Plan: | Morskwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00078-0301 |
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)
Voor een groot aantal knelpunten kan nog niet aan de minimale milieukwaliteitcondities worden voldaan. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP 4) extra aandacht. Het gaat om gezondheidsverlies door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP 4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bebouwing, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.
Duurzaamheidsagenda
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. De agenda is op 15 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.
Duurzame stedenbouw
Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van een bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambitiesen andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebiedvan milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Onderdeel van het RBDS is een ambitietabel.
DuBoPlus-Richtlijn
De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw, waarbij de resultaten worden gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.
Algemeen
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige objecten waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter).
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden conform VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'
In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Een correctie is alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk. De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Hierdoor is op bestemmingsplanniveau een 'grofmazige' toetsing mogelijk. In het kader van de milieuwetgeving vindt een 'fijnmazige' toetsing plaats.
Onderzoeksresultaten
In onderhavig bestemmingsplan is tweedeling gemaakt voor wat betreft gebiedstypen. De Hoge Morsweg en de Vondellaan zijn getypeerd als gemengd gebied. Het overig deel van het plangebied is getypeerd als een rustig woonwijk. Dit is gebaseerd op de bestaande feitelijke situatie.
Binnen het plangebied liggen voornamelijk bedrijven uit categorie 1 en 2. Bedrijven met een hogere milieucategorie zijn weergegeven in de volgende tabel.
Overzicht bedrijven in plangebied met milieucategorie 3 of hoger
In bovenstaande lijst wordt duidelijk dat bij een aantal bedrijven de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen worden overschreden. Dit is onder andere het geval voor het bedrijf Akkerboom en Van der Meij:
Voor de scheepswerf van de gebr. Akerboom BV is een milieuvergunning van toepassing waarin de maximaal toelaatbare milieuhinder nader is gekwantificeerd.
Het adres Hoge Morsweg 132, bedrijf van der Mey, heeft een milieucategorie 3.2. In gemengd stedelijk gebied komt dit neer op 3.1 met een contour van 50 meter.
Ondanks het feit dat in lang niet alle gevallen aan de richtafstand wordt voldaan zijn er geen knelpunten bekend met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Algemeen
Wet op de ruimtelijke ordening
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is. Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.
Onderzoeksresultaten
De kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer sprake is van verontreiniging, kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Voor toekomstige bouwontwikkelingen dient daarom onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. Concreet betekent dit dat bij functiewijziging historisch onderzoek moet worden gedaan om de kans op bodemverontreiniging vast te stellen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie in het plangebied vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet direct mogelijk gemaakt. Om die reden hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Teneinde na te gaan of bij de huidige bestemmingen knelpunten op bodemgebied op zouden kunnen treden, is door de Omgevingsdienst West-Holland nagegaan in hoeverre er vanuit bodemoogpunt risicovolle bodemverontreinigingen aanwezig zijn in het plangebied.
Er is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens uit het plangebied. Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen.
Gebleken is dat van een groot deel van het plangebied de bodemkwaliteit niet bekend is. In het plangebied zijn een aantal locaties aanwezig waar sterke verontreinigingen met zware metalen (vnl koper, lood en zink) zijn aangetroffen, waarschijnlijk als gevolg van een stedelijke ophooglaag. Er bevinden zich in het gebied geen zogenaamde spoed locaties of locaties waar binnen een bepaalde termijn saneringen moeten worden uitgevoerd.
Verspreid over het plangebied is een aantal tanks aanwezig. Een groot aantal is conform KIWA-richtlijnen/ BOOT gesaneerd. Van andere tanks is geen informatie bekend.
In het plangebied zijn bedrijven aanwezig geweest die potentieel verdacht zijn op het veroorzaken van bodemverontreiniging. Historisch onderzoek en/of oriënterend onderzoek moet hier nog worden uitgevoerd. Andere locaties zijn bij bouwwerkzaamheden al wel onderzocht.
Gelet op bovenstaande zijn er geen locaties die 'met spoed' moeten worden gesaneerd.
Algemeen
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming van burgemeester en wethouders (via een omgevingsvergunning voor het afwijken). Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding van het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten en de mogelijkheden tot rampenbestrijding aan de orde (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs)
Voor het transport over de weg is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. De veiligheidszone is zodanig gekozen dat rekening houdend met de gebruiksruimte het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand '0' is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico vanwege dat vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.
Voor het Basisnet moet voor de berekening van het groepsrisico worden uit gegaan van de in bijlage 5 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers. Deze vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de gebruiksruimte voor het vervoer over het Basisnet . De in bijlage 5 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 5 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof die over de betreffende weg wordt vervoerd met grootste 1% letaliteitsgrens.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Onderzoeksresultaten
Door de Omgevingsdienst West-Holland zijn de externe veiligheidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied Morskwartier geinventariseerd.
Risicovolle inrichtingen
LPG-tankstation (Plesmanlaan 6)
De contouren voor de PR-grenswaarde liggen op resp. 35 meter (LPG vulpunt) en 25 meter (LPG reservoir). Aan de norm voor de PR grenswaarde wordt voldaan.
Het tankstation heeft maatregelen geïmplementeerd om het groepsrisico te beperken:
- LPG bevoorrading 's avonds en 's nachts tussen 21.00 uur en 06.00 uur,
- het 40 m3 LPG reservoir wordt tot maximaal de helft gevuld,
Deze maatregelen zijn vastgelegd in de milieuvergunning van 10 maart 2010, met nummer 2010010708. In de procedure voor deze milieuvergunning is de afweging gemaakt dat het groepsrisico door de implementatie van deze maatregelen tot een aanvaarbaar niveau kon worden teruggebracht. Het groepsrisico is door de maatregelen gereduceerd van een overschrijding van 2 maal de oriëntatiewaarde tot 0,7 maal de oriëntatiewaarde. Het maximum aantal dodelijke slachtoffers bedraagt volgens de berekening 400 personen.
IJshal Leiden (Vondellaan 41)
De ijshal heeft een ammoniak installatie van 2500 kg. Het plaatsgebonden risico rondom deze installatie is kleiner dan 10-6, deze installatie heeft geen PR 10-6 contour. Het groepsrisico is verwaarloosbaar en de grens van het invloedsgebied is niet relevant.
Transport van gevaarlijke stoffen
N206 (Dr Lelylaan, Haagse Schouwweg, Plesmanlaan tussen de Haagse Schouwweg en de A44)
Over de N206 worden brandbare vloeistoffen (categorie LF1 en LF2) en giftige vloeistoffen (categorie LT1 en LT2) getransporteerd. Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen van categorie LT2 reikt het effectgebied van de N206 tot 900 meter vanaf van de weg.
De N206 is in het routeringsbesluit van de gemeente Leiden niet aangewezen als een transportroute van gevaarlijke stoffen. Transport van LPG of andere stoffen van klasse GF3 is alleen toegestaan als de gemeente Leiden een ontheffing van het routeringsbesluit verleent.
Rijksweg A44
Over de A44 worden gevaarlijke stoffen van de categorieën: GF3, LF1 en LF2 getransporteerd. Het maximale effectgebied wordt bepaald door de gevaarlijke stoffen van klasse GF3.
Plesmanlaan (vanaf Haagse Schouwweg tot aan het LPG-tankstation)
Over de Plesmanlaan wordt LPG getransporteerd om het LPG tankstation aan de Plesmanlaan 6 te kunnen bevoorraden.
Risicoberekening
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de A44, de N206 en de Plesmanlaan heeft adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs bv (CHRi) een risicoberekening opgesteld (zie bijlage2 bij de toelichting). De contour voor de PR-grenswaarde van de A44, de N206 en de Plesmanlaan ligt op de wegas.
Het groepsrisico in het bestemmingsplangebied is in de huidige situatie 0,111 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico in de huidige situatie is het hoogst langs de Plesmanlaan.
Als rekening wordt gehouden met een toekomstige groei van het aantal LPG transporten, w.o de maximale gebruiksruimte voor de A44 (onderdeel van het Basisnet Weg) neemt het groepsrisico toe tot 0,195 maal de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico wordt niet veroorzaakt door nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied, maar door de toename van het aantal LPG transporten.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat alle risicovolle risicobronnen, zowel bedrijven als transportroutes, voldoen aan de PR grenswaarde.
- Het groepsrisico van het LPG tankstation is 0,7 maal de oriëntatiewaarde; het groepsrisico is in de procedure voor de milieuvergunning als acceptabel beoordeeld.
- De ijshal veroorzaakt geen groepsrisico.
- Het groepsrisico tgv het transport van gevaarlijke stoffen ligt onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico bedraagt in de huidige situatie 0,111 maal de oriëntatiewaarde. Als rekening wordt gehouden met een groei van het aantal LPG transporten bedraagt het groepsrisico 0,195 maal de oriëntatiewaarde.
Groepsrisicoverantwoording
Vanwege de aanwezigheid van het LPG tankstation aan de Plesmanlaan en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is een groepsrisicoverantwoording noodzakelijk. Adviesbureau CHRi en de Veiligheidsregio Hollands-Midden (VRHM) hebben adviezen uitgebracht voor de groepsrisicoverantwoording.
CHRi concludeert dat het groepsrisico acceptabel is, omdat het bestemmingsplan Morskwartier een conserverend bestemmingsplan is en het groepsrisico ruim onder de orientatiewaarde ligt.
Het advies van de VRHM gaat in op de aspecten calamiteitenbestrijding (bereikbaarheid, bluswatervoorziening), alarmering en zelfredzaamheid. De VRHM adviseert ook om het bestemmingsplan uitgebreid te toetsen aan de Omgevingsvisie externe veiligheid van de regio Holland Rijnland. Zie onderstaand.
Toetsing aan Provinciale Structuurvisie
In de Provinciale Structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie vraagt van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom een ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Het bestemmingsplan Morskwartier is een conserverend bestemmingsplan. Voor alle risicobronnen geldt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Geconcludeerd wordt dan ook dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met het provinciale beleid.
Toetsing aan Regionale Omgevingsvisie
De groepsrisicocurve van alle risicobronnen ligt in zone 3 van het beslismodel van de regionale omgevingsvisie van Holland Rijnland. De regionale omgevingsvisie stelt een drietal voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om een groepsrisico in zone 3 van het groepsrisicodiagram te kunnen accepteren:
1. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de brandweer en andere hulpdiensten om een calamiteit te bestrijden.
2. Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn genomen.
3. De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen staat in geval van een calamiteit.
Ad 1. Mogelijkheden voor de hulpdiensten om een calamiteit te bestrijden (bereikbaarheid en bluswatervoorziening)
Verschillende punten zijn van belang vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding:
Voor gebouwen geldt, dat:
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
Over het aspect rampenbestrijding heeft de VRHM als volgt geadviseerd:
- De bereikbaarheid van het plangebied wordt door de VRHM als voldoende beschouwd.
- Een aandachtspunt is de inrichting van de weg en het creëren van parkeerplaatsen genoemd: in beide gevallen moet rekening worden gehouden met de draaicirkel van de tankautospuit en de autoladder.
- De bluswatervoorzieningen moet inzichtelijk worden gemaakt (door de afdeling openbare veiligheid van de gemeente in samenwerking met de VRHM). Vervolgens moet worden besloten of vervolgstappen nodig zijn om de het gewenste brandveiligheidniveau te bereiken.
- De VRHM gaat ervan uit dat de meerderheid van de aanwezige personen in het plangebied zichzelf in veiligheid kan brengen als er een calamiteit plaatsvindt. Voor objecten, waarin zich verminderd zelfredzame personen bevinden, die afhankelijk zijn van de hulpdiensten, is extra aandacht nodig.
- De VRHM adviseert om de risico's te communiceren met de bewoners van het plangebied.
Het bestemmingsplan Morskwartier is een conserverend plan en het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde.
Ad 2. Redelijkerwijs te treffen maatregelen
Maatregelen kunnen onderverdeeld worden in ruimtelijke maatregelen, bouwkundige maatregelen en bronmaatregelen.
Een ruimtelijke maatregel is bijvoorbeeld een zodanige inrichting van het gebied dat het aantal personen en gebouwen rondom de risicobron beperkt blijft. Het aanleggen van voldoende toegangswegen zodat het gebied goed bereikbaar is, is ook een ruimtelijke maatregel.
Bouwkundige maatregelen zijn maatregelen aan de gebouwen. Welke bouwkundige maatregel effectief is hangt af van type calamiteit. Calamiteiten die voor kunnen komen in het plangebied zijn het ontstaan van een giftige wolk, een Bleve'' en een plasbrand.
BP Morskwartier is een conserverend bestemmingsplan. Ruimtelijke maatregelen en bouwkundige maatregelen aan gebouwen zijn ingrijpende maatregelen in een bestaande situatie. De gemeente Leiden beschouwt ruimtelijke maatregelen en bouwkundige maatregelen niet als redelijkerwijs toepasbaar.
Maatregelen aan de risicobron (bronmaatregelen) zijn beperkt beschikbaar.
A44: De A44 maakt deel uit van het hoofdtransportnet voor gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft geen middelen ter beschikking om het transport van gevaarlijke stoffen over de A44 te beïnvloeden.
N206: De gemeente heeft het transport van gevaarlijke stoffen over de N206 beperkt door de N206 niet aan te wijzen als een route voor het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen.
Plesmanlaan: De gemeente heeft een ontheffing verleend voor het transport van LPG naar het LPG tankstation aan de Plesmanlaan. De gemeente zou het transport van LPG over de Plesmanlaan kunnen beperken door deze ontheffing in te trekken. De gemeente heeft meerdere malen met de exploitant van het LPG tankstation onderhandeld over risicoreducerende maatregelen. Dit heeft geleid tot aanpassingen in de vergunning (zie paragraaf 3.1). De gemeente beschouwt daarom het intrekken of niet verlengen van de ontheffing voor LPG transport, wat de facto leidt tot beëindiging van de LPG verkoop, nu niet als een redelijkerwijs toepasbare maatregel.
Ad 3. Informatie aan aanwezige personen, alarmering en zelfredzaamheid
Via de website van de gemeente kunnen bewoners zich op de hoogte stellen van de risico's in de stad en hoe zij moeten handelen bij een noodsituatie. De gemeente geeft periodiek informatie over risico's met gevaarlijke stoffen via de pagina met gemeenteberichten in de lokale kranten. De informatiecampagnes over veiligheid worden in samenwerking met de VRHM uitgevoerd. De gemeente vindt de huidige wijze van informatievoorziening voldoende.
Incidenten die voor kunnen komen zijn het vrijkomen van een giftige wolk, een plasbrand en een Bleve. In geval van een toxische wolk dienen personen binnen te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten.
Bij een calamiteit met een LPG tankwagen moeten de aanwezige personen het invloedsgebied zo snel mogelijk ontvluchten. Het is daarom van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. Bedrijven en instellingen (zoals bv. scholen en verzorgingshuizen) hebben doorgaans de beschikking over een ontruimingsplan of bedrijfsnoodplan. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier geen tijd voor.
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en de omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van de aanwezigen in het plangebied mag verondersteld worden dat deze in overgrote meerderheid het gebied wel zelfstandig kunnen verlaten. Objecten waarin verminderd zelfredzame personen verblijven zoals bv. verpleeghuizen, basisscholen, en kinderdagverblijven zijn ook aanwezig in het plangebied. Dergelijke instellingen hebben iha de beschikking over noodplannen.
De VRHM geeft in haar advies aan dat de toegankelijkheid van het plangebied voldoende is. De hulpdiensten kunnen het plangebied en de diverse gebouwen in het plangebied bereiken en de aanwezigen hebben voldoende mogelijkheden om het gebied te verlaten in een richting van de risicobron vandaan.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Het groepsrisico is 0,11 maal de oriëntatiewaarde in de huidige situatie. Als rekening wordt gehouden met een toekomstige groei van het aantal LPG transporten, w.o de maximale gebruiksruimte voor de A44 (onderdeel van het Basisnet Weg) neemt het groepsrisico toe tot 0,195 maal de oriëntatiewaarde.
Het bestemmingsplan Morskwartier is een conserverend bestemmingsplan. Gezien de hoogte van het groeprisico vindt de gemeente het niet nodig aanvullende maatregelen te nemen om het groepsrisico te reduceren. De gemeente is op de hoogte van de risico's in het plangebied en vindt deze acceptabel.
Tevens zijn er enkele aandachtspunten benoemd. De geformuleerde aandachtspunten zijn niet allemaal ruimtelijk relevant en daarmee met dit bestemmingsplan oplosbaar. Wel wordt er in het kader van de besluitvorming kennisgenomen van deze aandachtspunten en waar mogelijk op andere beleidsterreinen een nadere invulling aangegeven.
Algemeen
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluid-hinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Omdat op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de bedrijven.
Geluidnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Milieudienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld , die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.
Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Onderzoeksresultaten
Wegverkeer
Binnen dit bestemmingsplan hebben de Plesmanlaan, Haagsche Schouwweg, Doctor Lelylaan, Smaragdlaan, Diamantlaan, Vondellaan (deels) een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidshinder.
Het plangebied ligt aan de noordelijke zijde deels binnen de geluidszone van de Rijksweg A44. De A44 heeft een geluidszone van 400 meter aan weerszijden van de weg.
Binnen het plangebied zijn geen woningen die staan vermeld op een zogenaamde A-lijst. Dit is een lijst met woningen die (eventueel) voor subsidie van geluidwerende gevelvoorzieningen in aanmerking komen.
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan, waar binnen de zone van wegen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Akoestisch onderzoek wegverkeer kan daarom achterwege blijven.
Railverkeer
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) worden regels en normstellingen gegeven ten aanzien van geluid van treinen. Bij spoorlawaai verschilt de breedte van de zone per traject. Deze zone is onder meer afhankelijk van de intensiteit, het type treinen (het emissiegetal) en de bovenbouw.
Voor het spoortraject Amsterdam-Den Haag geldt een zone van 700 m. Dit betekent dat een deel aan de oostzijde van het plangebied binnen de geluidzone van het spoor valt. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de spoorzone kan het akoestisch onderzoek voor railverkeerslawaai achterwege blijven.
Industrielawaai
Binnen het plangebied ligt aan de Hoge Morsweg Akerboom Yacht Equipment. Deze inrichting is aangewezen als een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Op basis van artikel 40 Wet geluidhinder (Wgh) wordt, rond het terrein waar deze inrichting is gevestigd, een zone vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Artkel 41 van de Wgh biedt de mogelijkheid tot wijziging van die zone door vaststelling of herziening van een bestemmingsplan.
Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Wernink.
De geluidzones van Akerboom en Wernink zijn weergegeven in onderstaande figuren.en daarnaast ook weergegeven op de verbeelding behorende bij onderhavig plan.
Geluidszone Akerboom Yacht Equipment
Geluidszone Wernink Beton
Binnen de zone industrielawaai geldt een onderzoeksplicht voor het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen): voor deze functies geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevel. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de 50 dB(A)-geluidzone, zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties. Nieuwbouw van geluidgevoelige functies is niet mogelijk binnen de 55 dB(A)-contour. Op het gezoneerde industrieterrein zelf zijn geen geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.
Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan, waardoor geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Algemeen
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Onderzoeksresultaten
Teneinde een inschatting te maken van de actuele luchtkwaliteit binnen het plangebied is de digitale monitoringstool geraadpleegd uit het NSL. Wegen met hoge concentraties stikstofdioxide en fijn stof in dit plangebied zijn onder andere de Plesmanlaan, Doctor Lelylaan en de Haagse Schouwweg. Uit de monitoringstool blijkt voor 2011 voor de Plesmanlaan concentraties stikstofdioxide 41,1 µg/m3 en voor fijn stof 27,0 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek), voor de Doctor Lelylaan concentraties stikstofdioxide 34,8 µg/m3 en voor fijn stof 26,2 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en voor de Haagse Schouwweg concentraties stikstofdioxide 29,3 µg/m3 en voor fijn stof 25,2 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek). Alleen de waarden van de Plesmanlaan (dit zijn de hoogste waarden in de buurt van de snelweg A44) voldoen in 2011 nog niet aan de wettelijke grenswaarden van 40 µg/m3. In de rest van het bestemmingsplangebied zijn de concentraties lager. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst lager worden. Volgens de monitoringstool zal in 2015, wanneer de norm van 40 µg/m3 gehaald moet zijn, de hoogste concentratie stikstofdioxide voor de Plesmanlaan 38,1 µg/m3 bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de wetgeving.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Daarom is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechtert, of dat deze vallen in de NIBM-categorie.