Plan: | Wijndaelerweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.WP0009AWijndaeler-50VA |
De gemeente Den Haag stelt om de volgende redenen een wijzigingsplan van het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh voor het plangebied Wijndaelerweg op.
De locatie Wijndaelerweg omvat de volgende plandelen:
Het doel van het wijzigingsplan Wijndaelerweg is:
Het plangebied Wijndaelerweg ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag en is op onderstaande kaart weergegeven:
kaart 1: ligging wijzigingsplan
Het wijzigingsplan Wijndaelerweg dient gelezen te worden in samenhang met het moederplan bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh. De beleidskaders zijn reeds beschreven in het moederplan. Na de inwerkingtreding van het wijzigingsplan komt de regeling van het wijzigingsplan hiervoor in de plaats.
Het wijzigingsplan Wijndaelerweg vervangt gedeeltelijk het in paragraaf 1.3 genoemde gebied waarop het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh betrekking heeft. Het betreft:
kaart 2: vigerende regeling
Het wijzigingsplan Wijndaelerweg is één van de wijzigingsplannen binnen het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh en omvat de wijzigingsgebieden "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1", "wetgevingszone - wijzigingsgebied 5" en "wetgevingszone - wijzigingsgebied 6", zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh.
De uitgangspunten en randvoorwaarden voor de planontwikkeling per wijzigingsgebied zijn:
Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 en Wetgevingszone - wijzigingsgebied 5
De groenbestemming wordt gewijzigd in de bestemming Gemengd waarbinnen de functies wonen, maatschappelijk (waaronder wordt begrepen gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, zorg- en welzijnsinstelling en verenigingsleven), groen, water en verkeer zijn toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 63. De maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 16 meter met uitzondering dat één hoogteaccent met een maximale bouwhoogte van 20 meter en een maximale oppervlakte van 450 m2. De maximale oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 1600 m2 bvo.
De randvoorwaarden voor de ontwikkeling zijn dat één en ander niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen, niet mag resulteren in een onevenredige aantasting van de zich daar bevindende flora en fauna, er dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen en de negatieve effecten op de waterhuishouding dienen te worden gecompenseerd.
Aangezien wijzigingsgebied 1 tevens over de direct naastgelegen weg Wijndaelerduin is gelegen en de bebouwing op de locatie van de weg zal worden gerealiseerd, is in het bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verplaatsen van de weg. Wijzigingsbevoegdheid 5 maakt het mogelijk om het Wijndaelerduin te verleggen naar de groenstrook die ligt tussen de voormalige Marathonlocatie en het Wijndaelerduin.
Wetgevingszone - wijzigingsgebied 6
De Wetgevingszone - wijzigingsgebied 6 is toegekend aan de locatie van de voormalige discotheek de Marathon. Deze gronden zijn voorzien van de bestemming Horeca. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk deze bestemming te wijzigen in de bestemming Maatschappelijk - 1. In de wijzigingsregels is opgenomen dat het totale bebouwingspercentage van de school niet meer mag bedragen dan 34%. Randvoorwaarden voor de planontwikkeling zijn onder andere dat een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder dient te worden doorlopen en dat negatieve effecten op de waterhuishouding dienen te worden gecompenseerd.
In paragraaf 2.2 en hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe deze wijzigingsbevoegdheden zijn uitgewerkt en op welke wijze daarbij is omgegaan met de voorwaarden genoemd in de wijzigingsregels uit het moederplan.
Het plangebied ligt aan de Wijndaelerweg in Kijkduin en bestaat uit twee locaties. De woningbouwlocatie met maatschappelijke voorziening is gelegen tussen de Ockenburghstraat en het Wijndaelerduin en de uitbreidingslocatie van de International School of The Hague (ISH), bevindt zich tussen het Wijndaelerduin en het hoofdgebouw van de school. De Marathonlocatie maakt daar deel van uit.
De verschillende gebouwen moeten samen met de International School of The Hague een ensemble gaan vormen op stedenbouwkundig en architectonisch gebied, binnen de groene structuur van het Landschappelijk Raamwerk van Kijkduin Binnen. Het bouwplan voor de woningen en de maatschappelijke voorziening, de uitbreiding van de ISH en de kop van het bestaande schoolgebouw staan nagenoeg in één rooilijn. De gebouwen vormen een wand langs de Wijndaelerweg, met openingen bij de groen- en waterstructuren. De locaties worden ontsloten via de Wijndaelerweg. De uitbreiding van de school is georiënteerd naar de bestaande bebouwing van de school en heeft een groene zijde langs de Wijndaelerweg.
De ontwikkeling tussen de Ockenburghstraat en het Wijndaelerduin (zie Bijlage 1) omvat 61 woningen, een maatschappelijke voorziening van maximaal 1600 m2 b.v.o. en ruim 90 parkeerplaatsen, waarvan ruim 65 in een gebouwde voorziening en aan de zijde van de Wijndaerlerweg een parkeerstrook op eigen terrein met de overige noodzakelijke plaatsen. De ontsluiting is gelegen aan de Wijndaelerweg waardoor in de groenstrook tussen de weg en de bouwlocatie een in-/uitrit moet worden gerealiseerd. De bebouwing is opgebouwd uit een 'plint' met haaks daarop gestapeld drie schijfvormige woongebouwen. De woongebouwen hebben een hoogte van 5 lagen (4 woonlagen) en 7 lagen (6 woonlagen) aan de kop aan de Ockenburghweg. Bij het bepalen van de richting van en de afstand tussen de drie schijven is rekening gehouden met de bezonning van de woningen. De woongebouwen zijn voorzien van grote balkons die deel uitmaken van het bouwvolume. De entrees bevinden zich aan de zijde van de Wijndaelerweg en Ockenburghstraat.
De maatschappelijke voorziening is gesitueerd in de plint van het gebouw aan de zijde van de ISH en vormt daarmee een cluster van voorzieningen. De entree is gelegen aan het Wijndaelerduin. Het resterende deel van de plint biedt plaats voor bewonersparkeren. In de plint zijn twee patios opgenomen als buitenruimte voor de maatschappelijke voorziening. Op de plint bevinden zich met groen ingerichte terrassen tussen de woongebouwen. De plint is aan de zijde van het puinduin deels ingegraven en opgenomen in het landschap.
De groenstrook tussen beide ontwikkellocaties wordt ingericht als verblijfsgebied. Hierin worden een langzaamverkeersverbinding met een tweerichtingenfietspad en een trottoir opgenomen. Deze verhardingsstrook kan bovendien dienst doen als route voor hulpdiensten en noodontsluiting voor de locatie Waldeck.
Om inpassing van het gewenste programma mogelijk te maken is een geringe overschrijding van de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen hoogtes noodzakelijk. Voor de inpassing van de maatschappelijke voorziening is een plinthoogte van 4,5 meter nodig gebleken. Dit zorgt voor een hoogteoverschrijding van 3% (de maximaal toegestane 16 meter + 0,5 meter) voor de woonblokken A en B. Aan de zijde van de Ockenburghstraat, ter plaatse van woonblok C, is de plint met de parkeergarage ruim 1 meter lager dan de plint bij de woonblokken A en B. De ontstane ruimte is benut voor het inpassen van een 6e woonlaag, waardoor het gewenste woningaantal gerealiseerd kan worden. Dit resulteert in een overschrijding van 6% (de maximaal toegestane 20 meter + 1,2 meter).
De hoogteoverschrijdingen zijn in absolute zin gering. Mede door de vrijstaande ligging van het gebouw zijn de eventuele nadelige effecten op de omgeving zeer beperkt (ondermeer bezonning, windhinder, zicht vanuit de omgeving).
Het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh geeft in artikel 36 "Algemene afwijkingsregels" de mogelijkheid om met een omgevingsvergunnning af te kunnen wijken van de regels van het plan ten behoeve van:
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal het college verzocht moeten worden gebruik te maken van deze afwijkingsbevoegdheid om het huidige ontwerp voor de bouw van een appartementengebouw aan de Wijndaelerweg te kunnen realiseren. Op de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan zijn de maximaal toegestane bouwhoogtes van 16 en 20 meter uit de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Het terrein van de voormalige discotheek De Marathon aan de Wijndaelerweg wordt bij het terrein van de International School of The Hague gevoegd. De uitbreiding van de ISH bestaat uit 3.500 m2 b.v.o. ten behoeve van een basisschool en een gymzaal. Het gebouw vormt een nieuwe vleugel van het hoofdgebouw en is daarmee verbonden middels een transparante entree. De gymzaal ligt aan de oudbouwzijde van de nieuwbouw en is toegankelijk vanuit beide delen van de school. De uitbreiding bestaat uit drie lagen en sluit in hoogte aan op het bestaande gebouw. Het terrein zal opnieuw worden ingericht waarbij spelen en ontsluiting zorgvuldig van elkaar worden gescheiden. De huidige toegangsbrug zal enkel nog worden gebruikt voor fietsers en voetgangers. Er is al een nieuwe brug aan de Wijndaelerweg komen te liggen die toegankelijk is voor auto's.
Voor de uitbreiding van de International School of The Hague is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. De uitbreiding wordt grotendeels gerealiseerd op de gronden die in het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh reeds voorzien zijn van de bestemming Maatschappelijk - 1. Een deel van de uitbreiding is echter voorzien op gronden binnen de bestemming Horeca. Voor deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Maatschappelijk - 1 opgenomen in het bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh. De gewenste hoogte van de uitbreiding wijkt echter af van de maximaal toegestane hoogte in de wijzigingsregels. Daarom maken de gronden waarop de uitbreiding van de school plaats zal vinden geen onderdeel uit van onderhavig wijzigingsplan. Voor deze uitbreiding is inmiddels een omgevingsvergunning aangevraagd. Om de omgevingsvergunning te kunnen verstrekken zal de procedure op basis van artikel 2.3 in Bijlage II van het Bro gevolgd worden.
De onbebouwde gronden rondom de voorziene uitbreiding die zijn gelegen binnen het wijzigingsgebied 6 zijn wel meegenomen in onderhavig wijzigingsplan teneinde ook de bestemming van deze gronden te wijzigen van horeca in maatschappelijk, zodat ook dit terrein in gebruik genomen kan worden ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk. Dit terrein dient onbebouwd te blijven en daarom wordt de realisatie van gebouwen niet mogelijk gemaakt in de bouwregels van de bestemming Maatschappelijk-1.
Het plangebied valt volgens de vigerende Nota bodembeheer van Den Haag in zone B6 (Kuststrook, Kijkduin, Ockenburg, Oostduin). Voor deze zone mag de bodemkwaliteitskaart van Den Haag worden gebruikt als vervanging van het noodzakelijke bodemonderzoek bij omgevingsvergunningen. Daartoe dient wel een vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de laatste versie van de onderzoeksnorm NEN 5725. Aangetoond moet worden dat het om een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie gaat (dit is een locatie waar geen puntbron is (geweest) die de bodem heeft (kunnen) verontreinigen).
Binnen het plangebied zijn de volgende 3 deelgebieden te onderscheiden:
Deelgebied A (westelijk deel)
Het westelijk deel van het plangebied is onverdacht op basis van een in 2016 uitgevoerd vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek (VanderHelm Milieubeheer, met kenmerk SCLE160101 van 19 februari 2016).
Deelgebied C (oostelijk deel)
Het plangebied heeft in oostelijke richting een overlap met de zogenaamde “puinduin Ockenburgh”, één van de omvangrijke stortlichamen die tussen 1968 en 1973 zijn aangebracht. Deze puinduin betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging (beschikking EU 4010001 d.d. 17-01-1996). De aanwezige sterke verontreiniging met zware metalen, PAK en Cyanide in de grond is gesaneerd middels isolatie (afdeklaag) en er gelden gebruiksbeperkingen, deze zijn vastgelegd in de beschikking (kenmerk ODH-2015-00666236 d.d. 20 mei 2015) op het nazorgplan. Voor herinrichting ter plaatse van deelgebied C dient een beschikking op een (deel)saneringsplan te worden aangevraagd bij de Omgevingsdienst Haaglanden. In dat kader is overleg met de beschikkinghouder van het nazorgplan wenselijk.
Deelgebied B (overig terrein)
Voor het overig terrein dient een vooronderzoek (conform NEN-5725) en mogelijk verkennend bodem onderzoek (conform NEN-5740) te worden uitgevoerd.
Situatietekening met ligging
Ten behoeve van het wijzigingsplan is nader onderzoek uitgevoerd in het kader van de Externe Veiligheid. Uit het rapport (Analyse externe veiligheid, memonummer 20160511 d.d. 11 mei 2016, zie bijlage 2) blijkt het volgende:
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee risicobronnen: een LPG-tankstation en de Ockenburghstraat (routering gevaarlijke stoffen).
LPG-tankstation Ockenburghstraat 35
De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van het LPG-tankstation reiken niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de geprojecteerde ontwikkelingen niet toe en bevindt zich onder de oriëntatiewaarde. Verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen desalniettemin verplicht.
Routering gevaarlijke stoffen
Het invloedsgebied van de Ockenburghstraat reikt tot het plangebied. De weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering. Het groepsrisico van de weg blijft in de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is verplicht.
Verantwoording groepsrisico
Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording voor de routering gevaarlijke stoffen zijn voor deze risicobron enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd. In de verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
Algemene beschouwing veiligheidssituatie
Scenario’s
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van risicobronnen met verschillende scenario’s. Relevante scenario’s zijn een plasbrand (weg) en een BLEVE (weg en LPG-tankstation). De gevolgen van deze scenario’s zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario’s verduidelijkt.
Plasbrand
Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. De omvang van het effect wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand ongeveer 30 meter.
BLEVE
Het maatgevende scenario van het LPG-tankstation is een BLEVE.1 Een BLEVE kan plaatsvinden bij zowel de opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij de LPG-tankwagen (aanstraling door een brand).
Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de LPG-tank zit waardoor gas kan ontsnappen. Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen.
Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.
Door de maatregelen uit het LPG-convenant2 is intrinsiek falen van de ondergrondse tank het maatgevende scenario. Tankauto's zijn voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.
Hoogte van het groepsrisico
In het kader van het moederplan heeft adviesbureau AVIV een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Door middel van een gevoeligheidsanalyse is in het rapport van 8 november 2013, kenmerk 132563, aangetoond dat bij een vloeroppervlak van 1.250 m2 ten behoeve van de uitbreiding van de school de oriëntatiewaarde net niet wordt overschreden.
Inmiddels is voor de uitbreiding van de internationale school een omgevingsvergunning (aspect bouwen) ingediend, waarvoor een Wabo-procedure wordt doorlopen aangezien de maximaal toegestane hoogte opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid wordt overschreden.
Voor de QRA die is opgesteld in het kader van het moederplan was uitgegaan van de voetprint van het voormalige horecabedrijf. De nieuwbouw van de school heeft echter een aangepaste voetprint waarbij een deel van het gebouw terugspringt richting het schoolplein. De kopse kant van de nieuwbouw ligt bovendien verder van de sloot verwijderd. Het gevolg is dat de nieuwbouw net buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation komt te liggen.
Als gevolg hiervan draagt de school niet bij aan het groepsrisico. Er zal geen overschrijding van de oriëntatiewaarde optreden als gevolg van deze ontwikkeling. Een besluit van het gemeentebestuur, op grond van de Nota externe veiligheid Den Haag, kan daarom achterwege blijven.
Mogelijke veiligheidsmaatregelen
In deze paragraaf worden mogelijke veiligheidsmaatregelen beschreven in relatie tot het LPG-tankstation. Algemenere veiligheidsmaatregelen in relatie tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden beschreven in de volgende paragrafen.
Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
Het vergroten van de afstand tussen het LPG-tankstation en het plangebied is een niet-realistische maatregel ter verbetering van het veiligheidsniveau. De locatie bevindt zich op relatief grote afstand (120 meter) van het tankstation, daarnaast is de ontwikkeling specifiek voorzien voor deze locatie en is de directe omgeving van het plangebied reeds volledig bebouwd.
Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde bebouwing kunnen de gevolgen in geval van een calamiteit beperken. Op het gebied van bouwtechnische maatregelen (zoals het aanbrengen van versterkte of scherfwerende beglazing) bestaat veel onduidelijkheid. Onduidelijk is hoe verstevigd glas (gelamineerd glas) zich gedraagt in geval van een drukgolf van een explosie, voorafgegaan door intense hittestraling. Daarnaast kan, als verstevigd glaswerk de drukgolf weerstaat, het kozijn of de buitenspouwmuur van de woning het begeven. Het verstevigen van kozijnen of buitenspouwmuren op haar beurt werkt weer dusdanig door in de constructiekosten dat deze maatregelen niet realistisch zijn, zeker gezien het gegeven dat het effect van deze maatregelen onduidelijk is.
Een effectieve, maar minder praktische maatregel is het beperken van glasoppervlakken aan de risicozijde (zuidzijde). Deze maatregel is echter niet te borgen in onderhavige ruimtelijke procedure en maakt daarom geen deel uit van de formele groepsrisicoverantwoording.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. De geprojecteerde maatschappelijke functie faciliteert de structurele aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals jonge kinderen en ouderen). Het aspect zelfredzaamheid vraagt hierdoor bovengemiddelde aandacht.
Risicocommunicatie
In geval van een calamiteit verloopt waarschuwing via NL-Alert en het Waarschuwings- en Alarmering Systeem (WAS). Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. Door aanwezigen (bewoners, werknemers en bezoekers) periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident met gevaarlijke stoffen kan de slagvaardigheid tijdens een calamiteit vergroot worden. Verbetering kan bereikt worden door bijvoorbeeld voorlichting en/of oefening op locatie.
Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid
Interne vluchtwegen kunnen op externe veiligheid worden afgestemd door een externe veiligheidsparagraaf op te nemen in het ontruimingsplan van de geprojecteerde bebouwing. Wanneer de interne vluchtroutes zoveel mogelijk afzijdig van de risicobronnen worden gericht, wordt wat de vluchtroutes betreft zo goed als mogelijk rekening gehouden met een incident met gevaarlijke stoffen. Deze mogelijke maatregel voorziet in uitbreiding van het traditionele ontruimingsplan met een paragraaf externe veiligheid. In deze additionele paragraaf wordt beschreven hoe de alarmering plaats vindt, wat het gewenste handelingsperspectief is bij een rampscenario (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven (in welke richting vluchten, in welke ruimte(s) schuilen). Deze maatregel moet, voor een optimale uitwerking op de veiligheid, worden afgestemd met de exploitant(en). Deze maatregel is niet te borgen in het kader van deze ruimtelijke procedure.
Externe vluchtwegen
De wegenstructuur is in het bebouwde gebied rond het plangebied dusdanig georganiseerd dat er in meerdere richtingen gevlucht kan worden. De externe ontvluchtingmogelijkheden worden daarmee voldoende geacht.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Plasbrandscenario
Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is en kan beschikken over voldoende bluswater. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen, of een nabijgelegen wagon met brandbaar gas kan opwarmen en doen laten ontsteken.
BLEVE-scenario
Bij een koude-BLEVE explodeert de tank meteen. De brandweer dient dan snel ter plaatse te zijn om secundaire branden in het invloedsgebied te bestrijden. In geval van een dreigende warme-BLEVE is het belangrijk dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse is. De brandweer kan de tank koelen en een BLEVE voorkomen. In de praktijk zijn bijna alle tankauto's voorzien van een hittewerende bekleding. Hierdoor kan de warme BLEVE pas na 75 minuten optreden waardoor de brandweer geruime tijd heeft de BLEVE te voorkomen.
Conclusie
Gelet op de hierboven opgenomen verantwoording van het groepsrisico is de beperkte toename van het groepsrisico als aanvaardbaar te beschouwen.
Door Antea is een geluidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling die met onderhavig wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. Dit geluidsonderzoek (Akoestisch onderzoek Wijzigingsplan Kijkduin-Ockenburgh locatie Wijndaelerstrip, projectnummer 408594 d.d. 14 juli 2016) is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Conclusie geluidsonderzoek
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Laan van Meerdervoort en de Wijndaelerweg respectievelijk ten hoogste 45 dB en 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De geluidbelasting vanwege de Ockenburghstraat op de Wijndaelerstrip bedraagt ten hoogste 58 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Hoewel formeel niet van toepassing is de geluidbelasting vanwege de Wijndaelerduin (30 km/uur) ook getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder om iets te kunnen zeggen over de aanvaardbaarheid hiervan in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ op grond van de Wet ruimtelijke ordening. De geluidbelasting vanwege de Wijndaelerduin bedraagt ten hoogste 47 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting is daarmee als aanvaardbaar te beschouwen.
Hogere grenswaarden
Gezien de omvang van het plan en het gegeven dat voor een deel van de gevels (en naar verwachting dan ook een deel van de appartementen) sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan worden gesteld dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig en efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Het college kan daarom overwegen per appartementenblok de volgende hogere waarde vanwege de Ockenburghstraat vast te stellen (inclusief correctie ex artikel 110g Wgh). Omdat de exacte indeling van de appartementenblokken nog niet bekend is, kan nog niet bepaald worden voor hoeveel woningen er een hogere waarde moet worden afgegeven en hoe hoog deze waarde dient te zijn. In geluidsonderzoek (in tabel 6.1) is daarom het maximaal aantal wooneenheden per appartementenblok weergegeven. Hieronder de betreffende tabel:
Omschrijving | Maximum aantal wooneenheden | Hogere waarde (dB) | Lcum (dB) |
Oostelijk appartementenblok | 23 | 58 | 63 |
Middelste appartementenblok | 19 | 52 | 60 |
Westelijk appartementenblok | 19 | 52 | 58 |
Cumulatie
Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen ligt, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde. In het Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder, d.d. februari 2010, van de gemeente Den Haag is de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting op 69,5 dB gesteld.
Voor de Wijndaelerstrip is sprake van cumulatie van wegverkeerslawaai. De gecumuleerde geluidbelasting vanwege deze geluidsbronnen op de te projecteren woningen bedraagt ten hoogste 62,7 dB. Hiermee wordt voldaan aan de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting van 69,5 dB.
Geluidwering van de gevel
Voor de Wijndaelerstrip waarvoor burgermeester en wethouders van de gemeente Den Haag een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek in het kader van de omgevingsvergunning te worden onderzocht of deze woning aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kan voldoen.
Ten behoeva van het wijzigingsplan zijn natuuronderzoeken uitgevoerd op de locaties van de Wijndaelerstrip en de voormalige Marathon-locatie. De natuurtoetsen, "Natuurtoets Wijzigingsplan Appartementenbouw en maatschappelijke voorzieningen Wijndaelerstrip Kijkduin - Ockenburgh" (projectnummer 0408594.00, d.d. 7 juli 2016) en "Natuurtoets Wijzigingsplan Uitbreiding Internationale School Kijkduin - Ockenburgh"(projectnummer 0408594.00, d.d. 7 juli 2016) zijn als bijlagen 4 en 5 opgenomen bij deze toelichting.
Hieronder worden kort de conclusies van de natuurtoetsen per locatie beschreven.
Locatie Wijndaelerstrip
Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat in het plangebied beschermde soorten verwacht worden die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden. Het betreft het mogelijk voorkomen van zwaar beschermde vleermuizen (Tabel 3). Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.
Algemene broedvogels
Voor de voorgenomen ontwikkeling dient in het kader van zorgvuldigheid rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot en met juli; afhankelijk van klimatologische omstandigheden).
Er zijn geen wezenlijke effecten en belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen wordt:
Vleermuizen
In een te kappen boom zijn holen en gaten aanwezig die mogelijk gebruikt kunnen worden als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld in Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn eveneens zwaar beschermd. In verband met de mogelijke effecten die de kapwerkzaamheden kunnen hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, is het uitvoeren van een (nader) onderzoek noodzakelijk om hier inzicht in te krijgen. De resultaten van dit onderzoek worden beschreven in de volgende paragraaf.
Aanbevelingen en nader vleermuizenonderzoek
Met de uitgevoerde natuurtoets kan niet worden uitgesloten dat beschermde soorten hinder ondervinden van de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan. Gelet op deze onzekerheid kan op dit moment nog niet worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Er is daarom opdracht verstrekt aan Regelink om met een aanvullende inspectie de geschiktheid als verblijfplaats te onderzoeken en – indien geschikt - vast te stellen of het mogelijke gebruik van de bomen door vleermuizen inderdaad plaatsvindt en, zo ja, of aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing kan worden voldaan.
Nader Vleermuizenonderzoek
Het bureau Regelink Ecologie en Landschap heeft voor een aantal ontwikkellocaties in Kijkduin-Ockenburgh in opdracht van de gemeente Den Haag nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen en de effecten van de ontwikkelingen op de lokaal aanwezige dieren. De conclusies van dit onderzoek worden beschreven in het “Onderzoek Buizerd en Vleermuizen” (Rapportnummer RA16193-01, d.d. 2 december 2016) dat als bijlage 7 bij de toelichting is gevoegd.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het totale plangebied van het onderzoek fungeert als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. De bosschage langs de Ockenburghstraat is essentieel voor de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen op grond van de aangetroffen aantallen en waarnemingen van continu foeragerende dieren gedurende de gehele nacht. Het essentiële foerageergebied is echter gelegen in de deelgebieden Schapenatjesduin en Waldeck.
Gedurende het onderzoek werden twee vliegroutes waargenomen, beide verdeeld over de deelgebieden Schapenatjesduin en Waldeck. Binnen het plangebied van onderhavig wijzigingsplan zijn kortom geen vliegroutes aangetroffen.
In het plangebied zijn geen zomer- en/of kraamverblijfplaatsen waargenomen.
In het plangebied van het onderzoek zijn in totaal 14 paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen aangetroffen, waarvan voor 9 paarverblijfplaatsen exacte locaties bepaald konden worden. In het deelgebied Wijndaelerstrip is één paarverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis in een boom aangetroffen en een baltsterritorium, wat wijst op een paarverblijfplaats nabij. Gewone dwergvleermuizen gebruiken een paarverblijfplaats soms als winterverblijfplaats. Er zijn geen aanwijzingen voor een winterverblijfplaats voor grotere aantallen gewone dwergvleermuizen.
De voorgenomen ingreep 'verwijdering beplanting' in deelgebied Wijndaelerstrip zorgt mogelijk voor het verdwijnen van een paarverblijfplaats en baltsterritorium van gewone dwergvleermuis. De lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen ondervinden hier een negatief effect van. Voor het uitvoeren van deze ingrepen dient een ontheffing aangevraagd te worden, onderbouwd door een mitigatieplan. In dit mitigatieplan worden maatregelen beschreven om overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming) zoveel mogelijk te voorkomen
Marathon-locatie
Kort samengevat is het resultaat van de Natuurtoets dat in het plangebied beschermde soorten verwacht worden die de voorgenomen ontwikkeling kan beïnvloeden. Het betreft het mogelijk voorkomen van zwaar beschermde vleermuizen (Tabel 3). Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.
Algemene broedvogels
Voor de voorgenomen ontwikkeling dient in het kader van zorgvuldigheid rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot en met juli; afhankelijk van klimatologische omstandigheden).
Er zijn geen wezenlijke effecten en belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen wordt:
In het plangebied zijn in een boom grenzend aan het aanwezige gebouw gaten aanwezig die (mogelijk) gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Voor het gebouw geldt dat de functie voor vleermuizen laag wordt ingeschat (doch zijn verblijfplaatsen niet geheel uit te sluiten). Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld in Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn eveneens zwaar beschermd. In verband met de mogelijke effecten die de voorgenomen ontwikkeling kan hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, is het uitvoeren van een nader onderzoek naar de boom met gaten noodzakelijk (endoscopisch/jaarrond) om hier inzicht in te krijgen.
Aanbevelingen en nader vleermuizenonderzoek
Met de voorliggende natuurtoets kan niet worden uitgesloten dat beschermde soorten hinder ondervinden van de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan.
Gelet op deze onzekerheid kan niet worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Vastgesteld zal moeten worden of het mogelijke gebruik van de boom door vleermuizen inderdaad plaatsvindt, en zo ja, of aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing kan worden voldaan.
Door Blom Ecologie is voorafgaand aan de sloop van de voormalige discotheek de Marathon nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen op de locatie. In de Notitie Flora en fauna sloop Marathon aan de Wijndaelerweg 3 te Den Haag (kenmerk BE/2016/125/r, d.d. 25 april 2016, zie ) komen zij tot de volgende conclusie: "Ten aanzien van vleermuizen en algemene broedvogels gelden op basis van een recente inspectie lage verwachtingen. De aanwezigheid van (beschermde) dieren is daarmee niet volledig uitgesloten. Vanuit juridisch perspectief betreft dit een ontwikkelingsrisco waarvoor Schouten Bouw als projectontwikkelaar volledig verantwoordelijk is."
Daarnaast doen zij de volgende aanbeveling: "In de omgeving van de planlocatie is de aanwezigheid van diverse beschermde flora en fauna. In het kader van Natuurinclusief bouwen heeft Schouten Bouw de intentie uitgesproken om in de nieuwe bebouwing maatregelen te treffen voor onder andere vleermuizen en gebouwbewonende vogels (gierzwaluw en huismus). We adviseren om in de voorontwerpfase hiertoe een en ander af te stemmen met de gemeente Den Haag, afdeling Duurzaamheid en Groen."
Een wijzigingsplan ex artikel 3.6, lid 1a, Wro is een plan als bedoeld in artikel 19j Nbw. Artikel 19j Nbw bepaalt dat een bestuursorgaan bij de vaststelling van een plan dat gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied, rekening houdt met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied (lid 1). Als een plan significante gevolgen kan hebben moet een passende beoordeling worden gemaakt (lid2).
Een uitzondering op de verplichting een passende beoordeling te maken is neergelegd in artikel 19j, vijfde lid Nbw. Het moet dan gaan om een plan of project dat een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt voor zover een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen er van.
In het kader van het vrij recent vastgestelde moederplan is een uitgebreide natuurtoets en een passende beoordeling uitgevoerd waarin alle ontwikkelingen (dus ook de ontwikkelingen die met een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt) zijn meegenomen. Onderhavig wijzigingsplan betreft een voortzetting van hetgeen reeds in het moederplan is mogelijk gemaakt en onderzocht. Er is daarom geen noodzaak tot het uitvoeren van een nieuwe natuurtoets en passende beoordeling.
Ten behoeve van het wijzigingsplan is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. Het 'Geohydrologische studie Kijkduin Binnen te Den Haag' (Kenmerk BX71 RAP20160725 dd.25-07-2016) is als bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting.
Waterkwaliteit
Kort samengevat is het resultaat van de geohydrologische toets dat als gevolg van de herontwikkeling een wijziging zal optreden in de grondwatersituatie ter plaatse van puinduin 1. De grondwaterstanden zullen tot maximaal 0,15 m dalen door een toename aan verhardingspercentage en verbreding van oppervlaktewater, ter plaatse van de ontwikkellocatie. Buiten de ontwikkellocatie zijn de effecten nihil.
Het ophogen van het maaiveld heeft voor de gebruiksfase geen effect op de grondwaterstand. In de huidige situatie stroomt het freatisch grondwater ter plaatse van de ontwikkelgebieden in westelijke richting naar het oppervlaktewater. Het oppervlaktewater vangt daarmee de grondwaterstroming vanuit de puinduin af. Als gevolg van de herontwikkelingen blijft deze stromingsrichting ongewijzigd. Wel wordt een toename verwacht van de stroomsnelheid van het grondwater uit de puinduin richting het nabijgelegen oppervlaktewater. Hierdoor zal een grondwaterdeeltje uit de puinduinen het oppervlaktewater eerder bereiken en zal een toename optreden van grondwater dat vanuit de puinduin uitstroomt in het oppervlaktewater.
De verontreinigingssituatie (geen noemenswaardige verontreinigingen) en de mate van toename van de stroomsnelheid van het grondwater, zal niet leiden tot verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit.
Geconcludeerd wordt dat een toename van de stroomsnelheid van het grondwater uit de puinduin geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De richting wordt namelijk niet veranderd en daardoor ook niet de kwaliteit van het aangevoerde grondwater.
De herontwikkelingen ter plaatse van ontwikkelgebieden B1 (tennispark Waldeck) en C1 (Wijndaelerweg) hebben geen negatieve invloed op de bestaande grondwaterhuishouding en grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit.
Waterkwantiteit
In de wijzigingsplannen Kijkduin– Ockenburgh wordt verder invulling gegeven aan de ontwikkellocaties B1 (tennispark Waldeck) en C1 (Wijndaelerweg). Uit de waterparagraaf (bijlage 9 ) volgt dat een extra waterbergingsopgave moet worden gerealiseerd, ten opzichte van de berging waarmee in de geohydrologische studie rekening is gehouden. In onderstaande alinea’s worden enkele alternatieven voor waterberging beschreven en de gevolgen van deze wijziging op de resultaten uit deze rapportage toegelicht.
Compensatie in de ontwikkelgebieden door extra waterberging te creëren is bijvoorbeeld doorlatende verharding met een ondoorlatende berging eronder (of ondoorlatende berging onder gebouwen) toe te passen. De berging staat via een leiding in verbinding met nabijgelegen oppervlaktewater. Zolang de berging geen extra (of afname van) toestroom naar het grondwater tot gevolg heeft, heeft dit geen consequenties voor de grondwaterhuishouding.
De watercompensatie vindt plaats nabij ontwikkellocatie C1. De toename in het Landschappelijk Raamwerk is 2.850 m² oppervlaktewater beschikbaar ter compensatie van deze ontwikkeling. Dit is een gezamenlijke compensatielocatie voor ontwikkeling B1 (Waldeck) en C1 (Wijndaelerweg). Voor beide locaties samen is minimaal 3.781 m² oppervlaktewater nodig. De voorziene waterberging is echter onvoldoende om de gehele opgave op te lossen.
De resterende opgave dient door de ontwikkelaars te worden opgelost bij de verdere uitwerking in het kader van de omgevingsvergunning. Dit wordt in de gronduitgifteovereenkomsten met de ontwikkelaars vastgelegd. Zij kunnen de opgave oplossen door bijvoorbeeld de aanleg van wadi’s of andere infiltratiesystemen. Ook is het mogelijk om water op of onder bebouwing te bergen. Over de precieze uitwerking van de opgave zullen de ontwikkelaars in overleg treden met het Hoogheemraadschap van Delfland.
In het projectdocument ten behoeve van de ontwikkelingen in Kijkduin-Ockenburgh wordt vervolgens de wijze waarop de totale waterbergingsopgave wordt opgelost vastgelegd en dit projectdocument zal door het college worden vastgesteld. Dit zal vervolgens het uitgangspunt zijn bij de verdere uitwerking van de verschillende ontwikkelgebieden binnen Kijkduin-Ockenburgh.
Het voorliggende plan bevat een paar mogelijke ontwikkelingen. Hiervoor is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Onderhavig wijzigingsplan maakt de bouw van één of meer woningen mogelijk. Er is daarom sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het kostenverhaal is verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte. Er hoeft daarom geen exploitatieplan opgesteld te worden bij dit wijzigingsplan.