerkzaamheden beginnen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering
4.6.1.1 Beleidskader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0020.png"

Tabel 4.1 Richtafstanden bedrijven en milieuzonenering (bron: VNG-publicatie)

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

4.6.1.2 Onderzoeksresultaten

De projectlocatie voorziet in de realisatie van woningen. Vanuit de projectlocatie bezien is sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Ten oosten van de projectlocatie zijn op een afstand – gemeten vanaf de gevel van de beoogde woningen tot de bestemmingsgrens van een milieubelastende activiteit – respectievelijk (ruim) 30 meter en 60 meter afstand een maatschappelijke bestemming en sportbestemming gelegen. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn maximaal bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan en het veldsportcomplex is aan te merken als milieucategorie 3.1. Hiervoor gelden richtafstanden van respectievelijk 30 en 50 meter. Aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan, dit is ook weergegeven op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0021.png"

Figuur 4.2 Richtafstanden op basis van geldend bestemmingsplan (bron: QGIS, eigen bewerking)

Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming, zoals op figuur 4.2 ook weergegeven, is in de feitelijke situatie het woonzorgcentrum Lorentzhof aanwezig. De positionering van het woonzorgcentrum wijkt af van het geldende bestemmingsplan. Voor dit woonzorgcentrum is destijds een omgevingsvergunning voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan verleend. Op basis van de feitelijke (vergunde) situatie bedraagt de richtafstand tussen het woonzorgcentrum en de gevels van de beoogde woningen in het projectgebied 27 meter. Zodoende ligt een klein deel van de beoogde woningen binnen de richtafstand. Dit is weergegeven op figuur 4.3. Er dient derhalve gemotiveerd te worden afgeweken van de richtafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0022.png"

Figuur 4.3 Richtafstanden op basis van feitelijk (vergunde) situatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

Het maatgevende hinderaspect bij een woonzorgcentrum (conform SBI-2008 code een 'verpleeghuis', code 871) betreft het aspect geluid. Voor dit aspect dient in beginsel een richtafstand van 30 meter te worden aangehouden. Voor het aspect geur geldt een richtafstand van 10 meter. Voor laatstgenoemd aspect wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Voor het aspect geluid geldt dat op slechts 3 meter na, de richtafstand wordt behaald. Daarnaast geldt voor het woonzorgcentrum dat zij aan het (voormalige) Activiteitenbesluit moeten voldoen. Daar komt bij dat het woonzorgcentrum in de huidige situatie reeds rekening moet houden met bestaande woningen, die op (veel kortere) afstand van het woonzorgcentrum zijn gelegen. Dit betreffen de woningen aan de Zoeterwoudesingel 34M t/m 34R, 38 en 39 (gelegen aan de noordzijde van het projectgebied en het woonzorgcentrum). De installaties op het dak van het woonzorgcentrum liggen tot slot op tenminste 30 meter afstand. Gelet op voorgaande wordt met het afwijken van de richtafstand geen belemmering voor het woonzorgcentrum en vice versa geen belemmering voor de beoogde woningen verwacht.

De bedrijvigheid aan de oostzijde van de projectlocatie (aan de overzijde van de Lammenschansweg) zijn op meer dan 45 meter afstand gelegen. Dit betreft bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 3.1 (bijvoorbeeld de groothandel in bouwmaterialen aan de Bloemistenlaan 31). Ook aan deze richtafstanden wordt voldaan.

De overige omliggende objecten betreffen woonfuncties en leveren daarmee geen hinder op voor de voorgenomen ontwikkeling en vice versa.

4.6.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6.2 Bodem
4.6.2.1 Beleidskader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.6.2.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een (verkennend en nader) bodemonderzoek uitgevoerd door KP Adviseurs. De rapportage d.d. 26 juni 2023 is opgenomen in bijlage 7 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

Op basis van de onderzoeksresultaten worden door KP Adviseurs de volgende conclusies getrokken:

  • 5. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten is volgens KP Adviseurs voldoende aantoonbaar gemaakt dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging met asbest.
  • 6. De toetsingsresultaten voor PFAS-verbindingen voldoen aan de generieke hergebruiksnormen voor Achtergrondwaarden zoals omschreven in het “handelingskader PFAS”.
  • 7. In het grondwater alsmede in de buiten gebruik gestelde ondergrondse tank zijn, na herbemonstering, maximaal lichte verontreinigingen met enkele zware metalen en/of xylenen vastgesteld.
  • 8. In de boven- en ondergrond ter plaatse van Lammenschansweg 4 en 6 zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond met enkele metalen, PAK, PCB en minerale olie.
  • 9. Ter plaatse van het noordelijke terreindeel (rondom de vijzelput en het rioolgemaal) is een diffuse verontreiniging met lood en zink vastgesteld die niet kan worden teruggevoerd op een specifieke bron. Er is sprake van een diffuse verontreiniging met wisselende concentraties in een groot gebied, maar er is wel sprake van drie deelgebieden met duidelijk hogere gehaltes. Er is sprake van drie spots met sterke loodverontreinigingen, alsmede matig tot en met sterke verontreinigingen met zink. De aangetoonde sterke verontreinigingen (deels in de boven- en deels in de ondergrond) zijn zowel in verticale als in horizontale richting in voldoende mate afgeperkt binnen de grenzen van het plangebied. Verontreiniging is waarschijnlijk perceeloverschrijdend. Het totale sterk verontreinigd volume binnen het plangebied betreft circa 315 m3 / 570 ton.
  • 10. Aangezien meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is, betreft het een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het betreft een historisch geval (ontstaan vóór 1987).
  • 11. Het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
  • 12. Bij voorzetting van het huidige gebruik van de locatie als “Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie” hoeft niet met spoed gesaneerd te worden. Ter plaatse van de drie spots met sterke loodverontreiniging is er sprake van een gezondheidskundige matige tot onvoldoende bodemloodkwaliteit. Dit betekent dat de locatie mogelijk gesaneerd dient te worden om geschikt te maken voor het toekomstige gebruik. Ter plaatse van in ieder geval de (onverharde delen van de) toekomstige tuinen dient een leeflaag te worden ingegraven of opgebracht met een gezondheidskundig voldoende bodemloodkwaliteit.
  • 13. De definitieve spoedeisendheid wordt vastgesteld door het bevoegd gezag conform de Wbb.
  • 14. De benodigde veiligheidsmaatregelen ten behoeve van werkzaamheden ter plaatse van de verontreinigingsspot dienen te voldoen aan veiligheidsklasse 'oranje niet-vluchtig' conform CROW 400.
  • 15. Er dient rekening mee te worden gehouden dat de uitvoering van een sanering tot aan de bodemfunctieklasse Wonen of tot aan een gezondheidskundige voldoende bodemloodkwaliteit er een veel groter volume dient te worden verwijderd dan het geraamde sterk verontreinigde volume.
  • 16. De locatie is, na verwijdering of isolatie van sterk verontreinigde spots, geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen met tuin.

Naar aanleiding van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek, heeft KP Adviseurs een bodemsaneringsplan opgesteld. Het saneringsplan is eveneens opgenomen als bijlage 8 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

4.6.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt, na uitvoering van de saneringswerkzaamheden, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6.3 Externe veiligheid
4.6.3.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

4.6.3.2 Onderzoeksresultaten

Op de risicokaart is te zien dat:

  • 1. Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • 2. Het projectgebied niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • 3. Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van een nabij gelegen transportroute;
  • 4. Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0023.png"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart, projectlocatie ter plaatse van blauwe cirkel (bron: www.nederland.risicokaart.nl)

Op de ligging in het invloedsgebied van een transportroute wordt hierna nader ingegaan. De projectlocatie is op ruim 1,5 kilometer afstand van de Rijksweg A4 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A4 heeft als gevolg van het transport van toxische vloeistoffen (LT3-stoffen) een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Over de A4 vindt ook transport van GF3-stoffen plaats. Het invloedgebied hiervoor bedraagt 355 meter. De projectlocatie is daarmee ruim buiten het invloedsgebied van GF3-stoffen gelegen. Gelet op voorgaande is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk en kan op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid).

Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op A4
Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het maatgevende scenario beschouwd: calamiteit met een tankwagen met toxische vloeistoffen (LT3-stoffen). Bij een calamiteit bij een tankwagen met een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan, afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden, naar de projectlocatie drijven.

Bestrijdbaarheid
Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het projectgebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant. Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van de projectlocatie heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten.

Mobiliteit van de aanwezigen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het projectgebied zijn mogelijk functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen, waarvan het uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen voldoende zelfredzaam zullen zijn. Een deel van de woningen zijn ouderenwoningen die in de basis niet gericht zijn op een zorgvraag. Aan de overzijde van de ontwikkeling is een zorginstelling gelegen, waarmee samengewerkt kan worden. Hiermee rekening houdend zullen de sloten van de ouderenwoningen op voorhand worden aangepast, waardoor beantwoord kan worden aan een eventuele zorgvraag. Daarnaast is risicocommunicatie ook een middel wat kan worden ingezet op de zelfredzaamheid te vergroten.

Mogelijkheden voor ontvluchting / schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Geadviseerd wordt om een eventueel aanwezige ventilatiesysteem zodanig uit te voeren dat dit eenvoudig (handmatig) uit te schakelen is. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gerichte risicocommunicatie met gebruikers van het gebouw (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

4.6.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6.4 Geluid
4.6.4.1 Beleidskader

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

Gemeentelijk geluidbeleid
Wanneer sprake is van het aanvragen van hogere waarden, dient de motivering van het Besluit hogere waarden te voldoen aan het document “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder” van de Omgevingsdienst West Holland (ODWH, vastgesteld op 4 mei 2013). In de Richtlijnen zijn voorwaarden en criteria voor het vaststellen van hogere waarden opgenomen. De criteria zijn onder te verdelen in algemene criteria en specifieke criteria. De algemene criteria gelden in élk geval dat een hogere waarden aangevraagd moet worden. Daarnaast dient voor woningen nog één van de aanvullende specifieke criteria van toepassing te zijn. Het geluidbeleid van de Omgevingsdienst is er op gericht geen hogere waarden tot de wettelijke maxima te verlenen. Toch kan het in een hoogst uitzonderlijke situatie noodzakelijk zijn wel een hogere waarde vast te stellen dan op basis van het geluidbeleid mogelijk is. Hieronder worden de algemene criteria, aanvullende specifieke criteria en de mogelijkheid tot het vaststellen van een hogere waarden dan op basis van het geluidbeleid mogelijk is, nader toegelicht.

Algemene criteria
De algemene voorwaarde voor een hogere waarde luidt: “Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard”.

Bij het vaststellen van een hogere waarde zal ten minste een van deze criteria aan de orde moeten zijn. Deze criteria zullen per geval gemotiveerd moeten worden. Hiervoor is geen algemene motivering op te stellen. Dit betekent bijvoorbeeld dat inzichtelijk moet worden gemaakt waarom maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, of dat een kosten-batenanalyse noodzakelijk is als gesteund wordt op het criterium van te grote financiële bezwaren, dan wel een gedegen ruimtelijke analyse nodig is bij ernstige stedenbouwkundige of landschappelijke bezwaren.

Tevens geldt dat een hogere waarde alleen kan worden toegestaan als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Van een onaanvaardbare geluidbelasting is in ieder geval sprake als vanwege de gecumuleerde waarde niet voldaan wordt aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de geluidbelasting binnen woningen.

Om in aanmerking te kunnen komen voor een hogere waarde moet én aan één van voornoemde algemene criteria én aan de onderstaande voorwaarden voor weg- / railverkeer én één van onderstaande specifieke criteria voor weg- / railverkeer voldaan worden.

Specifieke criteria voor het vaststellen van een hogere waarde wegverkeerslawaai
Een hogere waarde kan slechts worden verleend als het betreft:

  • woningen die ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of;
  • woningen die in een gemeentelijke structuurvisie worden opgenomen, of;
  • woningen die door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of;
  • woningen die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing;
  • nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom die verspreid gesitueerd worden, of;
  • nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom die door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen - in aantal ten minste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend -, of voor andere geluidsgevoelige objecten, of;
  • geprojecteerde, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde weg voor zover die weg:
    • 1. een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen of
    • 2. een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat de aanleg van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidsbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg.

én onder de voorwaarden:

  • bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB wordt akoestische compensatie toegepast;
  • voor nog niet geprojecteerde woningen kan alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld als voldoende verzekerd wordt, dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten; in dat geval wordt de buitenruimte afsluitbaar uitgevoerd.
  • bij een waarde vanaf 53 dB wordt gestreefd naar ten minste één stille gevel (< 48 dB);
  • dove gevels worden bij voorkeur niet toegepast; indien toch noodzakelijk dan maximaal één dove gevel, bij voorkeur niet als voor- of achtergevel;
  • voor nog niet geprojecteerde woningen ter vervanging van bestaande woningen is een hogere waarde alleen mogelijk als de vervanging niet leidt tot:
    • 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
    • 2. een toename van het aantal geluidgehinderden met meer dan 100, gerekend op bouwplanniveau;
  • de hogere waarde bedraagt niet meer dan 58 dB.

Hogere waarden dan de maximale waarde geluidbeleid
Het geluidbeleid van de Omgevingsdienst is er op gericht om niet tot het wettelijke maximum te gaan. De maximale hogere waarden die nu landelijk wettelijk mogelijk zijn geven niet die kwaliteit van de leefomgeving die de Omgevingsdienst voor ogen heeft. Dit betekent dat de dienst als maximaal mogelijke hogere waarden voor nieuwe woningen, 5 dB lagere normen aanhoudt dan op grond van de Wet geluidhinder maximaal mogelijke waarden.

Op grond van het geluidbeleid van de Omgevingsdienst bedraagt de maximale hogere waarde in principe:

  • 1. 55 dB(A) voor industrielawaai
  • 2. 58 dB voor wegverkeerslawaai
  • 3. 63 dB voor railverkeerslawaai

Bij hoge uitzondering kan (conform paragraaf 6.3 van de richtlijnen) worden overgegaan tot het verlenen van hogere dan deze waarden tot de, in de Wet geluidhinder vastgelegde, maximale hogere waarden van 60 (65) dB(A) voor industrielawaai, 63 (68) dB wegverkeerslawaai en 68 (71) dB railverkeerslawaai. Hiervoor biedt deze notitie echter niet het (volledige) kader. Voor deze situaties zal een aparte uitgebreide motivering noodzakelijk zijn, waaruit moet blijken waarom de omstandigheden deze uitzonderlijke afwijking van het geluidbeleid rechtvaardigen.

4.6.4.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten (woningen). Derhalve heeft RS Akoestiek een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels als gevolg van wegverkeer. Dit onderzoek is onderdeel van de notitie die door VIAC is verzorgd en op die manier te raadplegen als bijlage 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden hieronder beschreven.

Uit de rekenresultaten volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen door het wegverkeer op de Lammenschansweg/Jan van Houtbrug/Geregracht (beschouwd als één doorgaande weg) wordt overschreden. De overschrijding bedraagt 12 dB wat resulteert in een maximale geluidbelasting van 60 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden. In principe dient de geluidbelasting te worden verlaagd tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In de Wet geluidhinder wordt de volgende voorkeursvolgorde aan geluidreducerende maatregelen aangegeven om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde.

  • 1. bronmaatregelen (bijv. aanpassing intensiteiten / geluidreducerend wegdek);
  • 2. overdrachtsmaatregelen (bijv. afschermende bebouwing / geluidscherm);
  • 3. maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld dove gevel bij woningen).

Indien het treffen van deze maatregelen onvoldoende effectief zijn of niet mogelijk / wenselijk zijn om stedenbouwkundige- en verkeerskundige redenen en op financiële bezwaren stuiten dan kan gemeente Leiden een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels vaststellen. In de onderhavige situatie zal het toepassen van een geluidreducerend wegdek met een afname van ca. 3 dB niet voldoende zijn om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het verlagen van de intensiteit op de weg is vanwege praktische bezwaren niet realiseerbaar en snelheidsverlaging zal op bezwaren van verkeerskundigen stuiten. Het plaatsen van een geluidscherm als overdrachtsmaatregel in een stedelijke situatie als dit plan is om stedenbouwkundige- en verkeerskundige redenen niet wenselijk.

Gelet op voorgaande dienen hogere waarden te worden aangevraagd. In dat kader dient getoetst te worden aan het gemeentelijk geluidbeleid. Deze toetsing is verzorgd door VIAC en de resultaten daarvan zijn vastgelegd in een notitie, die als bijlage 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. Hieronder wordt deze toetsing nader weergegeven.

Voorwaarde 1 – terugbrengen geluidbelasting
Voorwaarde: een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Zoals reeds beschreven blijken bron- en overdrachtsmaatregelen in voorliggende situatie niet mogelijk of onvoldoende om de geluidbelasting vanwege wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde te beperken. Gezien diverse verkeerskundige en financiële overwegingen kunnen deze maatregelen als niet effectief worden beschouwd.

Voorwaarde 2 – verlenen van hogere waarden is slechts mogelijk als …
Voorwaarde: een hogere waarde kan slechts worden verleend als:

  • 1. de woningen ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid; of
  • 2. de woningen in een gemeentelijke structuurvisie worden opgenomen; o
  • 3. de woningen door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen; of
  • 4. de woningen ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing; of
  • 5. het geprojecteerde of niet geprojecteerde woningen betreft die:
    • a. in de directe nabijheid van een station worden gesitueerd;
    • b. verspreid gesitueerd worden buiten de bebouwde kom;
    • c. door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen – in aantal tenminste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend – of voor andere geluidsgevoelige objecten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe woningbouwontwikkeling waarbij het plan wordt gesitueerd als vervanging van de bestaande bebouwing. Daarnaast is op 4 juli 2023 door de gemeenteraad een Nota van Uitgangspunten vastgesteld, waarin de kaders voor de nadere planuitwerking van Lorentzhof fase II zijn vastgelegd. Er wordt derhalve voldaan aan de criteria genoemd onder ad. 2 en ad. 4.

Voorwaarde 3 t/m 5
Voorwaarde 3: bij een hogere gevelbelasting dan 53 dB aan wegverkeerslawaai en 58 dB aan railverkeerslawaai wordt akoestische compensatie toegepast.

Voorwaarde 4: ten aanzien van nog niet geprojecteerde woningen kan alleen een hogere waarde dan 53 dB voor wegverkeerslawaai en 58 dB voor railverkeerslawaai als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden vastgesteld, als voldoende verzekerd wordt dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten, niet aan de gevel wordt gesitueerd waar de hoogste geluidbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten; in dat geval wordt de buitenruimte afsluitbaar uitgevoerd.

Voorwaarde 5: bij een waarde vanaf 53 dB aan wegverkeerslawaai wordt gestreefd naar tenminste één stille gevel (< 48 dB) en bij een waarde vanaf 58 dB aan railverkeerslawaai wordt gestreefd naar ten minste één stille gevel (< 55 dB).

In de notitie van VIAC worden de maatregelen beschreven voor alle eengezinswoningen en de appartementen grenzend aan de Lammenschansweg, met een hogere geluidsbelasting dan 53 dB. Conform het gemeentelijk beleid dient elke woning te beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte en dient akoestische compensatie te worden toegepast. Voor de appartementen zal dit worden gerealiseerd middels geluidafschermende maatregelen aan het balkon.

Ten behoeve van akoestische compensatie is de ambitie de volgende maatregelen toe te passen:

  • 1. Het geluidniveau binnen in een verblijfsgebied is 3 dB beter dan de eisen uit het Bouwbesluit.
  • 2. Het gewogen contactgeluid tussen twee aangrenzende woonfuncties is 5 dB beter dan het Bouwbesluit.
  • 3. Het gewogen luchtgeluid tussen twee aangrenzende woonfuncties is 3 dB beter dan het Bouwbesluit.
  • 4. Het karakteristieke installatie-geluidniveau van de lift in een verblijfsruimte van een woonfunctie is 3dB lager dan de eisen uit het Bouwbesluit.

De eengezinswoningen van Blok A en B beschikken aan de achterzijde over een geluidluwe gevel. De appartementen van Blok C zijn eenzijdig georiënteerd en beschikken hierdoor niet allen over een geluidsluwe gevel. De loggia van deze woningen zal worden voorzien van geluidafschermende maatregelen of er zal een akoestisch spuiluik worden toegepast, waarmee kan worden voldaan aan de eisen van het geluidbeleid. De minimaal benodigde voorzieningen en resultaten van de berekening zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek van RS akoestiek. Om architectonische redenen zullen twee maatregelen worden opgenomen in het plan om een geluidluwe zijde te realiseren: de balkons worden voorzien van een glazen verdiepingshoog scherm of de toepassing van een akoestisch spuiluik (Duco Acoustic Panel).

De glazen verdiepingshoge schermen zijn aangegeven op de bouwkundige tekeningen van de architect. Het scherm kan door de bewoners geopend en gesloten worden. Als het scherm gesloten is dienen er voldoende openingen aanwezig te zijn ten behoeve van de ventilatie van de loggia, hier dient een buitenluchtkwaliteit te heersen om de achterliggende verblijfsruimte te kunnen spuien. Hiervoor dient als uitgangspunt aangehouden te worden dat de buitenruimte met 3 l/s/m2 geventileerd dient te worden. Om dit te kunnen doen dienen de volgende minimale openingen aangehouden te worden in de beglazing van de loggia, hierbij is gerekend met een luchtsnelheid van 0,10 m/s volgens spuiventilatie van de NEN 1087:

  • Loggia type B: 6,3 m2 x 3 l/s = 18,8 l/s = 0,188 m2
  • Loggia type B4b: 7,13 m2 x 3 l/s = 21,4 l/s = 0,214 m2
  • Loggia type A2: 2 m2 x 3 l/s = 6,0 l/s = 0,06 m2
  • Loggia type A1b: 2,5 m2 x 3 l/s = 7,5 l/s = 0,075 m2

Voor een aantal woningtype wordt een akoestisch spuiluik, bijvoorbeeld Duco Acoustic Panel 300, toegepast. De locatie en afmeting van het spuiluik zijn aangegeven op de tekeningen van de architect. De minimale oppervlaktes van dit spuiluik dienen te worden afgestemd op de spuicapaciteit van de ruimte. Met deze oplossing zal zowel een geluidluwe gevel als buitenruimte worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit het geluidbeleid van de gemeente Leiden.

Voorwaarde 6 – dove gevels
Voorwaarde: dove gevels worden bij voorkeur niet toegepast; indien toch noodzakelijk dan maximaal één dove gevel, bij voorkeur niet als voor- of achtergevel.

Er is geen sprake van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Dove gevels zijn hiermee niet benodigd

Voorwaarde 7 – maximale ontheffingswaarde
Voorwaarde: de hogere waarde is niet hoger dan 58 dB voor wegverkeerslawaai en 63 dB voor railverkeerslawaai. Bij hoge uitzondering kan worden overgegaan tot het verlenen van hogere dan deze waarden tot de, in de Wet geluidhinder vastgelegde, maximale hogere waarden van 63 (68) dB wegverkeerslawaai en 68 (71) dB railverkeerslawaai. Hiervoor biedt deze notitie echter niet het (volledige) kader.

Gezien de specifieke locatie is het wenselijk hogere waarden te verlenen dan in beginsel volgens het beleid wenselijk is. In de door de gemeenteraad vastgestelde Nota van Uitgangspunten is opgenomen dat woningbouw op de betreffende locatie wenselijk is. Het ontwerp is zoveel als mogelijk geoptimaliseerd, zodat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de te verwachten geluidbelasting. Hiervoor zijn diverse gebouwgebonden maatregelen omschreven waarmee er ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Uit de onderzoeken van RS Akoestiek en de notitie van VIAC blijkt dat aan het hogere waardenbeleid kan worden voldaan. Wel dient gelijktijdig met de omgevingsvergunning, een hogere waardenbesluit te worden genomen.

4.6.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt, met inachtneming met de randvoorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6.5 Luchtkwaliteit
4.6.5.1 Beleidskader

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • 1. woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • 2. kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

4.6.5.2 Onderzoeksresultaten

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van maximaal 70 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via CIMLK op 19 oktober 2023) met bijbehorende grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0024.png"

Tabel 4.2 Totale concentraties van stikstofdioxide en fijnstof in nabijheid van de projectlocatie

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

4.6.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.7 (Vormvrije) m.e.r.-beoordeling

4.7.1 Beleidskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 70 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 21 december 2023 is toegevoegd als bijlage 10 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.

4.8.1.2 Mobiliteitsnota 2020-2030

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.8.1.3 Parkeervisie

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

  • Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
  • Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
  • De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
  • In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
  • Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.

De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.

4.8.1.4 Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.8.2.2 Verkeersgeneratie en ontsluiting

De ontsluiting van de projectlocatie vindt plaats op de Lammenschansweg. Door BOOT is een notitie opgesteld ten aanzien van de verkeersafwikkeling. Deze notitie d.d. 24 april 2024 is toegevoegd aan bijlage 11 van deze ruimtelijke onderbouwing. Hieronder wordt volstaan met de conclusie.

De ontwikkeling van de Lorentzhof fase II te Leiden leidt tot een beperkte verkeerstoename. Deze toename bedraagt circa 320 motorvoertuigenbewegingen per weekdag. Voor de gemiddelde werkdag is de toename circa 350 motorvoertuigbewegingen.

De projectlocatie is gelegen aan de ventweg van de Lammenschansweg. Deze weg kent partieel éénrichtingsverkeer. Dit wegdeel wordt door autoverkeer primair gebruikt door de (toekomstig) aanwonenden in dit gedeelte. Ter hoogte van de Lorentzkade kan men, met inachtneming van de voorrangsregels, vrij de weg inrijden. Bij het verlaten geldt dat men via de Zoeterwoudsesingel de Lammenschansweg kan bereiken. Ter hoogte van de aansluiting van de Zoeterwoudsesingel op de Lammenschansweg staan verkeerslichten. Hierbij geldt dat de stopstreep voor de verkeerslichten nagenoeg in het verlengde van de ventweg ligt. Het goed vanuit de ventweg opstellen voor deze verkeerslichten is in de bestaande situatie al niet ideaal. Daarbij is er, op basis van de beelden, sterke twijfel of een auto die van de ventweg komt wel gedetecteerd wordt met de huidige configuratie van de lussen in het wegdek. Dit is echter ook al zo in de bestaande situatie waarin sprake is van verkeer op de oostelijke ventweg van de Lammenschansweg. Het gemotoriseerd verkeer dat van het plangebied vertrekt zal vrijwel altijd via het kruispunt Lammenschansweg – Zoeterwoudsesingel rijden. Voor zowel verkeer naar de N11, de A44 als de A4 loopt de logische route via de Lammenschansweg naar het zuiden. De omvang van het verkeer in het spitsuur zal circa 35 motorvoertuigen bedragen. In de ochtendspits zal vooral sprake zijn van vertrekkend verkeer, in de avondspits veelal aankomend verkeer. Kijkend naar het typische verkeersbeeld van Google Maps is geen sprake van significante vertragingen in de spits.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling leidt tot een toename van verkeer op het kruispunt Zoeterwoudsesingel – Lammenschansweg. Deze toename is beperkt te noemen en bedraagt minder dan 1% van de totale kruispuntbelasting. De toename is het grootst in de ochtendspits, dit door de ligging van het plan. Echter ook op dat moment is sprake van slechts een beperkte toevoeging waarbij de kans aanwezig is dat deze beperkte toevoeging géén gevolgen heeft voor de groentijd van signaalgroep 2 en daarmee de werking van de verkeerslichten in zijn geheel gelijk blijft aan de huidige situatie.

4.8.2.3 Parkeren

Door SPARK is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een onderzoek uitgevoerd naar de parkeerbehoefte en -balans voor de auto en fiets. De rapportage is als bijlage 12 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Autoparkeren
Conform de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020 zijn in figuur 4.5 de autoparkeernormen weergegeven voor nieuwbouw, functiewijziging en transformatie. Figuur 4.6 geeft het aanwezigheidspercentage weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0025.png"

Figuur 4.5 Autoparkeernormen (bron: rapportage SPARK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0026.png"

Figuur 4.6 Aanwezigheidspercentages fiets- en autoparkeren (bron: rapportage SPARK)

De toepassing van bovenstaande autoparkeernormen en de aanwezigheidspercentages,uitgesplitst naar vaste gebruikers en bezoekers, levert de parkeerbehoefte op zoals in figuur 4.7 isweergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0027.png"

Figuur 4.7 Parkeerbehoefte auto (bron: rapportage SPARK)

Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de maximaal gelijktijdige autoparkeerbehoefte plaatsvindt op de werkdag avond en afgerond 44 plaatsen bedraagt. Door SPARK wordt gemotiveerd gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de parkeereis voor bewoners (artikel 11 lid 1 sub c van de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020). Uitgaande van deze afwijkingsmogelijkheid, dient op eigen terrein te worden voorzien in minimaal 7 parkeerplaatsen voor bezoekers.

Het totale aanbod aan autoparkeerplaatsen bedraagt 41 waarvan 2 MIVA-plaatsen zijn en 39 reguliere parkeerplaatsen. De 39 plaatsen worden verkocht bij de koopwoningen. Bezoekers kunnen gebruik maken van de 41 parkeerplaatsen. Hiertoe zal vanuit de woongroep een registratie- en meldingssysteem worden opgezet. Bij het systeem stelt ieder bewoner zijn parkeerplaats ter beschikking voor bezoekers op de momenten dat er niet geparkeerd is met de eigen auto. Op deze wijze wordt zo veel mogelijk de parkeereis voor bezoekers op eigen terrein opgelost. Wanneer deze plaatsen niet beschikbaar zijn voor bezoekers zal de bezoeker voor het volledige tarief moeten parkeren in het omliggende openbare gebied volgens het betaalregime of in de Garenmarkt garage op ca. 250 meter afstand van de locatie.

De autoparkeerbalans is weergegeven in figuur 4.8. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling ruim voldoende parkeerplaatsen biedt voor bezoekers, met een overschot van 34 extra parkeerplaatsen tijdens het drukste moment (zaterdag avond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0028.png"

Figuur 4.8 Parkeerbalans auto (bron: rapportage SPARK)

Fiets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in twee type woningen: de grondgebonden woningen (GGW) met eigen berging en voor- en achtertuin, en appartementen verdeeld in sociale huur- en koopwoningen. De fietsparkeerbehoefte wordt voor deze woningen apart berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0029.png"

Figuur 4.9 Fietsparkeernormen (bron: rapportage SPARK)

Grondgebonden woningen
Er zijn 10 4-kamers grondgebonden woningen (GGW). De toepassing van bovenstaande fietsparkeernormen en de aanwezigheidspercentages die volgen uit figuur 4.6, uitgesplitst naar vaste gebruikers en bezoekers, levert de parkeerbehoefte voor GGW op zoals in figuur 4.10 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0030.png"

Figuur 4.10 Parkeerbehoefte fiets - GGW (bron: rapportage SPARK)

Uit figuur 4.10 blijkt dat het project een normatieve fietsparkeerbehoefte heeft van 45 plaatsen voor de GGW. Bij de GGW kunnen bewoners en bezoekers gebruik maken van de 10 individuele bergingen en van de voor- en achtertuin voor het stallen van fietsen. De maximaal gelijktijdige parkeerbehoefte voor de GGW vindt plaats op de werkdag avond en bedraagt afgerond 40 fietsparkeerplaatsen.

Appartementen
Er zijn twee type appartementen: sociale huur Ons Doel met 2 en 3 kamers, en koopappartementen (SWOPB) met 2 en 3 kamers. Uit figuur 4.11 blijkt dat het project een normatieve fietsparkeerbehoefte heeft van 130 plaatsen voor bewoners en 30 plaatsen voor bezoekers.

Voor de appartementen is het aanbod uitgesplitst naar vaste gebruikers en bezoekers. Er zijn 2 fietsenstallingen: 1 in de kelder met 173 fietsparkeerplaatsen voor bewoners; en 1 op de begane grond aan de zuidzijde met 32 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers. De fietsparkeerplaatsen in de kelder zijn exclusief voor bewoners en dus niet voor alle soorten gebruikers toegankelijk. Daarom kunnen de aanwezigheidspercentages hier niet worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0031.png"

Figuur 4.11 Parkeerbehoefte fiets - appartementen (bron: rapportage SPARK)

Totale fietsparkeerbalans
De fietsparkeerbalans is weergegeven in figuur 4.12. Hieruit blijkt dat er voldoende plaatsen zijn voor de appartementen en de GGW. Voor de appartementen blijkt dat er een overschot is van 43 plaatsen voor bewoners en 2 plaatsen voor bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0032.png"

Figuur 4.12 Fietsparkeerbalans (bron: rapportage SPARK)

4.8.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Waterbeheerplan 6 'Water wijst de weg'
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van kracht. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. Het programma in het WBP6 ziet toe op:

  • 1. Waterveiligheid. Rijnland beschermt het leefgebied, inwoners en bedrijven tegen overstromingen.
  • 2. Voldoende water. Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende zoetwater. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg - inwoners, bedrijven en natuur.
  • 3. Schoon en gezond water. Rijnland zorgt voor schoon en gezond water voor inwoners, bedrijven en natuur.
  • 4. Waterketen. Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee draagt Rijnland bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving.
  • 5. Rijnland duurzaam en circulair. Rijnland zet samen met de omgeving in op duurzaam werken en op het sluitend maken van de kringloop van water, energie en grondstoffen.
  • 6. Rijnland klimaatadaptief. Water meer sturend in de ruimtelijke ordening. Het klimaat verandert. Rijnland kan klimaatadaptief gemaakt worden, door de inrichting van de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zodat ook over 50 tot 100 jaar nog goed en veilig kan worden gewoond, gewerkt en gerecreëerd in het leefgebied.

Verordening Hemelwater en grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater. Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan

teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ten behoeve van deze ontwikkeling is door BOOT een watertoets uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd aan bijlage 13 van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden hieronder weergegeven.

            • 1. Waterkwaliteit
              Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
            • 2. Waterkwantiteit
              Om de huidige afvoersituatie ter plaatse van het plangebied niet te laten verslechteren dient voor de toename van verharding watercompensatie gerealiseerd te worden. Het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt als eis dat 15% van de oppervlakte van de totale toename aan verharding in oppervlaktewater binnen het peilvak gerealiseerd wordt of dat 55 mm aan waterberging gerealiseerd wordt in de vorm van alternatieve waterberging. Volgens de gemeente Leiden dient bij een toename van >500 m2 bij nieuwe bouwwerken en verhard oppervlak als een hemelwaterberging van 60 mm gerealiseerd te worden. Dit geldt over het geheel aan toekomstig verhard oppervlak.

Verharding in de huidige situatie
Door BOOT is de verharding in de huidige situatie berekend. Hierbij is het volgende als verharding beschouwd: het parkeren, de rijbaan, verharding en het voetpad. Onder groen is het erf, groen en de haag gerekend. Dat resulteert in de oppervlakten, die zijn weergegeven op figuur 4.13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0033.png"

Figuur 4.13 Overzicht oppervlakken in de huidige situatie (bron: BOOT)

Verharding in de toekomstige situatie
Voor het berekenen van de verharding in de toekomstige situatie is door BOOT het volgende tot (half)verharding gerekend: berging, brug, inrit, bijgebouwen, rijbaan, verharding en voetpad. Het appartementencomplex wordt beschouwd als volledig verhard. De percelen van de grondgebonden woningen worden als 50% verhard beschouwd. De grondgebonden woningen krijgen namelijk voor- en achtertuinen met schuurtjes en parkeerplaatsen. Dit resulteert in de oppervlakten, die zijn weergegeven op figuur 4.14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0034.png"

Figuur 4.14 Overzicht oppervlakken in de toekomstige situatie (bron: BOOT)

Benodigde waterberging
Op basis van de huidige en toekomstige oppervlakken, neemt met de ontwikkeling binnen het plangebied het verhard oppervlak met 106 m2 toe. Daarnaast bedraagt het afvloeiend oppervlak in de toekomstige situatie 4.009 m2. De benodigde waterberging die geldt betreft:

  • 9. Hoogheemraadschap van Rijnland: 106 m² × 55 mm = 17 m3
  • 10. Gemeente Leiden: 4.009 m² × 60 mm = 241 m³

Als er wordt voldaan aan de waterbergingseis van gemeente Leiden, wordt er ook voldaan aan de waterbergingseis van Hoogheemraadschap van Rijnland. De waterberging dient dus minimaal 241 m³ te bedragen. De waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd door middel van het aanleggen van een infiltratiekrattensysteem. Dit krattensysteem wordt ter plaatse van de parkeerplaatsen (P1 t/m P3), een deel van de rijbaan en gedeeltelijke onder het openbaar groen (P4) aangelegd. Daarnaast wordt een infiltratiepakket ter plaatse van de entree van het appartementencomplex aangelegd (P5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0035.png"

Figuur 4.15 Locatie infiltratiekratten (bron: Watertoets BOOT)

Uitgegaan wordt van een gronddekking van 0,5 meter minus maaiveld ter plaatse van de parkeerplaatsen en een krattenpakket van 0,60 meter hoogte. De kratten worden aangebracht op de locaties waar de minste verkeersbewegingen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00157-0301_0036.png"

Figuur 4.16 Kenmerken infiltratiekratten (bron: Watertoets BOOT)

Door een systeem van infiltratiepakketten met een capaciteit van 242 m³ aan te brengen wordt voldaan zowel aan de eisen van het hoogheemraadschap (18 m³) als ook de eisen vanuit de gemeente Leiden (242 m³) voldaan.

            • 1. Beschermde gebieden
              De projectlocatie is niet gelegen binnen een beschermingszone van een waterkering of watergang. Derhalve ontstaat er geen belemmering.
            • 2. Riolering
              Bij de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een gescheiden stelsel. Het DWA wordt aangesloten op het huidige gemengde stelsel van de gemeente. Het HWA wordt (eventueel) vertraagd afgevoerd op de watergang ten oosten van het plan.

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt door initiatiefnemer uitgevoerd. De kosten in verband met de realisatie zijn voor rekening van initiatiefnemer. Er is geen aanleiding om aan de economische haalbaarheid van het plan te twijfelen.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Lorentzhof fase II is een overeenkomst gesloten tussen gemeente Leiden en VORM Ontwikkeling B.V. Hierin is overeengekomen dat op het moment er sprake is van planschade, voortvloeiend uit voorliggende planologische mutatie, deze schade in zijn geheel ten laste komt aan initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Participatie

In april 2023 is de initiatiefnemer met de Gemeente Leiden een participatieplan overeengekomen als onderdeel van de Nota van Uitgangspunten. Het doel van de participatie is om de voorgenomen ontwikkeling vorm te geven, door de stakeholders te betrekken in de plannen, feedback te verwerken en zo tot een plan te komen zonder dat daar een zienswijze voor wordt ingediend. Het participatieverslag is toegevoegd aan bijlage rui14 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Als onderdeel van de Stakeholderanalyse zijn de groepen stakeholders verdeeld in drie verschillende categorieën. Per categorie zijn de stakeholders op verschillende manieren benaderd en om hen mening gevraagd, afhankelijk van de belangen die er t.a.v. de betreffende categorie zouden kunnen spelen.

De initiatiefnemer is via drie verschillende sporen aan de slag gegaan:

1. Periodieke stakeholders overleggen met categorie 1 stakeholders

2. Individuele gesprekken met tevens categorie 2 stakeholders

3. Bijeenkomsten voor de bredere omgeving incl. categorie 3 stakeholders

Vanaf maart 2023 hebben er tweewekelijks stakeholders overleggen plaatsgevonden met bewoners die zijn geformeerd als 'meedenkgroep St. Lidwinahuis' namens de VvE, Ons Doel, vertegenwoordigers van de VvE van het zorghuis Lorentzhof en de stichting SWOPB. Het doel is om op een positieve en constructieve wijze te kunnen meedenken met VORM en Gemeente Leiden tijdens de voorfase van de planontwikkeling. Tijdens deze overleggen zijn er verschillende thema's besproken, hierbij kan gedacht worden aan: parkeren, groen, inrichting/gebruik middenterrein etc.

De opbrengsten uit deze gesprekken zijn daar waar mogelijk direct vertaald in de uitwerking van het ontwerp en meegenomen naar de algemene informatie- en participatieavond, welke hebben plaatsgevonden op 30 mei 2023 en 5 september 2023. Tijdens deze bijeenkomsten is zo veel mogelijk inzichtelijk gemaakt wat er met de opgehaalde input is gedaan.

Voor de komende periode zullen de stakeholders overleggen worden voortgezet. Tijdens de zienswijze periode wordt een informatieavond georganiseerd voor alle belanghebbenden. Hier zal het plan verder worden toegelicht, er wordt aandacht besteed aan de thema's die zijn opgepakt en er is ruimte voor feedback en vragen.

5.2.2 Planologische procedure

Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg zijn door de gemeente de instanties die in kennis gesteld moeten worden van deze omgevingsvergunningaanvraag geïnformeerd (zoals de provincie, Veiligheidsregio, het hoogheemraadschap en de GGD). De GGD heeft in dat kader aanleiding gezien te adviseren omtrent de planvorming. Deze adviezen zien toe op het aspect luchtkwaliteit, geluidsbelasting en bodemkwaliteit. Van de adviezen is kennisgenomen en de adviezen zijn, daar waar deze toezien op aspecten die niet in de omgevingsvergunning kunnen worden geregeld, doorgegeven aan de ontwikkelaar die hiermee zoveel mogelijk rekening tracht te houden.

Procedure
Voor deze ontwikkeling is de uitgebreide planologische procedure doorlopen. De planologische procedure wordt doorlopen aan de hand van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik' (artikel 2.1, lid 1, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo). Het is daarom in eerste instantie voor een ieder mogelijk door middel van een zienswijze te reageren op het ontwerpbesluit, dat gedurende zes weken ter inzage ligt. Vervolgens staat nog de gang naar de rechtbank en daarna de Raad van State open.

Het ontwerpbesluit heeft vrijdag 28 juni 2024 tot en met vrijdag 9 augustus 2024 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. In totaal is er 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de zienswijzennota, die als Bijlage 15 bij dit besluit is gevoegd. De zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing. Wel zijn er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze ambtshalve wijzigingen zijn eveneens opgenomen in Bijlage 15.

Met bovenstaande procedures wordt de maatschappelijke betrokkenheid afdoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Conclusie ruimtelijke en functionele inpasbaarheid

De initiatiefnemer heeft als doel met de ontwikkeling van Lorentzhof fase II te voorzien in de realisatie van woningen, voor verschillende doelgroepen. Binnen dit plan zijn eengezinswoningen, sociale huurwoningen en seniorenwoningen opgenomen. Voor deze ontwikkeling dient een planologische procedure te worden doorlopen. De planologische procedure wordt doorlopen aan de hand van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik' (artikel 2.1, lid 1, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo). Middels voorliggende rapportage is het project gemotiveerd aan relevante beleidskaders en omgevingsaspecten.

Het plan Lorentzhof fase II maakt ruimte voor ouderenwoningen zodat er een doorstroom ontstaat in de woningmarkt. Daarnaast realiseren we eengezinswoningen om de plek divers in zowel leeftijd als gebruik te maken. De gemeenschappelijk binnentuin is voor iedereen toegankelijk en vormt een plek waar buurtbewoners van de omliggende complexen en bezoekers samen kunnen komen. In het appartementencomplex zelf zijn er verscheidene gemeenschappelijke ruimtes, van een klushok tot een grote ruimte voor gezamenlijk eten of spelletjes. Het verbinden van de ouderen vanuit stichting SWOPB en de sociale huur heeft als doel om een gemeenschap van ouderen te creëren waarin eenzaamheid tegengegaan wordt.

Tevens is de uitvoerbaarheid van het initiatief getoetst aan de diverse omgevingsaspecten en de bijbehorende regelgeving. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor voorgenomen ontwikkeling. De ruimtelijke en functionele inpasbaarheid is daarmee gewaarborgd.