direct naar inhoud van 3.1 Ruimtelijk
Plan: Roomburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00088-0301

3.1 Ruimtelijk

3.1.1 Europees en nationaal
3.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgevan bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. De stad Leiden behoort tot het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland.

In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. In het gebied rond Leiden zal 10% van de uitbreidingsopgave gerealiseerd moeten worden.

Leiden behoort met het Bio Science Park tot één van de economische pijlers in de Zuidvleugel. Een goede onderlinge verbinding met de andere economische pijlers in het gebied (Rotterdam, Den Haag en de Greenports) en goede achterlandverbindingen is nodig om het vestigingsklimaat in de Zuidvleugel te versterken.

De economische kracht van de Zuidvleugel kan worden vergroot als de steden Rotterdam en Den Haag meer als metropoolregio zouden functioneren. Door verschillende steden beter te verknopen en de economisch belangrijke gebieden beter te ontsluiten inclusief (internationale) achterlandverbindingen wordt de ruimtelijk-economische structuur van de regio versterkt.

3.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het kabinet heeft een ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stigente 'nee' bepaling.

3.1.1.3 Structuurvisie Randstad 2040

In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord.

Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie in de Randstad. De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheidt van andere Europese stedelijke regio's.

Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de langere termijn. Deze leidende principes zijn:

  • leven in een veilige klimaatbestendige en groenblauwe delta
  • kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood
  • wat internationaal sterk is, sterker maken
  • krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid
3.1.1.4 Europese kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

3.1.1.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wm bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren).

De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet Milieubeheer (Wm).

3.1.1.6 Nationaal Waterplan 2009-2015

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de 'Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw'. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later werden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord heeft een bijdrage geleverd aan het Nationaal Waterplan.

Het Nationaal Waterplan beschrijft het nationale beleid ten aanzien van water en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft manieren waarop Nederland kan anticiperen op klimaatverandering en andere uitdagingen met betrekking tot de waterkwaliteit, waterhuishouding en grondwaterstand. In dit kader zijn projecten als Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken uitgerold, en worden zwakke plekken in de Nederlandse waterlinie gerepareerd. Het Nationaal Waterplan bevat een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009-2015 en een langetermijnvisie tot 2040.

3.1.1.7 Watertoets en waterparagraaf (2003)

Om mogelijke complicaties met wateroverlast bij ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te kunnen waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het nationale Watertoetsproces in het leven geroepen. De Watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die ervoor zorgt dat de waterbeheerder (het Hoogheemraadschap) in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming wordt betrokken. De Watertoets bevat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De vertaling van de resultaten van de Watertoets moet in een wettelijke vereiste waterparagraaf worden beschreven in elk bestemmingsplan.

De watertoets en overige voor de waterhuishouding van belang zijnde aspecten worden nader belicht in paragraaf 4.6.

3.1.1.8 Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. De belangrijkste doelstelling van het beleidskader is om van Nederland een duurzaam land te maken, waarin milieulasten worden verminderd. Daartoe stelt het marges op het gebied van CO2-uitstoot, luchtvervuiling, bodemvervuiling, geluidsoverlast en veiligheid. Een belangrijk speerpunt daarin is bijvoorbeeld de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen als wind- en zonenergie en het ontwikkelen van schonere vervoersmiddelen en productieprocessen.

Op het gebied van de ruimtelijke ordening stelt het Nationaal Milieubeleidsplan eisen aan de inrichting van het land, bijvoorbeeld met regelgeving over milieuzoneringen en het efficiënter inrichting van verkeersstromen om (auto)verkeer terug te dringen.

Milieukundige aspecten van onderhavig bestemmingsplan, zoals bodem, geluid en luchtkwaliteit, worden nader besproken in hoofdstuk 4.

3.1.1.9 Conclusie Rijksbeleid

Het bestemmingsplan past binnen de bovengenoemde beleidskaders.

3.1.2 Provinciaal en regionaal
3.1.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. Deze 'Visie op Zuid-Holland' vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte van de provincie Zuid-Holland en bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.

In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de Provinciale Structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:

  • concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Op de functiekaart van de Provinciale Structuurvisie is de woonwijk Roomburg en het ten oosten daarvan gelegen archeologische park aangeduid als “Stads- en dorpsgebied”. Het bedrijventerrein Roomburg is aangeduid als 'bedrijventerrein'. Park De Bult is aangeduid als "stedelijk groen" De bestaande spoorlijn Leiden-Utrecht is aangeduid als regionale railverbinding. Het Rijn-Schiekanaal is aangeduid als 'water' en 'provinciale vaarweg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00088-0301_0016.png"

Afbeelding 3.1: Uitsnede functiekaart 'Visie op Zuid-Holland'

Terwijl de functiekaart stuurt op het 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart (zie hieronder uitsnede) op het 'waar en welke'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00088-0301_0017.png"

Afbeelding 3.2: 'Uitsnede kwaliteitskaart 'Visie op Zuid-Holland'

Op de Kwaliteitskaart 2020 is, met uitzondering van het Rijn-Schiekanaal en park De Bult, het gebied aangeduid als 'stedelijk netwerk'. Het Rijn-Schiekanaal, dat de noordelijke grens van het plangebied vormt, is aangeduid als 'water'. De oever van het kanaal heeft op de kaart aanduiding 'groenblauw netwerk'. Park De Bult heeft de aanduiding 'stedelijk groen'.

Het bestemmingsplan 'Roomburg' betreft een conserverend bestemmingsplan en bestemd het bestaand gebruik. Dit gebruik is in overeenstemming met de provinciale structuurvisie en de op de functie- en kwaliteitskaart opgenomen aanduidingen.

3.1.2.2 Verordening Ruimte

Gelijk met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en weinig gemeentelijke beleidsvrijheid zich voor een regeling in een provinciale verordening.

Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.

In de Verordening Ruimte is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de bebouwingscontour. Het gebied kent op de kaart bij de verordening de volgende aanduidingen: 'bedrijventerrein', ' molenbiotoop' en 'regionale waterkering'. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aanduidingen.

Bedrijventerrein

Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Verordening Ruimte. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Om de ruimte voor bedrijventerreinen optimaal beschikbaar te houden zijn bedrijfswoningen uitgesloten. Er is, gezien de moderne communicatie- en beveiligingsmiddelen, geen noodzaak meer voor bedrijfswoningen .

Op de bedrijventerreinen die als 'bedrijventerrein' zijn aangeduid, moet in principe de hoogst mogelijke milieucategorie worden toegelaten. Hiervan kan worden afgeweken indien daartoe aanleiding bestaat in verband met toekomstige wenselijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn te vinden op de functiekaart van de provinciale structuurvisie.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden met een bedrijfsfunctie bestemd als 'bedrijventerrein'. In paragraaf 4.5.5 wordt nader ingegaan op de milieuzonering die is gehanteerd. Er wordt voldaan aan de regels van de Verordening Ruimte op dit gebied.

Molenbiotoop

Over een klein gedeelte van het bedrijventerrein Roomburg ligt een molenbiotoop. De provincie Zuid-Holland vindt het culturele erfgoed een belangrijke kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding van dit culturele erfgoed draagt bij aan versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie heeft in de Verordening Ruimte het toetsingskader uiteengezet waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hierin is ook het beleid met betrekking tot molenbiotopen opgenomen. In ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Voor traditionele windmolens moeten de windvang en het zicht op de molen voldoende zijn gegarandeerd. Daartoe dienen ruimtelijke plannen te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht/beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • als de molen ligt in het gebied buiten de bebouwingscontouren (kaart 1 van de Verordening) mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk/ beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel);
  • als de molen ligt in een gebied binnen de bebouwingscontour mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).

In voorliggend bestemmingsplan is deze regeling verwerkt. Op de verbeelding is voor het gebied binnen de molenbiotoop de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. In de regels zijn voor de gronden met deze aanduiding beperkingen gesteld voor wat betreft de hoogte van bebouwing en beplanting.

Regionale waterkering

Door het gehele plangebied ligt nog een regionale waterkering. De provincie Zuid-Holland heeft deze opgenomen in het kader van de waterveiligheid. In de provinciale Verodening is dan ook een regeling opgenomen die onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de regionale waterkeringen mogelijk maken. Deze regeling verplicht gemeenten ertoe in bestemmingsplannen de waterkering als zodanig te bestemmen en slechts andere bestemmingen toe te staan voorzover - ook met het oog op de zeespiegelstijging - er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. In het voorliggend bestemmingsplan is deze regeling verwerkt. Op de verbeelding heeft de regionale waterkering de aanduiding 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. In de regels zijn voor de gronden met deze aanduiding beperkingen gesteld ter bescherming van de waterkering.

3.1.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2010

De gemeente Leiden maakt deel uit van de regio Holland-Rijnland. De Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland is een beleidsdocument opgesteld door het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland. Op een lager ruimtelijk schaalniveau dan de Provinciale Structuurvisie schetst de Regionale Structuurvisie een beeld van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied dat zich uitstrekt tussen de gemeenten Noordwijk, Nieuwkoop, Rijnwoude en Voorschoten, waarin Leiden het stedelijke middelpunt is.

Op 24 juni 2009 is de definitieve versie van de Regionale Structuurvisie door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het gemeenschappelijk toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden hieraan getoetst. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, dan moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Science en ruimtevaarttechnologie.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. De bestaande ruimtelijke en functionele karakteristieken van het plangebied zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de regionale structuurvisie.

3.1.2.4 Regionaal Verkeer- en vervoerplan (2003)

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel "De Regio's Verbonden" wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtvelden van belang:

  • 1. Mobiliteit en ruimte; dit aandachtveld stelt de volgende doelen:
    • a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
    • b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
    • c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden;
  • 2. De fiets; dit aandachtveld stelt de volgende doelen:
    • a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
    • b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
  • 3. Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
    • a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet;
    • b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn.

Het regionale Verkeer en Vervoersplan is uitgewerkt in Uitwerkingsplannen. Het Uitwerkingsplan 2008-2015 benoemt de concrete acties en projecten voor de periode 2008-2010 met een doorkijk naar 2015. Het doel van het Uitwerkingsplan is het een afgewogen regionaal maatregelenprogramma verkeer en vervoer waar alle betrokken partijen achter staan en dat betaalbaar is en realistisch.

In het Uitvoeringsprogramma zijn projecten en aandachtsgebieden opgenomen variërend van concrete projecten die reeds gestart zijn of binnenkort starten, tot bestuurlijke toezeggingen en "zachte" aspirant projecten. Concreet voor Leiden zijn de verbreding van de A4, de Rijnlandroute en de Ringweg Oost belangrijke projecten.

Het Uitvoeringsprogramma stimuleert verder "Duurzaam veilig"-projecten (o.a. aanleg 30 km/u gebieden) en verkeerseducatie. Randvoorwaarde in het Uitvoeringsprogramma is het reeds in de ontwerpfase opnemen van een paragraaf over verkeersveiligheid in ruimtelijke plannen.

Het Uitvoeringsprogramma maakt zich sterk voor verbetering van fietsvoorzieningen in de vorm van het vervolmaken van een regionaal fietsnetwerk, het optimaliseren van het fietsnetwerk met name voor afstanden tot 7,5 km, het verbeteren van de overstapmogelijkheden tussen fiets en openbaar vervoer en het stimuleren van de fiets als alternatief voor de auto. Ook streeft het Uitvoeringsprogramma naar een versterking, verbetering en uitbreiding van het openbaar vervoer in de regio.

3.1.2.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015

De provincie legt haar waterbeleid vast in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan treedt op 1 januari 2010 in werking en gaat het huidige provinciale Waterhuishoudingplan vervangen, dat nu is opgenomen in het 'Beleidsplan Groen, Water en Milieu' (2006) en in het 'Grondwaterplan 2007-2013'. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.

3.1.2.6 Handreiking Watertoetsprocedure - Hoogheemraadschap van Rijnland

Het is belangrijk dat het waterbeleid zichtbaar wordt op de bestemmingsplankaarten en in de tekst van bestemmingsplannen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een digitaal beleidsdocument opgesteld dat erop gericht is richtlijnen te geven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen.

Het beleid bevat aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen de gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersystemen, het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen en samenwerking tussen de gemeenten en waterbeheerders.

Ten slotte bevat het beleidsstuk algemene principes omtrent het omgaan met water zoals het tegengaan van versnippering in het watersysteem en het realiseren van een biologisch gezond watersysteem, en beleidsuitspraken omtrent verschillende onderwerpen die met water te maken hebben, zoals de eisen aan waterbergingsystemen, de afvoercapaciteit, beperkingen aan het dempen van wateren en het vaststellen van het waterpeil.

3.1.2.7 Waterbeheerplan 4 '2010-2015'

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan 4 (WBP4) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Het WBP4 is te vinden op de website: www.rijnland.net.

3.1.2.8 Keur en Beleidsregels (2009)

Per 22 december 2009 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede de nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden)
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken)
  • Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net

3.1.2.9 Overig beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

3.1.2.10 Duurzaamheidsagenda 2011-2014

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda "Samenwerken en Verbinden". Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.

3.1.2.11 Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Het bestemmingsplan past binnen de bovengenoemde beleidskaders.

3.1.3 Gemeentelijk
3.1.3.1 Structuurvisie 2009-2025

Op 17 december 2009 heeft de Gemeenteraad van Leiden de Structuurvisie 2009-2025 vastgesteld.

De Structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden, stad van ontdekkingen. De structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de Leidse Structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de Leidse Structuurvisie.

De Structuurvisie gaat uit van het bestaande beleid. Het is niet de bedoeling om oude discussies over te doen of nieuwe te starten. De uitgangspunten van Structuurvisie zijn de Ontwikkelingsvisie, het resultaat van de stadsgesprekken in 2004, en de Regionale Structuurvisie die het resultaat is van het regionale overleg over ruimtelijke prioriteiten voor de regio. Daarnaast zijn gesprekken gestart met partijen en partners in de stad om hun ruimtelijke ambities en verwachtingen voor de komende 15 jaar te inventariseren. Dat heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00088-0301_0018.jpg"

Afbeelding 2.3: Uitsnede structuurvisiekaart

Op de structuurvisiekaart Leiden 2025 zijn het bedrijventerrein en de woonwijk Roomburg aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Voor deze gebieden is in de structuurvisie het beleid geïntegreerd zoals het is opgenomen in de Boomgaard van Kennis. Dit beleid is met de structuurvisie opnieuw vastgesteld.

Park De Bult en park Matilo zijn op de kaart aangeduid als regionale groenstructuur. In park Matilo is in verband met de ontwikkeling van dit park de aanduiding cultureel recreatief stedelijke voorziening opgenomen.

Het Rijn-Schiekanaal en de oever ervan heeft de aanduiding ecologische recreatieve verbinding gekregen, omdat deze onderdeel uitmaakt van de groenblauwe oostflank. Binnen dit gebied is de opgave om een continue groene recreatieve route te maken van de Boterhuispolder naar de Vlietlanden, waar ook aansluitende wijken goed op aantakken. Op die manier wordt het buitengebied als het ware de stad in worden getrokken.

De bestaande ruimtelijke en functionele karakteristieken van het plangebied zijn passend binnen de structuurvisie. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en legt de bestaande karakteristieken van het plangebied vast. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de structuurvisie.

3.1.3.2 Boomgaard van Kennis

Op de punten die in de Structuurvisie zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied' is het beleid dat is opgenomen is het Structuurplan van Leiden 'Boomgaard van Kennis' van toepassing. Deze is vastgesteld in 1995, en beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leiden. Het is bedoeld als een sturingskader voor op te stellen bestemmingsplannen.

De drie pijlers zijn de versterking van de kennisintensieve werkgelegenheid, het gebruik van de monumentale binnenstad, en het bieden van gevarieerde woonmilieus. Hier is geconstateerd dat in het stedelijk gebied van Leiden nagenoeg geen ruimte meer is voor geschikte bouwlocaties. Bij het (voornamelijk) binnenstedelijk realiseren van (woning)bouwopgaven wordt dus gestreefd naar doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de stedenbouwkundige vervlechting en ruimtelijke kwaliteit.

Het voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan, wat slechts het voorzetten van de bestaande functies mogelijk maakt. Het is in overeenstemming met het beleid uit 'Boomgaard van Kennis'.

3.1.3.3 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'

In 2004 is een gemeentelijke ontwikkelingsvisie verschenen waarin een toekomstbeeld wordt geschetst van de stad Leiden. De kwaliteiten van de stad worden benoemd, evenals de kansen en de bedreigingen. De historie, de ligging en de levendigheid zijn duidelijke kwaliteiten. Daarnaast valt op dat de Leidse bevolking jong is en een goed opleidingsniveau heeft. Anderzijds is de stad nagenoeg volgebouwd, met als gevolg: spanning op de woningmarkt en beperkte ruimte voor wonen, werken en recreëren.

In het plangebied wordt de beperkte ruimte reeds intensief gebruikt. Het onderhavige plan zal dit intensieve gebruik voortzetten, uitbreiden en meer effectiviteit introduceren.

3.1.3.4 Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan (GVVP), Leiden, Stad in beweging (2006)

Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu en in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn er diverse inspanningen nodig.

Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden nu nog verwerkt is in een scala aan deelplannen is dit integraal verkeers- en vervoersplan opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangeven, komen alle vervoerwijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Nadrukkelijk is daarbij gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst.

Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen én de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd én een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van die mobiliteit.

Er wordt sterk ingezet op behoud en verbetering van het aandeel langzaam verkeer in de verplaatsingen in de stad en toekomstige mobiliteitsgroei wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan adequaat openbaar vervoer. De parkeerstrategie zet in op ontlasting van de binnenstad en opvang aan de stadsrand (P&R, transferia).

Zowel op korte als langere termijn leveren vervoers- en verkeersmanagementmaatregelen een bijdrage aan de oplossing. De strategie is uitgewerkt in een vijftal samenhangende thema's: mobiliteit, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, leefbaarheid en randvoorwaarden.

3.1.3.5 Kadernota bereikbaarheid

De Kadernota bereikbaarheid is door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld op 29 mei 2009. Hierin worden ontwikkelingsplannen ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden voorgesteld. Ook wordt een lange termijn visie bereikbaarheid (2025) gepresenteerd. In deze visie wordt geschetst hoe het verkeerssysteem in Leiden het best georganiseerd zou kunnen worden met als doel om de stad op de lange termijn optimaal te kunnen ontwikkelen en bereikbaar te houden. Een hoofddoelstelling van Leiden is om verkeer van en naar de stad mogelijk te maken met goede routes en heldere parkeercirculatie en daarmee doorgaand verkeer door het historische centrum te beperken. Dat betekent dat het aantal doorgaande autobewegingen in de binnenstad zo veel mogelijk teruggebracht dient te worden. Uitgangspunt is dat de binnenstad voor bevoorrading - en bestemmingsverkeer (bewoners) goed bereikbaar moet blijven. Om deze doelstelling te bereiken zijn aan de rand van de binnenstad parkeergarages nodig en dienen de routes door het centrum onaantrekkelijk voor doorgaand autoverkeer te worden. Het terugdringen van het autoverkeer door de binnenstad kan gerealiseerd worden door het aanleggen van een ringstructuur om de binnenstad.

De fiets speelt ook een belangrijke rol in het Leidse verkeerssysteem. Een andere doelstelling is om die rol minimaal te handhaven. De beste kansen hiertoe dienen zich aan door voldoende fietsvoorzieningen in te bedden binnen andere ontwikkelingen. Zo wordt binnen infrastructurele projecten de fiets gefaciliteerd: binnen het dwarsprofiel wordt voorzien in veilige fietsvoorzieningen en daar waar hoofdroutes van het autoverkeer die van fietsverkeer kruisen wordt in principe voorzien in een ongelijkvloerse kruising. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden eisen gesteld aan de mogelijkheden tot het stallen van fietsen. Ontwikkelingen gaan niet ten koste van bestaande stallingsgelegenheid: bij het vervallen van plaatsen wordt compensatie, zowel ruimtelijk als financieel binnen de ontwikkeling meegenomen, vermeerderd met de extra stallingsbehoefte die de ontwikkeling genereert.

3.1.3.6 Waterplan Leiden (2007)

Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en anderen te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2007-2010 met gezamenlijke maatregelen. Het Waterplan Leiden is de vertaling van het Waterbeheerplan 'Waterwerk Rijnland 2006-2009' voor het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Leiden, met specifiekere richtlijnen.

Omdat het Europese, nationale, provinciale en regionale waterbeleid zijn vertaald in beleid toegespitst op de unieke watersituatie in de gemeente Leiden vormt het Waterplan Leiden het belangrijkste en meest concrete beleidskader voor alles gerelateerd aan waterbeheer. Daarnaast zijn doelstellingen uit eerder gemeentelijk beleid, zoals het Gemeentelijk RioleringsPlan, in het kader verwerkt. Naast algemene doelstellingen, zoals het streven naar schoner en gezonder water, een grotere veiligheid rondom water en een werkend afwaterings- en wateropvangsysteem, zijn in het document boezemgebieden en boezemwatergangen benoemd. Voor boezemgebieden en afzonderlijke peilgebieden geldt de zogenaamde 15%-compensatie-regeling voor het verharden van onverhard terrein over oppervlaktes groter dan 500m2. Voor boezemwatergangen geldt een instandhoudingsbeleid en opgestelde regels ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.

3.1.3.7 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)

Het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. De technische uitwerking vindt plaats in operationele plannen. Elke 5 jaar wordt door de gemeente een nieuw GRP gemaakt. Het GRP wordt vastgesteld door de gemeenteraad. In het GRP tot aan 2013 ligt het accent onder meer op milieuhygiënische verbeteringen (terugdringen overstort) en aanleg van een verbeterd gescheiden rioolstelsel, dat voorziet in de scheiding van hemelwater en afvalwater.

3.1.3.8 Gemeentelijke grondwaternota

De zorg voor de kwaliteit en hoeveelheden grondwater is opgedragen aan de provincie. Wettelijk is echter niet geregeld wie welke taak heeft in het stedelijk grondwaterbeheer. In de grondwaternota wordt, vooruitlopend op een wettelijke regeling voor het grondwater, aangegeven hoe in Leiden met de problematiek (grondwateroverlast) wordt omgegaan. De nota heeft tot doel om na te gaan of grondwateroverlast een probleem vormt of kan gaan vormen en zo nodig maatregelen te treffen opdat oplossingen worden geboden en problemen in de toekomst voorkomen kunnen worden.

3.1.3.9 Handleiding Watertoets Leiden

De 'Handleiding Watertoets Leiden'. Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen' (2008) geeft alle betrokkenen bij ruimtelijke plannen in Leiden meer duidelijkheid hoe praktisch om te gaan is met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Gebruik van deze handleiding en met name het stappenplan inclusief de invullijst versnelt het planproces. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden, wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.

3.1.3.10 Nota fietsers opstappen

Het doel van de nota is het bevorderen van het fietsgebruik voor afstanden tussen de 0 en 5 kilometer. Leiden kent een hoofdfietsnet en een onderliggend net. Het hoofdfietsnet bestaat uit zogenaamde corridors en hoofdfietsroutes.

3.1.3.11 Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan past binnen de bovengenoemde beleidskaders.