Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud van bebouwing, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bijdragen dan 15% van de in de regels voorgeschreven maatvoering;
het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, voor alle bestemmingen, indien en voor zover deze afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
het bouwen van antennes, al dan niet met een mast ten behoeve van waarschuwingssystemen met een grotere hoogte dan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan, mits de hoogte niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik en de antenne (met mast) met het oog op het ruimtelijk beeld aanvaardbaar is;
het inrichten van milieuplekken met bijbehorende bouwwerken en containers, mits de oppervlakte van het terrein en de afmetingen van de bouwwerken en containers niet meer bedragen dan noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik en de milieuplek met het oog op het ruimtelijk beeld en de omliggende functies aanvaardbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.3 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.