Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Delftse Jaagpad
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0546.BP00046-0302

4.4 Milieuaspecten

4.4.1 Inleiding
In deze paragraaf worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen onder andere aan de orde te komen geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen en de veiligheid. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.4.2.1 Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere ‘kwetsbare’ functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel 1.
 
Tabel 1Richtafstand (in meters) tot omgevingstype
categorie
rustige woonwijk
gemengd gebied
1
10
0
2
30
10
3.1
50
30
3.2
100
50
4.1
200
100
4.2
300
200
5.1
500
300
     
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk.
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het ‘gemiddelde’ bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
4.4.2.2 Situatie in het plangebied
Voor het plangebied zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald volgens de VNG-lijst. De bedrijven zijn weergegeven in tabel 2.

 
Naam
Adres
SBI-code (1993)
Milieu cat
minimaal gewenste afstand tov woningen in gemengd woonwijk
Scouting Rijnland
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Nieuw Leven, Leidse Harmoniekapel
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Harley Davidson Club Voorschoten
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Pegasus motorclub
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
L.P.C. Postduivenvereniging
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Kringgroep Sleutelstad VDH
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
De Dauwtrappers
Voorschoterweg 10 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Rioolwaterzuivering Zuid-West
Voorschoterweg 16 LEIDEN
9001-A2
4.2
200 m
L.P.V. de Blauwkras
Voorschoterweg 6 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Zwembad De Vliet
Voorschoterweg 6 LEIDEN
926.2
4.1
100 m
ELPC Heleboule (Jeu de boule)
Voorschoterweg 8 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Loods van Sector Sport en Recr
Voorschoterweg 8 LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Bastion Hotel Leiden
Voorschoterweg 8 LEIDEN
5511
1
0 m
Hengelaarsbond voor Leiden & O
Voorschoterweg 8A LEIDEN
91331.1A
2
10 m
G.H.C. Voetbalvereniging
Voorschoterweg 8B LEIDEN
926 G
3.1
30 m
Voetbalclub Leidsche Boys
Voorschoterweg 8C LEIDEN
926 G
3.1
30 m
Leiden Road Runners Club
Voorschoterweg 8D LEIDEN
91331.1A
2
10 m
L.C.K.V. Jeugdvakanties
Voorschoterweg 8E LEIDEN
91331.1A
2
10 m
Tabel 2: In het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten
 
In paragraaf 2.2 van de toelichting is de functionele structuur van het gebied omschreven. In combinatie met bovenstaande tabel zou hieruit afgeleid kunnen worden dan het zwembad mogelijk bij zomerse dagen tot geluidsoverlast kan leiden bij de woningen in het oosten van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied aan de overkant van de Vliet bevinden zich een volkstuinencomplex en agrarische bedrijven. Hier wordt geen belemmering van verwacht (zie ook aspecten geluid en luchtkwaliteit). In paragraaf 4.4.4 en 4.4.5 wordt nader ingegaan op de aspecten geluid en geur voor wat betreft de awzi.
4.4.3 Externe Veiligheid
4.4.3.1 Landelijk Beleid en Regelgeving
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.
De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) 1,  en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico(GR) 2.
 
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
 
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing.
Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
 
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden,
tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de verbeelding vastgelegd.
 
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
4.4.3.2 Regionaal beleid
Provinciaal
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
 
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers ).
EV 
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
4.4.3.3 Situatie binnen het plangebied
Bedrijven
Op de risicokaart van de provincie Zuid Holland is zwembad De Vliet aangemerkt als een externe veiligheidsrelevante inrichting, vanwege de opslag van chloorbleekloog. Bij een calamiteit kunnen giftige chloorverbindingen ontstaan. Mocht een giftige wolk vrijkomen dan dienen de in het plangebied aanwezige personen binnen te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Het zwembad valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De norm voor het plaatsgebonden (PR) en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zijn niet van toepassing op het zwembad.
 
Andere risicobronnen zijn niet in de omgeving van het plangebied aanwezig.
 
In de veranderingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer afgegeven door de Provincie Zuid-Holland (kenmerk DGWM/2005/16064, d.d. 14 november 2005) zijn de externe veiligheidsaspecten beoordeeld. Hierin wordt melding gemaakt van een bovengrondse 45 m3 opslagtank voor methanol. Uit op 6 september 2011 verkregen info van het Hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat deze nooit is gerealiseerd. Wel is op het terrein van de waterzuivering een biogas-tankstation voor wegverkeer aanwezig. Dit bedrijfsonderdeel heeft geen effect buiten de inrichtingsgrenzen 3 
 
Transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
In het plangebied liggen geen buisleidingen. De dichtstbijzijnde ondergrondse leiding is hoge druk aardgasleiding A560 KR 072. Deze ligt op meer dan 200 meter van het plangebied.
Een deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van deze aardgasleiding, omdat A560 KR 072 een invloedsgebied heeft van 430 meter. Het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt is voornamelijk onbebouwd. Echter, een deel van de AWZI gebouwen, waaronder een kantoorgebouw, ligt in het invloedsgebied van de gasleiding.
 
Voor aardgasleiding A560 KR 072 heeft adviesbureau Cauberg-Huygen (CHRi) een risicoberekening uitgevoerd 4. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan. De PR 10-6 contour van de aardgasleiding ligt op de leiding. Buisleiding A560 veroorzaakt ter hoogte van bestemmingsplan Delftse Jaagpad geen groepsrisico.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
De N206 (Europaweg,Voorschoterweg, Churchilllaan) wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen, brandbare gassen 5. De gemeente Leiden heeft de route Europaweg, Voorschoterweg tot aan de gemeentegrens met Voorschoten aangewezen als een transportroute voor routeplichtige stoffen (routeringsbesluit van september 2003, aangepast juni 2005). De route wordt gebruikt
om de LPG tankstations in Voorschoten te kunnen bevoorraden. De Churchilllaan is niet aangewezen als transportroute. Dit betekent dat LPG transporten via de Voorschoterweg naar Voorschoten mogen rijden, maar niet via de Churchilllaan door Leiden. Transport van brandbare vloeistoffen over de Churchilllaan is wel toegestaan.
 
Een gedeelte van het plangebied ligt direct langs de Europaweg en de Voorschoterweg en dus binnen de 200 meter zone langs de transportroute waar beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd zie Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
 
Adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV (CHRi) heeft voor de N206 een risicoberekening opgesteld 6. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt op de weg. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan.
Het groepsrisico bedraagt volgens de berekening 0,053 maal de oriëntatiewaarde in de huidige situatie, het een maximum aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 530. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen ontwikkelingen gepland, die een toename van het groepsrisico tot gevolg hebben. Als het aantal LPG transporten in de toekomst toeneemt kan het groepsrisico wel toenemen 7.
 
De A4 ligt op een kilometer afstand. BP Delftse Jaagpad ligt in het effectgebied van een calamiteit op de A4 met toxische stoffen van klasse LT3. Dit plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A4. Het GR van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg wordt namelijk bepaald door het transport van brandbare gassen (LPG), en deze hebben een effectgebied van circa 350 meter.
 
Conclusie risico-inventarisatie
Uit de inventarisatie van risicobronnen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • Bedrijfsvestigingen zijn geen belemmering.
  • Het plangebied ligt in het effectgebied van hoge druk aardgasleiding A560 KR 072, maar deze veroorzaakt geen groepsrisico in het plangebied.
  • De A4 is niet relevant.
  • De transportroute voor gevaarlijke stoffen richting Voorschoten (N206 en Voorschoterweg) veroorzaakt wel een groepsrisico in het plangebied. Hierop wordt hieronder verder ingegaan.  
Groepsrisico transport over deVoorschoterweg/N206
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de Voorschoterweg en de N206 wordt het groepsrisico nader beschouwd. Dit is gebeurd aan de hand van de omgevingsvisie externe veiligheid van Holland Rijnland.
Volgens omgevingsvisie is het groepsrisico acceptabel, mits aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  1. Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren.
  2. De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet.
  3. De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen staat in geval van een calamiteit.
Ad a
Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren.
Een mogelijke maatregel is een verbod op het transport van gevaarlijke stoffen over de Voorschoterweg. Deze route is echter in het eerder genoemde routeringsbesluit van Leiden speciaal aangewezen als een transportroute voor gevaarlijke stoffen als onderdeel van een hoofdroute voor doorgaand transport. Beperking van het transport van gevaarlijke stoffen om de risico’s te reduceren is dus geen redelijkerwijs te treffen maatregel.
 
Ad b
De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet.
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
  • De locatie moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
  • de wegen waarover de hulpdiensten naar de gebouwen moeten komen, moeten minimaal 3,5 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk;
  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • gebouwen dienen tot 10 meter benaderbaar te zijn voor hulpverleningsdiensten.
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
  • de maximale afstand van een primaire bluswatervoorziening tot de voordeur is 40 meter. Voor een secundaire bluswatervoorziening geldt een afstand van 160 meter;
  • brandkranen moeten tot op 15 meter benaderbaar zijn;
  • binnen 40 meter vanaf elke hoofdingang van een gebouw moeten brandkranen aanwezig zijn;
  • secundaire bluswatervoorziening is open water of een geboorde put. Open water is in de omgeving voldoende aanwezig.
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
 
Voor wat betreft de aandachtspunten geldt dat deze niet allemaal ruimtelijk relevant zijn dan wel een regeling in het bestemmingsplan behoeven. Voorgaande laat onverlet dat bij de besluitvorming omtrent dit bestemmingsplan een afweging gemaakt kan worden of op andere beleidsterreinen nadere invulling wordt gegeven aan de gesignaleerde aandachtspunten. Het advies van de Brandweer Hollands Midden heeft ook deze strekking. 
 
Ad c.
De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen
staat in geval van een calamiteit.
Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen op de N206 kunnen de volgende effecten optreden: warmtestraling t.g.v. een plasbrand na een ongeluk met brandbare vloeistoffen, een BLEVE als gevolg van een incident met een LPG tankwagen en het vrijkomen van een giftige wolk.
    
Het is van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. De procedure hiervoor kan worden opgenomen in een ontruimingsplan of in een bedrijfsnoodplan. Indien de aanwezige bedrijven en recreatie- en sportaccommodaties nog niet de beschikking hebben over dergelijke plannen, moeten deze er alsnog komen.  
De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en de omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Verder moeten de aanwezigen voldoende mogelijkheden hebben om het plangebied te verlaten.
 
In het plangebied zijn de volgende functies aanwezig: de afvalwaterzuivering, een hotel, sportaccommodaties, recreatieaccommodaties (jeugddorp en zwembad) en woningen. Onder de aanwezige personen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn (bv in het jeugddorp). De bedrijfsnoodplannen en ontruimingsplannen moeten rekening houden met de aanwezigheid van deze kwetsbare groepen.
Deze aanwezige personen kunnen nu via de Voorschoterweg het gebied verlaten in een richting van de risicobron (locatie van het incident) vandaan. De brandweer moet advies geven of de evacuatiemogelijkheden verbeterd moeten worden en of de bedrijfsnoodplannen en ontruimingsplannen verbeterd moeten worden. Het bevoegd gezag geeft gebruiksvergunningen af. In dat kader kan een ontruimingsplan of bedrijfsnoodplan voorgeschreven worden.
 
Conclusie externe veiligheid plangebied
Het plan is getoetst aan de voorwaarden van de Omgevingsvisie externe veiligheid van de regio Holland Rijnland. Er zijn op voorhand geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Het zwembad aan de Voorschoterweg en de Rijksweg A4 zijn geen belemmering. Als adequaat gereageerd wordt op een incident met toxische stoffen (binnen schuilen en de ramen, deuren en ventilatieopeningen afsluiten) vallen er geen dodelijke slachtoffers.
 
Het plangebied ligt in het effectgebied van de N206 en voor een deel in het 100% letaliteitsgebied van een incident met brandbare gassen (LPG). Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door dit bestemmingsplan.
  
Wel zijn er enkele aandachtspunten benoemd. De geformuleerde aandachtspunten zijn niet allemaal ruimtelijk relevant en daarmee met dit bestemmingsplan oplosbaar. Wel wordt er in het kader van de besluitvorming kennisgenomen van deze aandachtspunten en waar mogelijk op andere beleidsterreinen een nadere invulling aangegeven.
 
4.4.4 Geluid
4.4.4.1 Landelijke wet-/regelgeving en beleid
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
 
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
 
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers 8 mogen worden gevestigd. Omdat op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de bedrijven.

 
4.4.4.2 Locale wet-/regelgeving en beleid
Geluidnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
 
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Milieudienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Milieudienst heeft richtlijnen vastgesteld Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden 9, die de Milieudienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
 
Geluidskaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.
Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
 
Geluidsaspecten binnen het plangebied
Wegverkeerslawaai
De Voorschoterweg is een provinciale weg met 4 rijstroken in een stedelijk gebied. Naast deze weg ligt aan beide zijden een geluidszone met een breedte van 350 m. De geluidszone beslaat het volledige plangebied. Het bestemmingsplan is conserverend, de aanwezige wegen blijven gelijk en er worden geen nieuwe woningen in het plangebied mogelijk gemaakt.
 
Railverkeer
Het plangebied ligt niet in de geluidzone van een spoorweg. Er wordt in dit bestemmingsplan geen nadere aandacht aan railverkeerslawaai geschonken.
 
Industrielawaai
De meest relevante bron van industrielawaai in het plangebied is de waterzuiveringsinstallatie (AWZI). In het verleden is deze inrichting een grote lawaaimaker geweest omdat voldaan werd aan de capaciteitsgrens die is vermeld in de bijlage van het BOR én de inrichting was voorzien van oppervlakte- of waterstraalbeluchters. De beluchters zijn vervangen door bellenbeluchters (met een lage geluidemissie) waardoor de AWZI geen grote lawaaimaker meer is. Door een wijziging van artikel 3.1 van de bestemmingsregels laat het voorliggende bestemmingsplan niet toe dat de AWZI een grote lawaaimaker wordt. Hiermee is de zonering van het terrein opgeheven.
De geluidsniveaus vanwege de AWZI zijn gelimiteerd in de vigerende Hinderwetvergunning van de inrichting die op 21-6-1991 door de gemeente Leiden is afgegeven. De huidige geluidsniveaus vanwege de inrichting zijn bepaald in een akoestisch onderzoek en getoetst aan de vigerende vergunning (rapport van Peutz, FB 16973-1 van 26 oktober 2004). In figuur 1 is de vergunde contour uit dit rapport overgenomen. De inrichting voldoet de vergunning.
Omdat de vergunde situatie overeenkomt met het maximale dat mogelijk was op basis van de zonering heeft het opheffen van de zonering geen gevolgen voor de AWZI of de omgeving.
 
Geluid contour
Contour van het vergunde geluidsniveau. De AWZI mag binnen deze contour een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A) veroorzaken 10 [2] (Bron: Peutz, FB 16973-1 van 26 oktober 2004).
 
Conclusie met betrekking tot geluid
Binnen dit bestemmingsplan is aandacht besteedt aan alle categorieën lawaai, te weten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Het bestemmingsplan veroorzaakt geen wijzigingen van wegen en van de inrichtingen binnen het plangebied, waarmee de aanwezige geluidsniveaus door het van kracht worden van het bestemmingsplan niet zullen wijzigen.
4.4.5 Luchtkwaliteit
4.4.5.1 Landelijk wet-/regelgeving en beleid
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
 
Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
 
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
4.4.5.2 Regionaal beleid
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de ttoegestane grenswaarden.
 
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Milieudienst West-Holland gecoördineerd.
 
Luchtkwaliteitplan Leiden
Naar aanleiding van de jaarlijkse rapportages luchtkwaliteit van de gemeente Leiden is een Luchtkwaliteitplan 2005-2010 opgesteld. Deze planperiode is afgerond en het plan is geëvalueerd. De luchtkwaliteit in Leiden voldoet nog niet overal aan de grenswaarden daarom is een luchtkwaliteitplan 2011-2014 in voorbereiding . Dit nieuwe luchtkwaliteitplan valt onder de paraplu van de duurzaamheidagenda 2011-2014.
4.4.5.3 Luchtkwaliteit binnen het plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. De enige bedrijfsactiviteit binnen het plangebied dat mogelijk de luchtkwaliteit (geur) beïnvloedt, is de Afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). De AWZI valt voor wat betreft de Wet Milieubeheer onder de bevoegdheid van de Provincie Zuid-Holland Ten behoeve van een mogelijke uitbreiding is in 2005 geuronderzoek uitgevoerd 11 . Ondanks het feit dat de uitbreiding (extra zandfiltratie) toen niet heeft plaatsgevonden, heeft het Hoogheemraadschap aangegeven dat het geuronderzoek nog bruikbaar is. In de onderstaande figuur ijn de geurcontouren uit het onderzoek weergegeven.
Er dient getoetst te worden aan de Nederlandse emissierichtlijn lucht (Ner). Volgens de Ner geldt 3 ge/m3 voor bestaande en 1 ge/m3 voor nieuwe situaties bij aaneengesloten woningbouw of lintbebouwing. Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de Ner want er zijn geen geurgevoelige objecten (o.a. woningen van derden) binnen de 3 ge/m3 contour (contour 3 in figuur 2). In figuur 2 zijn ook een 2 en 7 ge/m3 contour weergegeven. Deze zijn respectievelijk van toepassing voor nieuwe verspreid liggende woonbebouwing en bestaande verspreid liggende woningen of woningen op een bedrijfsterrein.
 
Figuur: Geurcontouren AWZI Leiden Zuid-West met respectievelijk 1, 2 3 en 7 ge/m3 als 98 percentielwaarde (bron: Geuronderzoek AWZI Leiden Zuid west (Witteveen & Bos projectcode Ledn 79-4-120, 21 januari 2005).
Met:
1 ge/m3: nieuwe aaneengesloten woningbouw of lintbebouwing;
2 ge/m3: nieuwe verspreid liggende woningbouw;
3 ge/m3: bestaande aaneengesloten woningbouw of lintbebouwing;
7 ge/m3: bestaande verspreid liggende woningbouw of woningen op bedrijfsterreinen.
 
Op de verbeelding is de contour opgenomen zoals deze geldt voor bestaande aaneengesloten woningbouw of lintbebouwing (nr. 3) en is bepaald in het Geuronderzoek door Witteveen & Bos.
4.4.5.4 Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. De luchtkwaliteit binnen het plangebied is dusdanig dat er geen knelpunten zijn te verwachten.
4.4.6 Bodem
4.4.6.1 Landelijk wettelijke kader
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
 
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO)
In de WABO staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.  
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”).
 
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd.  In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
4.4.6.2 Lokaal bodembeleid
Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Milieudienst West-Holland het “overgangsbeleid” uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is.
 
Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
  • Als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan.
  • Op basis van het “één op één beleid”  beleid uit de regionale nota Bodembeheerbeleid. Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.
4.4.6.3 Bodemkwaliteit binnen het plangebied
RWZI Leiden Zuid-West
Ter plaatse van de AWZI is een onderzoek bekend uit 1991, uitgevoerd door DHV. Uit de chemische analyse blijkt dat de grond en het grondwater licht verontreinigd zijn. Dit onderzoek is verouderd. In 2005 is een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond ter plaatse van de voormalige ondergrondse tanks (verwijderd in 1960). In de grond werd een lichte verhoging van minerale olie gemeten en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan benzeen en xylenen gemeten. Ook ter plaatse van de methanolopslag en de zandfiltratie zijn lichte verhogingen aan xylenen en benzeen gemeten.

Voorschoterweg 6
In 1994 is door Interproject een bodemonderzoek uitgevoerd. De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd. Ook is er een nulsituatie onderzoek (1997) uitgevoerd voor het opslag van chloor en sulfaat. Hierbij zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Beide onderzoeken zijn verouderd.
 
In 2010 is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van een bouwaanvraag. Uit de chemische analyses blijkt dat de grond en het grondwater hooguit licht verontreinigd zijn. Asbesthoudende materialen zijn niet aangetroffen. De locatie is geschikt voor de bestemming tafeltennissporthal.
 
Voorschoterweg 8:
Ter plaatse van Voorschoterweg 8 is in 1996 door Geofox-Lexmond B.V. een verkennend onderzoek uitgevoerd. Hierbij werden hooguit lichte verontreinigingen in grond en grondwater aangetroffen. Dit onderzoek is verouderd.
 
Voorschoterweg 8b:
In 2010 is door De Bodemonderzoeker een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van een bouwaanvraag. Uit de chemische analyses blijkt dat de grond en het grondwater hooguit licht verontreinigd zijn. Asbesthoudende materialen zijn niet aangetroffen. De locatie is geschikt voor de huidige bestemming recreatie.
 
Heringericht gedeelte tussen Voorschoterweg, Delftse Jaagpad en Herman Kleibrinkstraat
Dit voormalig munitiedepot van het plangebied is met woningen, detailhandel, groenvoorziening en een haven heringericht. De bodemonderzoeken zijn verouderd en dateren van eind jaren 90. Vooraf aan de herinrichting zijn spots van sterke verontreinigingen verwijderd. Het gebied is geschikt voor het huidige gebruik (wonen). In 2011 is tijdens herinrichting van de groenvoorziening een (onbekende) ondergrondse tank verwijderd. Er zijn zintuiglijk en analytisch geen afwijkingen aan de grond geconstateerd (minerale olie). Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen aan het grondwater.
Het wegtracé Delftse Jaagpad van het oostelijk plangebied is in 2000 onderzocht. Er is teerhoudend asfalt en een funderingslaag, die niet zomaar hergebruikt kan worden, aangetroffen. Er is tevens licht verontreinigde grond en zand aangetroffen. Onbekend is of dit tracé is heringericht
4.4.6.4 Conclusie
De bodemkwaliteit van het grootste deel van het plangebied is niet bekend of beperkt onderzocht. Tevens zijn diverse onderzoeken verouderd. Slechts twee locaties van het oostelijk plangebied zijn recent onderzocht. Bij herinrichting dient bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op de locatie, dient dit conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit Bodemkwaliteit.