Plan: | Roomburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00088-0301 |
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd.
In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het “overgangsbeleid” uit het Besluit bodemkwaliteit. Voorlopig blijft het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht, op termijn zal dat worden aangepast.
Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
Het één op één beleid” behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.
Door de Omgevingsdienst is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens binnen het plangebied. Het plangebied is opgeknipt in drie hoofdbestemmingen, te weten: bedrijven (westelijk deel), groen (centraal (De Bult)) en oostelijk deel (Matilo) en wonen (centraal, (woonwijk Roomburg)). Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen. De informatie is afkomstig uit de volgende archieven:
Bodeminformatiesysteem
Binnen de hoofdbestemming bedrijven (westelijk deel) zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Op de onderzochte percelen zijn geen ernstige verontreinigingen aangetroffen. Een deel van deze hoofdbestemming is niet onderzocht.
Binnen de hoofdbestemming groen (centraal (De Bult)) bevindt zich de voormalige vuilstort De Bult. Vanaf 2002 is in De Bult een beheersmaatregel aanwezig. Door het onttrekken van grondwater uit De Bult wordt de grondwaterstand in het stort lager gehouden dan in de omgeving. Hierdoor wordt voorkomen dat (verontreinigd) grondwater zich verspreidt naar de omgeving. De werking van de beheersmaatregel wordt jaarlijks gerapporteerd.
De Bult is voorzien van een deklaag van 0,2 tot 1,0 meter dik. Bij de geplande herinrichting in 2012 zal de deklaag worden opgehoogd naar 0,5 tot 1,0 meter. Alvorens in deze deklaag wordt gegraven, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag van de Omgevingsdienst West-Holland.
Binnen de hoofdbestemming groen (oostelijk deel Matilo) en wonen (centraal, (woonwijk Roomburg)) zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken en saneringen uitgevoerd. In het algemeen geldt dat op de onderzochte percelen geen ernstige verontreinigingen meer aanwezig zijn. Voor het oostelijk deel (Matilo) en het woonwagenterrein geldt dat niet in de oorspronkelijke bodem mag worden gegraven vanwege de archeologische waarde. Zowel op de locatie Matilo als het woonwagenterrein is een bodemlaag van minimaal 50 centimeter aangetroffen. Alvorens in deze deklagen wordt gegraven, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag van de Omgevingsdienst West-Holland.
De Omgevingsdienst verwacht ten aanzien van het bodeminformatiesysteem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Tankinformatiesysteem
Verspreid binnen de hoofdbestemming bedrijven (westelijk deel) is een aantal tanks aanwezig. Deze tanks worden binnen de milieuvergunning gecontroleerd. Indien er problemen zijn, zullen er maatregelen door de eigenaren moeten worden getroffen.
Binnen de hoofdbestemmingen groen (centraal (De Bult)) en het oostelijk deel (Matilo) en wonen (centraal, (woonwijk Roomburg)) zijn geen ondergrondse tanks aanwezig. Diverse tanks behorende bij het voormalige kassengebied zijn conform KIWA-richtlijnen/BOOT gesaneerd.
De Omgevingsdienst verwacht ten aanzien van het tankinformatiesysteem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Historisch bedrijvenbestand
Binnen het plangebied zijn bedrijven (met name kassen) aanwezig geweest die potentieel verdacht zijn op het veroorzaken van bodemverontreiniging. De locaties zijn voldoende onderzocht.
De Omgevingsdienst verwacht ten aanzien van het historisch bedrijvenbestand geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De aangetroffen bodemkwaliteit vormt geen belemmering bij de huidige bestemmingen binnen het plangebied. In het algemeen geldt dat een actueel bodemonderzoek (niet ouder dan 5 jaar) noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning (ten behoeve van bouw) of graafwerkzaamheden. Dit geldt ook voor dit gebied. Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Omdat op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de bedrijven.
Geluidsnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidsbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Milieudienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Milieudienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.
Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Wegverkeerslawaai
Binnen dit bestemmingsplan hebben alleen de wegen op het bedrijventerrein een geluidzone zoals bedoeld in de Wgh. De wegen in de woonwijk Roomburg hebben een maximumsnelheid van 30 km/uur, hebben derhalve geen geluidszone en vallen buiten het regime van de Wgh.
Het plangebied ligt aan de zuidelijke zijde deels binnen de geluidszone van de Rijksweg A4 en de Willem van der Madeweg. De A4 heeft een geluidszone van 600 meter aan weerszijden van de weg. De Willem van der Madeweg heeft een geluidszone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Aan de noordzijde ligt een deel binnen de geluidszone van de Kanaalweg. Deze weg heeft een geluidszone van 200 meter.
Binnen het plangebied zijn geen woningen die staan vermeld op een zogenaamde A-lijst. Dit is een lijst met woningen die (eventueel) voor subsidie van geluidwerende gevelvoorzieningen in aanmerking komen.
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan waarbinnen de zone van wegen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Akoestisch onderzoek voor wegverkeerlawaai kan daarom achterwege blijven.
Railverkeerslawaai
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) worden regels en normstellingen gegeven ten aanzien van geluid van treinen. Bij spoorlawaai verschilt de breedte van de zone per traject. Deze zone is onder meer afhankelijk van de intensiteit, het type treinen (het emissiegetal) en de bovenbouw.
Voor het spoortraject Leiden-Utrecht geldt een zone van 300 meter. Dit betekent dat een deel aan de westzijde van het plangebied binnen de geluidzone van het spoor valt. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de spoorzone kan het akoestisch onderzoek voor railverkeerslawaai achterwege blijven.
Industrielawaai
Het plan is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein.
Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan waarbij geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied kan geluidhinder optreden als gevolg van weg- en railverkeer. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Milieudienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteitplan Leiden
Naar aanleiding van de jaarlijkse rapportages luchtkwaliteit van de gemeente Leiden is een Luchtkwaliteitplan 2005-2010 opgesteld.
Deze planperiode is afgerond en het plan is geëvalueerd. De luchtkwaliteit in Leiden voldoet nog niet overal aan de grenswaarden daarom is een luchtkwaliteitplan 2011-2014 in voorbereiding . Dit nieuwe luchtkwaliteitplan valt onder de paraplu van de duurzaamheidagenda 2011-2014.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Derhalve is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechterd, of dat deze vallen in de NIBM-categorie. Teneinde een inschatting te maken van de actuele luchtkwaliteit binnen het plangebied is de digitale monitoringstool geraadpleegd uit het NSL.
Wegen met hoge concentraties stikstofdioxide en fijn stof in dit plangebied zijn onder andere de Willem van der Madeweg en de Hoge Rijndijk. Uit de monitoringstool blijkt voor 2011 voor de Willem van der Madeweg concentraties stikstofdioxide 40,0 µg/m3 en voor fijn stof 25,7 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek), voor de Hoge Rijndijk concentraties stikstofdioxide 38,5 µg/m3 en voor fijnstof 27,0 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en in de rest van het bestemmingsplangebied zijn de concentraties lager. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst lager worden. De concentratie stikstofdioxide in 2015 voor het gehele plangebied zal dus beduidend lager zijn dan 40 µg/m3. Daarmee wordt voldaan aan de wetgeving.
Dit bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Daarom is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico: Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI).
Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI).
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 4 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de regels van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van het college van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding van een bestemmingsplan worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Vervoer over de weg
Voor het transport over de weg is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd : de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. De veiligheidszone is zodanig gekozen dat rekening houdend met de gebruiksruimte het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand '0' is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico vanwege dat vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.
Voor het Basisnet moet voor de berekening van het groepsrisico worden uit gegaan van de in bijlage 5 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers. Deze vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de gebruiksruimte voor het vervoer over het Basisnet . De in bijlage 5 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 5 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof die over de betreffende weg wordt vervoerd met de grootste 1% letaliteitsgrens.
Provinciaal
De provincie Zuid-Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze Omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers ).
Afbeelding 4.3: Het groepsrisicodiagram
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
In het plangebied ligt één risicobron namelijk een deel van de hogedruk aardgasleiding W-535-11. In de omgeving van het plangebied zijn twee risicobronnen aanwezig, respectievelijk de A4 en de N11.
Rijksweg A4
Het plangebied ligt op 60 meter van de A4. Een deel van het plangebied ligt daarmee binnen het effectgebied van een calamiteit met een LPG tankwagen en ook binnen de 200 meter zone waar volgens de Circulaire Rnvgs ruimtelijke beperkingen mogelijk zijn voor het gebruik.
Voor bestemmingsplan A4W4 in de gemeente Leiden heeft adviesbureau Cauberg Huygen een risicoberekening uitgevoerd voor de A4 (rapport 20101140-03, 4 november 2010 ). In die berekening is het volledige plan voor de Meerburgerpolder in Zoeterwoude, zoals dat destijds bekend was opgenomen. De plannen van de gemeente Zoeterwoude in de Meerburgerpolder zijn inmiddels gewijzigd en nog niet in een bestemmingsplan vastgelegd. Daarom heeft de Omgevingsdienst West-Holland voor bestemmingsplan Roomburg een aanvullende berekening gemaakt. Het rapport en de aanvullende berekening zijn terug te vinden in Bijlage 2.
Veiligheidszone en Plasbrandaandachtsgebied
De A4 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: de veiligheidszone en het plasbrandsaandachtsgebied (PAG).
In tabel 4.2 zijn de veiligheidsafstanden weergeven die gelden voor de A4.
Traject | Veiligheidszone (m) | PAG (30 meter) |
Knooppunt Prins Clausplein – Zoeterwoude Dorp | 13 | Ja |
Zoeterwoude Dorp – Zoeterwoude Rijndijk | 12 | Ja |
Zoeterwoude Rijndijk – knooppunt Burgerveen | 0 | Ja |
Tabel 4.2: Veiligheidszones en plasbrandsaandachtsgebied (PAG)
Het plangebied ligt buiten de veiligheidszones en het PAG.
Groepsrisico
Voor de berekening van het groepsrisico moet worden uit gegaan van de in bijlage 5 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers.
Traject A4 | GF3 |
Knooppunt Prins Clausplein – Zoeterwoude Dorp | 4000 |
Zoeterwoude Dorp – Zoeterwoude Rijndijk | 2163 |
Zoeterwoude Rijndijk – knooppunt Burgerveen | 2162 |
Tabel 4.3: Aantallen GF3 transporten A4
Het bestemmingsplan 'Roomburg' is een conserverend bestemmingsplan. De hoogte van het groepsrisico verandert dus niet. In tabel 4.4 zijn het groepsrisico en het maximaal aantal slachtoffers weergegeven voor het kilometervak met het hoogste groepsrisico.
Situatie Meerburgerpolder | GR (x oriëntatiewaarde) | Max. aantal slachtoffers |
Huidige situatie | 0,186 | 427 |
Tabel 4.4: groepsrisico voor kilometervak met hoogste GR.
Het groepsrisico ligt in de huidige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde in zone 3 van het groepsrisicodiagram van de Omgevingsvisie.
Overige gevaarlijke stoffen
Over de A4 worden behalve GF3 stoffen ook andere gevaarlijke stoffen getransporteerd:
Stofcategorie | Effectafstanden (m) |
LF1 | 45 |
LF2 | 45 |
LT1 | 730 |
LT2 | 880 |
LT3 | > 4000 |
GF3 | 355 |
Tabel 4.5: Overzicht stoffen en effectafstand, bron: concept Handleiding Risicoanalyse Transport
Het bestemmingsplan 'Roomburg' ligt behalve in het effectgebied van een LPG (GF3) calamiteit, ook in het effectgebied van toxische stoffen (LT1, LT2 LT3) en gedeeltelijk in het effectgebied van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2).
In de groepsrisicoverantwoording moet, behalve met GF3 stoffen, ook rekening worden gehouden met brandbare vloeistoffen en giftige vloeistoffen.
Rijksweg N11
De locatie ligt op circa 200 meter van de N11. Dit is binnen het effectgebied van een calamiteit met een LPG tankwagen.
Plaatsgebonden risico
Voor de N11 geldt geen veiligheidszone, maar wel een PAG van 30 meter. De planlocatie ligt op grotere afstand van de N11.
Groepsrisico
Adviesbureau AVIV heeft een groepsrisicoberekening voor de N11 uitgevoerd. Deze risicoberekening is terug te vinden in Bijlage 3. Volgens deze berekening bedraagt het groepsrisico in de bestaande situatie 0,009 maal de oriëntatiewaarde. Het maximale aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 98. Het groepsrisico ligt in zone 4 van het groepsrisicodiagram. In de paragraaf groepsrisicoverantwoording wordt hierop teruggekomen.
Overige gevaarlijke stoffen
Over de N11 worden, behalve GF3 stoffen zoals LPG, ook brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en giftige stoffen (LT1, LT2), zie hiervoor de voorgaande paragraaf over de rijksweg A4.
Hoge druk aardgasleiding W535-11
De locatie ligt in het effectgebied van de aardgasleiding. Voor bestemmingsplan A4/W4 heeft adviesbureau Cauberg Huygen een risicoberekening uitgevoerd voor de aardgasleiding (rapport 20101140-03, 4 november 2010). In die berekening is het volledige plan voor de Meerburgerpolder, zoals dat destijds bekend was, opgenomen. De plannen van de gemeente Zoeterwoude in de Meerburgerpolder zijn inmiddels gewijzigd en nog niet in een bestemmingsplan vastgelegd. De Omgevingsdienst West-Holland (v/h Milieudienst West-Holland) heeft daarom een aanvullende berekening gemaakt. Voornoemd onderzoek en de aanvullende berekening zijn te vinden in Bijlage 4.
Plaatsgebonden risico
De contour voor de PR grenswaarde (PR = 10-6) ligt op de leiding. De locatie voldoet aan de grenswaarde voor het PR.
Belemmeringenstrook
Binnen de belemmeringenstrook zijn geen objecten aanwezig.
Groepsrisico
Volgens de berekening van Omgevingsdienst is het groepsrisico veroorzaakt door gasleiding W535-11 in het plangebied kleiner dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Bestemmingsplan 'Roomburg' is een conserverend bestemmingsplan. De hoogte van het groepsrisico verandert niet door dit bestemmingsplan. Het groepsrisico ligt in zone 4 van het groepsrisicodiagram. In de paragraaf groepsrisicoverantwoording wordt hierop teruggekomen.
Bestemmingplan 'Roomburg' is een conserverend bestemmingsplan, nieuwbouw en nieuwe bestemmingen zijn niet gepland. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe. In deze situatie is een groepsrisicoverantwoording niet verplicht. Omdat in het verleden nooit een beoordeling van externe veiligheidssituatie is uitgevoerd, wordt in deze paragraaf toch ingegaan op de veiligheidssituatie om na te gaan of hetgeen geconserveerd wordt voldoet aan de uitgangspunten van het externe veiligheisbeleid en of maatregelen nodig zijn om de veiligheidssituatie te verbeteren.
In de Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland is een beslismodel opgenomen op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram). Uit het beslismodel blijkt onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
N11 en hoge drukgasleiding W535-11
Het groepsrisico van de N11 en de hogedruk aardgasleiding W535-11 ligt in zone 4 van het groepsrisicodiagram. Volgens de Omgevingsvisie externe veiligheid is de ontwikkeling dan zonder meer toegestaan en zijn risicoreducerende maatregelen niet noodzakelijk. De externe veiligheidsaspecten bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en alarmering verdienen nog wel aandacht.
Rijksweg A4
Het groepsrisico van de A4 ligt in zone 3 van de Omgevingsvisie. Voor de groepsrisicoverantwoording betekent dit het volgende. Activiteiten die een toename van het groepsrisico veroorzaken worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Over de A4 worden behalve LPG (GF3) ook andere gevaarlijke stoffen getransporteerd:
In de groepsrisicoverantwoording moet, behalve met LPG, ook rekening worden gehouden met brandbare vloeistoffen en giftige vloeistoffen. Hierbij moet aandacht zijn voor brandbestrijding, zelfredzaamheid en alarmering.
1. Redelijkerwijs te treffen risicoreducerende maatregelen
- Bronmaatregelen
De gemeente heeft geen middelen ter beschikking om het transport van gevaarlijke stoffen te beïnvloeden. De A4 en de N11 maken deel uit van het Basisnet Weg, het hoofdtransportnet voor gevaarlijke stoffen. De gebruiksruimte voor deze wegen is vastgelegd in de Circulaire Rnvgs.
- Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen
Een andere optie is het nemen van maatregelen aan de gebouwen, in het ontwerp en de constructie, en in het plangebied.
Dit plan is conserverend van aard, nieuwbouw, nieuwe functies of bestemmingen zijn niet gepland. Verbeteren van de bestaande gebouwen is een ingrijpende maatregel, en niet meer een redelijkerwijs te treffen maatregel te noemen.
Desalniettemin kan nog naar mogelijkheden gekeken worden om de bereikbaarheid van het gebied en van de diverse bestemmingen in het plangebied te verbeteren, zie hiervoor paragraaf "Adequaat ingrijpen hulpdiensten: rampenbestrijding".
2. Adequaat ingrijpen hulpdiensten: rampenbestrijding
Verschillende punten zijn van belang vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding:
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
In het westelijk deel van het plangebied, bedrijventerrein Roomburg, is onvoldoende open water aanwezig. Wanneer primaire waterwinning niet voldoende is zal direct opgeschaald moeten worden naar tertiaire waterwinning. Het gevolg hiervan is dat een brand pas na ongeveer 1 uur offensief bestreden kan worden. Uiteraard kan dit ernstige gevolgen hebben voor het treinverkeer en het verkeer op de A4.
3. Informeren van bevolking: zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Incidenten die voor kunnen komen zijn een giftige wolk, een plasbrand en een Bleve. Een Bleve is een Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion' (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Dit is een soort explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt. Een Bleve kan voorkomen bij een houder die gevuld is met een stof die onder atmosferische omstandigheden een gas is maar onder druk een vloeistof is zoals LPG. De houder bevat dan een laag vloeistof met een laag gas erboven. Er wordt onderscheid gemaakt in een koude en een warme Bleve. Een koude Bleve ontstaat door het ineens vrijkomen van de gehele inhoud, bijvoorbeeld door een aanrijding en daaropvolgende ontsteking van het uitstomende gas. Bij een warme Bleve bezwijkt de tankauto door opwarming door een externe bron.
In geval van een toxische wolk dienen personen binnen te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten.
Bij een calamiteit met een LPG tankwagen op de A4 of de N11 moeten de aanwezige personen het invloedsgebied zo snel mogelijk ontvluchten. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier geen tijd voor.
In het gebied zijn diverse functies aanwezig: bedrijventerrein, wonen en maatschappelijke functies. Van het overgrote deel van de aanwezigen in het plangebied mag verondersteld worden dat deze in overgrote meerderheid het gebied zelfstandig kunnen verlaten. In het plangebied zijn maatschappelijk bestemmingen met verminderd zelfredzame en organisatie afhankelijke personen aanwezig, zoals bijvoorbeeld groepswoningen voor gehandicapten, personen met een verstandelijke beperking, een brede school en naschoolse opvang.
De aanwezige personen moeten geïnformeerd zijn over wat te doen bij een calamiteit. Bedrijven en de eerder genoemde maatschappelijke instellingen kunnen hierin voorzien door een ontruimingsplan of een bedrijfsnoodplan op te stellen, als zij daar nog niet de beschikking over hebben.
De aanwezigen moeten voldoende mogelijkheden hebben om het gebied te verlaten in een richting van de risicobron vandaan. In de huidige situatie is dat het geval.
Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Het groepsrisico ligt voor zowel de A4, de N11 als de hogedrukaardgasleiding W535-11 onder de oriëntatiewaarde.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat het hoogste berekende groepsrisico veroorzaakt wordt vanwege de A4; het groepsrisico bedraagt 0,186 maal de oriëntatiewaarde. Het berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bedraagt 427. De bepalende calamiteitscenario's zijn het ontstaan van een Bleve en het vrijkomen van toxische stoffen.
De bedrijven of de objecten met een maatschappelijke functie (NSO, zorginstellingen) moeten de beschikking hebben over een bedrijfsnoodplan of ontruimingsplan waarbij duidelijk moet worden aangetoond dat de BIO (Bouwkundig, Installaties en de Organisatie) in harmonie met elkaar zijn. Indien dat niet het geval is moeten zij deze plannen alsnog opstellen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.
Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
categorie | rustige woonwijk | gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
Tabel 4.6: Richtafstanden, bron VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk.
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
In Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is een inventarisatie opgenomen van alle bij de Omgevingsdienst bekende bedrijven in het plangebied. Hieruit blijkt dat er op bedrijventerrein Roomburg één bedrijf zit met een milieucategorie hoger dan 4 (Bas Neon BV). Verder bevinden er zich 10 bedrijven met een categorie hoger dan 3. Het merendeel bestaat uit bedrijven met een categorie 1 en/of 2.
Voor zover bij de Omgevingsdienst bekend geven geen van de bedrijven hinder voor woningen in de omgeving of omgekeerd.
Er zijn binnen het bestemmingsplangebied 'Roomburg' geen knelpunten op het gebied van bedrijven en milieuzonering. De in het gebied aanwezige bedrijven vormen geen hinder voor de dichtstbijzijnde woningen en omgekeerd.
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda "Samenwerken en Verbinden". Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.
Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente Leiden voor duurzame stedenbouw. Het Beleidskader wordt toegepast bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 ha en koppelt de projectfasering aan een communicatietraject en inhoudelijke duurzaamheidambities. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities geformuleerd zijn. In een ambitietabel zijn deze ambities overzichtelijk weergegeven. Door alle ambities integraal af te wegen wordt het mogelijk de balans tussen PPP te optimaliseren. De ambities worden vertaald naar maatregelen en in het ontwerp geïntegreerd. Voor ruimtelijke plannen > 5 ha. kan het ontwerp doorgerekend worden met Duurzaamheid Prestatie van een Locatie (DPL) of er voldoende maatregelen zijn genomen om de geselecteerde ambities waar te maken. Met deze aanpak wordt duurzaamheid in het plan geborgd. Ten tijde van de ontwikkeling van Roomburg is een Ambitietabel en een DPL berekening zijn opgesteld. Deze kunnen bij de Omgevingsdienst worden opgevraagd. Zie ook www.mdwh.nl/rbds.
De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw > 10 woningen, utiliteitsbouw > 3000 m2 BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6,0, wat bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een score van 7,0 is de regionale ambitie en een score van 8 de ambitie voor gemeentelijke gebouwen. www.mdwh.nl/dubo.
Voor kleinere bouwprojecten informeert de gemeente initiatienemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor ondernemers zie www.mdwh.nl/dubo en voor particulieren: www.mdwh.nl/dubo/particulieren.
Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte.
In 2008 heeft de gemeente Leiden in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld.
Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent.
Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: 'Woningen'; 'Bedrijven', 'Duurzame energieproductie', 'Bouwers en projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit'. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen of 20.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 - 100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling. Voor dit gebied zijn de kansen voor CO2-reductie onderzocht. Het hele gebied is gasloos en van een stadsverwarmingsnet voorzien.
Voor de ontwikkeling van de woonwijk Roomburg is destijds het regionaal beleid duurzame stedenbouw toegepast. Zo is er voor de wijk een ambitietabel ingevuld. Met dit bestemmingsplan worden echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt het beleid van de gemeente Leiden met betrekking tot duurzame stedenbouw.