Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Delftse Jaagpad
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0546.BP00046-0302

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid
Rijksbeleid
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het ‘Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed’, beter bekend onder de naam ‘Verdrag van Malta’, ondertekend.
 
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.
 
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe ‘de verstoorder betaalt’. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
 
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
 
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
 
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van  archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in het Visie op Zuid-Holland.
 
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 -is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
 
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
 
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
 
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied. 1
 
Leiden heeft zeven verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor zes waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldtde aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
 
De zeven waarderingsgebieden zijn:
 
Waarde archeologie 1
Archeologisch rijksmonument

Waarde archeologie 2
Gebied van archeologische waarde
binnen de singels
Waarde archeologie 3
Gebied van archeologische waarde
buiten de singels
Waarde archeologie 4
Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels
Waarde archeologie 5
Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels
Waarde archeologie 6
Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting
Waarde archeologie 7
Gebieden met een lage archeologische verwachting


 
4.2.2 Archeologische waarden in het plangebied
In het plangebied zijn de waarderingsgebieden 5 en 6 aanwezig. De verwachtingszones zijn gebaseerd op de geologische en geomorfologische ondergrond in relatie tot de mate waarin deze gebieden geschikt waren voor bewoning. Sommige gebieden waren landschappelijk aantrekkelijker en bevatten daardoor een hogere dichtheid aan archeologische sporen. De trefkans (hoog of middelhoog) hangt hiermee samen en geeft weer hoe groot de kans is dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetroffen.
 
Uit geologische, geomorfologische en bodemkundige informatie is af te leiden dat het plangebied in de stroomgordels van een aantal waterlopen ligt. Het Delftse Jaagpad volgt de noordwestelijke oever van een in oorsprong natuurlijke waterloop die uitmondt in de Oude Rijn. Deze voor-Romeinse kreek valt ongeveer samen met het huidige Rijn-Schiekanaal en de Vliet en is in de Romeinse tijd gekanaliseerd (kanaal van Corbulo). De oeverwal van deze kreek moet dicht bij het huidige water liggen. Ook de huidige Trekvliet is een van oorsprong natuurlijke waterloop die uitmondde in de Rijn. Langs deze rivier zijn oeverafzettingen gevormd met daarachter een komgebied met geulen en kreken. De oeverafzettingen langs de rivieren en kreken lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen. De noordelijke oever van het kanaal van Corbulo is mogelijk in de ijzertijd en de Romeinse tijd bewoond geweest. Bij een archeologisch onderzoek in de noordoostelijke punt van het plangebied werden enkele scherven ijzertijdaardewerk aangetroffen die duiden op een nederzettingsterrein in de nabije omgeving 2
 
Booronderzoek in 3 en buiten 4 het gebied heeft aangetoond dat er in de diepere ondergrond een strandwal in het gebied aanwezig is. Deze strandwal loopt min of meer parallel aan de huidige kustlijn en buigt ter hoogte van het huidige zwembad De Vliet af naar het oosten. Gezien de ligging, zo ver landinwaarts, is de Leidse strandwal één van de oudste in Nederland. De strandwal bij Leiden kan bewoond geweest zijn van grofweg de Nieuwe Steentijd tot en met de Bronstijd (5000-1000 voor Chr.). Vermoedelijk betreft het dezelfde strandwal die ook is aangetroffen in de ondergrond van Schipluiden. Hier zijn inderdaad de resten van een nederzetting uit de Nieuwe Steentijd aangetroffen. Bij het booronderzoek in Leiden werd veel houtskool gevonden. Dit kan een aanwijzing zijn voor bewoning, maar het zou ook een natuurlijke oorsprong kunnen hebben.
 
In de middeleeuwen en lange tijd daarna lag het plangebied buiten de stad Leiden. Over bewoning in het gebied is niets bekend. Op oude kaarten staat het gebied aangegeven als polder- of weidegrond.
 
Een deel van het plangebied heeft geen archeologische waarde of verwachting. Het betreft de nieuwbouwlocatie Vlietpoort waar door de nieuwbouw en het aanleggen van een jachthaven de bodem tot grote diepte is geroerd. Voor dit deel van het plangebied zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.