direct naar inhoud van 4.3 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Leiden Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00002-0301

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Europees en nationaal

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden.

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in deze nota beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

Monumentenwet (1988)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De 'Monumentenwet' geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen de cultuurhistorische waarden binnen het geschermd stadsgezicht als belangrijk toetsingscriterium te worden gehanteerd. Dit krijgt ondermeer vorm door bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel.

De Monumentenwet richt zich vooralsnog voornamelijk op objectbescherming. Wijzigingen in het monumentenstelsel zijn aangekondigd door het Rijk maar zijn nog niet omgezet in wetgeving. Wel is duidelijk dat verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen doormiddel van de ruimtelijke ordening een belangrijke rol zal gaan spelen. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in de brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt. Concreet betekent dit voor bestemmingsplannen dat er, door middel van een wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening, met ingang van 1 januari 2012 in bestemmingsplannen moet worden aangegeven wat de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden zijn en op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.

Ook de tweede pijler, vereenvoudiging van de regelgeving, is per 1 januari 2012 gerealiseerd door middel van een wetswijziging. Hierbij geldt geen vergunningplicht vanuit de monumentenwet meer voor nader omschreven ondergeschikte wijzigingen van een rijksmonument en voor bepaalde bouwactiviteiten binnen een beschermd stadsgezicht. Een en ander wordt via een wijziging van het Besluit omgevingsrecht toegepast. De laatste pijler zal vooral gestalte krijgen door het financieel stimuleren van onderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en het wind- en waterdicht houden van leegstaande gebouwen.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed. Van oudsher bepalen de overheid en inhoudelijk deskundigen wat de cultuurhistorische waarden inhouden en wat en hoe zaken worden beschermd. Het beleid is er op gericht om burgers daar meer bij te betrekken maar ook een grotere stem daarin te geven.

4.3.2 Provinciaal en gemeentelijk

Provinciaal beleid
In de Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland 2010 is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. In de CHS is een aantal gebieden aangewezen als topgebieden. De daadwerkelijke beleidsmatige aandacht van de provincie Zuid-Holland voor de diverse gebieden in in de CHS beperkt zich tot de zogenaamde topgebieden, molenbiotopen, landgoedbiotopen en archeologie. In de regioprofielen zijn de cultuurhistorische waarden binnen deze topgebieden nader omschreven en worden richtlijnen gegeven voor het behoud van deze waarden. Het volledige grondgebied van de gemeente Leiden ligt buiten deze topgebieden waardoor dit beleidsinstrument niet van toepassing is op de gemeente Leiden.

Gemeentelijk beleid

Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)

De nota Cultureel Erfgoed Leiden is in 2005 vastgesteld en vervangt twee oudere nota's: de Leidse Monumentennota uit 1991 en de beleidsnota Archeologie 1996-2000, Toekomst voor Leids verleden uit 1996. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005-2015.

De nieuwe nota pakt de beleidsterreinen Monumentenzorg en Archeologie gezamenlijk op. Dit is nodig om een integraal beleid te ontwikkelen ten aanzien van het cultureel erfgoed van Leiden, een ontwikkeling die landelijk al werd ingezet door de Belvedèrenota van 1999. Hierin werd vooral de nadruk gelegd op de integratie van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen, een aandachtspunt dat ook in deze nieuwe nota duidelijk naar voren komt. Ook andere ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de monumentenzorg en archeologie komen tot uiting in deze nota; van de nieuwe archeologiewetgeving (Malta) tot de tegenwoordig veel grotere belangstelling voor het monument achter de gevel (bouwhistorie).

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Beeldbepalende panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van Beeldbepalende Panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de beeldbepalende panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

4.3.3 Molens

Provinciaal

In de op 2 juli 2010 vastgestelde Verordening Ruimte is in artikel 13 voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. Onderscheid wordt in de verordening gemaakt tussen molens met een normale molenbiotoop en molens met een bijzondere molenbiotoop. De categorie ‘molens met een bijzondere molenbiotoop’ omvat enkele incomplete molens, opnieuw opgebouwde molens en verplaatste molens. Hiervoor hebben gemeenten meer beleidsvrijheid om af te wijken van de provinciale regels.

De 'normale' molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. De drie aanwezige molens in het plangebied zijn allen gelegen in stedelijk gebied. De regels uit de verordening worden in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

Gemeentelijk

Molenbeleid, "Laat het de Leidse molen voor de wind gaan"

Deze nota besteedt aandacht aan de ruimtelijke gevolgen wanneer binnen het plangebied in gebruik zijnde molens aanwezig zijn. Belangrijk is daarnaast de provinciale Nota Regels voor Ruimte. Deze Nota geeft regels voor de bouwmogelijkheden binnen molenbiotopen. Volgens de Nota Regels voor Ruimte kan er bij nieuwe intensieve ontwikkelingen op knopen en overige HOV-locaties, op basis van onderling overleg worden afgeweken van de regels voor de molenbiotoop. Dit geldt dus ook voor het onderhavige plangebied.

In dit geval zijn binnen het plangebied zelf drie molens aanwezig: de Maredijkmolen, Molen De Herder en de Kikkermolen. De molenbiotopen van deze molens zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee wordt de windvang van en het landschap rond de molens beschermd.

4.3.4 Landgoed

Het kasteel Oud Poelgeest met de omringende landerijen is op grond van artikel 14 (landgoedbiotoop) van de verordening Ruimte als landgoedbiotoop aangeduid. De provincie heeft in de verordening regels opgenomen met als doel het beschermen en versterken van de historische landgoederen en landgoederenzones. De landgoedbiotoop is een middel om de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de aangewezen landgoederen te beschermen en te versterken. Daarbij gaat het met oog op de exploitatie van de landgoederen om het principe 'behoud door ontwikkeling'. Onder een landgoedbiotoop wordt een buffer verstaan die als contour om buitenplaatsen of een groep van buitenplaatsen heengetrokken kan worden en waar voor de planvorming dezelfde uitgangspunten gelden.

Een bestemmingsplan, dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt op gronden gelegen binnen de biotoop van een aangewezen landgoed, dient een beeldkwaliteitsparagraaf te bevatten waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de volgende kenmerken en waarden van de landgoedbiotoop beschermd of versterkt worden:

a. de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;

b. de structuur waaraan het landgoed bewust is gekoppeld, direct of door middel van zichtlijnen: een weg, een waterloop of beide;

c. het panorama: de ontworpen zichtrelatie tussen het hoofdhuis en een deel van de openbare ruimte buiten de buitenplaats, bijvoorbeeld gezien vanaf een weg;

d. de zichtlijn: een nauw ingekaderde, ontworpen lijn, die van buiten de buitenplaats zicht geeft op het hoofdhuis en vice versa;

e. het blikveld: de vrije ruimte rondom de buitenplaats die nodig is om de buitenplaats te herkennen in het landschap.

De uitgangspunten bij de bescherming van de biotoop zijn: het vrij en open houden van de ruimte en het weren van nieuwe bebouwing, tenzij dat tot verbetering van de biotoopwaarden leiden. Binnen een landgoedbiotoop kan sprake zijn van nieuwbouw in het geval van versterking of verbetering van de aldaar aanwezige waarden (een 'nee, tenzij'-beleid). Afwijking van het bovenstaande is op basis van artikel 14, lid 3 van de verordening slechts mogelijk indien sprake is van bouwmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan of indien sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.

In hoofdstuk 5.9 wordt nader ingegaan hoe de landgoedbiotoop van het kasteel Oud Poelgeest in het bestemmingsplan is vertaald.