direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenstad 1e partiele herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00160-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 september 2017 is het bestemmingsplan Binnenstad vastgesteld. Tegen dit bestemmingplan is beroep ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 juli 2019 uitspraak gedaan. Uit deze uitspraak volgt dat het bestemmingsplan Binnenstad grotendeels onherroepelijk is en enkel voor een klein onderdeel is vernietigd (zie bijlage 6 onder beslissing nummer VII). Dit betrof de regeling met betrekking tot het bedrijfsvaartuig naast de Bloemenboot aan de Blauwpoortshaven 7. In die uitspraak heeft de Afdeling de gemeente opgedragen dit vernietigde onderdeel te herstellen met toepassing van de bestuurlijke lus.

Op 17 oktober 2019 is het bestemmingsplan Binnenstad opnieuw vastgesteld. De bedoeling van dit bestemmingsplan was te voorzien in een andere regeling voor het genoemde bedrijfsvaartuig en het bestemmingsplan enkel voor dat onderdeel vast te stellen.

De formulering van het raadsbesluit zoals dit ten grondslag lag aan de vaststelling van het bestemmingsplan Binnenstad op 17 oktober 2019 en de wijze waarop het bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl is gepubliceerd, betekent echter dat het bestemmingsplan Binnenstad voor hele plangebied opnieuw is vastgesteld. In plaats van het bestemmingsplan Binnenstad partieel vast te stellen, sec voor dat deel (de regeling met betrekking tot het bedrijfsvaartuig) dat de Afdeling met haar uitspraak van 24 juli 2019 heeft vernietigd.

Dit heeft als onbedoeld gevolg gehad dat de volgende bestemmingsplannen zijn wegbestemd:

  • 1. Op 21 juni 2018 is het bestemmingsplan Kijkhuis vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 11 augustus 2018 onherroepelijk geworden.
  • 2. Op 31 mei 2018 is het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 27 juli 2018 onherroepelijk geworden.
  • 3. Op 17 oktober 2019 is het bestemmingsplan Oude Singel 28 vastgesteld, dit bestemmingsplan is op 13 december 2019 onherroepelijk geworden.

Met het opstellen van een nieuwe bestemmingsplan, in de vorm van het voorliggende bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' worden de beoogde juridisch - planologische kaders voor deze gronden voor de plannen onder 1 en 3 hersteld.

Het parapluplan onder 2 is niet volledig wegbestemd, maar enkel voor zover het betreft de gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan Binnenstad. Omdat zowel het bestemmingsplan Binnenstad een parkeerregeling kent, alsook de te herstellen bestemmingsplannen Kijkhuis en Oude Singel 28 hoeft dit paraplubestemmingsplan niet te worden hersteld.

Resultaat

Met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' wordt de juridische planologische situatie voor deze twee gebieden hersteld, zoals deze was voordat het bestemmingsplan Binnenstad werd vastgesteld op 17 oktober 2019.

1.2 Begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan betreft de locatie van de toekomstige bioscoop Het Kijkhuis aan de Lammermarkt en het pand aan de aan de Oude Singel 28 met bijbehorende tuin. In de volgende figuur is het plangebied weergegeven. Het deel Oude Singel 28 is met een gele stippellijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00160-0301_0001.png"  
Figuur 1.1 Plangebied  

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan Binnenstad en het parapluplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening.

In het volgende overzicht zijn de bestemmingsplannen opgenomen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Binnenstad   17 oktober 2019   Gedeeltelijk, 24 juli 2019  
Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018   31 mei 2018  

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse omgevingsaspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Geschiedenis van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de wijk Noordvest. Dit gebied bestond oorspronkelijk voor een groot deel uit weidegronden en werd met de uitleg van 1611 bij de stad gevoegd. De 'nieuwe stad' kreeg een afwisselende bebouwing: woonbebouwing en enkele grotere gebouwen voor het algemeen nut zoals de Lakenhal en de Bethlehemkerk. Daarnaast verschenen in de wijk in de loop van de jaren steeds meer industriële gebouwen, bijvoorbeeld het fabriekscomplex 'De Nobel' waar thans een poppodium is gevestigd.

Halverwege de vorige eeuw nam de leefbaarheid van deze wijk erg af. Door verkeersdoorbraken en dempingen van grachten waren rafelige randen in de bebouwing ontstaan. De fabrieksgebouwen stonden leeg of waren in gebruik als opslagruimte. Ook nam de woonfunctie sterk af.

Eind jaren '70 van de vorige eeuw is een structuurvisie voor de binnenstad opgesteld waarin onder andere werd bepaald dat er een nieuw bestemmingsplan voor Noordvest moest komen. Dit bestemmingsplan had tot doel de woonfunctie en daarmee de gehele leefbaarheid van de wijk te versterken. Bepaald werd dat sterk vervuilende bedrijven, zoals De Nobel in de Marktsteeg, geen plek meer mochten krijgen in de wijk.

De afgelopen jaren is de wijk sterk verbeterd door het opknappen van historische gebouwen, het toevoegen van (nieuwe) woningen en het vertrek van bedrijven.

De Lammermarkt is bij de uitleg van Leiden in de middeleeuwen ook bebouwd geweest. Op de historische kaart van Blaeu uit 1633 is te zien dat de huidige Langegracht doorliep tot aan de Nieuwe Beestenmarkt met bebouwing aan weerszijden. Ook op de historische kaart van Van Campen uit 1899 is deze bebouwing nog aanwezig, echter, de Lange Gracht is hier gedempt om plaats te maken voor de Lammermarkt. Pas in 2015 is de bebouwing op de Lammermarkt gesloopt en is het grote plein ontstaan dat er nu nog is. Het plangebied van dit bestemmingsplan is dus in de loop van de geschiedenis verworden van een rij woningen langs een gracht tot een pleinwand.

De Fokkestraat had op de kaart uit 1633 een relatief grote breedte, op de latere kaarten van Van Campen is de straat ingetekend zoals wij hem nu nog kennen: een smalle steeg, amper zichtbaar tussen de bebouwing aan Lammermarkt en Oude Singel. Het binnenterrein is, afgaande op de historische kaarten, altijd grotendeels bebouwd geweest. Aan de Fokkestraat lagen woningen, hetzelfde gold voor het Fokkeplein waaraan ook kleine arbeidershuisjes waren gericht. Op de luchtfoto van 1962 zijn de huisjes nog te zien, vanaf eind jaren '60 van de vorige eeuw zijn ze gesloopt. Het binnenterrein is vervolgens, aan de zuidkant, opnieuw bebouwd met loodsen. Deze zijn in 2014 gesloopt.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Kijkhuis

Het plangebied met betrekking tot het Kijkshuis bestaat uit de bestaande panden met adres Lammermarkt 15-19 en het daarachter gelegen binnenterrein.

Het binnenterrein is onbebouwd en geheel verhard met betonplaten. Het terrein werd gebruikt als bouwterrein voor de verbouwing van Museum de Lakenhal.

De woningen aan de Lammermarkt zijn nog aanwezig en worden anti-kraak bewoond. Deze panden bestaan uit drie individuele panden bestaande uit twee lagen plus een kap. Lammermarkt 15 heeft een garagedeur op de begane grond en daarboven een woning, de andere panden hebben in zijn geheel een woonfunctie (gehad). De begane grond van de panden is deels dichtgetimmerd.

Kadastraal is het perceel bekend onder sectie B, nummers 3560, 3187, 3188, 2978, 3273, 1155, 1154 en 1153.

Oude Singel 28

Het plangebied met betrekking tot de Oude Singel 28 bestaat uit het pand met adres Oude Singel 28 en de tuin die erachter ligt. Kadastraal is dit perceel bekend onder sectie B met perceelnummer 2806

Het pand was nodig voor de verbouw van het museum de Lakenhal, en zou mogelijk gebruikt worden voor de uitbreiding van het museum. Dat was ook het geval voor een deel van de tuin. Uiteindelijk bleek dat toch niet nodig. Het gebouw heeft drie lagen en een kap.

2.3 Ontwikkeling

Algemeen

De ontwikkeling met betrekking tot het Kijkshuis bestaat uit de sloop van de bestaande panden aan de Lammermarkt 15-19 en nieuwbouw van een bioscoop met bijbehorende horeca, kantoorfuncties en een woning. Ook is een trafo is de nieuwbouw opgenomen.

Nieuwbouw

Het nieuwbouwplan bestaat uit één gebouw dat aan alle genoemde functies plaats zal bieden. Dit gebouw is als volgt opgezet:

Aan de Lammermarkt zullen individuele gevels en kappen de aanblik geven van een viertal historische panden met kap en met enkele moderne elementen in de vorm van erkers. Hierbij zal de gehele ruimte tussen Lammermarkt 13 en de Lakenhal bebouwd gaan worden in een historisch verantwoorde architectuur waarbij goot- en nokhoogtes zullen aansluiten op de bestaande panden aan de Lammermarkt (met uitzondering van Museum de Lakenhal). De nieuwbouw wordt, conform de huidige situatie, twee lagen plus kap. In het gedeelte van de nieuwbouw grenzend aan de Lammermarkt zijn de entree naar de bioscoop, de horeca (café en restaurant) en op de bovenste etage de kantoorruimte ten behoeve van het LIFF gevestigd. Ook de trafo is aan deze zijde opgenomen.

In tegenstelling tot de huidige situatie, waarbij het Fokkeplein onbebouwd is tot aan de Lammermarkt, zal hier straks bebouwing komen. Het Fokkeplein verdwijnt dus als open binnengebied. De ontsluiting van de woning met adres Fokkeplein 8 zal dan uitsluitend via de Oude Singel kunnen plaatsvinden.

Op het binnenterrein worden de foyer en de vijf bioscoopzalen gebouwd: twee grote zalen op de begane grond die deels in de grond zakken (tot circa 3,5 meter onder maaiveld) en drie kleine zalen op de eerste etage. Op de tweede etage bevindt zich de kantoorruimte ten behoeve van de exploitant. Op de eerste en tweede etage bevindt zich tevens één woning. Deze woning beschikt over een dakterras en wordt ontsloten via de Oude Singel en Fokkestraat, via een apart trappenhuis in de Fokkestraat.

Alle bebouwing op het binnenterrein beschikt eveneens over een kap, alleen de foyer heeft een plat dak alsmede een uitbouw achter het bestaande pand Lammermarkt 11. Hier bestaat eveneens de mogelijkheid om een dakterras te bouwen.

De ontsluiting van de bioscoop vindt zoals gezegd plaats via de Lammermarkt. Aan de achterkant, met aansluiting op de Fokkestraat, bevindt zich een nooduitgang. In de Fokkestraat, uitsluitend bereikbaar via de Lammermarkt, bevindt zich een fietsenstalling.

Omliggend gebied

De Fokkestraat blijft afgesloten voor doorgaand (loop)verkeer. Vanaf de Lammermarkt komt er een entree naar de fietsenstalling in de Fokkestraat. Vanaf de Oude Singel komt een entree naar de woning in het bioscoopcomplex alsmede de bestaande woning gelegen aan het Fokkeplein 8. Ook de nooduitgang van de bioscoop komt hier op uit.

Aan de Lammermarkt wordt de mogelijkheid opgenomen om een horecaterras te vestigen voor de gevel van de bioscoop. Deze strook wordt 6 meter diep vanaf de gevel en beslaat de gehele breedte van de bioscoop (inclusief traforuimte) aan de Lammermarkt.

Motivatie ontwikkeling

De gemeente is positief over de ontwikkeling van het Kijkhuis op de Lammermarkt. Aan dit standpunt liggen de volgende argumenten ten grondslag:

  • deze locatie valt in het cultuurkwartier, het gedeelte van de binnenstad waar culturele activiteiten geconcentreerd worden en elkaar door hun nabijheid kunnen versterken;
  • het huidige filmhuis zit tegen haar grenzen aan, op de locatie aan de Lammermarkt kan de gewenste uitbreiding wel plaats vinden: hier is voldoende fysieke ruimte;
  • door deels ondergronds te bouwen kan een flink programma worden gebouwd op een relatief klein kavel. Hiermee is sprake van zeer intensief grondgebruik;
  • door de ligging aan de Lammermarkt krijgt dit net geheel nieuw ingerichte plein een fraaie pleinwand met een levendige functie;
  • de huidige bebouwing aan de Lammermarkt is van matige kwaliteit, het binnengebied ligt braak. Dit alles maakt plaats voor nieuwbouw die goed past in het beschermd stadsgezicht door parcellering en een zorgvuldig gekozen daklandschap;
  • de mogelijkheid van een terras aan de Lammermarkt als onderdeel van de horeca in de bioscoop draagt bij aan een levendige Lammermarkt;
  • dankzij de Lammermarktgarage kunnen bezoekers die met de auto komen direct voor de deur parkeren en hoeven zij niet verder de Leidse binnenstad in te rijden;
  • de Lammermarkt ligt op loopafstand van Leiden Centraal en is daarmee heel goed bereikbaar met het openbaar vervoer;
  • de ontwikkeling van een filmhuis op deze plek draagt ook bij aan de ontwikkeling van het stationsgebied: deze gebieden liggen naast elkaar en kunnen van elkaars nabijheid profiteren;
  • er wordt geïnvesteerd in een gedeelte van de stad dat jarenlang aan de 'achterkant' van de stad lag en nu een fraai stadsdeel met diverse (culturele) functies wordt;
  • de ontwikkeling van een woning op het binnenterrein draagt bij aan de sociale veiligheid van het binnengebied (het huidige Fokkeplein en de huidige Fokkestraat);
  • Leiden krijgt met het Kijkhuis een fraai filmhuis met vijf zalen, café en restaurant dat tevens plaats biedt aan de organisatie van het LIFF.

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Inleiding

Conform de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen worden vastgesteld wanneer het getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Wat al dan niet moet worden verstaan onder een goede ruimtelijke ordening wordt deels bepaald door de (wettelijke) kaders op gebieden als wateropvang, geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en parkeervoorzieningen. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van ruimtelijk beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden gelden. In dit hoofdstuk worden de van belang zijnde ruimtelijke beleidskaders behandeld en wordt kort toegelicht hoe zich het bestemmingsplan met deze beleidskaders verhoudt.

Oude Singel 28

Met betrekking tot het plandeel Oude Singel 28 geldt dat dit ruimtelijke zo een kleinschalige wijziging betreft, dat de beleidskaders op Europees, Rijks, Provinciaal en Regionaal niveau op dat plandeel niet van toepassing zijn. En enkel het lokaal beleid relevant is.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
3.2.1.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR. Het betreft een lokale ontwikkeling, binnen bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling is niet in strijd met het nationale belang.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.2.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

3.2.3 Duurzame verstedelijking
3.2.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 3.2.3.3.

3.2.4 Structuurvisie Randstad 2040
3.2.4.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende Europese topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie van de Randstad.

De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheiden van andere Europese stedelijke regio's. Het kabinet wil keuzes maken voor twee ruimtelijke strategieën vanuit vier leidende principes voor de lange termijn:

  • leven in een veilige klimaatbestendige en groenblauwe delta;
  • kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking van groen, blauw en rood;
  • wat internationaal sterk is, sterker maken;
  • krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
3.2.4.2 Onderzoeksresultaten

De uitvoering van onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de doelstellingen van de Structuurvisie Randstad 2040.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Stedenbaan
3.3.1.1 Beleidskader

Stedenbaan is een integraal concept voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) in de Zuidelijke Randstad. De partners van Stedenbaan hebben de afgelopen 10 jaar dit concept onderdeel gemaakt van hun beleid. De partners van Stedenbaan hebben hun inzet als volgt geformuleerd:

“Het in samenhang met de ruimtelijk-programmatische opgaven verbeteren van de bereikbaarheid per openbaar vervoer in de Zuidelijke Randstad door het realiseren van een voor de inwoners en reizigers aantrekkelijk samenhangend netwerk van OV-verbindingen en door het beïnvloeden van ruimtelijk keuzes.”

Voor het HOV ontwikkelen en stimuleren de partners van Stedenbaan een samenhangend netwerk voor de hele vervoersketen uitgaande van een hoogwaardig openbaar vervoer netwerk en aansluitende maatregelen voor ketenmobiliteit. Hiertoe is afgesproken dat de partners maatregelen nemen om wonen, werken en recreëren dichter bij de trein en HOV te brengen. De NS-Sprinters – die in de toekomst 6x per uur gaan rijden – dienen als ruggengraat voor de overige HOV-lijnen. Dit net voedt op haar beurt weer de Intercity's.

Op het gebied van ruimtelijke ordening hebben de partners van Stedenbaan afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom treinstations. Binnen het verstedelijkingsbeleid van de Zuidelijke Randstad wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft (40%) rondom de Stedenbaan-stations. Deze aanpak zorgt voor een positieve ontwikkeling van de stationsgebieden en de HOV-knooppunten. Tegelijkertijd worden rond de stations en knopen afspraken gemaakt over fietsvoorzieningen, P+R en de kwaliteit van de stationsomgeving.

Daarnaast geeft de jaarlijkse monitor inzicht in de realisatie van de doelstellingen en de effecten van Stedenbaan. Het programma Stedenbaan vormt een onderdeel van de activiteiten van het Samenwerkingsverband Zuidvleugel. De Zuidelijke vleugel van de Randstad heeft de potentie uit te groeien tot één van de topregio's van Europa. Hiervoor wordt door de Zuidvleugelpartners (provincie Zuid-Holland, samenwerkingsverbanden en de gemeenten Den Haag en Rotterdam) gewerkt aan de integrale ontwikkeling van economische vitaliteit, natuur en water, bereikbaarheid en woningaanbod. Stedenbaan levert met haar activiteiten gericht op verbetering van het hoogwaardig openbaar vervoer allereerst een bijdrage aan de verbetering van de bereikbaarheid. Een goede bereikbaarheid is een basis voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling van de Zuidelijke Randstad. Met haar activiteiten op RO-gebied op het bouwen rondom OV-knooppunten levert zij tevens een bijdrage aan het binnenstedelijk wonen en werken.

De projecten uit het Bereikbaarheidspakket zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het stedelijk gebied, waar de grootste verstedelijkingsopgaven liggen. In de verstedelijkingsstrategie kiest de Zuidvleugel voor binnenstedelijk bouwen. Dat is alleen mogelijk als de locaties goed ontsloten worden. Stedenbaan speelt hierin een belangrijke rol. Ongeveer 40% van de totale woningbouwproductie wordt langs de treinstations geprogrammeerd. Verschillend per station komen er in meer of mindere mate ook kantoren en voorzieningen. Zo wordt bijgedragen aan een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners in de Zuidvleugel.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan is helemaal in lijn met de doelstellingen vanuit Stedenbaan. Het bestemmingsplan voorziet in een vergaande verstedelijking in de nabijheid (op circa 500 meter afstand) van een Stedenbaanstation. De keuze om een regionale functie (een filmhuis) in de onmiddellijke nabijheid van openbaar vervoer te bouwen draagt bij aan de doelstellingen van Stedenbaan.

3.3.2 Provinciale Structuurvisie
3.3.2.1 Beleidskader

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De visie is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.


De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Op de kwaliteitskaart van de visie is het bestemmingsplangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Richtpunten voor steden en dorpen die relevant voor dit plan zijn:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

De plannen voor het Kijkhuis zijn in lijn met de VRM: het betreft het benutten
van de kansen in de nabijheid van een halte van hoogwaardig openbaar vervoer. Er is met de ontwikkeling sprake van een intensiever, compact ruimtegebruik door combinatie van een bioscoop met bijbehorende kantoorruimte en horeca alsmede een woning. Ook is er sprake van een versterking van de stedelijke structuur door de sloop/nieuwbouw: de gevelwand aan de Lammermarkt wordt hersteld, het binnengebied wordt bebouwd.

3.3.3 Provinciale Verordening
3.3.3.1 Beleidskader algemeen

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De geactualiseerde verordening is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3.2 Beleidskader ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

3.3.3.3 Onderzoeksresultaten ladder voor duurzame verstedelijking

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voordat aan de toetsing wordt toegekomen, moet worden beoordeeld of de ladder wel van toepassing is. Dat is afhankelijk van een aantal zaken: allereerst is de ladder enkel van toepassing op ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Daarvan is met het bestemmingsplan Kijkhuis sprake.

Vervolgens is het de vraag of wordt voorzien in een ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit begrip is omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt aangesloten bij de Handreiking voor de ladder voor duurzame verstedelijking van de minister van IenM. Daarin wordt onder dit begrip verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

Het plan voor het Kijkhuis is in ieder geval een 'ontwikkeling'. Bestaande bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor nieuwbouw met een afwijkend programma en afwijkende massa.

Of iets als 'stedelijke' ontwikkeling moet worden aangemerkt, hangt verder nog af van de vraag of een ontwikkeling als kleinschalig kan worden aangemerkt. Als dat het geval is, dan maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitzondering en hoeft niet te worden getoetst aan de ladder. In het geval van het Kijkhuis is geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling: het betreft een plan dat zowel wat betreft locatie, massa als programma niet als kleinschalig kan worden betiteld.

Ten slotte is voor de toepasselijkheid van de ladder relevant of wordt voorzien in een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Hierbij is relevant of sprake is van een nieuwe planologische situatie en/of nieuwbouw is vereist voor de voorziene ontwikkeling. Het is dus van belang welke planologische mogelijkheden het vigerende bestemmingsplan biedt. Indien niet meer mogelijk wordt gemaakt dan reeds mogelijk is, dan is sprake van een continuering van de planologische situatie en is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als sprake is van nieuwbouw én een functiewijziging na de sloop en het volume toeneemt, dan is zonder meer sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: het ruimtebeslag wordt groter. Bij het beoordelen hiervan komt het dus strikt genomen neer op de vraag of het ruimtebeslag al dan niet toeneemt. Indien enkel sprake is van een functieverruiming of –wijziging zonder dat er nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt, dan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In het geval van de ontwikkeling van het Kijkhuis is sprake van nieuwbouw (nadat de oude bebouwing is gesloopt) met een groter ruimtebeslag dan in de huidige situatie. In het thans vigerende bestemmingsplan is wel sprake van een bestemming waarin onder andere wonen is toegestaan, maar een bioscoop is niet toegestaan op basis van het huidige bestemmingsplan. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wat betreft de bioscoop.

Uit bovenstaande blijkt dat er in het geval van het Kijkhuis sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat hiermee een toets aan de ladder noodzakelijk is. Dit geldt met name voor de bioscoop: het ruimtebeslag van de ene nieuwbouwwoning is kleiner dan van de huidige woningen binnen het plangebied.

Onderzoek naar behoefte aan de bioscoop

De geplande bioscoop op deze specifieke locatie dient ter vervanging van het reeds bestaande Kijkhuis aan de Vrouwenkerksteeg. Deze locatie beschikt over twee zalen met in totaal 242 stoelen. Deze locatie is te klein geworden en voldoet niet meer, aldus de exploitant. De nieuwbouw aan de Lammermarkt is dus een vervanging van de huidige locatie, waar geen uitbreidingsruimte is. Naast een vervanging is er sprake van een vergroting alsmede van een andere locatie. Deze andere locatie (de Lammermarkt) bevindt zich nog steeds in bestaand stedelijk gebied en ook in de binnenstad van Leiden: de omgevingskenmerken zijn dus vrijwel hetzelfde als bij de oude locatie aan de Vrouwenkerksteeg. De afstand vanaf de Vrouwenkerksteeg tot aan de nieuwe locatie aan de Lammermarkt bedraagt hemelsbreed circa 300 meter.

De vergroting van de bioscoop is ingegeven vanuit het feit dat de huidige locatie te klein is geworden om het gewenste aanbod te kunnen leveren. Twee zalen is niet meer voldoende om een divers filmaanbod te kunnen bieden. Ook biedt de huidige locatie geen grote meerwaarde in filmbeleving (comfortabele stoelen, groot doek) en weinig ondersteunende faciliteiten (horeca, kantoorruimte, ruimte ten behoeve van het LIFF). De nieuwe locatie beidt bovendien kansen om het brede culturele aanbod te verbreden in combinatie met de andere culturele functies in het cultuurkwartier.

Er zijn geen andere filmhuizen in Leiden en omgeving gevestigd.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking: er is sprake van transformatie waarbij gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied en er sprake is van een behoefte aan een nieuw filmhuis, ter vervanging van het bestaande filmhuis.

Ten aanzien van de woning geldt dat er sprake is van de bouw van één nieuwe woning. Dit is niet ladderplichtig gezien het geringe aantal.

3.3.3.4 Beleidskader ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

3.3.3.5 Onderzoeksresultaten ruimtelijke kwaliteit

Voor wat betreft deze ruimtelijke ontwikkeling is er sprake van inpassen.

Op de kwaliteitskaart is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als 'steden en dorpen' en 'stedelijk centrumgebied'. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingsgebied.

Uitgangspunt is een ontwikkeling die past binnen de gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit betekent dat dit bestemmingsplan moet passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit is het geval: het plan past binnen de aangewezen zones 'steden en dorpen' en 'stedelijk centrumgebied'. Het plan is hiermee ingepast in de omgeving en voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding.

Doordat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn en er geen sprake is van een ontwikkeling in een beschermingszone is een uitvoerige beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig. Dit bestemmingsplan voldoet hiermee aan de provinciale eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit niet in het geding is.

3.3.3.6 Beleidskader molenbiotoop

De regels voor de molenbiotoop luiden als volgt:

Artikel 2.3.3 Molenbiotoop

Lid 1 Molenbiotoop

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
    • 1. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.


Lid 2 Afwijkingsmogelijkheid

In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:

  • a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
  • b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Op grond van artikel 3.2 kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen. Dit artikel luidt als volgt:

Artikel 3.2 Ontheffingsbepalingen

Lid 1 Ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.

3.3.3.7 Onderzoeksresultaten molenbiotoop

In paragraaf 4.2.2.4 wordt nader ingegaan op de molenbiotoop.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.4.1.1 Beschrijving beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

De historische binnenstad heeft in de Structuurvisie een eigen status, wat ook blijkt uit het feit dat voor de binnenstad een eigen kaart is gemaakt met een eigen programma: het zogenaamde programma Binnenstad. In paragraaf 3.4.3 is hier nader op ingegaan.

3.4.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het plangebied ligt in de binnenstad. Een nadere uitwerking van de ruimtelijke en programmatische ambities binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' heeft plaats gevonden in de structuurvisie 'Verder met de binnenstad'.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie 2030 'Leiden stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.4.2.1 Beschrijving beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.4.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Kijkhuis

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de ontwikkelingsvisie: het biedt ruimte aan stedelijke (culturele) functies (een filmhuis) die indirect bijdragen aan de ontwikkeling van de kennisstad.

Oude Singel 28

Ter plaatse van de Oude Singel 28 vinden geen ontwikkelingen plaats. De ontwikkelvisie 2030 wordt niet in de weg gezeten, maar er wordt door het bestemmingsplan ook geen specifieke bijdrage geleverd.

3.4.3 Programma binnenstad
3.4.3.1 Beschrijving beleidskader

Om de mogelijkheden van het Leidse centrum ook in de toekomst voldoende te benutten, is het programma binnenstad door de gemeente opgesteld. In het programma binnenstad is uitgewerkt hoe de historische binnenstad een krachtige impuls kan krijgen zonder dat het ten koste gaat van het unieke karakter ervan. Dit programma bestaat uit allerlei activiteiten die de binnenstad van Leiden verbeteren en aantrekkelijker maken om te bezoeken, te werken, te leven en te wonen.

Met het programma binnenstad wil de gemeente drie doelen bereiken:

  • toename van bezoek aan het centrum;
  • meer besteding;
  • meer waardering voor de binnenstad.

Om de drie benoemde doelen te bereiken is een visie op de ontwikkeling van de binnenstad ontwikkeld, waarbij enerzijds een eindplaatje van de binnenstad is geschetst en anderzijds de weg waarlangs deze bereikt moet worden is weergegeven. De ruimtelijke visie die aan het Programma binnenstad ten grondslag ligt is de Structuurvisie 'Verder met de binnenstad'. Deze is nader uitgewerkt in paragraaf 3.4.4.

3.4.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het programma binnenstad is puntsgewijs aangegeven wat de kern is van de visie op de binnenstad. Voor de ruimtelijke doorwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.4.4.

3.4.4 Structuurvisie Verder met de binnenstad
3.4.4.1 Beschrijving beleidskader

Het Programma Binnenstad is uitgewerkt in de nota 'Verder met de binnenstad'. Deze nota is op 11 oktober 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het Programma Binnenstad heeft tot doel meer bezoekers naar de binnenstad van Leiden te trekken, meer bestedingen te genereren en een hogere waardering voor het aanbod van de binnenstad te krijgen. De doelen van het programma zijn daarmee in hoofdlijn economisch van aard.

De maatregelen van het programma Binnenstad zijn onder meer gericht op het ruimtelijk-economisch beleid. ‘Verder met de Binnenstad, Gebruikshandleiding voor ontwikkelingen in de binnenstad van Leiden’ stelt ontwikkelende partijen beter in staat om goede ontwikkelplannen op te stellen en uit te voeren. Daarmee levert zij een praktisch en hanteerbaar kader voor een brede doelgroep.

3.4.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In 'Verder met de Binnenstad' wordt de binnenstad verdeelt in verschillende 'kwartieren', elk met hun eigen hoofdaccent.

Het gebied rond de Lammermarkt en de Oude Singel is aangewezen als cultuurkwartier. Hier dient een concentratie van culturele instellingen te komen. De afgelopen jaren hebben al diverse projecten bijgedragen aan de versterking van het cultuurkwartier rond de Lammermarkt en de Oude Singel: de bouw van muziekcentrum en poppodium Gebr. de Nobel, de restauratie en uitbreiding van Museum De Lakenhal en de uitbreiding van de Leidse Schouwburg. Daarnaast zijn ook het Imperiumtheater en het Scheltemacomplex in de directe omgeving gehuisvest.

Kijkhuis

De ontwikkeling van een nieuw filmhuis past binnen het cultuurkwartier. Dit bestemmingsplan is dus in lijn met de nota. Ook de stedenbouwkundige inpassing (met behulp van parcellering en een daklandschap) past binnen de kaders van Verder met de Binnenstad: in Verder met de Binnenstad zijn ook architectuurregels opgenomen voor de diverse sfeergebieden in de binnenstad.

Oude Singel 28

De Oude Singel 28 was nodig voor het uitvoeren van de uitbreiding van de Lakenhal. Daarbij was er de optie dat het pand ook onderdeel zou worden van het museum, daarbij zijn er in de regels van het oude bestemmingsplan 'Museum de Lakenhal' opties opgenomen voor horeca. In het bestemmingsplan 'Binnenstad' is dit onbedoeld opgenomen als aanduiding. Horeca is op deze locatie niet wenselijk en past niet in het gemeentelijk beleid. Dit bestemmingsplan herstelt het planologische kader, zodat de situatie weer overeenkomt met het beleid.

3.4.5 Wonen
3.4.5.1 Beleidskader

Beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002

De Beleidsvisie Wonen Leidse regio (2002) geeft een beeld van de trends en een kwantitatieve analyse van de Leidse woningmarkt. Enkele genoemde trends zijn: regionalisering van de woningmarkt, stijgende ruimtebehoefte, verschuiving van een aanbod- naar een vraagmarkt, vergrijzing, gewenste aandacht voor duurzaamheid en een grotere keuzevrijheid van woonconsumenten.

De kwantitatieve analyse leert dat er ultimo 2001 bijna 88.700 woningen waren in de Leidse regio, waarvan bijna 58% (51.280) in Leiden (bron: WBO 2002). In de beleidsvisie is geraamd dat de voorraad in de regio in de periode 2000 2010 met 12.000 woningen zou moeten groeien om in de behoefte te voorzien.

In de periode 2000-2003 zijn circa 2.200 woningen gerealiseerd. De actualisering Vinexbouwscenario van 2004 laat zien dat in dit jaar ruim 1.100 woningen zijn geprogrammeerd (inclusief Voorhout), waarvan 89 in Leiden. In de periode 2005-2010 zal dus nog veel moeten worden gebouwd om het geraamde tekort terug te brengen. Het merendeel (62%) van de uitbreiding zal door verdichting worden gerealiseerd. In 2004 is dat aandeel nog 29%. Verder blijkt dat Leiden relatief veel sociale huurwoningen (45% tegen 37% in de totale regio) en weinig koopwoningen (43% tegen 52%) heeft.

In de woonvisie zijn afspraken gemaakt om die verhouding meer in evenwicht te brengen.

De visie concludeert dat een flink deel van de woningen binnenstedelijk gerealiseerd moet worden, bijvoorbeeld door middel van herstructurering en verdichting. De visie concludeert tevens dat de verhouding tussen vraag en aanbod van de woningmarkt uit balans is. Transformatie van bestaande wijken en nieuwbouw moeten deze discrepantie verhelpen.

Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'

Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.

De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.

Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen voor verbetering van woning en woonklimaat.

3.4.5.2 Onderzoeksresultaten

Kijkhuis

Kwantitatief

Wat betreft de woningaantallen blijkt dat het voorgenomen programma past binnen afgesproken te bouwen woningen in de regio. Deze aantallen zij met de provincie afgestemd. Hiermee wordt ook voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking: er is sprake van een behoefte.

De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (Stec Groep, d.d. 1 oktober 2014). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de meest actuele driejaarlijkse provinciale woningbehoefteraming (WBR 2013, op basis van Primos 2013, ABF-Research), het onderzoek 'Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland 2013' van bureau Companen en het rapport 'Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013' van ABF-Research.

In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 31.620 nieuwe woningen tot 2029, exclusief studentenhuisvesting. Dat cijfer wijkt af van het behoeftecijfer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 27.000 nieuwe woningen in de Leidse regio tot 2040. Dat komt omdat de Woonagenda is gericht op een kortere periode (namelijk van 2012 tot 2029) maar een veel grotere regio, waarvan ook gemeenten als Alphen aan den Rijn, Hillegom, Lisse, Teylingen en Nieuwkoop onderdeel zijn, terwijl de SVIR is gericht op een periode tot 2040 en een kleinere regio. Beide behoefteramingen zijn echter gebaseerd het hetzelfde rekenmodel van bureau ABF-Research (Primos). Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.

In de Woonagenda is de woningopgave voor de regiogemeenten als volgt verdeeld:

Gemeente   WBR  
  2012-2019   2020-2029   2012-2029  
Alphen aan den Rijn   1.779   1.623   3.402  
Hillegom   553   166   719  
Kaag en Braassem   987   942   1.929  
Katwijk   2.007   2.107   4.114  
Leiden   5.500   4.880   10.380  
Leiderdorp   574   305   879  
Lisse   776   522   1.298  
Nieuwkoop   848   612   1.460  
Noordwijk   1.031   733   1.764  
Noordwijkerhout   723   399   1.122  
Oegstgeest   637   578   1.215  
Rijnwoude   517   317   834  
Teylingen   1.069   1.003   2.072  
Voorschoten   517   -152   365  
Zoeterwoude   142   -75   67  
Holland-Rijnland   17.660   13.960   31.620  

Voor een beeld van de actuele regionale behoefte aan woningen moeten de 'harde plannen' - dat wil zeggen bouwplannen die sinds 2012 reeds gerealiseerd, in uitvoering of planologisch mogelijk gemaakt zijn worden afgetrokken. Een overzicht van deze plannen wordt jaarlijks geactualiseerd en door de provincie vastgesteld. In het meest recent vastgestelde overzicht van projecten is een productie van 3.209 woningen te zien, net zoals de behoeftecijfers exclusief studentenhuisvesting. Ook na realisatie van dit bestemmingsplan, waarbij de limiet op 140 woningen wordt gelegd, zal Leiden dus nog de ruimte moeten vinden voor ruim 2.000 nieuwe woningen tot 2019 om in de regionale behoefte te kunnen voorzien. Hiermee is er sprake van een actuele regionale behoefte.

Geconcludeerd wordt dat er een behoefte bestaat aan de bouw van de voorgenomen woning op de locatie van het Kijkhuis. Hoewel het slechts om één woning gaat levert dit plan wel een bescheiden bijdrage aan de vraag naar extra woningen.

Kwalitatief

De gemeenteraad heeft op 14 februari 2013 de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Daarin staat o.a. dat Leiden een aantrekkelijke woonstad is. De meeste Leidenaren zijn erg tevreden over hun woning en woonomgeving. De gunstige ligging van Leiden in de Randstad, dichtbij Schiphol, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, onze mooie binnenstad en ons rijke cultureel aanbod betekenen dat een behoorlijk deel van de trek naar de Randstad in Leiden zal neer slaan. Samen met de huisvestingsbehoefte van statushouders en de stagnerende doorstroming (o.a. als gevolg van het Rijksbeleid) betekent dit dat we met een behoorlijke toename in de vraag naar woningen rekening moeten houden de komende jaren.

Dit zien we ook terug in de provinciale prognose voor de woningbehoefte die een forse toename van de vraag naar woningen tot 2030 toont t.o.v. de vorige behoefteraming uit 2013. Deze opgaaf sluit aan bij een vraagstuk dat ook in het kader van de omgevingsvisie aan de orde komt. Hoe realiseren we grote aantallen extra woningen in onze dichtbebouwde stad en regio? Het zoeken naar oplossingen voor deze opgaaf vraagt veel aandacht. Hierbij zoeken wij de samenwerking met de regio op. Het zelfde geldt voor de realisatie van huisvesting voor vergunninghouders en bijzondere doelgroepen: mensen (alle leeftijden) die uitstromen uit zorg en opvang (zoals daklozenopvang, Jeugdzorg, beschermd wonen, etc.) en (tijdelijk) begeleiding nodig hebben vormen een actueel thema.

De komende periode zijn daarnaast de volgende thema's belangrijk: beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, duurzaamheid, transformatie en het zoeken naar antwoorden voor de opgaven waarvoor de extramuralisering en de scheiding van wonen en zorg ons stelt.

In het Beleidsakkoord 2014-2018 is opgenomen dat er in Leiden grote behoefte is aan starterswoningen en woningen voor huishoudens met middeninkomens (huurprijzen van 800 tot 1000 per maand of een koopprijs tussen € 200.000 en € 250.000).

De Nota Wonen 2020 heeft als hoofdopgaven: streven naar balans tussen vraag en aanbod gebaseerd op kwaliteit en betaalbaarheid, versterking van kwaliteit van de voorraad en leefbaarheid met extra aandacht voor duurzaamheid en voldoende aanbod voor hen die niet op de particuliere woningmarkt terecht kunnen. Voor het bepalen van de geschiktheid van locaties en projecten om bij te dragen aan de beleidsdoelen is het systeem van 'leefstijlen' geïntroduceerd, ontwikkeld door SmartAgent. Er worden 4 (hoofd) doelgroepen onderscheiden: de rode, de blauwe, de gele en de groene. De betekenis hiervan is, samengevat, een leefstijl met als hoofdkenmerken 'vrijheid en flexibiliteit' (rode), 'ambitie en controle' (blauwe), 'betrokkenheid en harmonie' (de gele), en 'geborgenheid en zekerheid' (de groene).

De woning in dit bestemmingsplan is gelegen in het binnengebied, aan de Fokkestraat. Deze woning levert in ieder geval een bijdrage aan de leefbaarheid van dit binnengebied, waaraan ook de bestaande woning aan het Fokkeplein 8 is gelegen. Ook op de geplande fietsenstalling heeft de woning een positieve bijdrage in de zin van sociale veiligheid en toezicht.

De woning is juist door de ligging in het binnengebied, naast de bioscoop, een interessante woning met binnenstedelijke allure. Door toevoeging van een flinke buitenruimte in de vorm van een dakterras is de woning kwalitatief ook goed.

Conclusie

De mogelijkheid die dit bestemmingsplan beidt om nieuwe één woning te bouwen op het binnenterrein past binnen het beleid van de gemeente om woningen toe te voegen, ook al gaat het maar om één woning. Kwalitatief is er sprake van een interessante woning die een positieve bijdrage levert aan het binnenterrein en de Fokkestraat.

Oude Singel 28

Met betrekking tot het pand Oude Singel 28 geldt dat er weer een woning beschikbaar in de binnenstad. Gezien de behoefte in de regio aan woningen is dit een positieve bijdrage.

3.4.6 Horeca
3.4.6.1 Ruimtelijk-economische horecavisie
3.4.6.1.1 Beleidskader

Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de ruimtelijk-economische horecavisie Leiden vastgesteld. Deze horecavisie is bedoeld als toetsingskader voor de beoordeling van horeca-aanvragen die niet in een geldend bestemmingsplan passen.

De visie gaat in op de wenselijke concentratie en spreiding van verschillende soorten horeca-vestigingen in de stad. De visie is niet alleen bedoeld als toetsingskader voor individuele aanvragen (omgevingsvergunningen), maar is ook richtinggevend voor de horeca ontwikkeling die via bestemmingsplannen wordt toegestaan in bijvoorbeeld ontwikkellocaties. Bij het beoordelen van aanvragen is de gemeente altijd gehouden om bestaande planologische uitbreidingsmogelijkheden te respecteren, ongeacht of die uitbreidingsmogelijkheden in de horecavisie passen. De visie vormt echter wel aanleiding om de ruimte voor horeca in bepaalde delen van de stad terug te dringen en om bestemmingsplannen hierop aan te passen.

Horeca is te onderscheiden in verschillende categorieën. In de horecavisie en in nieuwe bestemmingsplannen wordt uitgegaan van een indeling in 7 categorieën, waarbij sommige categorieën in deelcategorieën zijn onderverdeeld.

Categorie III: Bij categorie III moet aan restaurants worden gedacht. Hierbinnen zijn drie subcategorieën onderscheiden. Categorie III betreft reguliere restaurants, waar de hoofdzakelijke activiteit het verstrekken van maaltijden is.

In de horecavisie valt de locatie Oude Singel 28 in het sfeergebied Stedelijke Cultuur. Er zijn in dit sfeergebied beperkte mogelijkheden ten aanzie van uitbreiding van horeca.

Stedelijke Cultuur

Binnen de stedelijke cultuur worden drie verschillende horecagebieden onderscheiden, hieronder de specifieke tekst voor het horecagebied waarbinnen de Oude Singel 28 zich bevindt. De tekst richt zich met name op het gebied rond de Beestenmarkt:

Gebied rond de Nieuwe beestenmarkt (horecagebied Stationsplein - Beestenmarkt e.o.)

Het gebied rondom de Nieuwe Beestenmarkt is een uitgaanscentrum, vooral gericht op jongeren. Er is nog beperkte uitbreiding in categorie II en IV mogelijk. De uitbreiding bestaat uit een horecavestiging in categorie II en een horeca vestiging in categorie IV. De overige horecavestigingen worden zoveel mogelijk teruggedrongen en verplaatst naar de horecagebieden.

3.4.6.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Een horecavestiging op de locatie Oude Singel 28 is volgens het horecabeleid niet wenselijk. De aanduiding is erop gezet voor een mogelijke uitbreiding van de Lakenhal, niet voor een aparte, nieuwe horecavestiging. De Ruimtelijk-economische horecavisie bevestigd dit beeld, de Oude Singel krijgt geen nieuwe horeca aangezien deze met name op de Beestenmarkt is gevestigd. De Oude Singel ligt in een groter sfeergebied waar horeca belangrijker is.

De horecavisie benoemt de wens om ongebruikte bestaande horecamogelijkheden weg te bestemmen. Dit wordt in dit bestemmingsplan toegepast op een locatie waar horeca niet wenselijk is.

3.4.7 Detailhandel
3.4.7.1 Retailvisie Leidse regio
3.4.7.1.1 Beschrijving beleidskader

De binnenstad van Leiden wordt in de retailvisie gezien als een recreatief winkelgebied: een compleet winkelcentrum gericht op ontspanning en vermaak. Naast recreatieve winkelgebieden bestaat de regionale detailhandelsstructuur uit boodschappenwinkelgebieden, doelgerichte winkelgebieden en secundaire aankooplocaties.

De beleidsuitgangspunten voor recreatieve winkelcentra - en dus ook voor de binnenstad van Leiden - zijn:

  • een sterk centrum Leiden als de bovenregionale binnenstad waar alle bewoners van de regio de voorkeur aan geven voor winkelen in een binnenstad;
  • een unieke identiteit die past bij de doelgroep uit het verzorgingsgebied, ondersteund door passende branchering, marketing, verblijfsgebied en evenementen;
  • een versterking van de functiemenging;
  • het vergroten van het niet-dagelijks aanbod en het verkleinen van dagelijks aanbod;
  • het verkleinen van dagelijks aanbod heeft geen betrekking op uitbreiding van bestaande winkels;
  • een compacter en helder (met duidelijk begin en eind) winkelgebied.
3.4.7.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het pand Oude Singel 28 krijgt de bestemming 'Gemengd 1', net als het omringende bouwblok en net als de huidige situatie. Binnen deze bestemming zijn naast detailhandel en wonen nog een aantal andere functies mogelijk, zodat er sprake is van een flexibele invulling van de panden.

Met het bieden van een vorm van flexibiliteit in de bestemming 'Gemengd 1' wordt getracht om leegstand van panden te voorkomen. Deze flexibiliteit zorgt er tevens voor dat er een verscheidenheid aan functies en dus levendigheid in de binnenstad behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt.

 

3.5 Stedenbouwkundige inpassing

3.5.1 Beleidskader

Voor de locatie van het Kijkhuis geldt als stedenbouwkundig beleidskader de visie 'Verder met de Binnenstad'. Hierin worden stedenbouw- en architectuureisen gegeven waaraan nieuwbouw binnen bepaalde sfeergebieden moet voldoen.

De Lammermarkt en omgeving valt in het sfeergebied Cultuurkwartier. Hier dient een concentratie van culturele instellingen te komen. De afgelopen jaren hebben al diverse projecten bijgedragen aan de versterking van het cultuurkwartier rond de Lammermarkt en de Oude Singel: de bouw van muziekcentrum en poppodium Gebr. de Nobel, de restauratie en uitbreiding van Museum De Lakenhal en de uitbreiding van de Leidse Schouwburg. Daarnaast zijn ook het Imperiumtheater en het Scheltemacomplex in de directe omgeving gehuisvest.

Ten aanzien van de stedenbouwkundige bepalingen gelden eisen ten aanzien van kappen, gevelindeling etc. Deze zijn mede ingegeven vanuit het gegeven dat er sprake is van een beschermd stadsgezicht en de nieuwbouw zich moet voegen in dit beschermd stadsgezicht.

3.5.2 Onderzoeksresultaten

De opzet van het nieuwe Kijkhuis is conform de bepalingen in 'Verder met de Binnenstad'. Als uitgangspunt is de bestaande bebouwing en de directe omgeving gekozen, waarbij bewust is gekozen om de hoge nieuwbouw van Museum de Lakenhal als eenmalig 'vreemd' element aan de Lammermarkt als hoog accent te behouden en de nieuwbouw van het Kijkhuis aan te laten sluiten bij de rest van de Lammermarkt.

De nieuwbouw is als volgt ingepast in de bestaande omgeving:

Hoogte:

De hoogte van de nieuwbouw van Museum de Lakenhal aan de Lammermarkt is een uitzondering. Deze bebouwing is ongeveer twee keer zo hoog als de gemiddelde hoogte van de bestaande bebouwing aan de Lammermarkt. De gemiddelde hoogte is twee lagen met een kap. Omdat de nieuwbouw van Museum de Lakenhal de uitzondering is, past het nieuwe Kijkhuis zich aan aan de hoogte van de overige bebouwing. Dit houdt in twee lagen met een kap.

Daklandschap:

De nieuwbouw zal bestaan uit één gebouw met meerdere kappen, waardoor een daklandschap ontstaat van diverse kleinere gebouwen. Hiermee sluit het daklandschap van de nieuwbouw aan op de bestaande omgeving waarin ook sprake is van diverse kapvormen - en richtingen.

Bebouwing:

De nieuwbouw zal bestaan uit één gebouw dat ter plaatse komt van de huidige bebouwing aan de Lammermarkt 15-19 alsmede het huidige onbebouwde Fokkeplein. De bebouwing aan de Lammermarkt is een logisch vervolg op de huidige bebouwing: deze nieuwbouw sluit in maatvoering (twee lagen met kap) aan op de bestaande bebouwing.

De bebouwing van het Fokkeplein is een vervolg op het industriële verleden van dit deel van de stad: naast Museum de Lakenhal bestond dit deel van de stad voor een deel uit fabrieken en werkplaatsen die achter de gevellijn grote werkplaatsen en fabriekshallen lieten bouwen, denk hierbij aan de fabriekshal van Gebr. de Nobel waar nu een poppodium is gevestigd.

De nieuwbouw op het Fokkeplein is dus een groot volume waarmee het Fokkeplein wordt dichtbebouwd, maar sluit wel aan bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving waarin op meerdere plaatsen het binnenterrein in een bouwblok is volgebouwd. Door het toepassen van diverse kappen oogt het volume minder massief.

Parcellering:

In de architectonische uitwerking van het bouwplan is gekozen voor het opnemen van een parcellering in de gevel van de nieuwbouw aan de Lammermarkt. Door verschillende kleuren bakstenen en kapvormen toe te passen oogt de nieuwbouw niet als één gebouw, maar als meerdere losse panden. De oorspronkelijke deur- en raamopeningen van de te slopen panden komt (deels) terug in de nieuwbouw.

Ook het toepassen van diverse dakvormen op het achterliggende deel van het gebouw zorgt voor een visuele parcellering van het gebouw.

Fokkestraat:

De Fokkestraat is een historische steeg die vrij al jaren is afgesloten als openbare steeg. De steeg is alleen toegankelijk voor bewoners, dit zal in de toekomst deels blijven. De steeg krijgt wel een aantal extra functies: de ontsluiting van Fokkeplein 8 en van de nieuwbouwwoning in het bioscoopcomplex zal vanaf de kant van de Oude Singel via de Fokkestraat plaats gaan vinden. Vanaf de kant van de Lammermarkt zal een deel van de Fokkestraat gebruikt gaan worden als fietsenstalling ten behoeve van de bioscoop.

Voor de ontsluiting van de woning zal een trappartij in de steeg worden gebouwd, deze deelt de steeg functioneel in twee gescheiden delen.

Stedenbouwkundige inpassing via dit bestemmingsplan:

Een deel van de inpassing zal opgelost moeten worden door de architectuur. Die wordt niet geregeld in het bestemmingsplan maar zal onderdeel van de welstandstoets zijn.

Wat wel in dit bestemmingsplan via de verbeelding en de regels wordt geregeld zijn de volgende onderdelen:

  • Hoogte: op de verbeelding zijn diverse goot- en nokhoogtes opgenomen om te waarborgen dat de hoogte van de nieuwbouw passend is in het beschermd stadsgezicht.
  • Kappen: om te waarborgen dat er kappen op delen van de nieuwbouw worden gebouwd worden er voor delen van de nieuwbouw zowel goot- als nokhoogtes opgenomen waarmee aangegeven wordt dat daar een kap gebouwd moet worden.
  • Rooilijnen: de rooilijn aan de Lammermarkt en Fokkestraat zijn bindend: deze mag niet overschreden worden.
  • Fokkestraat: de Fokkestraat blijft, op de trappartij na, vrij van bebouwing. Alleen deze trappartij is als bouwvlak op de verbeelding opgenomen.

Conclusie:

Door de functie van bioscoop zal het binnenterrein van het bouwblok bebouwd gaan worden. Het is van belang dat de Fokkestraat visueel intact blijft en dat er voldoende afstand bewaard blijft ten opzichte van de bestaande bebouwing. Vanwege de grootte van de bebouwing is het wenselijk dat de bebouwing in meerdere kleinere volumes wordt opgedeeld. Voor een goed inpassing in het dakenlandschap is het noodzakelijk dat deze volumes met een kap worden beëindigd.

Indien aan bovenstaande voldaan wordt, is er sprake van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing in het beschermd stadsgezicht.

Oude Singel

Het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' kent geen nieuwe bouwmogelijkheden toe aan het pand Oude Singel 28. Er word geconcludeerd dat dit plandeel geen impact heeft op het beschermd stadsgezicht.

3.6 Duurzaamheid

Leiden bouwt aan een ‘duurzame stad’. Zo kan voldaan worden aan (inter-)nationale afspraken, zoals het landelijke Energieakkoord en het VN-Klimaatakkoord van Parijs.

De ambities staan beschreven in het programma Leiden Duurzaam 2030. De gemeenteraad heeft dit programma eind 2015 vastgesteld. Bij het programma hoort een Duurzaamheidsagenda 2016-2020, eveneens in december 2015 vastgesteld door de raad. Samen met de partners in de stad en regio voert de gemeente deze agenda uit.

ten aanzioen van het Kijkhuis hebben de gemeente en Bioscopen Leiden BV de ambitie om het gebouw zo duurzaam mogelijk te bouwen. Welke oplossingen op deze specifieke locatie het meest effectief zijn wordt nu bekeken: bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal bekend zijn welke oplossingen gekozen zijn. Het bestemmingsplan maakt diverse oplossingen mogelijk: zowel een WKO (Warmte Koude Opslag) als zonnepanelen zijn toegestaan.

Hiernaast is het bestemmingsplan ook duurzaam in die zin, dat de nieuwe functie (bioscoop) wordt toegestaan op deze locatie: door te bouwen midden in de bestaande stad in de nabijheid van station Leiden Centraal wordt getracht om zoveel mogelijk bezoekers te stimuleren om lopend, met de fiets of het openbaar vervoer te komen. Ook het bouwen in de bestaande stad is een vorm van duurzame stedenbouw: door bestaande bebouwing te slopen en een nieuwe functie te geven wordt voorkomen dat voor die neiuwe functie onbebouwd terrein wordt volgebouwd. Op deze manier, die transformatie wordt genoemd, kunnen onbebouwde gronden (Leidse Hout, Oostvlietpolder, etc.) onbebouwd blijven. Dat draagt weer bij aan het instandhouden van onverharde oppervlaktes en behoud van groen en bestaande bomen. Dit heeft een positief effect op het voorkomen van hittestress of wateroverlast.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beschrijving beleidskader

Europees en nationaal beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen .

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

4.2.2 Onderzoeksresultaten
4.2.2.1 Kijkhuis

Archeologische waarde plangebied

In het plangebied is waarderingsgebied 4 van toepassing.

Landschappelijke context

De ondergrond van Leiden bestaat uit Pleistocene afzettingen, gelegen op een diepte van 12 tot 16 m - NAP, met daarop Holocene afzettingen bestaande uit veen- en mariene zand- en kleipakketten. In de loop van het Holoceen, vanaf ca. 5000 jaar geleden, werd voor de kust een rij strandwallen gevormd, waardoor het achterland grotendeels werd afgeschermd van de zee. In het Hollandse getijdebekken achter de kustbarrière ontstonden afzettingen van zand en klei die tot het Wormer laagpakket van de Formatie van Naaldwijk worden gerekend. Verder landinwaarts kon als gevolg van de zeespiegelstijging veenvorming optreden (Basisveen, Nieuwkoop formatie).

Alleen via de mondingen van rivieren, zoals bij de Oude Rijn, bleef de zee toegang tot het achterland houden. Naarmate de mondingen dichtslibden en de zeespiegel bleef stijgen, verzoette het milieu gaandeweg en ontstond een dik veenpakket, het Holland Laagpakket. In perioden van grote zee-activiteit werden vanuit de zeegaten soms delen van het veen geërodeerd en vond opnieuw afzetting van klei en zand plaats (transgressiefasen, Walcheren Laagpakket van de Naaldwijk formatie).

Landinwaarts had de Oude Rijn de meeste invloed op de vorming van het landschap. De invloed van de Oude Rijn begon rond 4400 voor Chr., waarbij de bedding van de rivier zich regelmatig verlegde en aan weerzijden van de actieve geul oever- en komafzettingen (klei en zand) werden afgezet. Ook ontstonden in het lage achterland achter de oeverwallen kreek- en geulsystemen. De oeverafzettingen langs deze kreken en geulen lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen.

Historie en bekende verstoringen

Ten noorden van de Rijn bevond zich langs de huidige Haarlemmerstraat vermoedelijk al in de 13e eeuw een agrarische nederzetting. Deze bewoningskern - het Maredorp - werd in 1355 bij de stad getrokken. De Maredijk was een oude verbindingsweg, die de landen ten noorden en ten zuiden van de Rijn met elkaar verbond. Langs de Maredijk zal al vroeg in de ontstaansgeschiedenis van de stad Leiden lintbebouwing zijn ontstaan.

In 1611 volgde een stadsuitbreiding ten noorden van de huidige Oude Singel. Dit gebied was voor de stadsvergroting reeds ingepolderd en bestond voornamelijk uit warmoeslanden. De uitbreiding was noodzakelijk vanwege de groeiende bevolking en daardoor het tekort aan woonruimte. De uitbreiding reikte van de huidige Oude Singel tot aan de nieuwe Vestgracht, waarin tevens bolwerken werden aangelegd. Ook de Langegracht en de bebouwing tussen de Oude Singel en Langegracht werd tijdens deze uitleg aangelegd.

Archeologisch onderzoek in het plangebied

In de periode december 2015 - maart 2016 is in het grootste deel van het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn tot een diepte van 60 cm onder maaiveld archeologische resten gedocumenteerd. De natuurlijke ondergrond is bij dit onderzoek niet bereikt en vanaf een diepte van 60 cm - maaiveld en dieper kunnen derhalve nog archeologische resten aanwezig zijn.

Het plangebied is vanwege de historisch bekende stedelijke ontwikkeling en de aangetoonde archeologische resten aangeduid als Waarde Archeologie 4.

4.2.2.2 Oude Singel 28

Met het bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plandeel Oude Singel 28 geen directe bodemingrepen gemoeid. Ten aanzien van eventuele toekomstige ingrepen, is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden. In het plangebied is enkel het waarderingsgebied 4 aanwezig. Het gaat daarbij om de 17e-eeuwse stadsuitbreiding gebieden. In deze gebieden is de kans groot dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Voor het verrichten van activiteiten die de bodem kunnen verstoren is binnen deze gebieden een omgevingsvergunning voor het verrichten van werken of werkzaamheden noodzakelijk.

4.2.2.3 Algemene vondsten

Voorts gelden voor alle delen van het plangebied de melding toevalsvondst. Dit houdt in dat wanneer archeologische resten worden aangetroffen, deze op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Beschrijving beleidskader

Rijksbeleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling;
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen;
  • molen- en landgoedbiotopen;
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

In de Verordening Ruimte zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

Gemeentelijke beleid

Erfgoednota 2014–2020

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken – uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Beschermd stadsgezicht

De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beschrijving van het beschermd stadsgezicht die de basis heeft gevormd voor de aanwijzing, voor zover van toepassing op het plangebied.

Algemeen

In de beschrijving is de historische ontwikkeling van de stad weergegeven. Deze komt in grote lijnen overeen met de voorgaande paragraaf, zodat daar op deze plek niet op wordt ingegaan. Als kenmerken van de Leidse binnenstad worden genoemd:

  • de zeer dichte verkaveling met rijk bouwhistorisch archief;
  • de aaneengesloten bebouwing van smalle panden met dwarskappen;
  • de weinige tuinen;
  • de ruimte op de stadswallen is op verschillende wijzen ingevuld;
  • het veelvuldig voorkomen van hofjes;
  • de beperkte ruimtelijke structurele relatie van de stad binnen de singels met de ontwikkeling erbuiten;
  • de open ruimte in de stad wordt voornamelijk gevormd door het water in de vorm van grachten en singels;
  • ook rond de kerken is open ruimte.

Kenmerkende elementen

De sterke binding van structuur en ruimtelijk beeld van de stad met haar historie, de bijzondere waarde ervan als voorbeeld van typisch Hollandse stedelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende grote huidige belevingswaarde, vormen de aanleiding voor de aanwijzing van de oude binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele stad binnen de singels en een klein deel van de singelbebouwing aan de zuidoostzijde en westzijde. De bescherming richt zich op de kenmerkende elementen van de binnenstad die in de verschillende gebiedsdelen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en van belang zijn voor de historische- en belevingswaarde van de historische stad. Het betreft hier vooral het patroon van straten en waterlopen, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de schaal van de bebouwing (hoogte, breedte, parcelering), de detaillering van de gevels, het kappenlandschap en het samenspel van deze factoren.

4.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan
4.3.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Historische ontwikkeling

Het plangebied ligt binnen het beschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de Singels'. Het betreft een deel van een bouwblok tussen de Oude Singel, Nieuwe Beestenmarkt, Lammermarkt en Lange Scheistraat. Dit bouwblok is onderdeel van de stadsuitleg van 1611. Deze uitleg is in zeer korte tijd bebouwd, maar niet met de toen gewenste woningtypen. De aanvankelijk ruime kavels zijn door ontwikkelaars direct gesplitst in kleinere kavels en bebouwd met relatief smalle en lage woonhuizen. Zeker aan de zijde van Korte Langegracht (huidige Lammermarkt) zijn uitsluitend kleine woningen neergezet met één tot twee lagen met een kap. Het binnenterrein was aanvankelijk verdeeld in achtererven. Rond 1630 worden er twee stegen gebouwd waaraan in een deel van het binnenterrein kleine huisjes staan: de Fokkestraat en Fokkeplein. De eerste krijgt de vorm van een smalle steeg tussen Korte Langegracht en de Oude Singel, met aan weerszijde kleine huisjes. Het Fokkeplein was een doodlopen straatje met het karakter van een hofje. Beide zijn genoemd naar Antonis Jorisz. Fokker die de huisjes liet bouwen. Fokker was een typerend voorbeeld van de opkomst in de 17e eeuw van particuliere investeerders die in korte tijd rijk werden door in te spelen op de acute woningnood. In de loop van de 18e en 19e eeuw worden er steeds meer van deze huisjes gesloopt en verliest de Fokkestraat het karakter van een doorlopende steeg. In de 19e en 20e eeuw kent het bouwblok een gedeeltelijke schaalvergroting. In tegenstelling tot de andere bouwblokken aan de Langegracht is hier niet de industrie de aanleiding, maar de uitbreiding van het stedelijk museum de Lakenhal. De stedenbouwkundige inpassing van het blok is sterk gewijzigd met de demping in 1876 van de Korte Langegracht. Vervolgens werden de bebouwingsblokken aan de noordzijde van de straat gesloopt waardoor het blok aan die kant aan een grote open ruimte kwam de liggen.

Waardering

De bebouwing van het bouwblok is aan de zijde van de Oude Singel en de Nieuwe Beestenmarkt gaaf bewaard en van hoge waarde. De zijde aan de Lammermarkt en onderdeel van het plangebied is meer aangetast door (recente) sloop. De waarde van met name het beeld is hoog aangezien de oorspronkelijke 17e eeuwse kleinschaligheid van de bebouwing aan de Langegracht op veel plaatsen ingrijpend is gewijzigd. Deze wijzigingen dateren voor een deel uit de 19e-en begin 20e eeuw. In deze periode wordt vooral de wijk Noordvest bebouwd met grootschalige industriegebouwen. Het daarmee ontstane stedelijk landschap met kleine arbeidershuisjes afgewisseld door grote industrie is een waardevolle verwijzing naar het belangrijke industriële verleden van de Leidse binnenstad.

Het binnenterrein is ook na het slopen van de huisjes aan de Fokkestraat gedeeltelijk bebouwd met vooral bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing is onderdeel van een ontwikkeling vanaf de 19e eeuw waarbij de bouwblokken tussen Langegracht en Oude Singel op meerder plaatsen worden gevuld met bedrijfsbebouwing. De nog overgebleven open gebieden zijn dan ook waardevol voor de leefbaarheid en bruikbaarheid van de historische bebouwing aan de randen van het bouwblok. Daarnaast zijn de open gebieden resten van de oorspronkelijke ruime erven achter de 17e eeuwse huizen. Van waarde zijn dan ook de beide grote tuinen ten zuiden van het plangebied. De herkenbaarheid van het Fokkeplein en de Fokkesteeg zij van waarde als herinnering aan de periode van de eerste bebouwing van het gebied.

Gevolgen voor de cultuurhistorische waarden

Met de sloop van de panden Lammermarkt 25 t/m 31 en het grootschalig volume van de uitbreiding van museum De Lakenhal, is de stedenbouwkundige waarde van Lammermarkt 9a t/m 19a toegenomen. Het kleinschalig karakter van de bebouwing aan de Lammermarkt is daarom waardevol en moet worden gehandhaafd. De betreffende panden aan de Lammermarkt zijn om die reden aangemerkt als karakteristiek. Dat betekent niet dat deze panden niet gewijzigd kunnen worden. Wel worden deze wijzigingen getoetst aan de gevolgen voor het beschermd stadsgezicht ter plaatse. Daarbij is het van belang dat genoemd contrast voldoende beleefbaar blijft.

Het bebouwen van het binnenterrein vormt een vermindering van de openheid van het binnengebied. Daarmee wordt de structuur van het beschermd stadsgezicht ter plaatse aangetast. Door het opdelen van de bebouwing in meerdere kleinere volumes en het realiseren van een divers kappenlandschap kan worden aangesloten op de bestaande bebouwing in het binnenterrein. De aantasting komt voort uit de gewenst bioscoopfunctie die een fors volume op het binnenterrein vereist.

4.3.2.2 Beschermd stads- of dorpsgezicht

Het plangebied is gelegen in een beschermd stadsgezicht: het beschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de singels'.

De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1982 heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beschrijving van het beschermd stadsgezicht die de basis heeft gevormd voor de aanwijzing, voorzover van toepassing op het plangebied.

Algemeen

Als kenmerken van de Leidse binnenstad worden genoemd:

  • de zeer dichte verkaveling;
  • de aaneengesloten bebouwing van smalle panden met dwarskappen;
  • de weinige tuinen;
  • de ruimte op de stadswallen is op verschillende wijzen ingevuld;
  • het veelvuldig voorkomen van hofjes;
  • de beperkte ruimtelijke structurele relatie van de stad binnen de singels met de
  • ontwikkeling erbuiten;
  • de open ruimte in de stad wordt voornamelijk gevormd door het water in de vorm van grachten en singels; ook rond de kerken is open ruimte.

Kenmerkende elementen

De sterke binding van structuur en ruimtelijk beeld van de stad met haar historie, de bijzondere waarde ervan als voorbeeld van typisch Hollandse stedelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende grote huidige belevingswaarde, vormen de aanleiding voor de aanwijzing van de oude binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele stad binnen de singels.

De bescherming richt zich op bepaalde kenmerkende elementen van de binnenstad die in de verschillende gebiedsdelen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en van belang zijn voor de historische en belevingswaarde van de historische stad. Het betreft hier met name het patroon van straten en waterlopen, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de schaal van de bebouwing (hoogte, breedte, parcellering), de detaillering van de gevels, het kappenlandschap en het samenspel van deze factoren.

Beschermd stadsgezicht en bestemmingsplan

Het beschermde stadsgezicht is in dit bestemmingsplan opgenomen door een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op te nemen voor het gehele plangebied.

Hiernaast zijn in de bouwregels behorende bij de bestemming 'Maatschappelijk' diverse bepalingen opgenomen die een goede inpassing van de nieuwbouw in het beschermd stadsgezicht moeten waarborgen. Voorbeelden hiervan zijn een hoogtezonering en een kapbepaling. Door toepassing van deze regels wordt gewaarborgd dat het nieuwe gebouw zich op een goede manier voegt in het beschermd stadsgezicht.

4.3.2.3 Landgoederenbiotoop

Het plangebied bevindt zich niet in een landgoederenbiotoop.

4.3.2.4 Molenbiotoop

Kijkhuis

Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de molenbiotoop van molen De Valk, gelegen op de Lammermarkt. De afstand van de molen tot de dichtst bijzijnde gevel bedraagt ruim 100 meter. Op basis van de provinciale regelgeving moet bebouwing vanaf 100 meter (tot aan 400 meter) vanaf de molen voldoen aan de 1 op 30 regel. De stellinghoogte van de molen is hierbij bepalend.

De stellinghoogte van molen De Valk bedraagt 16,5 meter. Onder deze hoogte is nieuwe bebouwing vrij, boven deze hoogte is tot een afstand van 400 meter de 1 op 30-regel van toepassing.

Dit bestemmingsplan Kijkhuis maakt nieuwbouw met een maximale hoogte van 13 meter mogelijk, dus onder de stellinghoogte. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan de molenbiotoopregeling en heeft het voorgenomen bouwplan voor het Kijkhuis geen invloed op het zicht op en de windvang van molen De Valk.

Oude Singel

Met betrekking tot het pand Oude Singel 28 geldt dat er geen nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. En het plan hiermee geen gevolgen heeft voor de molen.

4.3.2.5 Rijksmonumenten

De Oude singel 28 is een Rijksmonument. Bescherming van een Rijksmonument wordt geregeld via de Erfgoedwet 2016. Het is daarom niet noodzakelijk om dit pand in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. Er is dan ook geen aanduiding voor opgenomen in de verbeelding.

4.3.2.6 Gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.3.2.7 Karakteristieke panden

In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig.

4.4 Ecologie

4.4.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

De Wet Natuurbescherming (Wnb)

Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. De Wet Natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:
    Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
    Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:
    Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I.
    In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:
    Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep "Andere soorten", waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.

Ecologisch Beleidsplan (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in en van de stad naar buiten.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Flora- en Faunawet, en daarna de Wet natuurbescherming, stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.

4.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan
4.4.2.1 Kijkhuis
4.4.2.1.1 Quickscan

Door Bureau Stadsnatuur Rotterdam (BSR) is een quickscan uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze quickscan (kenmerk 1468, datum 4 augustus 2016) is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Ten aanzien van beschermde situaties worden door BSR de volgende conclusies getrokken:

  • binnen het plangebied is beschermde flora afwezig;
  • binnen het plangebied is beschermde fauna mogelijk aanwezig, namelijk in de vorm van verblijfplaatsen voor vleermuizen;
  • externe werking van de voorgenomen activiteit op eventuele beschermde natuurwaarden in de directe omgeving wordt uitgesloten.

BSR doet de aanbeveling om een vervolgonderzoek uit te voeren naar aanwezigheid van strikt beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. Onderzoek naar aanwezigheid van paarverblijfplaatsen volstaat hier, gelet op de potentieel aanwezige functionaliteiten.

4.4.2.1.2 Vervolgonderzoek

BSR heeft het vervolgonderzoek naar paarverblijfplaatsen van vleermuizen uitgevoerd op 28 oktober 2016 (kenmerk 1505). Dit onderzoek is ook als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De conclusie luidt dat er binnen de ontwikkellocatie geen beschermde situaties aangetroffen zijn met betrekking tot vleermuizen.

4.4.2.1.3 Gebiedsbescherming

De Wnb beschermt Natura 2000-gebieden, en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing noodzakelijk. Hierover is onder het hoofdstuk milieueffectrapportage m.e.r. een en ander opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Weidevogelgebied

In de Provinciale Verordening Ruimte 2014 is de bescherming van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en belangrijke provinciale weidevogelgebieden vastgelegd.

In 2014 is voor de EHS een nieuwe naam geïntroduceerd namelijk het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Naast de EHS maken ook onder andere gebieden uit de strategische reservering natuur onderdeel uit van het NNN.

Er liggen geen NNN-gebieden en weidevogelgebieden in het plangebied, zodat er geen verdere toetsing aan het beleid ter bescherming van het NNN en weidevogelgebieden hoeft te worden uitgevoerd. Er zijn dus geen belemmeringen om het plan ter plaatse te realiseren.

4.4.2.1.4 Oude Singel 28

Vanwege de omvang en aard van dit bestemmingsplan treden er geen belemmeringen op vanuit het aspect ecologie. Er wordt niet gebouwd of gesloopt en er zijn geen wijzigingen aan de buitenzijde van het pand. Om die reden kan er op voorhand gesteld worden dat er geen habitats van beschermde soorten in het geding zijn. Het weghalen van de functieaanduiding horecacategorie 3 heeft dan ook geen invloed op dit aspect.

4.5 Kabels en leidingen

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat niet alleen de fysieke omgeving boven de grond geschikt is voor deze ontwikkelingen, maar ook of de situatie onder de grond zich leent voor deze ontwikkelingen.

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

Conclusie

Kijkhuis

Als bijlage bij dit bestemmingsplan is een overzicht van de aanwezige kabels en leidingen ter plaatse van het plandeel Kijkhuis bijgevoegd.

Binnen het plan zijn trafo's opgenomen: op het huidige Fokkplein bevinden zich momenteel twee trafostations: één voor Museum De Lakenhal en één voor de omliggende wijk. Beide stations worden in het nieuwe bouwvolume van het Kijkhuis opgenomen. In verband met de bereikbaarheid van de traforuimtes en de aansluiting van het museum worden deze gesitueerd aan de Lammermarkt en grenzend aan de nieuwbouw van Museum De Lakenhal.

Oude Singel 28

Momenteel bevindt er een trafostation zich in de tuin van de Oude Singel 28. Deze wordt naar de Lakenhal verplaatst. In het plangebied liggen geen kabels en/ of leidingen die planologische bescherming vragen.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering
4.6.1.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009).

Het plangebied kan worden getypeerd als een gebied met functiemenging. Binnen een gebied met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende functies (bijvoorbeeld bioscopen en horeca) en milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.

De toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van drie ruimtelijk relevante categorieën A, B en C in overeenstemming met de handreiking.

4.6.1.2 Onderzoeksresultaten
4.6.1.2.1 Kijkhuis

Gebiedstype

Het plangebied kan worden getypeerd als een gebied met functiemenging. Binnen een gebied met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende functies (bijvoorbeeld bioscopen en horeca) en milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.

De toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van drie ruimtelijk relevante categorieën A, B en C in overeenstemming met de handreiking.

Activiteit

De hoofdactiviteit van het plan is ingedeeld in SBI-code 2008: 5914, zijnde bioscopen.

Bioscopen worden voor gebieden met functiemenging ingedeeld in categorie C. Activiteiten in deze categorie moeten bouwkundig en ruimtelijk afgescheiden van woningen plaatsvinden. De eisen uit het Bouwbesluit 2012 voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij niet toereikend. Verder moet een bioscoop een ontsluiting op de (hoofd)infrastructuur hebben.

Het plan is geen belemmering voor de omliggende bedrijvigheid aangezien het een gebied met functiemenging betreft waardoor bedrijvigheid naast elkaar is toegestaan.

Wet milieubeheer/ Activiteitenbesluit milieubeheer

De inrichting betreft een inrichting op grond van de Wet milieubeheer (Wm), waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing is. Deze inrichting is een inrichting type B ingevolge het Activiteitenbesluit. Voor een inrichting type B is geen omgevingsvergunning voor milieu vereist. Voor de oprichting van een inrichting type B moet een volledige melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. De melding wordt elektronisch ingediend via http://aimonline.nl.

De melding is overigens een indieningsvereiste voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.

Inrichtingen type B vallen in zijn geheel onder de werkingssfeer van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Indien de van toepassing zijnde voorschriften van het Activiteitenbesluit worden nageleefd, worden de nadelige gevolgen voor het milieu voorkomen dan wel in voldoende mate beperkt. In het bijzonder wordt in dit kader aandacht gevraagd voor ruimtelijke milieuaspecten, die in het Activiteitenbesluit zijn geregeld voor de inrichting, waaronder geluidhinder, geurhinder en lozingen. Voor wat betreft geluid wordt het volgende opgemerkt vanwege het indienen van de melding.

Akoestisch onderzoek

Bij de melding ingevolge het Activiteitenbesluit moet een rapport van een akoestisch onderzoek gevoegd worden nu het, mede op basis van de aard van de inrichting, aannemelijk is dat in enig vertrek van de inrichting het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan 70 dB(A), indien dit vertrek in- of aanpandig is gelegen met woningen of 80 dB(A), indien dit vertrek niet in- of aanpandig is gelegen. Uit het rapport van een akoestisch onderzoek moet blijken, op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen, of aan de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. In het rapport moet worden aangegeven welke akoestische voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de geluidsgrenswaarden worden overschreden. Het akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Bij het bepalen van de geluidsniveaus blijft buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terras, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terras kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen om het plan ter plaatse te realiseren mits er sprake is van een voldoende ruimtelijke en bouwkundige scheiding ten opzichte van de nabij gelegen woning(en). Deze toets zal plaatsvinden bij de behandeling van de omgevingsvergunning: op dat moment zijn de bouwtechnische details van de nieuwbouw bekend.

Er moet een melding worden gedaan op grond van het Activiteitenbesluit. Bij die melding zal een akoestisch onderzoek moeten worden gevoegd.

4.6.1.2.2 Oude Singel 28

Het pand ligt in een gebied met functiemenging. Gelet op het gestelde in de VNG-uitgave (uitgave 2009) zijn in een dergelijk gebied activiteiten mogelijk die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Het pand is gelegen naast het museum de Lakenhal. Een bedrijfspand naast het museum is toelaatbaar.

Met alleen de enkel bestemming Gemengd-1 op het pand is er sprake van een verbetering ten opzichte van het gestelde in het vigerende bestemmingsplan. Een horecagelegenheid genereert immers doorgaans meer geluid- en geuroverlast voor haar omgeving.

Met het weghalen van de functieaanduiding horeca van categorie 3 van het pand is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Met het verwijderen van de functieaanduiding van horeca van categorie 3 is minder geluid en geuroverlast te verwachten. Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering.

4.6.2 Bodem
4.6.2.1 Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden), het zogenaamde stand still-beginsel.

4.6.2.2 Kijkhuis

Historische informatie

Het plangebied betreft de percelen Lammermarkt 15-19 en het achterliggende Fokkeplein. Binnen een straal van 25 meter rondom het plangebied zijn in het verleden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten uitgevoerd:

Adres   Naam   Activiteit   Periode  
Fokkeplein 4   J. Bink   wolwasserij/textielververij   1866-?  
Lammermarkt 3   onbekend   terpentinetank   ?  
  De Valk/Sigma Coatings/BP/A.D. Hakkenberg   verffabriek, verfwarenhandel, verfgroothandel, opslag van esters/aldehyden   1958-1983  
  Jansen Schildersbedrijf   schildersbedrijf, verfspuitinrichting (metaal)   1967-1972  
Lammermarkt 9   G.A. Schmier   marokijnfabriek, lederververij   1855-?  
Lammermarkt 9   B. Thonus   wapenfabriek (lichte wapens)   1893-?  
Lammermarkt 15   J. Kleijn   terpentinetank   1935-?  
Lammermarkt 17   H.P. Janssen Schildersbedrijf   schildersbedrijf, verfspuitinrichting (metaal)   1975-1987  
Oude Singel 18   L. Lanooij   textielververij   1868-?  
Oude Singel 20   B.C.M.C. van Keulen   hbo-tank ondergronds   ?  
  Jansen Schildersbedrijf   schildersbedrijf, verfspuitinrichting (metaal)   1923-1975  
Oude Singel 24   P.C. Bik   orgelfabriek   1893-?  
Oude Singel 32   Gemeente Leiden   hbo-tank ondergrondse   1893-?  

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Op en rond de locatie zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Het betreft de volgende rapporten:

  • Verkennend milieukundig bodemonderzoek Lammermarkt 17/17A, door Lexmond milieuadviezen, kenmerk 93.13454/MdB, datum 19 augustus 1996
  • Verkennend bodemonderzoek Oude Singel 30 te Leiden, door Adverbo, met kenmerk 03.10.1078.797, van 15 januari 2004
  • Milieukundig bodemonderzoek Lakenhal en omgeving te Leiden, door Adverbo, met kenmerk 13.10.3618.797, datum 21 november 2013


Uit de rapporten blijkt dat de puinhoudende bovengrond op de locatie licht tot sterk verontreinigd is met de zware metalen lood en zink. In verband met de voorgenomen herontwikkeling heeft eind 2015-begin 2016 een sanering plaatsgevonden. Voor zover civieltechnisch mogelijk was, is de verontreinigde bovengrond op de onbebouwde delen ontgraven tot onder de maximale waarde van de bodemkwaliteitsklasse Wonen. De Omgevingsdienst West-Holland heeft op 3 mei 2016 ingestemd met het evaluatieverslag (kenmerk 2016038323).

Conclusie

Op basis van de bekende gegevens wordt ingeschat dat voor de vaststelling van het plan vanuit het vakgebied bodem geen grote belemmeringen worden verwacht voor de toekomstige bestemming.

Voorafgaande aan de geplande nieuwbouw zijn mogelijk nog aanvullende sanerende werkzaamheden nodig. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwbouw dient op de locatie een verkennend bodemonderzoek volgens de geldende NEN 5740 te worden uitgevoerd, gericht op de nog niet eerder onderzochte (bebouwde) percelen.

Begin 2017 is het asbestbeleid aangescherpt. In de bodem zijn bodemvreemde materialen aangetroffen. Dit kan aanleiding zijn voor asbest in de bodem. Een asbestonderzoek conform NEN 5707+ C1: 2016 dient nog te worden uitgevoerd.

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.

De bekende rapportages en de mogelijk nog aan te leveren bodem-/asbestonderzoeken kunnen bij een bouwaanvraag worden ingediend. De Omgevingsdienst kan dan op basis hiervan, een beoordeling op geschiktheid voor het beoogde gebruik afgeven.

4.6.2.3 Oude Singel 28

Het wijzigen van de bestemming heeft geen invloed op dit milieuaspect. Er wordt immers niet in de bodem geroerd en er is evenmin sprake van een gevoeligere bestemming. Het aspect bodem is geen belemmering.

4.6.3 Externe veiligheid
4.6.3.1 Beleidskader

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.

4.6.3.2 Onderzoeksresultaten

Beoordeling

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De locatie ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van 3 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4, een effectgebied van meer dan 4 kilometer.

Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van

een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).

Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen om het plan te realiseren.

4.6.4 Geluid
4.6.4.1 Beleidskader

Wet geluidhinder (Wgh)

Geluidhinder kan ontstaan door onder meer industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai van Schiphol. De Wgh en de Luchtvaartwet kennen verschillende normen voor geluid. De Wgh is van toepassing binnen zones die in de wet zijn gedefinieerd.

In de Wgh zijn voor de geluidbelasting voorkeurswaarden en grenswaarden opgenomen. Wanneer de geluidbelasting voldoet aan de voorkeurswaarde stelt de Wgh geen nadere eisen. Als de voorkeurswaarde wel wordt overschreden biedt de Wgh de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal de grenswaarden.

Voor de toetsing van deze hogere waarden heeft de Omgevingsdienst West-Holland op 4 maart 2013 de herziene versie van de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden' vastgesteld. In deze richtlijnen is de ambitie opgenomen om voor weg- en railverkeerslawaai strengere normen te hanteren dan de Wet geluidhinder toelaat.

Goede ruimtelijke ordening

Het initiatief moet ook getoetst worden aan een goede ruimtelijke ordening. Of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is een bestuurlijke afweging. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij een geluidbelasting van 50 dB(A). Daarbij is ook van belang wat het karakter is van de omgeving waar de ontwikkeling plaats vindt. Voor ontwikkelingen op bijvoorbeeld een industrieterrein of een andere lawaaiige omgeving kan een hogere geluidbelasting acceptabel zijn, terwijl in een rustige omgeving juist bij een lager geluidbelasting sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.

4.6.4.2 Onderzoeksresultaten
4.6.4.2.1 Kijkhuis

Beoordeling

Een filmhuis is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is niet van toepassing. Het plan is een inrichting waarop de Wet milieubeheer van toepassing is.

Gelet op het gestelde in die wet is het nodig om een akoestisch onderzoek te laten verrichten om aan te tonen dat de geluidnormen bij geluidgevoelige bestemmingen niet worden overschreden. Dit onderzoek moet als onderdeel van de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gevoegd.

Conclusie

Er moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd vanwege de inrichting. Dit onderzoek dient onderdeel uit te maken van de aanvraag om omgevingsvergunning. Ten aanzien van het bestemmingsplan is de geluidssituatie voldoende in beeld en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6.4.2.2 Oude Singel 28

De functie wonen was in het pand Oude Singel 28 al mogelijk. Er is geen sprake van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming.

4.6.5 Luchtkwaliteit
4.6.5.1 Beleidskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof ( PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

4.6.5.2 Onderzoeksresultaten
4.6.5.2.1 Kijkhuis

Er is geen belemmering om het plan te realiseren ter plaatse. Voor deze ontwikkeling wordt geen aparte parkeervoorziening gebouwd. Het parkeren ten behoeve van de ontwikkeling zal gebeuren in de bestaande Lammeramrktgarage, en deze garage is al meegenomen in de verkeerscijfers die ten grondslag liggen aan de berekeningen.

Het project draagt volgens bijlage 3B van de regeling 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Het plan voldoet dus aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6.5.2.2 Oude Singel 28

Naar verwachting zijn, vanwege de verwijdering van de functieaanduiding horeca van categorie 3, minder vervoers- en parkeerbewegingen te verwachten. Er is dus geen sprake van een verslechtering, maar eerder een verbetering van de luchtkwaliteit.

4.7 Milieueffectrapportage

4.7.1 Beleidskader

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.

Dit is geregeld in de Wet milieubeheer, het Besluit milieueffectrapportage en de Wet natuurbescherming 2017 (Wnb). Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.

Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is vanwege de Nbw. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Kijkhuis

Besluit milieueffectrapportage

Het plan omvat een nieuwe activiteit die genoemd is in het Besluit milieueffectrapportage, bijlage onderdeel D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). De bioscoop is gepland in een binnenstedelijk gebied waar al de nodige bedrijvigheid is. De bioscoop valt qua grootte ver onder de drempelwaarden die genoemd staan in die bijlage. Er is geen vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

In dit advies wordt per milieuaspect voldoende afgewogen of er al dan niet belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.

Natura 2000

Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 2.8 van de Wnb rekening worden gehouden met de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebieden en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd.

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ligt op een afstand van ongeveer 5,5 kilometer. Op deze afstand is er alleen een effect mogelijk als gevolg van de (extra) stikstofemissie van het plan. Er moet worden berekend of het plan als gevolg van de mogelijke extra stikstofdepositie significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Hiertoe moet duidelijk worden wat de verkeersbijdrage van het plan ten opzichte van de huidige situatie is en hoe dit extra verkeer over de omgeving is verdeeld. Afhankelijk van de grootte van de verkeersbijdrage en de verdeling over het wegennet kan de omgevingsdienst dit onderzoek uitvoeren. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de omvang van het plan is het de verwachting dat de realisatie van het Kijkhuis geen significante negatieve effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.

Vanwege dit plan worden er geen significantie negatieve effecten verwacht van mogelijke extra stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

4.7.2.2 Oude Singel 28

Het verwijderen van de functieaanduiding horeca van categorie 3, en het handhaven van de enkelbestemming gemengd-1, is geen activiteit die wordt genoemd in het Besluit m.e.r.. Er is geen (vormvrije) m.e.r.- beoordeling nodig. Het voornemen zal een positief effect hebben op de omgeving.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beschrijving beleidskader

Gemeentelijke beleid

Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022

Het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid is vastgesteld in de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2015). Deze nota gaat over het mobiliteitsbeleid in brede zin: er is aandacht voor autobereikbaarheid, voor leefbaarheid, voor verkeersmanagement, enzovoort. De nota benoemt verschillende ambities van het beleid, waarna per thema of per vervoerwijze is aangegeven welke maatregelen uitgevoerd zullen worden. Het Mobiliteitsbeleid staat ten dienste van een bovenliggende ambitie voor de Leidse Agglomeratie:

De Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige, gezonde en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.

Hiervan leidt de nota zeven ambities af die specifiek zijn voor verkeer en vervoer:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur,
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen,
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer,
  • 4. stimuleren van OV gebruik,
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder,
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden,
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Om deze ambities te bereiken benoemt de Mobiliteitsnota een breed pakket aan maatregelen. Aandacht gaat daarbij uit naar verschillende thema's (zoals duurzaamheid en verkeersveiligheid) en vervoerwijzen (zoals fiets en openbaar vervoer).

Beleidsregels parkeren

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

4.8.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan
4.8.2.1 Kijkhuis
4.8.2.1.1 Ontsluiting

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen aan de Lammermarkt. De Lammermarkt is gelegen aan de binnenstadsontsluiting Hooigracht-Langegracht-Schuttersveld en via het Schuttersveld aan de Leidse Ring. De autobereikbaarheid is dus goed.

Met het openbaar vervoer is het plangebied tevens uitstekend bereikbaar: station Leiden Centraal bevindt zich op circa 500 meter en ligt dus op loopafstand. Op de Langegracht, nabij het plangebied, ligt een bushalte.

De bioscoop wordt ontsloten via de hoofdentree aan de Lammermarkt. Aan deze zijde kan ook de fietsenstalling in de Fokkestraat bereikt worden.

De woning in het plangebied wordt ontsloten via de Oude Singel en de Fokkestraat. Dit geldt ook voor de woning aan het Fokkeplein 8.

4.8.2.1.2 Parkeren

Wordt gekeken naar de huidige verplaatsingsmethoden van bezoekers en medewerkers van het Kijkhuis, dan zijn dit hoofdzakelijk lopen en fietsen. Naar verwachting zal dit ook in de nieuwe situatie het geval zijn, hoewel de meer nabije ligging bij het station ook meer bezoekers en personeel met het openbaar vervoer kunnen aantrekken.

Fietsparkeren vindt plaats op de Lammermarkt (openbare fietsenrekken) alsmede in een eigen fietsenstalling in de Fokkestraat. Deze fietsenstalling krijgt een capaciteit van minimaal 50 fietsen en is daarmee voldoende groot om de normale druk op te vangen. Hiermee wordt het fietsparkeren op eigen terrein opgelost. Alleen op zaterdagavond zal de parkeerdruk van fietsen waarschijnlijk groter zijn dan 50 fietsen en zal een deel van de fietsen op de openbare ruimte van de Lammermarkt gestald moeten worden. Dit is toegestaan.

Autoparkeren vindt plaats in de recent opgeleverde Lammermarktgarage: dit is een bezoekersgarage met een flinke capaciteit, hier is ruim voldoende plek voor bezoekers die met de auto komen. De uitgang van de parkeergarage is voor de deur van het nieuwe Kijkhuis gelegen, op circa 50 meter afstand. Het autoparkeren ten behoeve van de bioscoop wordt dus niet op eigen terrein opgelost maar in de nabije openbare parkeergarage. Deze keuze is gemaakt om enerzijds het huidige gebruik van fiets en openbaar vervoer te blijven stimuleren, anderzijds omdat er direct naast het plangebied een grote parkeercapaciteit aanwezig is. Tenslotte, niet in onbelangrijke mate, is de keuze gemaakt omdat parkeren op eigen terrein in dit geval niet mogelijk is: het maaiveld alsmede een gedeelte van de bouwlaag onder het maaiveld worden bebouwd, er is dus geen fysieke ruimte voor een parkeergarage. Ook zou een toegang tot een parkeergarage niet mogelijk zijn vanwege de toegang tot de Lammermarktgarage die voor de deur ligt.

Het parkeren ten behoeve van de (ene) woning in het plangebied zal wel op eigen terrein opgelost moeten worden indien er sprake is van een parkeereis. In de praktijk blijkt er geen parkeereis ten aanzien van de woningen te zijn omdat er thans al woningen in het plangebied aanwezig zijn. Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden geldt dat deze oude functie en de nieuwe woonfunctie (maar 1 woning) tegen elkaar mogen worden weggestreept. Dan blijft er geen parkeereis voor woningen over.

In de voorwaardelijke verplichting parkeren die in de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen is eveneens vastgelegd dat het parkeren ten behoeve van het bouwplan zoals dat mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan, niet op eigen terrein hoeft te worden opgelost, maar dat gebruik gemaakt kan worden van de bestaande, beschikbare parkeergelegenheid in de directe omgeving van het plangebied. Het gaat dan dus om de parkeerbehoefte van de bioscoop.

Omdat er in de Lammermarktgarage genoeg parkeercapaciteit voorhanden is, is er sprake van voldoende ruimte voor parkeergelegenheid voor het programma dat via dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.8.2.2 Oude Singel 28

De huidige situatie van het pand Oude Singel 28 wordt bestemd en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, en heeft dan ook geen gevolgen ten aanzien van parkeren. Zeker niet nu de mogelijkheid om horeca te vestigen van dit pand wordt verwijderd. Dit bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontsluiting van het gebied. Er is geen bestemming verkeer opgenomen in het plan. Het betreft enkel het woonperceel met bijbehorende tuin.

4.9 Water

4.9.1 Beschrijving beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.9.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan
4.9.2.1 Kijkhuis

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

Watertoets

Beschrijving van het watersysteem

  • Beschrijving huidige watersysteem: het betreft boezemgebied
  • Waterpeil(en): niet van toepassing (het is geen polder)
  • Eventuele hoofdwatergangen: niet van toepassing
  • Polders: niet van toepassing
  • Waterkeringen: niet van toepassing
  • Verhard oppervlak: het plangebied is in de huidige situatie geheel verhard, in de nieuwe situatie is er ook sprake van gehele verharding
  • Watercompensatie: niet van toepassing

Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg; het bestemmingsplan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem en de waterberging. Het nieuwbouwplan draagt naar verwachting bij aan een iets groenere omgeving, met daarbij meer kans voor waterberging in de vorm van binnentuinen.

4.9.2.2 Oude Singel 28

In voorliggend bestemmingsplan zijn geen watergangen aanwezig. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn in andere bestemmingen toegestaan, zodat de flexibiliteit bestaat om eventueel later nieuwe watergangen of waterpartijen te creëren. Dit geldt voor beide enkelbestemmingen in dit bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan neemt de horeca mogelijkheid van deze locatie weg en zorgt ervoor dat de tuin weer wordt bestemd als tuin, er is geen sprake van een toename van verharding.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt op hoofdlijnen ingegaan hoe de juridisch-planologische vertaling heeft plaatsgevonden. Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Binnenstad 1e partiele herziening zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 4 t/m 8: Bestemmingsregels:

  • Gemengd - 1
  • Gemengd - 2
  • Tuin
  • Verkeer
  • Waarde - Archeologie 4
  • Waarde - Cultuurhistorie

Hoofdsuk 3

Artikel 9 t/m 16 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Bestaande maten

Hoofdstuk 4

Artikel 17 en 18 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Tevens zijn de systematiek van de Leidse Standaardbibliotheek Bestemmingsplannen en de bestemmingsplannen Kijkhuis en Oude Singel 28 betrokken bij het opstellen van de planregels en de verbeelding.

5.3.2 Inleidende regels

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

Artikel 1 Begrippen

In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het 'normale' spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingen

5.3.2 Bestemmingen

Artikel Gemengd - 1

De bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen voor het perceel Oude Singel 28. Deze locatie mag een verscheidenheid aan doeleinden omvatten, zoals kantoren, maatschappelijke voorzieningen, wonen en detailhandel.

Artikel Gemengd - 2

Het plangebied voor wat betreft de gronden voor het Kijkhuis heeft voor een groot deel de bestemming 'Gemengd - 2' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de verschillende onderdelen behorende bij het bioscoopcomplex opgenomen:

  • 1 woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • een bioscoop van maximaal 470 stoelen inclusief ondergeschikte kantoorruimte ten behoeve van de bioscoop en het LIFF.
  • horeca in de categorieën I, I*, III* en IV tot een maximum van 300 m2 bvo.

Via een specifieke gebruiksregel zijn de diverse functies gemaximeerd. De positie waar de woning is toegestaan is specifiek op de verbeelding aangegeven via een functieaanduiding.

Voor het bioscoopcomplex is een bouwvlak opgenomen, dit bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, zowel bovengronds als ondergronds. Deze laatste bepaling is opgenomen omdat een aantal bioscoopzalen verdiept wordt aangelegd. Binnen het bouwvlak zijn diverse maximale goot- en bouwhoogtes opgenomen. Dit is gedaan om een divers dak- en kappenlandschap te creëren en zo aan te sluiten bij het beschermd stadsgezicht.

Uitsluitend ten behoeve van woningen zijn dakterrassen toegestaan. Een dakterras mag op een plat dak worden gebouwd (met op de verbeelding alleen een maximum bouwhoogte aangegeven) of op een dak met een kap (met op de verbeelding een maximale goot- en nokhoogte aangegeven.). Indien een dakterras wordt gebouwd op een dak met een aanduiding maximale goot- en nokhoogte, dan moet de borstwering worden opgenomen in een kapconstructie zodat het dakterras visueel een kap lijkt en vanaf de omgeving niet zichtbaar is als zijnde een dakterras. In de praktijk zal dit het geval zijn bij het dakterras behorende bij de ene woning in het plangebied.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn ook nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels wordt als expliciet voorbeeld de wijktrafo genoemd, maar ook de trafo van Museum de Lakenhal is opgenomen binnen dit bestemmingsplan.

Buiten het bouwvlak is bebouwing in de vorm van gebouwen niet toegestaan, wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Ook zijn buiten het bouwvlak trappen naar het gebouw binnen het bouwvlak toegestaan.

Artikel 5 Tuin

De tuin van de woning Oude Singel 28 krijgt de bestemming 'Tuin'. Deze bestemming is erop gericht dat de tuin behouden blijft. Er is derhalve weinig bebouwing mogelijk binnen deze bestemming.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is gegeven aan het gedeelte van de Lammermarkt dat grenst aan het bouwplan. Binnen deze bestemming zijn openbare straten en pleinen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Verkeer' is tevens de mogelijkheid opgenomen van een horecaterras. Dit terras is op de verbeelding aangegeven. Het terras mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van horeca dit in het bouwplan is gevestigd.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn fietsenstallingen toegestaan, dit mogen ook stallingen zijn die als bouwwerk aangemerkt moeten worden, bijvoorbeeld omdat het dubbele stallingen zijn die vast met de grond verankerd worden.

5.3.4 Dubbelbestemmingen

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemming worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemming is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht is.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

Het bestemmingsplangebied is in 1982 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van de karakteristieken en kenmerken van het beschermd stadsgezicht zijn in deze bestemming de bestaande goothoogten, bouwhoogten, kapvorm, kaprichting, kaphelling, pacellering en het bestaand aantal bouwlagen vastgelegd. Deze kenmerken van de gebouwen mag niet wijzigen ten opzichte van de situatie ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan. Ook is het niet toegestaan om gebouwen samen te voegen.

5.3.5 Algemene regels

In de algemene regels zijn niet alleen bouwregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels opgenomen die gelden voor alle gronden, maar ook regels voor de gebiedsaanduiding voor de molenbiotoop, waaronder het plangebied valt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier een bestaande situaties betreft waaraan een geactualiseerde juridisch-planologische regeling wordt toegekend.

Het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' is opgesteld om de abusievelijk wegbestemde bestemmingsplannen 'Kijkhuis' en 'Oude Singel 28' weer het daar gelende juridisch planologische kader te laten zijn. Ten behoeve van die twee bestemmingsplannen is reeds de economische uitvoerbaarheid aangetoond. Voor de volledigheid wordt deze hieronder nogmaals weergegeven

Kijkhuis

Het nieuwe filmhuis is een initiatief van Stichting Gesprekscentrum Leiden. Deze stichting bezit en exploiteert het huidige Kijkhuis, waarvoor het nieuwe Filmhuis in de plaats komt. Daarnaast bezit en exploiteert de stichting de twee andere bioscopen in Leiden. Dit maakt dat deze partij de behoefte aan en haalbaarheid van een nieuw Filmhuis goed kan inschatten.

Op 27 juni 2016 is door de gemeente Leiden en de stichting een koopovereenkomst getekend voor de betreffende gronden. De economische haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling is hiermee gewaarborgd.

Oude Singel 28

Het bestemmingsplan 'Oude Singel 28' wordt gemaakt om een onwenselijke situatie te voorkomen, daarvoor wordt de aanduiding die horeca toestaat weggehaald. Daarnaast wordt de tuin weer bestemd als tuin, waar de huidige situatie uitgaat van een mogelijke uitbreiding van het museum, dat blijkt niet nodig. De Oude Singel 28 is, ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan,in eigendom van de gemeente, het onttrekken van een aanduiding heeft geen financiële gevolgen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Binnenstad van 17 oktober 2019 had enkel als doel invulling te geven aan de opdracht van de Raad van State om met toepassing van de bestuurlijke lus een onderdeel uit het bestemmingsplan Binnenstad te herstellen (zie ook paragraaf 1.1 Aanleiding). Met dat bestemmingsplan zijn abusievelijk de bestemmingpslannen Kijkhuis en Oude Singel 28 wegbestemd.

Het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' heeft enkel als doel het juridisch - planologisch kader ter plaatse van de gronden van het Kijkhuis en Oude Singel 28 te herstellen. De rechten worden dus feitelijk overgenomen cf. de destijds onherroepelijke bestemmingsplannen Kijkhuis en Oude Singel 28.

Deze bestemmingsplannen zijn reeds eerder via de uitgebreide voorbereidingsprocedure ter inzage gelegd en precies die oude situatie herleeft voor de betreffende planonderdelen. Belanghebbenden hebben reeds hun bezwaren in een uitgebreide voorbereidingsprocedure naar voren kunnen brengen, waardoor het nu volgen van de reguliere procedure hen niet benadeelt. De vaststelling van het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' volgt als in feite ook uit de bestuurlijke lus waarin een opdracht is gegeven - zonder toepassing van afd. 3.4 Awb om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

Gezien het bovenstaande wordt bij het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gelaten en direct over gegaan tot vaststelling.

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Binnenstad 1e partiele herziening' zal dit ter inzage worden gelegd voor beroep.