Plan: | Transvaal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00001-0301 |
Water en groen geven samen vorm aan de ruimtelijke structuur van de stad Leiden. De groene bolwerken langs de singelrand, de historische grachten met z'n bomenrijen en de Oude Rijn met afwisselend harde en zachte oevers. De historie van de stad is dan ook letterlijk met water en groen verbonden. Leiden is de meest compacte stad van Nederland en moet het dus niet van zijn hoeveelheid water en groen hebben. Toch is Leiden geen versteende stad, de singels en grachten zijn alomtegenwoordig, veel planten en dieren vinden uitstekend hun weg in de stad en de kleine stadsparken hebben een grote uitstraling. Daarnaast heeft Leiden geluk met een schitterende omgeving: de Zuid-Hollandse plassen, het Groene Hart, de landgoederen, duinen en de zee: allemaal toegankelijk voor de wandelaar, fietser of via het water.
Waterstructuur
Leiden bestaat uit een netwerk met doorgaande waterstructuren en verbindingen met de regio. Deze structuren hebben veelal de ruimtelijke structuur van de stad bepaald. De verschillende waterstructuren zijn opgebouwd uit verschillende elementen: rivieren, stadsgrachten, singels, vaarten, kanalen en waterwegen.
Water vormt ook een belangrijk onderdeel van onderhavig plangebied.
Waar het plangebied aan de zeezijde door het spoor wordt begrenst, is dit aan de landzijde door de Rijn en het Galgewater. Deze wateren maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur van Leiden en hebben een historische en recreatieve betekenis. Het enige andere water in het plangebied is de watergang langs het spoor tussen het Dr. Lelyviaduct en het Morsviaduct. Ter hoogte van dit laatste viaduct staat de watergang via een duiker in verbinding met de Rijn. Al het water is boezemwater.
De interactie tussen de Rijn en de omgeving in het plangebied is minimaal. Het merendeel van het water grenst direct aan privépercelen met woningen en bedrijfspanden. Slechts op enkele plekken is het mogelijk bij de Rijnoever te komen. De beleving van de Rijn is vanuit het plangebied, met name de Morsweg, minimaal.
Groen structuur
De belangrijkste groenstructuren lopen langs de randen van het plangebied. Met name de beide spoorzones, inclusief de groenstroken aan beide zijden zijn belangrijke verbindingen met hoge ecologische waarde. Deze groenstroken zorgen tevens voor een fysieke en visuele afscherming van het spoor. De oevers van de Rijn en het Galgewater behoren grotendeels tot (grote) privétuinen en hebben over het algemeen een groene uitstraling. Dit in tegenstelling tot de harde oevers bij het versteende bedrijventerrein in het zuiden van het plangebied. De singelrand is een belangrijk onderdeel van de groenstructuur van het centrum.
Alle bomen in het plangebied genieten bescherming middels de gemeentelijke bomenverordening. Het gebied kent een aantal monumentale en karakteristieke bomen. Deze hebben een aparte juridische status, gezien hun ouderdom, vorm of anderszins, en staan op de gemeentelijke bomenlijst. Deze lijst wordt met regelmaat bijgewerkt.
Ecologische structuur
De water- en groenstructuur heeft in het plangebied een aantal ecologische kenmerken. Er zijn twee spoorzones, de Rijn loopt aan de rand van het plangebied en er is privé- en openbaar groen met een 'tuinstad' karakter. Ook is er de typische stadsnatuur te vinden in de dichter bebouwde delen.
In het Stadsnatuurmeetnet worden de resultaten weergegeven van de twee-jaarlijkse monitoring van de stadsnatuur. Monitoring van de stadsnatuur heeft als doel het vaststellen van de natuurwaarden binnen de gemeente Leiden en het constateren van de veranderingen hierin.
De metingen voor het Stadsnatuurmeetnet Leiden hebben ook voor Transvaal veel gegevens opgeleverd.
Het woongedeelte tussen de Morsweg en het spoor en het bedrijventerrein zijn sterk versteend. Desondanks is de stedelijke natuur van daken, muren en tuinen, met de daarbij horende typische diersoorten als de gewone dwergvleermuis en de gierzwaluw, hier aanwezig. Mede door de groene flanken van het spoor is het gebied voor vele vogels, zoals de merel, koolmees, nachtegaal, huismus, winterkoning en zelfs boomvalk, een leefgebied.
Ook de kokmeeuw, kleine mantelmeeuw en vooral zilvermeeuw komen hier voor, maar zorgen voor relatief weinig tot geen overlast. In de wateren zijn futen, eenden en meerkoeten aanwezig.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het volgen van de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen. De Flora en faunawet in praktijk', essentieel.
Conclusie
Bij ontwikkeling van het gebied is het noodzakelijk dat de groenstructuur verbeterd en robuuster wordt. Bestaande, waardevolle bomen moeten zo veel mogelijk ingepast worden in de plannen. Is dat niet mogelijk dan moet de ontwikkelaar de bomen die moeten wijken inventariseren op verplantbaarheid en bij kap ook een waardebepaling laten uitvoeren (en storting in bomenfonds).
Van belang voor instandhouding en verbetering van de ecologische structuur is dat bij ontwikkeling de Leidse gedragscode Flora en Fauna (zie beleid) wordt gevolgd. Bij ontwikkeling zal nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen moeten worden gedaan. Ook vogels en hun nestplaatsen zijn beschermd. In oude panden zoals in het plangebied is veel nestgelegenheid voor typische stadsvogels (kieren, onder pannen, etc.). Bij nieuwbouw verdwijnt dit vaak.
Advies is om in de bouw compenserende voorzieningen voor vogels en vleermuizen zoals nestpannen, neststenen en vogelvides op te nemen.