direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boekweitkamp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

In het bestemmingsplan Mariahoeve is voor de Schenklocatie/ NAM-locatie ten zuiden van de Boekweitkamp een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Dit initiatief maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Schenkzone die in januari 2010 is vastgesteld door het college. Uitgangspunt voor deze locatie is de realisatie van circa 145 woningen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de volgende beleidsuitgangspunten:

  • versterking van de natuur en ecologische waarden van de Schenk;
  • nieuwbouw van woningen die passen binnen de natuurlijke omgeving van de zone, duurzaamheid en aan wensen en eisen van deze tijd voldoen;
  • stedelijke groene hoofdstructuur duurzaam in stand houden en groene omgeving respecteren en beschermen;
  • voldoen aan Handreiking watertoets.

De Nederlandse Spoorwegen hebben in 2015 overeenstemming bereikt over verkoop van de gronden aan een marktpartij, die een woningbouwplan heeft ontwikkeld voor 80 grondgebonden woningen tussen de watergang en de spoorlijn. De reststrook van de wijzigingsbevoegdheid, gelegen tussen de watergang en het Boekweitkamp, waar onder andere de voormalige brandweerkazerne staat, valt buiten deze plannen. Op een later tijdstip kunnen voor het overige gebied van de wijzigingsbevoegdheid plannen worden ontwikkeld. Om de ontwikkeling van maximaal 80 grondgebonden woningen mogelijk te maken is dit wijzigingsplan noodzakelijk.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Het doel van het wijzigingsplan is om een actueel juridisch-planologisch kader te bieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het wijzigingsplan voorziet in het oprichten van maximaal 80 eengezinswoningen. In dit plan wordt aangetoond dat kan worden voldaan aan de in het bestemmingsplan Mariahoeve opgenomen randvoorwaarden en uitgangspunten. 

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadsdeel Haagse Hout van de gemeente Den Haag. Het plangebied wordt in noordelijke richting begrensd door watergang 'De Schenk'. In oostelijke richting ligt de Reigersbergenweg. Ten zuiden van het plangebied ligt het spoor, terwijl in westelijke richting een volkstuincomplex is gesitueerd. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood omlijnd) en omgeving.

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Mariahoeve"   4 april 2013   29 januari 2014  

Het plangebied is grotendeels bestemd voor 'Groen' en gedeeltelijk voor 'Bedrijf', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Railverkeer', 'Recreatie – Volkstuin' en 'Water'. Een gedeelte van het plangebied bevindt zich voorts in de molenbiotoop van een westelijk gelegen molen. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. Bij Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 29 januari 2014 onherroepelijk van kracht geworden.
In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (Wro-zone – wijzigingsgebied) voor twee naast elkaar gelegen locaties, waarvan één locatie nu aan de orde is. De wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Mariahoeve" luidt:

36.2 Wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden met de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Recreatie - Volkstuin', 'Verkeer' en 'Water' ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid' te wijzigen in de bestemmingen wonen, groen, water en verkeer met inachtneming van de volgende regels:

  • het totaal aantal woningen op de locaties met deze gebiedsaanduiding mag niet meer bedragen dan 145;
  • binnen het wijzigingsgebied zijn geluidswerende voorzieningen ten behoeve van het naastgelegen spoor toegestaan;
  • binnen het wijzigingsgebied mogen (on)gebouwde parkeervoorzieningen gerealiseerd worden;
  • binnen het wijzigingsgebied mag in twee lagen beneden peil worden gebouwd;
  • de hoogte van de eengezinswoningen niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  • de hoogte van de appartementencomplexen niet meer mag bedragen dan 20 meter;
  • de appartementencomplexen mogen uitsluitend langs het Finnenburg gerealiseerd worden;
  • er wordt voorzien in tenminste twee ontsluitingen voor het gemotoriseerd verkeer en één langzaamverkeersverbinding tussen het IJsclubpad en de Reigersbergenweg;
  • de natuur en de ecologische waarden van de Schenk dienen te worden versterkt;
  • de stedelijke groene hoofdstructuur dient duurzaam in stand te worden gehouden en de groene omgeving dient gerespecteerd en beschermd te worden;
  • negatieve effecten op de waterhuishouding dienen te worden gecompenseerd;
  • voordat tot wijziging wordt overgegaan, daar waar de bestemming samenvallen met de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas’, is schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • in het wijzigingsplan is een verantwoording opgenomen ten aanzien van externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico;
  • er mag geen strijdigheid optreden met het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
  • burgemeester en wethouders zijn binnen het invloedsgebied van 170 meter van de hoge druk aardgastransportleiding bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van vluchtwegen;
  • de bebouwing mag geen onevenredige schade toebrengen aan het woon- en leefmilieu van omwonenden.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het gedeelte tussen waterloop 'De Schenk' en de spoorlijn, waarin 80 grondgebonden woningen planologisch mogelijk worden gemaakt. In dit plan wordt aangetoond dat aan de in de regels opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding Mariahoeve (plangebied met rode lijn aangeduid).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van het wijzigingsplan voor het plangebied Boekweitkamp aangegeven. Ook zijn de doelen die met het wijzigingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een wijzigingsplan gestalte te geven wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Ook archeologie en flora- en fauna worden hier beschreven. De planbeschrijving van de nieuwe situatie is opgenomen in hoofdstuk 5, welke uit de beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de te ontwikkelen situatie. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving toegelicht en worden de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

De Schenkzone is een langgerekt gebied tussen het spoor en de woonwijken Bezuidenhout en Mariahoeve. Het plangebied zelf ligt in het zuidelijke gedeelte van de wijk Mariahoeve, grenzend aan de spoorlijn Den Haag - Leiden/ randstadrail en de gemeentegrens met Voorburg. Ten noorden hiervan ligt watergang De Schenk. In de groenstrook langs het Boekweitkamp staat de brandweerkazerne, waarvan de functie onlangs is opgeheven.
In het plangebied stond vroeger het voormalige olieverlaadstation van de NAM dat begin jaren negentig van de vorige eeuw werd gesloten. Het terrein is hierna opgeruimd en de bodem werd van vervuiling ontdaan. Midden op het terrein tegen het spoortalud staat een trafostation van de NS. Een drukkerij aan de Reigersbergenweg 25 is inmiddels gesloopt. Voor het overige is het gebied als weiland in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0003.png"

Het voormalige overlaadstation van de NAM (ca. 1986). Foto afkomstig uit het bouwvergunningenarchief van bouw- en woningtoezicht.

Plangebied. Op de achtergrond Skyline centrum. Brandweerkazerne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0004.png"

De spoorlijn Den Haag - Leiden. Appartementen op hoek Finnenburg/ Reigersbergenweg.

2.2 Functionele structuur

Het grasland is grotendeels in gebruik voor het weiden van schapen. Het trafostation van de NS is bereikbaar via een toegangsweg, welke ontsloten wordt op Reigersbergenweg. Een luchtfoto van het plangebied geeft de bestaande situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0005.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragrafen 3.2.2 en 3.3.2 wordt hierop nader ingegaan.

3.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie
Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijk gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als “steden en dorpen”, terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is als Bebouwde ruimte binnen het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het plangebied eveneens aangeduid als 'steden en dorpen'. Op de Laag van de beleving ligt het gebied ten oosten van de stedelijke groenstructuur, gedeeltelijk binnen de molenbiotoop van De Nieuwe Veenmolen aan de IJsclubweg 111 in Den Haag. De molen ligt op een grotere afstand dan 100 m van het plangebied, doch gedeeltelijk binnen een straal van 400 m. De vrije windvang en zicht op de molen wordt al beperkt, zodat deze woningbouw geen beperkingen met zich meebrengt voor de molenbiotoop. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda. In figuur 3 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 21 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0006.png"

Figuur 3: uitsnede kaart Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter kaart). Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.

Conclusie
De herontwikkeling van het voormalige overlaadstation van de NAM naar woningen is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De molenbiotoop van De Nieuwe Veenmolen wordt nagenoeg gerespecteerd, zodat er geen strijdigheid is met de provinciale belangen.

3.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 80 woningen op een perceel zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de eerste trede van de ladder zoals beschreven in paragraaf 3.3.2. Voorts is sprake van transformatie van een herontwikkelingslocatie, waarop een voormalig overlaadstation van de NAM is gesloopt wat is overeenstemming is met de tweede sport van de ladder. De derde trede behoeft geen verdere bespreking.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Dit woningbouwproject past qua aard en schaal bij de ontwikkelingsrichting zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan Mariahoeve (2013). Het voormalige overlaadstation van de NAM is al eind vorige eeuw gesaneerd ten behoeve van een woonfunctie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed' moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden (artikel 2.3.5, lid 1 van de Verordening):

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
      • als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).

Toetsing aan molenbiotoop
Ten westen van het plangebied staat 'De Nieuwe Veenmolen'. Het plangebied ligt in de buitenste zone van de molenbiotoop (figuur 4) van deze molen aan de IJsclubweg 111, De afstand tussen de molen en de geplande woningbouwlocatie bedraagt minimaal 215 meter. De molen heeft een stellinghoogte van 0 meter en een vlucht (lengte van de roeden) van 26 meter. Het snijpunt op 215 meter (1:30-lijn) is circa 7,3 meter. Het snijpunt op 300 m is circa 10 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0007.png"

Figuur 4: De molenbiotoop van de molen. De Nieuwe Veenmolen.

Biotooprapport De Nieuwe Veenmolen
In het biotooprapport (nummer 75) wordt geconstateerd de windvang door bestaande bebouwing en beplanting al ernstig wordt gehinderd. Ten noorden van de molen staat een vrij hoge molenaarswoning, waardoor de molen bewegingsproblemen heeft. De gehele noordelijke sector wordt verder door bomensingels rondom het sportpark afgeschermd. Deze hebben een hoogte van 12 tot 15 meter op een afstand van 100 tot 300 meter. In de sector oostnoordoost - zuid - zuidwest ligt het spoortalud van ca. 4 meter hoog met hierop hoge beplantingen. In zuidoostelijke richting staat een kantoorgebouw (GBS) van 55 meter hoog en in het zuidwesten een vrij smalle populier met een hoogte van 20 meter. In de sector west - noordwest staan bouwblokken van 9 meter hoog op een afstand van 100 - 200 meter. Ook het molenerf is niet gevrijwaard van opgaande beplantingen, zodat met recht kan worden gesproken van een slechte molenbiotoop. In de Algemene aanduidingsregels is de vrijwaringszone voor de molenbiotoop geborgd.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met het de Stadsregio Haaglanden. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 3.3.2). Voldaan wordt aan de eerste en tweede ladder voor duurzame verstedelijking. Voorts wordt rekening gehouden met de molenbiotoop. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.3.5 van de Verordening ruimte (Bescherming molenbiotoop),

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag /dit plan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor Kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Conclusie
Het wijzigingsplan Boekweitkamp is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020. De nieuwbouw vindt plaats in bestaand stedelijk gebied op een voormalig bedrijventerrein van de NAM in de nabijheid van een NS station en diverse halteplaatsen van Openbaar Vervoer (tram- en bushaltes).

3.3.2 Regionale Woonvisie

De actualisering van de regionale Woonvisie van Haaglanden is een uitwerking van de op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Het is een leidraad, zodat gemeenten binnen het Stadsgewest Haaglanden optimaal kunnen werken aan de versterking van de regionale woningmarkt.
Bij de regionale woonvisie is een planlijst met alle (bestemmings)plannen voor woningbouw opgenomen. Het project NS locatie 1 (Boekweitkamp) is opgenomen in de lijst van projecten met een plancapaciteit van 60 woningen, die door de Haaglanden-gemeenten is aangeleverd bij de provincie. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben bij brief van 3 november 2015 de geactualiseerde regionale woonvisie aanvaard. Het restant van 20 woningen wordt meegenomen in de eerstvolgende actualisatie. Voor Boekweitkamp is de behoefte aan en de regionale afstemming afdoende gemotiveerd.

Conclusie 
De nieuwbouwlocatie voor 80 woningen levert een bijdrage aan de woningvraag in Den Haag, zoals deze locatie is opgenomen in de lijst van projecten. Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten. De planontwikkeling is regionaal afgestemd met het Stadsgewest Haaglanden. Hieruit is gebleken dat het volledige plan valt onder de Regionale Projectenlijst Woningbouw. Met deze instemming is de regionale afstemming afgerond.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Den Haag 2020

In de door de gemeenteraad op 17 november 2005 vastgestelde 'Structuurvisie Den Haag 2020' is de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 vastgelegd. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie, te benutten. Met de structuurvisie zet Den Haag in op een groei naar ongeveer 505.000 inwoners in 2020. Daarvoor worden ongeveer 30.000 woningen en 30.000 arbeidsplaatsen aan de stad toegevoegd. De belangrijkste pijlers van de structuurvisie zijn internationale stad, stad aan zee en binnenstedelijke verdichting. De structuurvisie is opgesteld in samenwerking met de stad en regio. Ook bij de uitvoering zet de gemeente in op een gezamenlijke aanpak.
In de visie zijn vijf kansenzones benoemd waar kansen liggen om de 'Wereldstad aan Zee' gestalte te geven. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot zijn recht komt. De kansenzones en ontwikkelingsgebieden worden uitgewerkt in masterplannen. Het plangebied ligt binnen de kansenzone Centrum (zie figuur 5). Om de stedelijkheid in het centrum te versterken, moet de functie van het centrum als ontmoetingsplaats van verschillende 'werelden' in de stad de komende decennia een extra impuls krijgen. Dat vraagt dat woongebieden rond het centrum nauwer op het centrum worden betrokken. Mariahoeve, waarin het plangebied is gelegen maakt hiervan geen onderdeel uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0008.png"

Figuur 5: Plankaart Structuurvisie Den Haag 2020.

Agenda voor de Haagse Verdichting
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaand stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
Om dit in goede banen te leiden is in de nota inzichtelijk gemaakt op welke wijze verdichting bijdraagt aan de kwaliteit van wonen, werken en leven in Den Haag. Daarbij is bekeken in hoeverre Haagse sectorale beleidsambities samenvallen met verdichtingskansen in de stad. De kansen vanuit wonen zijn in kaart gebracht aan de hand van:

  • het vernieuwen van woonmilieus
  • het scheppen van nieuwe woonmilieus
  • het versterken van bestaande woonmilieus
  • het monitoren van de ontwikkeling van de woningmarktpositie.

De Agenda voor de Haagse Verdichting wordt operationeel gemaakt in 15 masterplannen, herstructureringsgebieden en grote projecten. Daarvoor zijn per gebiedsontwikkeling de verdichtingskansen beschreven. Het plangebied ligt niet in één van deze masterplannen.
Onderhavige planontwikkeling kan worden aangemerkt als een kleinschalige ontwikkeling in bestaand stedelijk weefsel door uitbreiden, optoppen en inbreiden, waarbij geen sprake is van hoogbouw. In de stedenbouwkundige gebiedsuitwerking worden de randvoorwaarden voor verdichting gedefinieerd. Denk daarbij aan aspecten als inpassing in de omgeving, architectuur en vormgeving, omgaan met cultuurhistorie, (be)leefbaarheid groen, optimaliseren plint, windhinder en bezonning, en het gewenste programma. Als leidraad voor stedenbouwkundige invulling voor dit plan heeft het bestemmingsplan Mariahoeve ten grondslag gelegen. De invulling met 80 grondgebonden woningen sluit aan bij de omgeving en verblijfskwaliteit die de bestaande stedenbouwkundige context versterkt.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling loopt in de pas met de doelstellingen van de Structuurvisie, omdat de woningbouwontwikkeling een bijdrage levert aan gewenste ontwikkelplannen. De planontwikkeling speelt voorts in op de behoefte aan groenstedelijk wonen voor de doelgroep doorstromers en de beleidsagenda.

3.4.2 Toekomstvisie Mariahoeve

Voor deze wijk heeft de gemeenteraad in 2008 de Toekomstvisie Mariahoeve vastgesteld. Deze toekomstvisie is voor delen nader uitgewerkt en maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de woonwijk Mariahoeve versterken. In het bestemmingsplan zijn deze direct danwel via wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt. Eén van deze projecten is de zogenaamde Schenkzone / NAM-locatie. Op deze locatie hebben de Nederlandse Spoorwegen plannen voor de ontwikkeling van een woningbouwlocatie aan het Boekweitkamp.

Conclusie
Dit wijzigingsplan maakt een woningbouwontwikkeling in een deelgebied van Boekweitkamp mogelijk van maximaal 80 woningen, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan. Bij uitwerking wordt rekening gehouden met randvoorwaarden voor onder andere natuur, ecologie, duurzaamheid en water.

3.4.3 Haagse Woonvisie 2009-2020

De Haagse Structuurvisie streeft naar groei van het inwoneraantal van de stad als draagvlak voor grootstedelijke voorzieningen en voor een goede economische sociale en culturele ontwikkeling. Het aantal woningen zal hiervoor moeten groeien.
In de Woonvisie Den Haag 2009-2020 is de groeiambitie vastgesteld op 20.000 tot 25.000 woningen. De woonvisie biedt ook de kaders voor deze groei. De kern van de Woonvisie is: Als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen. De stad moet daarom in een breed scala aan type woonwensen kunnen voorzien. Dit vereist gemengde stedelijke milieus, maatwerk bij nieuwbouw en een eigen identiteit voor wijken. Hoewel differentiatie van woonmilieus en woonsferen het uitgangspunt is, moet dit binnen een stedelijk kader gebeuren. Daarom dient er gekozen te worden voor woonvormen die passen bij een stedelijke omgeving. De nieuwbouw zal daarom grotendeels plaatsvinden door appartementen en stadswoningen en tussenvormen daarvan. Kansen voor groei en verdichting liggen veelal in de zogenaamde transformatiemilieus, waar verouderde bedrijventerreinen worden omgezet in gemengde woonwerkgebieden. Aan de stadsranden vindt eveneens uitbreiding plaats door transformaties in de overgangszones van stad naar platteland.
Sturend voor de transformatie en uitbreiding van woonmilieus is het beleid om selectieve migratie uit de stad van midden- en hogere inkomens om te buigen, om deze groepen aan de stad te binden en zo mogelijk van elders aan te trekken. Bij de herstructurering van de goedkope sociale voorraad in bestaande gebieden wordt getracht een woonmilieu te bieden dat inspeelt op woonwensen van bepaalde groepen midden- en hogere inkomens mede om segregatie, concentratie van kansarme bewoners en cumulatie van achterstandssituaties tegen te gaan. Een goed 'schoon, heel en veilig' leef- en woonklimaat is een belangrijke voorwaarde voor alle stedelijke woongebieden. Daarnaast moeten voldoende, goede en betaalbare woningen voor de lage inkomensgroepen blijven bestaan.

In onderhavig plangebied worden maximaal 80 grondgebonden woningen gerealiseerd in een groenstedelijk woonmilieu. Hiermee wordt een kwaliteitslag gerealiseerd, op een voormalig bedrijventerrein van de NAM, dat na de sanering in gebruik is als weidegebied. Bij dit nieuwbouwproject is rekening gehouden met de verschillende woonwensen en eisen van de huishoudens in Den Haag.

Conclusie
De planontwikkeling voor maximaal 80 grondgebonden woningen levert een bijdrage aan uitvoering van de Woonvisie om voldoende woningen te realiseren in het dure koopsegment (koopsom vanaf circa € 225.000 tot circa € 575.000,-) voor de doelgroepen doorstromers.

3.4.4 Verkeers- en vervoerbeleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Woonwijken
In de woonwijken is veel aandacht voor een verkeersveilige inrichting en het beperken van de hoeveelheid doorgaand verkeer. Door de concentratie van het doorgaande verkeer op hoofdwegen kunnen de wijkontsluitingswegen zoveel mogelijk worden ontlast van doorgaand verkeer. Daardoor ontstaat ruimte voor een inrichting van wijkontsluitingswegen als stadslanen, makkelijk oversteekbaar, overzichtelijk en met een minder dominante positie voor de auto. In de woonwijken gaat de gemeente door met de inrichting van 30 km/uur zones.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit denota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in Bijlage 2 van de regels opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.


Conclusie
Het plangebied krijgt twee ontsluitingen op de Boekweitkamp, waarvan één ontsluiting via de Reigersbergenweg. De verblijfsgebieden worden ingericht als 30 km/uur gebieden. De planontwikkeling kan voorzien in de eigen parkeerbehoefte overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde parkeernormen. Deze parkeernormen voor woningen zijn in beginsel behoeftevolgend en afhankelijk van de grootte, de aard en het type van de woningen. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning worden deze getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene bouwregels opgenomen verplichting (zie verder hoofdstuk 5.3).

3.4.5 Groen

'Groen kleurt de stad'
De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • 1. het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • 2. het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

1. ruimte voor groen in en om de stad;
2. aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
3. duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
4. samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd is in de Structuurvisie 2020 in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten. De groene zone langs de Schenk is onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones
In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijken buurtgroen. De Schenkstrook is een stedelijke ecologische verbindingszone. Deze groene verbindingszone bestaat uit een historische waterloop tussen stad en polder (Duivenvoordse en Veenzijdsepolder) met groene oevers, verbindt grote groengebieden en bomenrijen aan elkaar en draagt bij aan de Stedelijke groene Hoofdstructuur. Een deel van het NAM-terrein direct langs de Schenk wordt ingericht als onderdeel van de ecologische zone. Deze zone maakt geen onderdeel uit van het wijzigingsplan. In figuur 6 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede uit 'Ontwikkelingsvisie Stedelijke ecologische Verbindingszones' (plangebied met rode ovaal aangeduid).

In het gebied zijn meerdere bomenrijen onderdeel van de stedelijke groenstructuur van de stad. Deze spelen een belangrijke rol in het behouden van deze structuur. Deze bomenrijen zijn niet gelegen in het plangebied. Voor het plangebied zelf heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden. Dit rapport wordt beschreven in paragraaf 4.9.2.

Conclusie
De stedelijke ecologische verbindingszone ligt ten noorden van het plangebied. De aanwezige watergang en groen wordt in stand gehouden en uitgebreid. De doelstellingen uit de nota 'Groen kleurt de stad' en de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones worden positief beïnvloed als gevolg van deze planontwikkeling.

3.4.6 Gebiedsgericht milieubeleid

Tien voor milieu
De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Wonen'.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Wonen' van belang. Bij onderhavige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Maximaal  
Lucht   Maximaal  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Extra, water dat behaagt  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  


Conclusie
De planontwikkeling voor het oprichten van 80 woningen in Boekweitkamp houdt rekening met de milieuambities voor het gebiedstype 'Wonen', zoals dat nader is uitgewerkt in de Planbeschrijving en het hoofdstuk Milieu.

3.5 Cultureel erfgoed

3.5.1 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 heeft de gemeente aangegeven hoe zij zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. Hierop komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen waar een archeologische vindplaats ligt (terrein met archeologische waarde);
  • 2. Zones waar archeologische resten en sporen worden verwacht (verwachtingsgebieden);
  • 3. Zones waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht.

Deze zones zijn verwerkt in de vigerende bestemmingsplannen, met daaraan gekoppeld planregels voor omgang met archeologie in het kader van ruimtelijke procedures. De planlocatie ligt in een zone zonder waarde/ verwachting (zie figuur 7). Vanwege de landschappelijke ligging (laag; nat) was het gebied in het verleden namelijk niet aantrekkelijk voor de mens. Er worden dus geen betekenisvolle restanten verwacht in de vorm van archeologische vindplaatsen. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in dit plangebied geen voorwaarden worden gesteld op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Als er tijdens de uitvoering van het bouwplan toch archeologische sporen of resten aan het licht komen, dan is de meldingsplicht van toepassing (Monumentenwet, art. 53; per 1-7-2016 Erfgoedwet art. 5.10, 5.11). In dat geval moet direct contact worden opgenomen met het bevoegd gezag (afdeling Archeologie Den Haag).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart gemeente Den Haag. Plangebied zwart omlijnd.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan.

4.2 Milieu effectrapportage

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van 80 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

  • Plaats van het project

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Meijendal & Berkeide', bevindt zich op een afstand van circa 3 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Westduinpark & Wapendal' ligt circa 6 kilometer westelijk hiervan. Dit betekent dat de woningbouwlocatie niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden ligt, zoals nader toegelicht in paragraaf 4.9. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 3.5.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.3 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk nabij spoorweginfrastructuur en wijkontsluitingswegen. Voorts staat er in het plangebied een trafostation. Ook is in de nabijheid een volkstuinderscomplex aanwezig. Gelet op de aangrenzende infrastructuur en het in het plangebied gesitueerde trafostation kan het plangebied worden aangemerkt als 'Gemengd'. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningbouwlocatie. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor een gemengd gebied.
Voor deze planontwikkeling zijn drie milieubelastende activiteiten relevant, te weten het trafostation van de NS in het plangebied, een nabij gelegen volkstuincomplex en kinderboerderij/ educatief centrum. Laatstgenoemde recreatievoorziening ligt ten oosten van het plangebied. Het trafostation valt onder milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter in gemengd gebied. Hoewel een volkstuinderscomplex niet specifiek is genoemd kan deze recreatievoorziening worden geschaard onder milieucategorie 1. Het complex ligt op een afstand van meer dan 30 meter. De kinderboerderij valt in milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter dient te worden aangehouden. Deze afstand wordt in acht genomen in dit wijzigingsplan. De woningen rondom het trafostation worden zodanig gepositioneerd dat er een minimale afstand wordt aangehouden van 15 meter. In de regels en verbeelding zal dit worden geborgd, zodat de woningbouwontwikkeling enerzijds geen beperkingen met zich meebrengt voor de nabijgelegen bedrijfsactiviteiten en anderzijds een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners kan worden gegarandeerd.
In het plangebied was een drukkerij gevestigd aan de Reigersbergenweg 25. Dit bedrijfspand is inmiddels gesloopt. De nabijgelegen brandweerkazerne is onlangs gesloten. Op deze locatie is woningbouw gepland, zodat deze twee bedrijfsobjecten vanuit milieuzonering niet meer relevant zijn. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen en het bedrijfserf van de brandweerkazerne is overigens minimaal 30 meter.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van de woningbouw zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de nieuwe woningen milieuhygiënische knelpunten opleveren voor bestaande bedrijvigheid in de directe omgeving. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Over de naastgelegen spoortraject Den Haag - Leiden (baanvak 67) vindt geen regulier transport van gevaarlijke stoffen plaats. Onder bijzondere omstandigheden (omleidingen als gevolg van een calamiteit op een ander baanvak) is het vervoer van gevaarlijke stoffen met behulp van ketelwagens mogelijk (omleidingscenario).
In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft adviesbureau AVIV BV eerder een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het hierboven omschreven omleidingscenario. Voor de verschillende categorieën gevaarlijke stoffen is met het rekenmodel RBM II (versie 1.3) een berekening uitgevoerd met 50 ketelwagens per jaar. Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van baanvak 67 is gelegen, is bij het vaststellen van de populatiegegevens betrokken.
De uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn daarmee representatief voor dit wijzigingsplan. Uit het rapport van 17 januari 2012 (kenmerk 112138) blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen het baanvak blijft. De berekeningen voor stofcategorie C3 (pentaan) en D3 (acrynitril) hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dit wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar. Het groepsrisico vanwege de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is nihil (ver onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gelet op deze uitkomsten is nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen rijksweg of Provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Voor externe veiligheid is LPG de maatgevende stof binnen het Stadsgewest Haaglanden. Nu het vervoer van deze stof in de omgeving van het plangebied niet is toegestaan, is het groepsrisico ter hoogte van de plangrens nihil. Er is geen 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied de aardgastransportleiding W-514-016 van de Gasunie. De buisleiding heeft een diameter van 15,98 inch (406 mm) en een werkdruk van 40 bar. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten (woningen) een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 7 is de buisleiding aangeduid. De omvang van het nieuwe risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. In verband hiermede is een risicoberekening uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied opgesteld. In de volgende paragraaf zal hierop nader worden ingegaan.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. Aan de Finnenburg tegenover nr. 50 staat op een gasdrukregel- en meetstation. Voor de gasdrukregel- en meetstations geldt een veiligheidscontour tot kwetsbare objecten van 15 m. Het plangebied met geprojecteerde kwetsbare bestemmingen ligt ruim buiten deze contour. De gasdrukregel-en meetstations maken overigens geen onderdeel uit van het Gasunie netwerk. Voor het overige zijn er geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).

4.4.1 Rapport 'Externe Veiligheid'

Ten behoeve van de plantontwikkeling in Boekweitkamp is een risicoberekening voor plaatsgebonden risico opgesteld in verband met het invloedsgebied van de nabijgelegen hogedruk gasleiding aan de zuid-, west- en noordzijde van het plangebied. Dit Rapport externe veiligheid is uitgevoerd door Peutz B.V. te Zoetermeer (rapport van 3 juni 2016, rapportnummer HB3285-1-RA-004,Bijlage 1).
Op basis van deze kwantitatieve risicoanalyse (QRA) kan worden geconcludeerd dat er voor de hogedruk aardgastransportleiding ter hoogte van Boekweitkamp geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt derhalve voldaan. De hogedruk aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.4.2 Verantwoording groepsrisico

Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een hogedruk gasleiding van de Gasunie. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de uitbreiding niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. Hiertoe is een Verantwoording groepsrisico opgenomen in de Risicoberekening van Peutz B.V. te Zoetermeer, dat als Bijlage 1 bij dit wijzigingsplan is gevoegd. Op basis hiervan kan het volgende worden vastgesteld.

Situatie groepsrisico
Het groepsrisico blijft in de toekomstige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:

  • Bij de realisatie van de woningen zal zoveel rekening worden gehouden met de situering van de woningen. Van belang is dat men zoveel als mogelijk van de bron af gericht moet kunnen vluchten.
  • De toekomstige bewoners worden gewezen op de aanwezigheid van de hogedruk aardgastransportleiding.
  • Voor de bestrijding van een eventuele calamiteit van de hogedruk aardgastransportleiding zal bij de planinrichting rekening worden gehouden dat het plangebied van meerdere zijden bereikbaar is en dat er voldoende bluswater beschikbaar is.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

De Hulpverleningsregio geeft in haar vooroverlegreactie d.d. 11 oktober 2016 het volgende aan (geciteerd):

"Risicobronnen en effecten

Het plangebied ligt in de nabijheid van de risicobronnen met het transport van gevaarlijke stoffen:

de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A4 en de hoge druk aardgastransportleiding W-

514-016. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is het volledig vrijkomen van de

inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of gas, of een fakkelbrand van de hoge druk

aardgastransportleiding. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het

plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario’s plaatsvinden

is zeer klein.

Risico voor de omgeving

Met het wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan een (her)ontwikkeling van het gebied tussen

de waterloop ‘De Schenk’ en de spoorlijn Rotterdam - Leiden. Het plan voorziet in ongeveer 80

grondgebonden woningen. Door deze ontwikkelingen nemen de risico’s toe, het groepsrisico neemt

niet toe.

Geadviseerde maatregelen

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de

zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

A. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)

B. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)

C. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

D. Bereikbaarheid & bluswatervoorziening (optreden hulpdiensten)

Ik verwacht dat dit advies voldoende informatie om de bestuurlijke verantwoording op te kunnen

stellen en om maatregelen te kunnen treffen. Naast het aspect externe veiligheid is voor de

objecten ook het aspect brandveiligheid van belang. Hiervoor kunnen aanvullende maatregelen

benodigd zijn."

Bij (nieuwbouw)ontwikkelingen in het plangebied zal met het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden rekening worden gehouden.

4.5 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject Den Haag – Leiden (traject 547) ter hoogte van het plangebied geldt een geluidszone van 900 meter gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien - in dit geval - het wijzigingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn Boekweitkamp, Finnenburg, Reigersbergenweg en Schipholboog. Op deze wegen is ter plaatse de maximum snelheid 50 km/h. De wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 meter. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de belasting de genoemde voorkeurswaarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door M+P raadgevende ingenieurs B.V. te Aalsmeer (rapport van 8 juni 2016, rapportnummer M+P.JJP.14.02b.1, bijlage 1 bij de regels). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde wegen wordt overschreden voor de woningen in het plangebied. De maximale waarde voor de woningen bedraagt 53 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt vanaf circa 20 meter van de spoorlijnen Den Haag - Leiden en de randstadrail. Uit de resultaten van de door M+P raadgevende ingenieurs B.V. te Aalsmeer uitgevoerde berekeningen blijkt dat de geluidbelasting (Lden) ten gevolge van het railverkeer op de dichtstbijzijnde geprojecteerde woningen ten hoogste 71 dB bedraagt na het plaatsen van een geluidscherm van 4 m hoog ten opzichte van het maaiveld. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer van 55 dB voor woningen. Om woningbouw mogelijk te maken zijn voor woningen aan de railzijde op de tweede verdiepingen en soms ook op de eerste verdiepingen dove gevels noodzakelijk. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend tot een geluidsbelasting van Lden 68 dB. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit. In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Geluidbeleid
Alle woningen voldoen aan de uitgangspunten van het Geluidbeleid van de Gemeente Den Haag. De woningen voldoen aan het beleid inzake cumulatie en hebben allen een geluidsluwe gevel.

Industrielawaai/ bedrijvigheid
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient in eerste instantie rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 4.3). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Van Prorail is er een onderstation aan de rand van het plangebied gesitueerd. Deze heeft een richtafstand van 25 m. De woningen zijn daarbinnen gelegen. Door Peutz (briefrapport HA 3285-4-RA-002, d.d. 2 juni 2014) is onderzoek gedaan naar mogelijk maatregelen. Deze leiden tot een richtafstand van circa 15 m. De woningen zijn daarbuiten gelegen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is doorlopen en voor woningen langs de railzijde dove gevels zijn aangebracht. Na het treffen van maatregelen bij het onderstation voldoet deze aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en is een ongestoord gebruik daarvan mogelijk. Ook deze levert geen belemmering op voor de planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0012.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van maximaal 80 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
De woningbouwlocatie valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Onderzoek/ beoordeling
Op en in de direct omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om een voormalig verlaadstation voor ruwe olie van de NAM (ROV), een offsetdrukkerij een foto- en filmontwikkelcentrale, een smederij en een elektrisch onderstation. Er zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend.
In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij zijn drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen die deels in het plangebied vallen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m³ vaste bodem en/of 100 m³ grondwater (bodemvolume). Eén geval betreft een chloride verontreiniging in het diepere grondwater van 8 tot 12 m-maaiveld. De sanering van deze verontreiniging is niet spoedeisend.
Het plangebied valt deels binnen twee gevallen met zware metalen en/of PAK die gerelateerd zijn aan voormalige ophogingen rond het spoorwegemplacement Laan van NOI/ Schenkstrook. Eén daarvan is volledig gesaneerd middels het aanbrengen van een leeflaag. Op deze locatie geldt een gebruiksbeperking (in stand houding van de leeflaag). Het tweede geval is deels gesaneerd, waarbij eveneens een leeflaag is aangebracht.
Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden.

Conclusie
Het plangebied is gelegen in zone B3/01 van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone en niet naar andere zones. Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.
ln overleg d.d. 3 juni 2016 tussen de Omgevingsdienst Haaglanden, de gemeente Den Haag en de projectontwikkelaar is afgesproken dat het plangebied gesaneerd zal worden voorafgaand aan de bouw, c.q. de aanvraag omgevingsvergunning.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer een wijzigingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.8.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Gemeente
Waterplan Den Haag en Waterbergingsvisie Den Haag
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Den Haag en de Waterbergingsvisie Den Haag. Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad.
De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.
In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterbergingsvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen.

Wateragenda 2012-2027
Uitgangspunt voor water in De Haag is de Wateragenda 2012-2027 (RIS 250208). Den Haag en Delfland willen een duurzaam, gezond en veilig Haags watersysteem realiseren. Vanuit de ruimtelijke visie Den Haag 'Wereldstad aan Zee' en het milieubeleid komt daar het realiseren van een aantrekkelijke leefomgeving bij. De lange termijn doelstelling voor het Haagse waterbeleid luidt:
"Het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige leefomgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan".

Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2015
Het rioleringsbeleid is vastgelegd in het “Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015”. Werken aan waterkwaliteit betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dat water vuil wordt, dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater.

4.8.3 Beleid hoogheemraadschap van Delfland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elke ruimtelijke ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de watertoets uit. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP5 van 19 november 2015) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland haar strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen.
Delfland voert haar kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma’s en handelingen van Delfland in de komende planperiode.

4.8.4 Gevolgen en randvoorwaarden planologische wijzigingen

De onderwerpen die van belang zijn bij het opstellen van een watertoets zijn onderverdeeld naar de volgende thema's:

  • Veiligheid en waterkeringen
  • Waterkwantiteit (voldoende water)
  • Onderhoud en bagger
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie
  • Afvalwater en riolering

Veiligheid en waterkeringen
Aan de oostzijde van het plangebied en de spoordijk ligt een waterkering. Het hoogheemraadschap heeft evenwel het voornemen om deze waterkering in de nabije toekomst middels een herziening uit de legger te schrappen. Daarbij komt dat in het geldende bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen. Om deze reden is afgezien om de dubbelbestemming in dit wijzigingsplan op te nemen.

Waterkwantiteit
Het plangebied bestaat momenteel uit 2 peilgebieden. In een peilgebied wordt het waterpeil in oppervlaktewateren vooraf vastgesteld en daarop gehandhaafd. Peilgebied I wordt gekenmerkt door een peil van 1,9 m -NAP. Peilgebied IV heeft een zomerpeil van 1,21 m -NAP en een winterpeil van 1,36 m -NAP. Het plangebied is groot 41.875 m². De benodigde compensatie oftewel de waterbergingsopgave als gevolg van de aan te brengen verhardingen en woningen wordt opgelost door al het hemelwater uit het plangebied te verzamelen en naar het oppervlaktewater van De Schenk te brengen (in peilgebied I). Peilgebied IV wordt dus kleiner, met behoudt van de watergangen.
Door uitstroming van het hemelwater aan de insteek van de natuurvriendelijke oevers wordt tevens voorzien in een vertraging en infiltratiemogelijkheid. Door de gekozen wijze van afvoer van al het hemelwater uit het plangebied naar peilgebied I verschuift de huidige scheidslijn tussen peilgebied I en IV en komt nagenoeg het gehele plangebied in peilgebied I te liggen.

De oppervlakte van de huidige waterstructuur in peilgebied IV blijft gehandhaafd, wel worden de watergangen in peilgebied verplaatst door de positie van het toekomstige geluidsscherm en zullen de watergangen op de aangegeven diepte en breedte vanuit de legger (en binnen het huidige peilgebied) worden terug gegraven. De geschiktheid van de  bodemkwaliteit van de toekomstige slootbodem zal in de aanvraag van de watervergunning dienen te worden verantwoord. Tevens is het niet toegestaan om zonder toepassing van dammen een directe koppeling van water te realiseren tussen peilgebied I en IV.

De benodigde compensatie, uitgaande van een eindsituatie waarin alle woningen en verharding afvoeren naar peilgebied I, is berekend met de watersleutel van Hoogheemraadschap Van Delfland. Conform deze watersleutel is ten aanzien van de ontwikkeling een compenserende berging benodigd van in totaal 930 m³. De benodigde bergingscapaciteit wordt in het plangebied gerealiseerd. Dit water zal worden gegraven, voordat met de bouw wordt aangevangen. Dit wordt geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in artikel 6.2.1, sub d van de regels. Met inachtneming van deze maatregelen leidt deze ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. Voor de onderbouwing van het toekomstig verhard oppervlak wordt verwezen naar Bijlage 2.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Deze planontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater, omdat geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper of andere uitlogende materialen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Het versterken en uitbreiden van de ecologische zone zal een positieve invloed op de waterkwaliteit hebben.
De bodemsanering die heeft plaatsgevonden of nog zal worden uitgevoerd is/ wordt zodanig gesaneerd dat de bodemkwaliteit geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Afvalwater en riolering
De nieuwbouw wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Het hemelwater en het vuilwater wordt gescheiden aangeleverd, zoals de Leidraad Riolering West-Nederland aangeeft.
Het plan heeft geen negatief effect op de riolering, omdat er voldoende capaciteit is in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Voldaan zal kunnen worden aan het rioleringsbeleid. Verder zal het plan niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

4.8.5 Watertoets

Ten behoeve van deze planontwikkeling is een uitgebreide watertoets uitgevoerd door Econsultancy.nl te Boxmeer (rapport van 31 mei 2016, rapportnummer 14101985, versienummer D1, Bijlage 2). In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterparagraaf en deze Watertoets met het Hoogheemraadschap besproken.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.

4.9 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Meijendel & Berkeide', bevindt zich op een afstand van circa 3 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied Westduinpark & Wapendal ligt op meer dan 6 km afstand ten westen van het plangebied. Sprake is van een herontwikkeling van een gebied naast het spoor dat grotendeels in gebruik is als grasland, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. De Natura2000-gebieden zijn weergegeven in figuur 9.
Het plangebied ligt circa 1 kilometer ten zuiden van de ecologische hoofdstructuur (nieuwe en bestaande natuur. De functiewijziging heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0013.png"

Figuur 9: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

4.9.1 Flora- en faunatoets

Bij een wijziging van het bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Econsultancy.nl te Doetinchem een quick scan flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van 18 maart 2016, rapportnummer 14101983, Bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

Aanbevelingen
De huismus en de gierzwaluw zijn op de onderzoekslocatie niet als broedvogel aangetroffen. De directe omgeving is echter potentieel geschikt als leefgebied. De soorten staat onder druk door steeds verder afnemende broedgelegenheid. Met een geringe inspanning, bijvoorbeeld door het plaatsen van nestkasten of "vogelvides" en het plaatsen van gierzwaluwnestkasten op de te realiseren nieuwbouw, kan de onderzoekslocatie deel gaan uitmaken van het broedbiotoop van beide soorten. Gelet op het steeds verder verdwijnen van broedgelegenheid van deze soorten kan deze relatief eenvoudige maatregel een positief effect op de soort in de omgeving hebben. Aanbevolen wordt om in de te realiseren gebouwen vleermuisvoorzieningen aan te brengen zoals inpandige vleermuiskasten.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer met hiervoor genoemde aanbevelingen rekening wordt gehouden. Bij uitwerking van deze planontwikkeling zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

4.9.2 Bomeninventarisatie

Met het oog op de planontwikkeling is er een bomen-inventarisatie uitgevoerd door Econsultancy.nl te Doetinchem (rapport van 30 juli 2015, rapportnummer 15045495, Bijlage 4). Deze inventarisatie heeft als doel in te schatten of er binnen het plangebied bomen of boomgroepen aanwezig zijn, waarmee op basis van hun waarde rekening gehouden moet worden bij het ontwerp danwel uitvoering van de plannen. Met name volwassen bomen, met enige omvang, worden van grote waarde geacht voor een nieuwe buurt. Behoudenswaardige bomen zullen waar mogelijk bij de verkaveling worden ingepast. De waardering is enerzijds gericht op boomgroepen en waar zinvol en mogelijk ook gericht op individuele bomen. Bij de inventarisatie is tevens aandacht besteed aan de ecologische waarde (flora/ fauna) van het plangebied, die specifiek gericht zal zijn op de directe omgeving van de ten noorden van het plangebied aanwezige watergang “De Schenk”. Hieronder volgt een algemeen beeld en waardering van de inventarisatie (overgenomen uit rapport van Econsultancy.nl.)

Algemeen beeld
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de meeste individuen aangeplant zijn, zowel ter plaatse van de voormalige drukkerijlocatie, als ook daarbuiten. Van autochtone begroeiing is waarschijnlijk slechts hier en daar sprake. Mogelijk zijn de struikvormigen zoals de grauwe wilg en de zwarte elzen aan de zuidelijke oever van De Schenk autochtoon. Mogelijk ook de essen en de Europese vogelkers. Verder wordt van de uitgegroeide wilgen (nummers 128, 129 en 130 van de locatiekaart) verwacht dat deze niet zijn aangeplant maar spontaan zijn opgeslagen. Dit omdat zich hiertussen een hybride bevindt. Daarnaast is de ratelpopulier (en de witte abeel) mogelijk een van nature voorkomende soort in de regio; deze soort wordt namelijk zelden aangeplant.
Er zijn relatief veel exoten aanwezig zoals de hybride-populieren, coniferen, gouden regen, ginkgo, tulpenboom, watercipres en de veelbloemige roos. Deze laatste betreft een verwilderde exoot. De Italiaanse populieren binnen het plangebied geven direct een signaal af van aangeplant groen, hetgeen zeker langs De Schenk stoort. Deze bomen hebben een zeer lage waardering in deze context. De overige populieren langs De Schenk zijn alle hybriden, maar storen minder omdat het verschil tussen de in Europa van nature voorkomende zwarte populier voor een leek niet zichtbaar is. Exoten krijgen doorgaans een geringere waardering dan gebiedseigen soorten, echter in een bebouwde omgeving is dit van minder belang.

Waardering
In relatie tot de eigenschappen van het plangebied moet het aanwezige groen enerzijds beoordeeld worden in relatie tot De Schenk en anderzijds op basis van inpasbaarheid in de nieuwe verkaveling. Inpasbaar groen zal veelal betekenen het koesteren van (potentieel) monumentale bomen. De oeverbeplanting aan de zuidzijde kan als waardevol worden gezien, maar valt buiten het plangebied. Naast het visuele aspect heeft het groen een positief effect op de bezonning van het water, en de stevigheid van het talud. Ter hoogte van het plangebied komt weinig rietgroei langs het water voor, een teken dat de pioniersfase hier al een tijd niet (meer) aan de orde is. De waarde kan nog vergroot worden door het verwijderen van de Italiaanse populieren en het knotten/afzetten van de overige opgaande bomen. Op basis van standplaats wordt de tulpenboom (157) en de watercipres (158) als behoudenswaardig getaxeerd. De bodem rondom deze watercipres komt voor enige grondverbetering in aanmerking. Verder zou de Spaanse aak (134) gekoesterd kunnen worden, hoewel deze boom vanwege zijn geringe omvang als “snel vervangbaar” moet worden gezien.

Conclusie
Bij uitwerking van het verkavelingsplan zal voor zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de in het plangebied behoudenswaardig getaxeerde bomen, te weten de tulpenboom (157), de watercipres (158) en de Spaanse aak (134). In overleg met het bevoegd gezag zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Voor het Boekweitkamp is onderzocht welk woonmilieu passend is binnen de groene setting van de Schenkzone. Ondanks de verschillen tussen permanente en semipermanente bewoning ligt de referentie aan de volkstuinen in de Schenkzone voor de hand. Kenmerkend is een kleine bebouwingskorrel, zo ruim mogelijk in het groen en met een onnadrukkelijk inrichting van de openbare ruimte. In de verkavelingsstudie is een woonmilieu met twee- en drie-onder-één-kapwoningen en rijtjeswoningen, met privé-tuinen uitgewerkt (2-3 bouwlagen met kap). Het gehele woningcomplex wordt ontsloten door een toegangsweg in het verlengde van de Reigersbergenweg. Deze toegangsweg loopt door de open ruimte met het natte hooiland en maakt een knik.

5.2 Nieuwe situatie

Op basis van de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden is voor Boekweitkamp een stedenbouwkundig plan opgesteld voor ruim 70 grondgebonden woningen. Dit stedenbouwkundig plan geeft aan wat de mogelijkheden zijn van de kaders uit dit bestemmingsplan. Hierdoor ontstaat een geïntegreerd ruimtelijk-functioneel kader dat ruimte biedt voor de gewenste ontwikkelingen en waaraan initiatieven voor bouwplannen kunnen worden getoetst. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 10 en 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0014.png"

Figuur 10: Stedenbouwkundig plan (voorlopig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0015.png" Figuur 11: Ruimtelijke impressie stedenbouwkundig plan (voorlopig).

Toelichting stedenbouwkundig plan
Ruimtelijke kenmerken
De locatie is onderdeel van de Schenkstrook, waarin het water van de Schenk de verbindende factor is. De bebouwing en het karakter langs de Schenk wisselt sterk, met woon- en kantoorgebouwen, volkstuincomplexen en langzaam verkeerroutes. De ontwikkellocatie aan de Boekweitkamp (Reigersbergenweg), als kamer in het groen omsloten door bomen en struiken, is momenteel tijdelijk in gebruik voor het weiden van schapen. De voormalige drukkerij aan de Reigersbergenweg is recent gesloopt. Midden op het terrein ligt een onderstation van ProRail welke bereikbaar dient te blijven. Dit onderstation is op een doordachte wijze meegenomen in de inrichting van de openbare ruimte. Dit onderstation en geluidwerende voorziening langs het spoor zullen voornamelijk een groen karakter krijgen.
In dwarsrichting loopt een fietsverbinding in het verlengde van de Reigersbergenweg door het plangebied via een tunnel naar de Schipholboog. Hier is ook nu een aansluiting voor autoverkeer op de Boekweitkamp.
De locatie is gemiddeld ongeveer 95 meter breed en circa 350 meter lang en biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling van ruim 70 grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Deze maximale bouwhoogte wordt mede ingegeven door de aanwezigheid van een molenbiotoop over een deel van de locatie. De Schenkzone is aangewezen als ecologische verbindingszone, welke met de beoogde ontwikkeling wordt versterkt door uitbreiding van de ecologische zone direct naast het plangebied. In langsrichting zijn drie belangrijke structuurlijnen te onderscheiden:

  • De doorgaande weg aan de noordwestrand (Schenkkade, IJsbaanweg, Boekweitkamp, Finnenburg, Margarethaland).
  • De spoorlijn aan de zuidoostrand, waardoor geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.
  • De Schenk, een oude veenwetering die vanuit de polder tot aan de Utrechtse Baan de stad indringt.

Plangebied
De locatie Boekweitkamp is 30.135 m² groot en in langsrichting gelegen tussen Boekweitkamp aan de noordwestkant en de Spoorlijn aan de zuidoostrand. Het noordwestelijk deel wordt in gericht als ecologische zone en wandelgebied. De nieuwe buurt wordt ontsloten door de Reigersbergenweg; het bestaande kruispunt op de Boekweitkamp / Finnenburg wordt geschikt gemaakt om de buurt in en uit te rijden. Aan de zuidwestzijde is een calamiteitenroute gepland. De nieuwe buurt bestaat in hoofdzaak uit twee te onderscheiden gebieden.
Gebied I is het gebied direct langs de ecologische zone. Hier wordt de zone begeleid door een woningrij met voornamelijk tweekappers in een samenhangend, maar gevarieerd beeld. Een informeel, landelijk weggetje, uitsluitend bedoeld voor bestemmingsverkeer, ontsluit deze woningen.
Gebied II is de binnenzijde van het plan, waar de ontsluitingsweg begeleid wordt door woningen die hoofdzakelijk met hun voorzijde deze laan begeleiden. Deze laan is de centrale route in het plangebied en zal door maatvoering en inrichting een samenbindend element worden. Aan de noordwestzijde van de laan grenzen de achtertuinen aan de achtertuinen van gebied I, aan de zuidoostzijde van de laan is een bestaand onderstation ingepast en hebben de woningen hun tuin aan de spoorzijde. Door middel van een geluidscherm, dat over vrijwel het gehele plangebied loopt, is het mogelijk hier het geluidsniveau dusdanig te reduceren dat de woningen (weliswaar met geluidwerende voorzieningen) mogelijk worden gemaakt.
Voor de architectuur zal gekozen worden voor in hoogte variërende bebouwing met één bouwstijl. Door overwegend te kiezen voor twee- en drie-onder-een kapwoningen zal een losse structuur ontstaan met een kleine korrel, enigszins geïnspireerd door de volkstuinen in de omgeving.

5.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
De aan te leggen wegen in het plangebied zullen worden ingericht als 30 km/ uur gebieden. De ontsluiting van de wijk zal op twee plaatsen op het Boekweitkamp plaatsvinden, waarbij de bestaande Reigersbergenweg een volledig trottoir zal krijgen om voetgangers een eigen plek te geven op de weg. De tweede (calamiteiten)ontsluiting op de Boekweitkamp (zijde Gerstkamp) zal zodanig worden ingericht dat het fietspad verder uitbuigt, zodat er voldoende opstelruimte ontstaat tussen fietspad en rijbaan voor voertuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0007GBoekweitkp-50VA_0016.png"

De Reigersbergenweg. Boekweitkamp.

Parkeren
Voor onderhavige planontwikkeling zijn de uitgangspunten van toepassing, zoals deze zijn vastgelegd in de Parkeernota. In tabel 4.3 zijn de parkeernormen voor grondgebonden woningen opgenomen.

Tabel 4.3: Parkeerkencijfers voor 'Wonen'.


Soort woning  

Centrum  

Stad  

Rand  
Toevoegen t.b.v. bezoek  
Eengezinswoningen          
< 70 m²   0,4   0,6   0,8   0,3  
71-100 m²   0,6   0,9   1,0   0,3  
101-160 m²   0,9   1,1   1,3   0,3  
> 160 m²   1,1   1,3   1,5   0,3  

De woningen worden gerealiseerd in het gebiedsdeel 'Stad' met een gemiddelde oppervlakte van 101 tot 160 m². Hiervoor dient een parkeernorm te worden aangehouden van 1,4 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte wordt in het plangebied gerealiseerd, deels op eigen terrein en deels in het openbaar gebied. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene bouwregels van het wijzigingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

6.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsstraat
Het verkeersgebied betreft een 30 km/uur gebied, waarin het verblijfskarakter centraal staat. Binnen de bestemming is de aanleg van straten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden mogelijk, alsook de aanleg van speelvoorzieningen en water.

Artikel 4 Verkeer - Railverkeer
Binnen deze bestemming zijn onder meer spoorwegvoorzieningen toegelaten. Het transformatorstation is van een bouwvlak voorzien op de verbeelding. Voorts is een geluidscherm toegestaan, zoals dit op de verbeelding is aangeduid.

Artikel 6 Woongebied
Omdat dit wijzigingsplan een globaal karakter kent ís gekozen voor een bestemming Woongebied. Binnen de bestemming wordt een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals maximum aantal woningen, de maximaal toegestane goot- bouwhoogte en het percentage dat per bouwperceel mag worden bebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken is bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van toepassing. Een regeling hiervoor in de bouwregels is niet langer nodig, omdat vergunningvrij kan worden gebouwd in het achtererf op grond van voornoemd Besluit. Binnen deze randvoorwaarden kunnen plannen worden uitgewerkt, mits passend binnen die randvoorwaarden, uitgevoerd worden. In het plangebied zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek is gebleken dat een geluidscherm dient te worden geplaatst van 4 meter hoog. Voorts dienen de eerste verdiepingen van een aantal woningen langs het spoor te worden voorzien van een dove gevel. In verband hiermede is opgenomen dat omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen pas worden verleend indien vaststaat dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de woning(en) de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde, met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt. De betreffende woningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat de geluidwerende voorzieningen (geluidscherm) zijn gerealiseerd. Dit is geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de bouwregels.

Artikel 7 Leiding - Riool
Met de dubbelbestemming is een zone aan weerszijden van de betreffende leiding gereserveerd voor de bescherming van de leiding. In de zone mag niet worden gebouwd of gegraven zonder toestemming van de leidingbeheerder. De leiding moet bereikbaar blijven voor onderhoud en grondwerkzaamheden in de buurt van de leiding kunnen gevaar opleveren. In de zone van deze dubbelbestemming gaan de belangen van het leidingentransport voor. Het gebruik van deze gronden mag geen gevaar opleveren voor de belangen van de dubbelbestemming. Vandaar dat zowel voor bouwen als werken/werkzaamheden in deze zones, eerst getoetst moet worden aan de belangen van de desbetreffende dubbelbestemmingen.

Artikel 8 Leiding - Water

Deze dubbelbestemming ziet op grote drinkwaterleidingen in het plangebied.

Artikel 9 Waterstaat - Waterberging 
De voor Waterstaat - Waterberging aangewezen gronden zijn primair bestemd voor waterberging in geval van calamiteit, met de daarbij behorende voorzieningen en waterkeringen. Secundair zijn deze gronden bestemd voor de doeleinden die daarnaast op de verbeelding zijn aangegeven. Deze bestemmingsregeling is tot stand gekomen op basis van de huidige wetgeving en de feitelijke situatie.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen. Voorts zijn hier bepalingen opgenomen over de aan te houden parkeernormen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de molen De Nieuwe Veenmolen. Om die reden is een gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen. Hiermee wordt in de regels vastgelegd dat, conform de provinciale Verordening ruimte, in beginsel geen bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die door hun hoogte een inbreuk plegen op het vrije zicht en de windvang van de molen. Ook ligt het plangebied in een klein gedeelte van een straalpad. Hiervoor zijn hoogte beperkende voorschriften voor opgenomen

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Deze regel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 15 Overige regels
In de Overige regels is bepaald dat de wet- en regelgeving van toepassing is zoals deze luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan. Voorts is vastgelegd dat bij het realiseren van bestemmingen volgens dit wijzigingsplan de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid en de voor dit wijzigingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht dienen te worden genomen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 16 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 17 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.