4.4.3.3 Situatie binnen het plangebied
Op de risicokaart van de provincie Zuid Holland is zwembad De Vliet aangemerkt als een externe veiligheidsrelevante inrichting, vanwege de opslag van chloorbleekloog. Bij een calamiteit kunnen giftige chloorverbindingen ontstaan. Mocht een giftige wolk vrijkomen dan dienen de in het plangebied aanwezige personen binnen te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Het zwembad valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De norm voor het plaatsgebonden (PR) en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zijn niet van toepassing op het zwembad.
Andere risicobronnen zijn niet in de omgeving van het plangebied aanwezig.
In de veranderingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer afgegeven door de Provincie Zuid-Holland (kenmerk DGWM/2005/16064, d.d. 14 november 2005) zijn de externe veiligheidsaspecten beoordeeld. Hierin wordt melding gemaakt van een bovengrondse 45 m3 opslagtank voor methanol. Uit op 6 september 2011 verkregen info van het Hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat deze nooit is gerealiseerd. Wel is op het terrein van de waterzuivering een biogas-tankstation voor wegverkeer aanwezig. Dit bedrijfsonderdeel heeft geen effect buiten de inrichtingsgrenzen
3
Transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
In het plangebied liggen geen buisleidingen. De dichtstbijzijnde ondergrondse leiding is hoge druk aardgasleiding A560 KR 072. Deze ligt op meer dan 200 meter van het plangebied.
Een deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van deze aardgasleiding, omdat A560 KR 072 een invloedsgebied heeft van 430 meter. Het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt is voornamelijk onbebouwd. Echter, een deel van de AWZI gebouwen, waaronder een kantoorgebouw, ligt in het invloedsgebied van de gasleiding.
Voor aardgasleiding A560 KR 072 heeft adviesbureau Cauberg-Huygen (CHRi) een risicoberekening uitgevoerd
4. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan. De PR 10
-6 contour van de aardgasleiding ligt op de leiding. Buisleiding A560 veroorzaakt ter hoogte van bestemmingsplan Delftse Jaagpad geen groepsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
De N206 (Europaweg,Voorschoterweg, Churchilllaan) wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen, brandbare gassen
5. De gemeente Leiden heeft de route Europaweg, Voorschoterweg tot aan de gemeentegrens met Voorschoten aangewezen als een transportroute voor routeplichtige stoffen (routeringsbesluit van september 2003, aangepast juni 2005). De route wordt gebruikt
om de LPG tankstations in Voorschoten te kunnen bevoorraden. De Churchilllaan is niet aangewezen als transportroute. Dit betekent dat LPG transporten via de Voorschoterweg naar Voorschoten mogen rijden, maar niet via de Churchilllaan door Leiden. Transport van brandbare vloeistoffen over de Churchilllaan is wel toegestaan.
Een gedeelte van het plangebied ligt direct langs de Europaweg en de Voorschoterweg en dus binnen de 200 meter zone langs de transportroute waar beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd zie Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV (CHRi) heeft voor de N206 een risicoberekening opgesteld
6. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt op de weg. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan.
Het groepsrisico bedraagt volgens de berekening 0,053 maal de oriëntatiewaarde in de huidige situatie, het een maximum aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 530. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen ontwikkelingen gepland, die een toename van het groepsrisico tot gevolg hebben. Als het aantal LPG transporten in de toekomst toeneemt kan het groepsrisico wel toenemen
7.
De A4 ligt op een kilometer afstand. BP Delftse Jaagpad ligt in het effectgebied van een calamiteit op de A4 met toxische stoffen van klasse LT3. Dit plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A4. Het GR van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg wordt namelijk bepaald door het transport van brandbare gassen (LPG), en deze hebben een effectgebied van circa 350 meter.
Conclusie risico-inventarisatie
Uit de inventarisatie van risicobronnen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Bedrijfsvestigingen zijn geen belemmering.
- Het plangebied ligt in het effectgebied van hoge druk aardgasleiding A560 KR 072, maar deze veroorzaakt geen groepsrisico in het plangebied.
- De A4 is niet relevant.
- De transportroute voor gevaarlijke stoffen richting Voorschoten (N206 en Voorschoterweg) veroorzaakt wel een groepsrisico in het plangebied. Hierop wordt hieronder verder ingegaan.
Groepsrisico transport over deVoorschoterweg/N206
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de Voorschoterweg en de N206 wordt het groepsrisico nader beschouwd. Dit is gebeurd aan de hand van de omgevingsvisie externe veiligheid van Holland Rijnland.
Volgens omgevingsvisie is het groepsrisico acceptabel, mits aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
- Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren.
- De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet.
- De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen staat in geval van een calamiteit.
Ad a
Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren.
Een mogelijke maatregel is een verbod op het transport van gevaarlijke stoffen over de Voorschoterweg. Deze route is echter in het eerder genoemde routeringsbesluit van Leiden speciaal aangewezen als een transportroute voor gevaarlijke stoffen als onderdeel van een hoofdroute voor doorgaand transport. Beperking van het transport van gevaarlijke stoffen om de risico’s te reduceren is dus geen redelijkerwijs te treffen maatregel.
Ad b
De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet.
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- De locatie moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
- de wegen waarover de hulpdiensten naar de gebouwen moeten komen, moeten minimaal 3,5 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk;
- de aanrijtijd van de hulpdiensten;
- gebouwen dienen tot 10 meter benaderbaar te zijn voor hulpverleningsdiensten.
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- de maximale afstand van een primaire bluswatervoorziening tot de voordeur is 40 meter. Voor een secundaire bluswatervoorziening geldt een afstand van 160 meter;
- brandkranen moeten tot op 15 meter benaderbaar zijn;
- binnen 40 meter vanaf elke hoofdingang van een gebouw moeten brandkranen aanwezig zijn;
- secundaire bluswatervoorziening is open water of een geboorde put. Open water is in de omgeving voldoende aanwezig.
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
Voor wat betreft de aandachtspunten geldt dat deze niet allemaal ruimtelijk relevant zijn dan wel een regeling in het bestemmingsplan behoeven. Voorgaande laat onverlet dat bij de besluitvorming omtrent dit bestemmingsplan een afweging gemaakt kan worden of op andere beleidsterreinen nadere invulling wordt gegeven aan de gesignaleerde aandachtspunten. Het advies van de Brandweer Hollands Midden heeft ook deze strekking.
Ad c.
De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen
staat in geval van een calamiteit.
Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen op de N206 kunnen de volgende effecten optreden: warmtestraling t.g.v. een plasbrand na een ongeluk met brandbare vloeistoffen, een BLEVE als gevolg van een incident met een LPG tankwagen en het vrijkomen van een giftige wolk.
Het is van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. De procedure hiervoor kan worden opgenomen in een ontruimingsplan of in een bedrijfsnoodplan. Indien de aanwezige bedrijven en recreatie- en sportaccommodaties nog niet de beschikking hebben over dergelijke plannen, moeten deze er alsnog komen.
De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en de omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Verder moeten de aanwezigen voldoende mogelijkheden hebben om het plangebied te verlaten.
In het plangebied zijn de volgende functies aanwezig: de afvalwaterzuivering, een hotel, sportaccommodaties, recreatieaccommodaties (jeugddorp en zwembad) en woningen. Onder de aanwezige personen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn (bv in het jeugddorp). De bedrijfsnoodplannen en ontruimingsplannen moeten rekening houden met de aanwezigheid van deze kwetsbare groepen.
Deze aanwezige personen kunnen nu via de Voorschoterweg het gebied verlaten in een richting van de risicobron (locatie van het incident) vandaan. De brandweer moet advies geven of de evacuatiemogelijkheden verbeterd moeten worden en of de bedrijfsnoodplannen en ontruimingsplannen verbeterd moeten worden. Het bevoegd gezag geeft gebruiksvergunningen af. In dat kader kan een ontruimingsplan of bedrijfsnoodplan voorgeschreven worden.
Conclusie externe veiligheid plangebied
Het plan is getoetst aan de voorwaarden van de Omgevingsvisie externe veiligheid van de regio Holland Rijnland. Er zijn op voorhand geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Het zwembad aan de Voorschoterweg en de Rijksweg A4 zijn geen belemmering. Als adequaat gereageerd wordt op een incident met toxische stoffen (binnen schuilen en de ramen, deuren en ventilatieopeningen afsluiten) vallen er geen dodelijke slachtoffers.
Het plangebied ligt in het effectgebied van de N206 en voor een deel in het 100% letaliteitsgebied van een incident met brandbare gassen (LPG). Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door dit bestemmingsplan.
Wel zijn er enkele aandachtspunten benoemd. De geformuleerde aandachtspunten zijn niet allemaal ruimtelijk relevant en daarmee met dit bestemmingsplan oplosbaar. Wel wordt er in het kader van de besluitvorming kennisgenomen van deze aandachtspunten en waar mogelijk op andere beleidsterreinen een nadere invulling aangegeven.
4.4.4.2 Locale wet-/regelgeving en beleid
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Milieudienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Milieudienst heeft richtlijnen vastgesteld Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden
9, die de Milieudienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.
Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Geluidsaspecten binnen het plangebied
De Voorschoterweg is een provinciale weg met 4 rijstroken in een stedelijk gebied. Naast deze weg ligt aan beide zijden een geluidszone met een breedte van 350 m. De geluidszone beslaat het volledige plangebied. Het bestemmingsplan is conserverend, de aanwezige wegen blijven gelijk en er worden geen nieuwe woningen in het plangebied mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt niet in de geluidzone van een spoorweg. Er wordt in dit bestemmingsplan geen nadere aandacht aan railverkeerslawaai geschonken.
De meest relevante bron van industrielawaai in het plangebied is de waterzuiveringsinstallatie (AWZI). In het verleden is deze inrichting een grote lawaaimaker geweest omdat voldaan werd aan de capaciteitsgrens die is vermeld in de bijlage van het BOR én de inrichting was voorzien van oppervlakte- of waterstraalbeluchters. De beluchters zijn vervangen door bellenbeluchters (met een lage geluidemissie) waardoor de AWZI geen grote lawaaimaker meer is. Door een wijziging van artikel 3.1 van de bestemmingsregels laat het voorliggende bestemmingsplan niet toe dat de AWZI een grote lawaaimaker wordt. Hiermee is de zonering van het terrein opgeheven.
De geluidsniveaus vanwege de AWZI zijn gelimiteerd in de vigerende Hinderwetvergunning van de inrichting die op 21-6-1991 door de gemeente Leiden is afgegeven. De huidige geluidsniveaus vanwege de inrichting zijn bepaald in een akoestisch onderzoek en getoetst aan de vigerende vergunning (rapport van Peutz, FB 16973-1 van 26 oktober 2004). In figuur 1 is de vergunde contour uit dit rapport overgenomen. De inrichting voldoet de vergunning.
Omdat de vergunde situatie overeenkomt met het maximale dat mogelijk was op basis van de zonering heeft het opheffen van de zonering geen gevolgen voor de AWZI of de omgeving.
Contour van het vergunde geluidsniveau. De AWZI mag binnen deze contour een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A) veroorzaken
10 [2] (Bron: Peutz, FB 16973-1 van 26 oktober 2004).
Conclusie met betrekking tot geluid
Binnen dit bestemmingsplan is aandacht besteedt aan alle categorieën lawaai, te weten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Het bestemmingsplan veroorzaakt geen wijzigingen van wegen en van de inrichtingen binnen het plangebied, waarmee de aanwezige geluidsniveaus door het van kracht worden van het bestemmingsplan niet zullen wijzigen.
4.4.5.1 Landelijk wet-/regelgeving en beleid
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.