Plan: | Rijnsburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0537.bpRBGrijnsburg-va01 |
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied of de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Meijendel & Berkheide ligt op 1 km afstand, ten zuidwesten van het plangebied. In het noordwesten ligt het Natura 2000-gebied Coepelduinen op 2 km afstand van het plangebied. Deze gebieden zijn tevens aangewezen als Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Ten zuidoosten van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone die (landgoed)parken (ook EHS) in Leiden verbindt met het voormalige vliegveld Valkenburg.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichtte van PEHS
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Vaatplanten
Het Natuurloket geeft aan dat vaatplanten goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn meerdere beschermde vaatplanten waargenomen binnen de betreffende kilometerhokken. Het plangebied kent waardevol en structureel groen; meest in de vorm van bos(jes). Hier groeien mogelijk licht beschermde soorten als gewone vogelmelk, brede wespenorchis en slanke sleutelbloem. In de sloten en vijvers aanwezig op de planlocatie kunnen kikkerbeet, witte waterlelie, gele lis en lisdodde worden aangetroffen.
Vogels
Volgens het Natuurloket zijn broedvogels niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Mogelijk maken broedvogels (zie tabel 4.2) als heggenmus, winterkoning, merel, koolmees, pimpelmees, roodborst en ekster gebruik van het opgaande groen in tuinen en parken aanwezig in het plangebied. Ook vogels zoals de grote bonte specht en groene specht (Rode Lijstsoort) kunnen gebruikmaken van het plangebied. Mogelijk maakt een soort als huismus gebruik van de bebouwing en komt hier tot broeden.
In de sloten binnen het plangebied zijn watervogels als meerkoet, kuifeend en wilde eend te verwachten.
Tabel 4.2 Vogels van bebouwing met tuinen
vet: Rode Lijst
Bebouwing met tuinen |
Houtduif Groene specht Turkse tortel Winterkoning Heggenmus Roodborst Merel Zanglijster Zwartkop Tjiftjaf Fitis Pimpelmees Koolmees |
Boomkruiper Vlaamse gaai Ekster Kauw Zwarte kraai Spreeuw Huismus Vink Groenling |
Zoogdieren
Het Natuurloket geeft aan dat zoogdieren matig onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er is een zwaar beschermde soort waargenomen en een Habitatrichtlijnsoort. Waarschijnlijk gaat het hier om vleermuizen (zwaar beschermde soort). De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in de omgeving van het plangebied soorten voorkomen als watervleermuis, meervleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse en grootoorvleermuis en baardvleermuis. Met name de laatste twee soorten zijn landelijk en regionaal vrij zeldzaam. De oude bomen en gebouwen op de locaties kunnen mogelijk plaats bieden aan vleermuiskolonies en/of foerageergebied vormen en/of onderdeel zijn van migratieroutes.
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in de omgeving van het plangebied soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn voorkomen. Gezien de voorkomende biotopen, kunnen alle genoemde soorten een verblijfplaats in het plangebied hebben.
Amfibieën
Volgens het Natuurloket zijn amfibieën slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Er is een zwaar beschermde soort waargenomen (een Habitatrichtlijnsoort). Gegevens van RAVON tonen aan dat slechts algemene amfibieën als gewone pad, groene kikker en bruine kikker mogelijk gebruikmaken van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied. De zwaar beschermde soort is waarschijnlijk waargenomen in het buitengebied, omdat daar meer geschikte biotoop voorkomt.
Overige soorten
In het plangebied leven naar verwachting geen beschermde reptielen, vissen, insecten of andere soorten. Dergelijke soorten stellen eisen stellen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied naar verwachting voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | ontheffingsregeling Ffw | ||
categorie 1 | categorie 2 | categorie 3 | |
gewone vogelmelk, brede wespenorchis en slanke sleutelbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis en konijn bruine kikker, groene kikker en gewone pad |
alle soorten inheemse vogels |
alle vleermuizen |
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van en grenst niet aan een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op 1 km afstand. De PEHS valt hier samen met de Natura 2000-gebieden. In het plangebied is geen PEHS aanwezig.
Omdat het hier een consoliderend plan betreft waarbinnen slechts kleinschalige ingrepen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de beschermde natuurgebieden en de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter kleine ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst gebouwen worden aangepast, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.) worden gedaan, bomen worden gekapt, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen bevoegdheid tot afwijken nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van broedende vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
Mogelijk zijn vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) en zwaar beschermde vleermuizen (categorie 3) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van vogels en/of vleermuizen aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Conclusie
De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.