direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waldeck 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan "Waldeck 2021" van de gemeente Den Haag vormt het planologisch-juridisch bindende kader voor het toelaatbaar ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied, dat is vastgelegd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt in het stadsdeel Loosduinen in het zuidwesten van het Haagse stedelijk gebied. Het wordt grofweg begrensd door de Ockenburghstraat, de Laan van Meerdervoort, de noordelijke en westelijke waterlopen van Nieuw-Waldeck en de Lisztstraat en de Symfoniestraat.

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De directe aanleiding tot het opstellen van dit bestemmingsplan is dat het geldende bestemmingsplan, dat dateert uit 2009, niet aan de thans geldende eisen met betrekking tot digitale raadpleging voldoet. Zo is het niet mogelijk op ruimtelijkeplannen.nl op perceelsniveau gedetailleerde informatie op te vragen. Deze herziening biedt tevens de mogelijkheid om in de afgelopen jaren ontstane veranderde of nieuwe inzichten een juridisch kader te geven. Daarnaast worden in dit bestemmingsplan zowel gebruiks- als bouwwijzigingen meegenomen, waaraan in de achterliggende jaren, veelal met buitenplanse vrijstelling medewerking is verleend. Voorts is het wenselijk een geactualiseerde regeling, met betrekking tot de mogelijkheden tot realisering van dakopbouwen op te nemen.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

De verschillende woonbuurten in het plangebied zijn in grote lijnen kwalitatief in orde. Waldeck is een wijk met een hoge dichtheid. De kwaliteit van de directe leefomgeving is in opzet goed te noemen en functioneel gezien zijn er weinig problemen in de wijk. Waldeck wordt gekenmerkt door een kwalitatief hoogwaardige groene ruimte en een ruimtelijk sterk samenhangende hoofdopzet.

Gezien de goede ruimtelijke opzet en aanvaardbare kwaliteit die op dit moment in de wijk aanwezig is, wordt er door de gemeente Den Haag de voorkeur aan gegeven om voor deze gebieden een op consolidatie gerichte bestemmingsregeling toe te passen.

Door de contour van de bouwblokken vast te leggen wordt het openbaar gebied helder gedefinieerd en kan de ruimtelijke kwaliteit daarvan worden gewaarborgd. Ten aanzien van niet-woonfuncties wordt een meer flexibele regeling toegepast, waarin veelal niet het bouwblok, maar het bebouwingspercentage met bouwhoogte wordt geregeld. Eventueel in de toekomst gewenste of noodzakelijke ontwikkelingen blijven daardoor mogelijk.

De karakteristieke waarden van de wijk qua beeld, bebouwing en functies worden bij dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Hierbij is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de buurten enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds.

Het doel van bestemmingsplan Waldeck 2021 is:

  • 1. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • 2. het actualiseren van verbeelding, toelichting en bestemmingsregels, conform de nu geldende standaarden en inzichten. Hierbij wordt voldaan aan de thans geldende Standaard Voorschriften Bestemmingsplan Bepalingen (SVBP), waardoor het ook op perceelsniveau digitaal raadpleegbaar is op de landelijke site ruimtelijkeplannen.nl

Het bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is, het beheer ervan in de toekomst en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beslaat een deel van het zuidwestelijk grondgebied van de gemeente Den Haag. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Ockenburghstraat, aan de noordzijde door de Laan van Meerdervoort, aan de oostzijde door de Catharina van Rennesstraat en het Pauline de Haan Manifargespad en aan de zuidzijde door de Lisztstraat en de Symfoniestraat. Voorts is de locatie van de huidige Ontmoetingskerk buiten het plan gelaten, omdat daarvoor een afzonderlijke uitgebreide Wabo-procedure zal worden gevoerd.

Het plangebied bestaat uit een aantal woonbuurten, dat gerealiseerd is op grond van het Uitbreidingsplan Waldeck 1956 en een vooroorlogs, westelijk deel, dat gerealiseerd is als uitbreiding van Loosduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0001.png"

ligging plangebied

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 vervangt het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Waldeck   28 september 2009   19 januari 2010   30 maart 2010  
1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag parapluherzieningen die op het gehele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • 1. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.
  • 2. Parapluherziening (fiets)parkeren (vastgesteld 20 september 2018) . Dit bestemmingsplan regelt, dat overal in de stad bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik dezelfde eisen voor het (fiets)parkeren kunnen worden gesteld.
  • 3. Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten (vastgesteld 20 december 2018). Dit bestemmingsplan regelt, dat functies, waarvan de vestiging op een bedrijfsterrein niet gewenst, daarvan ook daadwerkelijk worden uitgesloten

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Waldeck 2021 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk Beschrijving van de bestaande situatie de huidige situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Wet en Regelgeving een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied bestaat uit een stedelijk woongebied met verschillende gezichten. Het onderscheid in opzet en karakteristiek van de woongebieden is enerzijds het gevolg van hun ligging binnen het westelijk deel van Den Haag en hangt anderzijds samen met de perioden waarin de buurten ontworpen en gebouwd zijn. Er kunnen twee deelgebieden onderscheiden worden, met elk een eigen kenmerkende stedenbouwkundige verkaveling, architectuur en openbare ruimte: het deel van Waldeck dat gerealiseerd is op grond van het uitbreidingsplan Waldeck 1956 en de vooroorlogse, westelijke uitbreiding van Loosduinen.

De bebouwing van Den Haag naderde rond de overgang van de negentiende- naar de twintigste eeuw de gemeentegrens van Loosduinen, hetgeen er toe leidde dat in 1902 grondgebied werd geannexeerd om Den Haag aan bouwgrond te helpen. In 1923 werd Loosduinen bij de gemeente Den Haag gevoegd. Als gevolg van deze annexatie moest het Uitbreidingsplan voor Den Haag van Berlage worden aangepast. De ontwikkeling van de wijk Waldeck als geheel valt uiteen in vier fasen. De eerste ontwikkeling was die langs de Oude Haagweg en de aangrenzende Tuinenbuurt. De tweede fase bestond uit de bebouwing ten zuiden van de Laan van Meerdervoort, behorend tot het deel van het Plan West dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog tot stand werd gebracht. Langs de Laan van Meerdervoort en de Ockenburghstraat werd als derde fase het plan Waldeck gerealiseerd. De vierde en laatste fase was die van de ontwikkeling van Nieuw Waldeck. In dit bestemmingsplan is van de wijk Waldeck alleen het deel van de wijk opgenomen dat is voortgekomen uit de derde ontwikkelingsfase, gebaseerd op het uitbreidingsplan Waldeck 1956.

In het Plan West van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting uit 1927 werd een aantal deelontwerpen voor het westelijk stadsdeel samengevoegd. Voor Waldeck was een aaneengesloten woonwijk in samenhang met de wijk Bohemen gepland. De tuinders op Waldeck verzetten zich echter van meet af aan tegen het bebouwen van hun tuinbouwterreinen. In Waldeck is daarom alleen het noordelijk deel in de jaren 1935-1940 volgens het Plan West gerealiseerd. Het verzet tegen bebouwing van het tuinbouwgebied nam na de presentatie van het Conceptstructuurplan voor Groot 's-Gravenhage van W.M. Dudok in 1949 - Waldeck viel in de categorie 'uitbreiding woongebied' - alleen maar toe.

Na langdurige onderhandelingen werd in 1956 besloten het tuindersgebied nog dertig jaar ongemoeid te laten. Van 1961 tot 1967 kwam de noordwestrand van Waldeck (nu het noordelijke en oostelijke deel van het bestemmingsplan 'Waldeck') tot stand.

Dit deel van Waldeck wordt in tweeën gedeeld door een groenstrook met een brede singel langs de Beethovenlaan (het Beethovenplantsoen). Direct ten noorden van deze singel ligt een winkelplein (het Alphons Diepenbrockhof). De woonbebouwing is daaromheen gelegen in een stroken- en stempelverkaveling. Aan de noordwestzijde wordt dit gebied beschut door een als windscherm fungerende gebogen flatstrook. Aan de Laan van Meerdervoort ligt tegenover het park Meer en Bosch een gebied met een plantsoen, een kerk en scholen. Ten zuiden van het Beethovenplantsoen is de flatbebouwing grotendeels rond een grote driehoekige speelplaats gesitueerd.

Voor de kom van Loosduinen werd in 1927 door de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting een uitbreidingsplan gemaakt. De bouwactiviteiten nabij de dorpskern van Loosduinen hadden vooralsnog een uitgesproken kleinschalig karakter. In 1926/1927 verrees het buurtje in de driehoek die wordt begrensd door de Ockenburghstraat, de Symfoniestraat, de Pisuissestraat en de Nocturnestraat naar het ontwerp van de architecten Z. Gulden en H. Geldmaker voor de Woningbouwvereniging Ons Huis Loosduinen. Een ander deel van dit buurtje werd bebouwd in 1928/1929 door de architecten D. Oostbroek, L. Cussel en J.N. Munnik.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:

2.3.1.1 Gebouwde monumenten

In Waldeck is het volgende gebouw aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag 2010:

Adres   Beschrijving  
Aaltje Noordewierstraat 4   Pastoor van Arskerk uit 1968-1969 naar een ontwerp uit 1966 met invloeden van het structuralisme van de architect A.E. van Eyck. Uitgebreide beschrijving in monumentenregister  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0002.png"

Pastoor van Arskerk

2.3.1.2 Beplanting

Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen/beplanting.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied van het bestemmingsplan Waldeck 2021 is niet aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.

2.3.2 Archeologie

Het bestemmingsplangebied ligt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in het strandwallenlandschap van Den Haag. Alleen een smalle strook in het zuidelijk deel, ter hoogte van de Melodiestraat en de Van Anrooijstraat ligt in een met veen gevulde strandvlakte. Dit landschap heeft zijn vorm gekregen vanaf ca. 5000 v. Chr. door het ontstaan van zandruggen parallel aan de kustlijn. Door vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de kustlijn langzamerhand naar het westen toe verlegd.

Strandwallen hebben in zijn algemeenheid een hoge archeologische verwachting. Deze hoger gelegen zandruggen waren al vrij snel na hun ontstaan bewoonbaar en ook heel aantrekkelijk voor onze verre voorouders. Op die plekken zijn in Den Haag dan ook vaak sporen van nederzettingen aangetroffen. Resten van deze bewoning kunnen teruggaan tot in de vroege prehistorie, terwijl er ook in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen volop op strandwallen gewoond is. In het bestemmingsplangebied zijn op meerdere plaatsen bewoningsresten teruggevonden. Aan weerszijden van de Laan van Meerdervoort, vanaf Meer en Bosch tot aan de Ockenburghstraat, zijn tijdens verschillende bouw- en aanlegwerkzaamheden vondsten gedaan uit de prehistorie en Romeinse tijd. Bij de aanleg van de hoogbouw in de Landréstraat, de “Chinese Muur”, in de jaren zestig van de vorige eeuw is een klein archeologisch onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Daarbij kwamen o.a. vondsten uit de Midden Bronstijd (1500 v.Chr.) voor de dag. Dit deel van Waldeck ligt ruim boven de 2 meter +NAP waardoor archeologische waarden in de bodem bewaard zijn gebleven. Dat geldt niet voor het overige deel van het plangebied, waar de duingronden in de 19de eeuw zijn afgezand voor de tuinbouw. De kans dat archeologische sporen daar nog bewaard zijn is uitermate klein.

Bovenstaande houdt in dat er voor een deel van het bestemmingsplangebied een archeologische verwachting geldt. Op de verbeelding is dit vertaald in een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Waldeck bevinden zich een typische jaren '60 woonwijk met winkelcentrum, een nieuwbouwcluster en een jaren '30 woonbuurt aan de zuidwestzijde.

2.4.1.1 Waldeck, een typische jaren '60 woonwijk

De jaren '60 wijk Waldeck is gelegen binnen het grootste deel van het bestemmingsplan Waldeck. Zoals de meeste wijken uit deze tijd, is ze opgebouwd vanuit de principes van het 'functionalisme- denken', afkomstig uit de zogenaamde CIAM-beweging (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne). Hieronder zijn de typische kenmerken hiervan beschreven

Strookverkaveling volgens de principes licht, lucht en ruimte

De stedenbouwkundige opzet van de wijk vertrekt vanuit de principes van licht, lucht en ruimte . Hierin maakt de toepassing van gesloten bouwblokken, zoals bij vooroorlogse stedenbouw, plaats voor stempels met strokenbouw. Binnen Waldeck is hierin de portiekflat de meest voorkomende woontypologie. Daarnaast komen er binnen Waldeck ook eengezinswoningen, urban villa's en galerijflats voor. Een noord-zuid oriëntatie is voor de bouwstroken van de portiekflats, vanwege de optimale bezonning van de voor- en achtergevel en de open ruimte, binnen de wijk veelvoorkomend. Aan de voorzijde van de flatgebouwen wordt de open ruimte hoofdzakelijk gebruikt voor groen en aan de achterzijde voor parkeren. Het voor- en achtergebied zijn hierbij vaak in collectief beheer en behoren niet tot de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen rondom de bouwblokken geeft de wijk een vriendelijk karakter. Woongebouwen langs doorlopende wegen en groenstructuren (meer licht, lucht en ruimte) kennen een grotere bouwhoogte dan de bebouwing langs fijnmazigere structuren. Binnen Waldeck geldt dit voor de bebouwing langs Aaltje Noordewierstraat, de Ockenburghstraat, Laan van Meerdervoort, Mozartlaan en de groenstrook aan de Beethovenlaan.

Functiescheiding

De functies in een stad (wonen, werken en recreatie) werden in de jaren '60 strikt gescheiden. Waldeck is hierdoor een duidelijke woonwijk met in het hart een centrumgebied. In dit centrumgebied bevindt zich een clustering van winkels en voorzieningen (zorggebouwen, scholen en kerken). Deze winkels en voorzieningen zijn vanuit de hele wijk op loopafstand gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0004.png"

2.4.1.2 Nieuwbouwcluster uit 2007

Binnen Waldeck bevindt tussen de Pisuissestraat, de Aaltje Noordewierstraat en de Louis Davidsstraat een nieuwbouwcluster, die in 2007 gerealiseerd is . De opzet van dit buurtje is sterk gerelateerd aan de planmatige structuur van Waldeck. Het grootste deel van de bebouwing ligt evenwijdig aan de strookverkaveling aan de Pisuissestraat en bestaat uit patiowoningen. De oostzijde van dit buurtje vormt hierop een uitzondering. Hier is de bebouwde massa geplaatst in een curve en bestaat ze enkel uit eengezinswoningen.

2.4.1.3 Een Jaren '30 woonbuurt aan de zuidwestzijde

De driehoekig-vormgegeven buurt aan de zuidwestzijde, begrensd door de Symfoniestraat, de Pisuissestraat, De Nocturnestraat en de Ockenburghstraat, wordt gekenmerkt door een jaren '30 verkaveling met gesloten/halfopen bouwblokken en uniforme straatwanden (geen pandsgewijs gevelbeeld). Binnen de wijk bestaat het overgrote deel van de bebouwing uit twee lagen en een kap. Ter hoogte van de Fanfarestraat, de Serenadestraat,de Preludestraat en de oostzijde van de Fugastraat is de bebouwing daarentegen lager met twee lagen en een plat dak en aan de oostelijke rand van de wijk (de Pisuissestraat) is de bebouwing wéér wat hoger met drie lagen en een kap.

2.4.2 Architectuur

De wijk Waldeck kenmerkt zich door architectuur van de late wederopbouwperiode. Hierbij is de architectuur functioneel van aard en wordt deze bepaald door een elementaire geometrie, met een horizontale geleding en (gewapend) beton, staal, hout en glas als voornaamste bouwmaterialen. Evenals de decennia ervoor werd stevig ingezet op serieproductie en prefabricage om bouwkosten te reduceren. Toch betekende de keuze hiervoor zeker geen lage architectonische kwaliteit. In Waldeck is de architectuur, zeker in relatie tot eerdere wederopbouwwijken in Den Haag, van een opvallend hoge kwaliteit. Hieronder is de aanwezige karakteristieke architectuur nader beschreven:

  • Het meest prominente voorbeeld van een wederopbouwarchitectuur in Waldeck is de zogenaamde 'Chinese Muur' van de architecten F. Ottenhof en J. Wils. De gele verblendsteen, de blauwe accenten, de grote vensters en de bijzondere dakopbouw geven de wand een aangename uitstraling.
  • De eengezinswoningen ten noorden van het Beethovenplantsoen aan de Aaltje Noordewierstraat vormen niet alleen door hun situering een hoogwaardig woonmilieu, maar ook de vormgeving en detaillering is zorgvuldig ontworpen en uitgevoerd. De woningen vormen een strook, maar springen ten opzichte van elkaar iets naar voren. Hierdoor wordt de privacy van de, op de garage gesitueerde balkons, gewaarborgd.
  • De zes flatgebouwen ten zuiden van het Beethovenplantsoen, aan de Louis Davidsstraat, hebben een kenmerkende verkaveling haaks op het plantsoen. De gemeenschappelijke tuinen tussen de flatgebouwen lopen naadloos over in het Beethovenplantsoen, dat op zijn beurt weer aansluit op het landgoed Ockenburgh. Deze hiërarchische opbouw, waarin het groen van de directe woonomgeving trapsgewijs is verbonden met het recreatiegroen aan de rand van de stad en tegelijkertijd elke zijde van de flatgebouwen is voorzien van genoeg zonlicht is kenmerkend voor de wederopbouwperiode. De flats vormen samen met de bajonetvormige vijverpartij en beplanting van het Beethovenplantsoen een authentiek wederopbouwdecor.
  • De drie stroken eengezinswoningen gelegen aan de Landréstraat, de Julius Röntgenstraat en de Mozartlaan zijn een goed voorbeeld van de in de wijk nagestreefde kwaliteit. Voor de overwegend glazen gevel, met balkons op de erkers, bevinden zich kolommen van grijs, geglazuurde baksteen en gebakken tegels met dierenfiguren (ieder huis een ander) midden in de gevel.
  • Een architectonisch hoogstandje en beschermd monument is de Pastoor van Arskerk in het plantsoen langs de Aaltje Noordewierstraat gelegen (1966, A. van Eyck).
  • De Ontmoetingskerk (1969, G. Drexhage) is een van de meest abstracte kerkgebouwen uit de jaren '60. Deze kerk is echter niet meer in gebruik en voor de locatie is een bouwplan ontwikkeld dat erin voorziet dat de kerk gesloopt wordt en een appartementengebouw wordt gerealiseerd.
  • Tot slot zijn er ook in de jaren '70 en '80 nog interessante gebouwen opgeleverd. De bebouwing tussen de Mozartlaan, Catherina van Rennesstraat en de Aaltje Noordewierstraat is volgens het uitbreidingsplan uit 1965 opgezet, maar veel later tot stand gekomen. De vier hoge woongebouwen langs de Mozartlaan en de vijf lagere urban villa's zijn van het bureau Zanstra, Gmelig Meyling en De Clercq Zubli. De urban villa's zijn karakteristiek voor de jaren '70 door het gebruik van prefab beton, lichtgele gevelklinkers, hardhouten kozijnen, stalen balkonhekken en de onsubtiele consoles onder de dakoverstekken. Tot slot ligt er een karakteristiek jaren '80 woongebouw aan de Nocturnestraat (1989, Bolhuis, Lambeck, Ten Holt).

De jaren '30 woonbuurt aan de zuidwestzijde kenmerkt zich door een eenvoudige jaren '30 baksteenarchitectuur, zonder uitgesproken stijlkenmerken. De vormgeving in de architectuur is aanzienlijk soberder dan in andere Haagse stadwijken van de zelfde tijd. Het typische karakter van de Nieuwe Haagse School architectuur, met haar kubistische vorm, brede vensters, erkers en veel hoorizontaliteit, komt hier niet nadrukkelijk naar voren.

2.4.3 Openbare ruimte en groen

Waldeck is een zeer groene wijk. In vrijwel elke straat komt groen voor. Vaak bevindt dit groen zich in (private) plantsoenen, rondom de strokenbouw. Het Beethovenplantsoen is de openbare groenader van de wijk en zorgt voor een verbinding met het landgoed Ockenburg. Een singel met bajonetverspringingen loopt door deze groenstrook heen. In het noorden van de wijk ter hoogte van het Wijndaelerplantsoen wordt het groen van het voormalig landgoed Meer en Bos de wijk ingetrokken. Dit vormt een onderdeel van het structuurgroen (groen- en waterstructuur) op stadsniveau. Daarnaast betreft het structuurgroen onder andere de gebieden tussen de woongebouwen van de Louis Davidsstraat en de Pisuissestraat. Er is, als gevolg van de oorspronkelijke functie als tuinbouwgebied, veel water overgebleven binnen de wijk. Dit bevindt zich met name aan de oostgrens van de wijk.

Het zuidelijk - jaren 30 - gedeelte binnen de bestemmingsplangrenzen van dit bestemmingsplan, kenmerkt zich door stevigere straatwanden, een minder weidse openbare ruimte en aanzienlijk minder groen. Het Cantateplein vormt hierop een uitzondering.

In het plangebied komen de volgende groentypen voor:

  • Buurt- en wijkgroen: hiertoe behoren alle openbare groenvoorzieningen die een functie hebben op wijk- en buurtniveau. Gezien de ligging en functie hebben deze groenvoorzieningen een belangrijke invloed op de belevingswaarde van de buurt of wijk. Bewoners hebben veelal een sterke emotionele binding met dit groen en tonen dikwijls hun grote betrokkenheid.
  • Privaat groen met openbaar karakter: Deze ruimte bevindt zich rondom vrijwel alle flatgebouwen en is eveneens belangrijk voor het groene karakter van de wijk.
  • Straatbomen: dit zijn bomen die zich binnen het wegprofiel bevinden of een duidelijke functie hebben in de begeleiding van wegen. De straatbomen leveren onbetwist een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het woon-, werk- en leefmilieu en de belevingswaarde van de stad als geheel.
  • Waterlopen: zorgen voor waterberging, afvoer van overtollig water en aanvoer van water. Natuurlijke aspecten krijgen steeds meer aandacht. Begroeiing van oevers en kademuren wordt gestimuleerd.
2.4.4 Verkeer en infrastructuur

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

In 2019 is door het college van burgemeester en wethouders de Mobiliteitstransitiebrief gepresenteerd als een vervolg op de Haagse Nota Mobiliteit. Den Haag groeit sneller dan ten tijde van de HNM werd verwacht. Het verkeer wordt drukker en er is steeds minder ruimte in de stad. Om Den Haag ook in de toekomst leefbaar, verkeersveilig en bereikbaar te houden moet er anders worden gekeken naar en omgegaan worden met mobiliteit. De mobiliteitstransitie is de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem zodat de stad de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. Bovendien moet het mobiliteitssysteem duurzaam zijn en een natuurlijk onderdeel vormen van een aantrekkelijke stad waar het fijn wonen, werken, winkelen, leren en recreëren is. In de Mobiliteitstransitiebrief heeft het college 6 uitgangspunten geformuleerd waaraan de mobiliteit in 2040 moet voldoen, te weten:

1. Veilig: met de ambitie van 0 verkeersslachtoffers per jaar

2. Efficiënt: in gebruik van ruimte en infrastructuur

3. Schoon: zodat het voldoet aan milieu- en klimaatambities

4. Op maat: waardoor iedereen zijn of haar bestemming kan bereiken

5. Betaalbaar: betaalbare mobiliteitsoplossingen voor zowel reiziger als overheid

6. Verbonden: met de regio en andere metropoolregio's in binnen- en buitenland

De mobiliteitstransitie gaat inzetten op een systeemverschuiving op drie niveaus:

  • De ruimte voor infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit;
  • De verschillende mobiliteitsoplossingen worden meer integraal en van deur-tot-deur georganiseerd zodat, ondersteund door digitale technologie, reisgemak en –comfort worden verhoogd;
  • Een verandering in reisgedrag wordt gestimuleerd, door de mobiliteitsbehoefte van reizigers centraal te stellen en hen vervolgens te verleiden tot veilige, efficiënte en schone keuzes.
2.4.4.1 Gemotoriseerd verkeer

Het gemotoriseerde verkeer dient zo veel als mogelijk geordend en geconcentreerd te worden op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen. Goed functionerende hoofdwegen zorgen ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken vermindert. De afbeelding verbeeldt de 'Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De vormgeving en inpassing van hoofdwegen zijn overeenkomstig de vigerende leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer ongewenst. De wijkontsluitingswegen transformeren daarom naar verloop van tijd steeds meer naar een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting overeenkomstig 30km/h-zones. De “Nota Straten, Wegen en Lanen (SWL)” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat inrichtingsvoorschriften voor de wegen in de gemeente. Deze nota schrijft de functionele eisen voor van de wegenstructuur, gebaseerd op een duidelijke hiërarchie en de ambitie om voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten te garanderen. De wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

Het plangebied wordt door hoofdverkeerswegen als de Laan van Meerdervoort en de Oude Haagweg/Listzstraat/Pisuissestraat ontsloten. Deze laatste drie sluiten aan op de Ockenburghstraat-Lozerlaan die via de N211 een directe aansluiting op de A4 heeft. De woonbuurten in Waldeck worden vanaf de randen op vier plaatsen ontsloten voor autoverkeer. Doorgaand verkeer in de wijk wordt zodoende geweerd. Drie van de vier woonbuurten van Waldeck worden ontsloten via erftoegangswegen op de hoofdverkeerswegen. Hierin wordt uitgegaan van een maximum snelheid van vijftig kilometer per uur op de ontsluitingswegen en dertig kilometer per uur op de verblijfsstraten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0005.png"

Ontsluitingsstructuur Waldeck

2.4.4.2 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0006.png"

Streefbeeld openbaar vervoernetwerk

RandstadRail 3 rijdt vanaf de Laan van Meerdervoort via de Aaltje Noordewierstraat, Beethovenlaan en Pisuissestraat door Waldeck, met eindpunt op het Arnold Spoelplain. Bus 26 tijdt via de Ockenburghstraat, Pisuissestraat en Lisztsttraat door Waldeck. Bus 31 rijdt langs Waldeck via de Symfoniestraat en Lisztstraat. Daarnaast rijden op een grotere afstand tot het plangebied nog Tram 2 en Bus 21.

2.4.4.3 Langzaam verkeer

Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd)fietsroutes. In Waldeck is een aantal wegen opgenomen als hoofdfietsroute en een aantal wegen als secundaire fietsroute. Deze fietsroutes sluiten buiten de wijk aan op fietsroutes richting belangrijke bestemmingen in Den Haag. De fietsroutes zijn geschikt gemaakt voor het fietsverkeer; soms door fietsstroken langs de doorgaande wegen of door vrijliggende fietspaden. De fietsroutes binnen Waldeck zijn:

  • Een hoofdfietsroute van noord naar zuid via de Groen van Prinstererlaan;
  • Een secundaire fietsroute van noord naar zuid via het Pauline de Haan- Manifargespad
  • Een secundaire fietsroute van oost naar west dwars door Waldeck via de groenzone.

De fietsroutes van noord naar zuid verbinden Waldeck met het duingebied Kijkduin en met Houtwijk. De fietsroutes van oost naar west maken onderdeel uit van de doorgaande fietsroute van Ockenburgh in de richting van het centrum van Den Haag.

2.4.4.4 Parkeren

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen. Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen. Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren. In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Mede vanwege de ligging van Waldeck, aan de rand van de stad is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt. Bij aanvragen voor een uitrit (alleen mogelijk bij erftoegangswegen) wordt beoordeeld of bij het toestaan van een uitrit de parkeercapaciteit op de openbare weg voldoende blijft voor het parkeren door bezoekers.  

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571).

Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt

De parkeerdruk in de woonstraten is hoog in het oosten en relatief lager in het westen van Waldeck. Door de hoge parkeerdruk wordt er ook geparkeerd op de stoepen. Dit geeft vooral in smalle straten problemen wanneer de auto's in de woonstraten aan beide zijden van de straat geparkeerd worden. Met name in de avonduren zorgt dit voor parkeerproblemen en een overmaat aan auto's in de straten.

Bij nieuw- of verbouwplannen streeft de gemeente dan ook zoveel mogelijk naar parkeervoorzieningen op eigen terrein. Hierbij worden ook gebouwde parkeervoorzieningen, hoofdzakelijk onder de woningen op maaiveld, ingezet ter bevordering van het gewenste woonmilieu.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0007.png"

Streefbeeld fiets

2.4.5 Groen

Het groen in Waldeck is zeer belangrijk voor de beleving van de wijk. In bijna elke straat staan bomen, de strokenbouw wordt omgeven door plantsoenen en veel eengezinswoningen bezitten voor- en achtertuinen. In het noordelijke gedeelte van de wijk zijn alle tuinen en plantsoenen omgeven door goed onderhouden heggen of mooi gemetselde erfafscheidingen. Het zuidelijke deel heeft geen heggen, maar wel goed verzorgde, eenvoudige hekjes om de plantsoenen. Het Beethovenplantsoen is de groene ader van de wijk en zorgt voor een verbinding met het landgoed Ockenburg. Een singel loopt met bajonetverspringingen door de groenstrook heen. In het noorden wordt het groen van het voormalig landgoed Meer en Bos de wijk ingetrokken met de aanleg van het Wijndaelerplantsoen. Dit vormt een onderdeel van de groen- en waterstructuur (structuurgroen) op stadsniveau.

Vanuit de oorspronkelijke functie als tuinbouwgebied is veel water overgebleven, met name aan de oostkant van de wijk. Verspreid in de wijken komen kleinere groen- en waterelementen (buurtgroen) voor die de verbinding vormen van de woonomgeving met het structuurgroen. Het structuurgroen betreft onder andere de gebieden tussen de woongebouwen van de Louis Davidsstraat, de Pisuissestraat en het Cantateplein.

In het plangebied komen de volgende groentypen voor:

  • Buurt- en wijkgroen: hiertoe behoren alle openbare groenvoorzieningen die een functie hebben op wijk- en buurtniveau. Gezien de ligging en functie hebben deze groenvoorzieningen een belangrijke invloed op de belevingswaarde van de buurt of wijk. Bewoners hebben veelal een sterke emotionele binding met dit groen en tonen dikwijls hun grote betrokkenheid.
  • Straatbomen: dit zijn bomen die zich binnen het wegprofiel bevinden of een duidelijke functie hebben in de begeleiding van wegen. De straatbomen leveren onbetwist een zeer belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het woon-, werk- en leefmilieu en de belevingswaarde van de stad als geheel.
  • Waterlopen: zorgen voor waterberging, afvoer van overtollig water en aanvoer van water. Natuurlijke aspecten krijgen steeds meer aandacht. Begroeiing van oevers en kademuren wordt gestimuleerd.
2.4.6 Water

Het plangebied Waldeck 2021 is bestaand stedelijk gebied (onderdeel wijk Loosduinen), dat deel uitmaakt van het boezemgebied. De watergangen in Loosduinen staan in open verbinding met de boezem en hebben een gelijk oppervlaktewaterpeil als hetboezempeil. Er vindt dan ook een goede doorspoeling plaats. De watergangen kennen geen peilfluctuatie. In Loosduinen zijn veel watergangen begrensd door groene elementen en/of natuurvriendelijke oevers. Er zijn geen waterkeringen aanwezig.

2.4.7 Bodem

Het plangebied is in gebruik geweest bij agrarische bedrijven. In de 17e eeuw zijn er naast boerderijen ook buitenplaatsen gebouwd. Verder waren er tot de jaren '80 van de 19e eeuw veel tuinbouwbedrijven gevestigd. In Waldeck en in de directe omgeving hebben, naast tuinbouwbedrijven, slechts enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging gehad. Het gaat hierbij om een drukkerij en een chemische wasserij. Verder hebben bij woongebouwen in de wijk ondergrondse huisbrandolietanks gelegen. Een beperkt aantal woongebouwen wordt nog verwarmd met huisbrandolie; de tanks zijn hier dan ook nog aanwezig.

In Waldeck en in de directe omgeving zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of bij een overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg.ds. Enkele zijn (deels) gesneerd waarbij er soms restverontreiniging is achtergebleven waardoor er gebruiksbeperkingen zijn.

Op een aantal locaties is de bodem verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkage van de ondergrondse olietanks. Tijdens het verwijderen van de tanks zijn deze verontreinigingen veelal gesaneerd. Tevens is ter plaatse van de chemische wasserij aan het Alphons Diepenbrockhof 82 een bodemverontreiniging met oplosmiddelen geconstateerd. Hier is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.Ter plaatse van de Pisuissetraat (binnenterrein Pisuissestraat / Aaltje Noordewierstraat / Louis Davidsstraat) is een grondwaterverontreiniging met arseen aangetroffen. Deze verontreiniging is vermoedelijk ontstaan ten gevolge van de tuinbouwactiviteiten uit het verleden. Voor dit geval van ernstige bodemverontreiniging is een saneringsplan uitgevoerd. Er is een beperkte restverontreiniging in het grondwater achtergebleven. Er gelden gebruiksbeperkingen m.b.t. de restverontreiniging met arseen in het grondwater.

Zeer plaatselijk worden in het gebied sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de grond aangetroffen. Uit de bodemkwaliteitskaart gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met lood zink en PAK (teerachtige stoffen). In de diepere bodemlagen worden geen verontreinigingen meer aangetoond. Op nog niet alle verdachte deellocaties in het plangebied heeft bodemonderzoek plaatsgevonden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkswaterbeschermingsgebied.

Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaats zal vinden en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien op deze locaties herinrichting en/of nieuwbouw zal plaatsvinden, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

2.4.8 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn een gas, riool- en waterleiding (Ockenburgstraat) aanwezig, welke via dubbelbestemmingen beschermd worden.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven

Binnen het plangebied is geen solitaire bedrijvigheid die de bestemming Bedrijf krijgt. Tevens zijn er geen bedrijventerreinen aanwezig binnen het plangebied. Wel is een bescheiden bedrijfspand aanwezig op een perceel met een maatschappelijke bestemming nabij de Cornelie van Zantenstraat, het Pauline de Haan Manifarcepad en het Aaltje Noordewierpad.

2.5.2 Cultuur en Ontspanning

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau. Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. In het bestemmingsplan Waldeck 2021 komen geen leisurevoorzieningen voor en het wordt om die reden verder niet beschreven.

2.5.3 Detailhandel

Waldeck kent een grote diversiteit in detailhandel. De voornaamste locatie van detailhandel is het centraal gelegen wijkwinkelcentrum Alphons Diepenbrockhof (winkelvloeroppervlak van circa 4.662 m2). Het winkelcentrum bestaat uit een centraal plein, met in vier richtingen winkelstraatjes. Het centrum bevat naast winkels ook andere voorzieningen zoals horeca, een bank, een apotheek en een postkantoor. In de overige straten komen nauwelijks detailhandelvoorzieningen voor. Een uitzondering vormt een schoenmaker aan de Pisuissestraat 5 en een bakker aan de Ockenburghstraat 118.

Het gemeentelijk beleid voor deze buurt gaat uit van minimaal het behoud van de winkelconcentraties die tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend. Hiertoe behoort de winkellocatie Alphons Diepenbrockhof. Uitbreiding van het aantal winkellocaties is geen uitgangspunt. Daarnaast zijn enkele kiosken aanwezig, zij hebben een nadere aanduiding gekregen.

2.5.4 Dienstverlening

In het pand Aaltje Noordewierstraat 401 is het politiebureau Loosduinen gevestigd.

2.5.5 Horeca

Binnen de hoofdwinkelstructuur is maximaal 30% lichte horeca toegestaan. Dit is winkelondersteunende horeca, zoals Thais restaurant Siem, Alphons Diepenbrockhof 74.

2.5.6 Kantoren

In het plangebied bevinden zich geen zelfstandige kantoren.

2.5.7 Maatschappelijk
2.5.7.1 Onderwijs

In het plangebied van “Waldeck” bevinden zich twee onderwijsvoorzieningen. Het gaat hierbij om:

  • Openbare Basisschool De Kleine Keizer, Alphons Diepenbrockhof 79;
  • Voortgezet onderwijs Maris College Kijkduin, Landréstraat 150.

Bij de openbare basisschool De Kleine Keizer is tevens peuterspeelzaal Kleine Wereld gevestigd. Aan de Cornelie van Zantenstraat 234 is nu nog Kindercentrum Sesamstraat do+bso gevestigd.

2.5.7.2 Welzijn en maatschappelijk

In het plangebied bevindt zich een aantal woon- en zorg voorzieningen in de vorm van woonzorgcomplexen, wooncomplexen voor seniorenhuisvesting en overige aangepaste woonvormen voor ouderen. Het gaat hierbij om de volgende complexen:

  • 1. Woonzorgcentrum Tabitha, Mozartlaan 280;
  • 2. Humanistisch Wooncentrum Simon Carmiggelt, Nocturnestraat 4 t/m 218;
  • 3. Serviceflat Dekkershage, Aaltje Noordewierstraat 12.

Er zijn twee kerken aanwezig binnen het plangebied:

  • 1. Pastoor van Arskerk aan het Wijndaelerplantsoen;
  • 2. Ontmoetingskerk aan de Louis Davidsstraat (gesloten en wordt op korte termijn gesloopt en herontwikkeld tot een appartementengebouw ).
2.5.8 Sport en recreatie

Binnen het plangebied bevinden zich geen sportvelden of recreatieterreinen. Wel bevinden zich diverse sportscholen (fitness, dans e.d.).

2.5.9 Wonen
2.5.9.1 Woningen

Voor het overgrote deel kan Waldeck worden getypeerd als een woongebied met een grote diversiteit aan woonmilieus en woningtypen. Met betrekking tot de woonmilieus kan er een tweedeling worden gemaakt in tuinstedelijk wonen in de vooroorlogse zuidwesthoek van het plangebied en de open blok- en strokenverkaveling van het naoorlogse deel van Waldeck. De in het plangebied voorkomende woningtypen zijn onder te verdelen in: grondgebonden eengezinswoningen, beneden-bovenwoningen, portiek-etagewoningen en galerijflats. Het woningaanbod is daarmee zeer divers en wordt in zowel de koop- als de huursector gevonden.

2.5.9.2 Woonschepen

In het plangebied zijn geen woonschepen aanwezig en ook niet toegestaan

2.5.9.3 Woonwagens

In het plangebied zijn geen woonwagens aanwezig en ook niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt door de Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Waldeck 2021 worden afgewogen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Waldeck 2021 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.

Toetsing

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 betreft een conserverend plan en is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 5.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing;
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. Attractiviteit van de regio.

Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH-verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 maakt geen onderdeel uit van een dergelijke kansenzone. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die voortkomen uit de visie.

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van krachtintiatieven wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is..

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen": ruimte bieden aan initiatieven, co-creatie van ruimtelijke plannen, stadsdebat over de toekomst van de stad en de samenwerking met stakeholders. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:.

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.

Daarnaast is een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen verricht worden onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moet worden.

Voor het betreffende plangebied worden geen richting gevende uitspraken gedaan of conclusies getrokken. In deze agenda is niet opgenomen dat voor dit specifieke plandeel van stadsdeel Loosduinen geen ruimte is voor verdichting. In het algemeen kan worden gesteld dat in de periode tot 2025 in de stad voldoende plancapaciteit aanwezig moet zijn voor het bouwen van 2000 tot 2500 woningen per jaar. Voor wat betreft dit plangebied wordt aangegeven dat in rustige gebieden het accent ligt op de bestaande woningkwaliteit, stadsherstel en optimalisatie. De focus ligt op rust, goed beheer en het beter laten functioneren van het bestaande. In deze luwe gebieden ligt het accent op het verbeteren van de leefomgeving en het verduurzamen en verbeteren van de woningvoorraad. Het karakter en de ruimtelijke betekenis van de gebieden zal in 2040 niet wezenlijk anders zijn dan nu waar wel ruimte is voor initiatieven en ontwikkelingen, echter dit is maatwerk waarbij de ruimtelijke kwaliteit en draagvlak leidend zal zijn.

3.2.4.3 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

Voor het betreffende plangebied zijn geen ontwikkelingen opgenomen die voortkomen uit de strategie.

3.2.4.4 Haagse Hoogbouw Eyeline en Skyline

De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.

Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.

De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.

Er is geen sprake van nieuwe hoogbouw van 50 meter of hoger in het plangebied. Er wordt daarom niet verder ingegaan op dit beleidsstuk.

3.2.4.5 Dakopbouwen

In 2011 is het maatwerktoetsingskader voor dakopbouwen (in heel Den Haag) vastgesteld. Er waren diverse regimes van kracht binnen het grondgebied van Den Haag. Zo waren er gebieden die nog steeds vielen onder de herziening uit 1999 (verbod dakopbouwen), bestemmingsplannen met een eigen regeling omtrent dakopbouwen (zoals Bloemenbuurt) en nieuwere vastgestelde bestemmingsplannen met daarin de meest recente regeling omtrent dakopbouwen. Met het vaststellen van het maatwerktoetsingskader is er eenduidigheid gekomen over de afweging omtrent het wel of niet toestaan van dakopbouwen aan de hand van criteria en de wijze van regelen in toekomstige bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het uit stedenbouwkundig en/of cultuurhistorisch oogpunt niet verantwoord is. Een onderdeel hiervan is bezonning. Uit het bezonningsonderzoek moet blijken of een dakopbouw over het hele dakoppervlak kan liggen of een deel terug moet liggen. Den Haag hanteert hierbij de Haagse bezonningsnorm (RIS170509, 2010). Dit betreft de actualisering van de normen ten aanzien van bezonning en windhinder van 1996. In dit stuk wordt toegelicht dat voortaan de genoemde richtlijnen voor bezonning en windhinder als uitgangspunten worden gehanteerd bij de toetsing van stedenbouwkundige plannen en bouwplannen. Er is hierbij niet bepaald dat dit alleen geldt voor bepaalde gebieden in Den Haag, de norm is daarom gemeentebreed van toepassing.

Het maatwerktoetsingskader voor dakopbouwen uit 2011 is de grondslag voor het beleid dakopbouwen dat in dit bestemmingsplan is opgenomen. In paragraaf 5.3.3 Dakopbouwen en kapverdiepingen wordt nader ingegaan op dakopbouwen en kapverdiepingen.

3.3 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie (zie paragraaf 4.3.5).
3.3.1.2 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad. In het plangebied is geen sprake van een beschermd stadsgezicht.

3.3.1.3 Monumentale gebouwen

In paragraaf 2.3.1.1 Gebouwde monumenten worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


In het bestemmingsplangebied komen de eenheden 2 en 3 voor. Voor de zones met een archeologische verwachting gelden onderzoekseisen en een vrijstellingsregime, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Erfgoedwet daarvoor biedt. De keuzes zijn gebaseerd op gegevens uit archeologisch onderzoek, en beschreven, gemotiveerd en vastgelegd in de Beleidsnota archeologie van de gemeente Den Haag (In het verleden ligt het heden; 2011-2020), de Toelichting op de AWVK, de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie (GOA) en het gemeentedekkende paraplubestemmingsplan Archeologie Den Haag. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen en te zijner tijd verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische of verwachting gevraagd om de archeologische waarde van het terrein, dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kan de gemeente aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden verbinden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

 

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op

https://www.denhaag.nl/nl/in-de-stad/vrije-tijd-en-recreatie/kunst-en-cultuur/archeologie/beleidsnota-arc h eologie-2011-2020.htm

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.

Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning, imago en ontwikkeling.

Dit maakt onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0008.png"

Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Voor het bestemmingsplan Waldeck 2021 houdt het beleid in dat belangrijke groenstructuren de bestemming Groen hebben. Daarnaast heeft de groenstrook aan de Laan van Meerdervoort/Aaltje Noordewierstraat de bestemming Bos gekregen. Dit maakt onderdeel uit van een belangrijke groen- en ecologische verbindingszone.

In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur Den Haag

Verbindingszones zijn onmisbaar voor de natuur in het stedelijke gebied. Dieren kunnen zich daarlangs verplaatsen naar andere gebieden. Voor diverseplanten en dieren is het ook een leefplek. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Op onderstaande afbeelding is te zien dat er in het noordoosten en midden van het plangebied belangrijke ecologische structuren zijn. Ecologische verbindingszones kunnen een positieve bijdrage leveren aan het opvangen van de gevolgen van klimaatveranderingen. Een robuuste verbindingszone verkleint de kans op het uitsterven van soorten. Ook zijn er binnen ecologische verbindingszones mogelijkheden om regenwater vast te houden. Verder dragen voldoende bomen en bomenlanen bij aan het dempen van extreme temperaturen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0009.jpg"

De Nota Stadsnatuur (RIS305824) is de opvolger van de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) waarvoor in 2014 een tussenbalans werd gemaakt (RIS 280306). De Nota Stadsnatuur is een nadere uitwerking van de Agenda Groen voor de Stad (RIS 294705) en heeft een stadsbrede scope. De Agenda Groen heeft ten aanzien van biodiversiteit de ambitie om de stad voor mensen, planten en dieren als ecosysteem te laten functioneren. De Agenda Groen beschouwt het netwerk van verbonden groengebieden – de Stedelijke Groene Hoofdstructuur – als basis voor natuur in de stad, zet in op het creëren van gunstige vestigingscondities voor planten en dieren en streeft naar biotopen met een zo groot mogelijke soortenrijkdom. In de Nota Stadsnatuur geven we hier uitwerking aan door in de in te zoomen op de inrichting en het beheer van het groenblauwe netwerk

Met deze nota wordt er ingezet op het in stand houden en verder ontwikkelen van een gezond stadsecosysteem. Dit wordt gedaan door:

  • het groenblauwe netwerk natuurlijker in te richten en uit te breiden;
  • met het beheer van groen en water nadrukkelijk rekening te houden met de leefomstandigheden van planten en dieren
  • te werken aan plantenrijk, helder stadswater met voldoende schuilplekken voor waterdieren;
  • het accent te leggen op een natuurinclusieve stad waarbij we kansen voor natuur zoveel mogelijk benutten;
  • het beheersbaar houden van overlast veroorzakende planten en dieren;
  • bewoners te betrekken bij stadsnatuur door middel van actieve communicatie en publieksacties;
  • de vitaliteit van stadsnatuur te blijven volgen om tijdig te signaleren of bijsturing nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0010.png"

Figuur 3.4: ecologische verbindingszone Loosduinse zone

Zoals bovenstaande kaart laat zien is er sprake van uitbreiding van de ecologische verbindingsstructuur in het plangebied.

3.4.3 Bomen

Nota Stadsbomen 

Stadsbomen zorgen met hun ecosysteemdiensten voor leefkwaliteit in de stad. Stadsbomen spelen ook een belangrijke rol bij en zijn een oplossing voor grootstedelijke uitdagingen zoals klimaatadaptatie en verdichting. Het verhogen van de ecosysteemdiensten van bomen door in te zetten op meer kroonoppervlak en het werken aan een toekomstbestendig Haags stadsbomennetwerk zijn dan ook twee hoofddoelen. Dit is opgenomen in de Nota Stadsbomen (15 april 2021 RIS 307827).

Voor het verbeteren van ecologische verbinding, het activeren van recreatie en de verbetering van gezondheid in de stad is het oplossen van onderbrekingen in het netwerk gewenst. De eerste focus ligt hierbij op de Hoofdboomstructuur, het verbeteren en uitbreiden van de Haagse groene middenbermen en het planten van bomen op boomloze plekken in de stad. Wanneer we ontwerpen met bomen, dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad.

Voor de Hoofdboomstructuur zijn ambities verwoord voor toekomstige projecten en gebieden.

De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. In 2030 willen we 5% meer kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren en kan overlast veroorzaken. Investeren in goede bestaande en nieuwe groeiplaatsen is een methode om meer kroonoppervlak te krijgen. Specifiek geldt extra aandacht voor het realiseren van goede groeiplaatsen bij daktuinen op straat- en gebouwniveau. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

In alle (herinrichting)projecten wordt gewerkt aan het behalen van de doelen. Het gaat dan om projecten van ontwikkeling, herinrichting en groot onderhoud in de stad. Hoe omgaan met bestaande en nieuwe stadsbomen is een vast onderwerp van gesprek in deze projecten. 

Extra aandacht gaat uit naar het realiseren van goede groeiplaats voor bomen voor daktuinen op straatniveau. Hiervoor moet een zo natuurlijk mogelijke situatie kunstmatig worden gesimuleerd. Tijdens de initiatieffase zal hierover al goed moeten worden nagedacht. Nieuwe daktuinen op straatniveau moeten standaard voldoen aan de eisen voor een goede doorwortelbare ruimte (zie figuur). Afhankelijk van de gewenste inrichting en de gewenste grootte van een boom is maatwerk nodig en bestaan hiervoor minimale maten. Het is daarbij belangrijk vooraf rekening te houden met de benodigde draagkracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0011.png"


De inzet van groen vraagt om maatwerk en het bepalen van de gewenste functies. Het vooraf bepalen van de ambitie voor de ecosysteemdiensten is een basisopgave voor elke herinrichting in het gebied.

Stadsbomen zien we als dragers van het groen. Voor het realiseren van de twee hoofddoelen, een toekomstbestendig Haags bomennetwerk en 5% meer kroonoppervlak in 2030, hebben we concrete maatregelen benoemd. 

Voor het realiseren van een toekomstbestendig Haags Stadsbomennetwerk bestaan verschillende opgaven: 

Uitbreiden en versterken van de Hoofdboomstructuur. Een Hoofdboomstructuur verbindt direct of indirect belangrijke groengebieden met elkaar, begeleidt over het algemeen hoofd- en ontsluitingswegen en bestaat vooral uit lanen (met of zonder middenberm) en voldoet aan gestelde voorwaarden 

Versterken en uitbreiden van Haagse groene middenbermen 

Grootschalige uitval voorkomen door te kiezen voor diversiteit in geslacht, soort en cultivar i.p.v. monoculturen 

Kiezen voor biodiversiteit en te ontwerpen met het ecologisch passend principe. Het stedelijke doel is dat in 2030 75% van de bomen ecologisch passend is. 

Werken aan goede microklimaten in de stad met behulp van bomen. Houdt hierbij wel rekening dat bomen een slecht windklimaat niet kunnen oplossen. 

  

Voor het realiseren van meer kroonoppervlak in de stad bestaan de volgende opgaven: 

  • Actief verbeteren van bestaande groeiplaatsen door te ontstenen , zoveel mogelijk 'open groeiplaatsen' te realiseren en groeiplaatsverbeteringen toe te passen 
  • Aanplant van extra bomen (let op!  In beperkte mate in ecologische verbindingszones) 
  • Nieuwe aanplant met toekomstbestendige groeiplaatsen (zoveel mogelijk in 'open' groeiplaatsen) 
  • Bij kabels en leidingen maatwerk toepassen, vooraf ondergronds ontwerp maken 
  • Zorgvuldig omgaan met bestaande bomen 

Stadsbreed denken over meer kroonoppervlak: stimuleren meer bomen en struiken op privaat terrein 

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen.

Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht een vergunningsvrije staffelregeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in relatie tot de grootte van het achtererf. Deze regeling is opgenomen in artikel 2 sub f, bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR) .

In dit bestemmingsplan wordt bij deze regeling aangesloten.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de planverbeelding (plankaart) en de regels. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

3.5.2 Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).

Al deze onderdelen worden beschreven in de waterbeheerplannen van de desbetreffende (gebied-) beheerders

3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap” [7]. In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werken we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van lauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaart. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

3.5.4 Toekomstbestendig Haags water!

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones )

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

3.5.5 Rioleringsplan

Integraal gemeentelijk rioleringsplan – voor een leefbare en water robuuste stad

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0013.png"  
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 2021-2025)  

De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

3.5.6 Betekenis van het beleid voor het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie. Kansen om de waterhuishouding te verbeteren worden beschreven en overlegd en zo mogelijk benut.

Veiligheid en waterkeringen

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Waterkwantiteit 

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat deel uitmaakt van het boezemgebied van Delfland. Het vastgestelde waterpeil in het boezemgebied is NAP -0,40 m; de maximaal toelaatbare peilstijging 20 cm.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 64 ha. In de huidige situatie is 13.772 m² oppervlakte water aanwezig. De maximaal toelaatbare peilstijging van 30 cm. Waar mogelijk wordt door het Hoogheemraadschap gekeken naar de mogelijkheden voor infiltratie van regenwater.

In de het boezemgebied is op dit moment wel voldoende berging, maar hierin zit weinig marge.

Binnen het plangebied Waldeck 2021 zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig.

In de paragraaf 3.5.4 Toekomstbestendig Haags water! is nader ingegaan op de Visie toekomstbestendig Haags Water.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het boezemwater binnen het plangebied is een KRW-lichaam. De waterkwaliteit hiervan niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.

In het plangebied liggen geen natte ecologische verbindingszone.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. In het plangebied bevindt zich een rioolpersleiding, de leiding wordt beschermd (dubbelbestemming) door een 5 meter brede zone aan weerszijden die vrij wordt gehouden van bebouwing, diepwortelende beplanting en zware belastingen. Voor werkzaamheden in deze zone is toestemming nodig van de beheerder, Delfluent Services.

Klimaatadaptatie

De gemeente Den Haag heeft de ambitie om klimaat-adaptief te ontwikkelen. Dit houdt in dat als er ontwikkelingen zijn, rekening wordt gehouden met de gevolgen van klimaatverandering ten aanzien van wateroverlast, hitte en droogte.

Buien worden steeds zwaarder en grilliger en de kans op wateroverlast neemt daarom ook toe. Om wateroverlast in de toekomst tegen te gaan, kan er gekeken worden naar het optimaal benutten van de beschikbare ruimte voor regenwater en het vergroten van de sponswerking van het gebied. Om zo het regenwater langer vast te houden, te infiltreren en te hergebruiken.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Er wordt daarom niet verder ingegaan op dit punt.

3.5.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025. Er zijn geen projecten binnen het plangebied.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.4.4 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0014.png"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0015.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

in 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0016.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

De parkeernormen aangehaald in de bouw- en gebruiksregels van dit bestemmingsplan kunnen in de planperiode gewijzigd worden, indien daar aanleiding toe bestaat en daar een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt. In dat geval gelden de dan vastgestelde parkeernormen (dynamische verwijzing).

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving.
  • Regionaal de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.8.7);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.

In het addendum zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee;
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw;
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

3.7.3 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'Werkwoningen in de Haagse regio' (Commissiebrief - 2000; RIS 72582) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

3.7.4 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.  

Op 19 april 2017 is de Woonvisie Den Haag 2017-2030 vastgesteld. In deze visie staat de redeneerlijn voor één stedelijke beleidslijn met betrekking tot bouwkundig splitsen. De regels zijn vastgelegd middels een algemeen verbod in de Algemene Bouwregels. Onder bepaalde criteria kan worden afgeweken van het verbod.

Op 14 maart 2019 heeft de raad in de Woonagenda 2019 – 2023 bepaald dat bouwkundig splitsen nog maar in een beperkt aantal buurten in Den Haag wordt toegestaan. Het nieuwe beleid is per 1 juli 2019 in de huisvestingsverordening opgenomen. Het is onder voorwaarden toegestaan in de wijken: Erasmus Veld; Hoge Veld; Parkbuurt Oosteinde; Lage Veld; Zonne Veld; Huygenspark; Bosweide; Waterbuurt; De Bras; De Lanen; De Velden; De Vissen; Rietbuurt. Het plangebied bevat niet een dergelijke wijk. Bouwkundig splitsen is daarom in het plangebied niet toegestaan.

3.8 Economie

Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;

2. een veerkrachtige economische structuur;

3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;

4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.

Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.

Conclusie

Het bestemmingsplan "Waldeck 2021" is in lijn met de economische visie.

3.8.1 Detailhandel
3.8.1.1 Provinciaal beleid

Het provinciale detailhandelsbeleid is verwoord in de provinciale Omgevingsvisie. De kern van het beleid ligt in de concentratie van detailhandel in de centra van dorpen en steden, uitgezonderd goederen van een aard en omvang die fysiek niet in te passen zijn in centra. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve versterking een doorlopende opgave is.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te versterken centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige centra'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te versterken centra

Het toekomstperspectief voor de 'te versterken centra' is over het algemeen goed. Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale positie van deze centra. Kwantitatieve uitbreiding is in deze centra mogelijk, maar dient altijd weloverwogen plaats te vinden. De Ladder voor duurzame verstedelijking blijft hiervoor een belangrijk instrument. Ontwikkelingen in deze centra moeten niet leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich ten op zichte van de andere centra. Ook hebben deze twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen zouden ook bij dat profiel moeten passen. Te versterken centra van de provinciale hoofdstructuur bestaat op dit moment uit elf locaties:

    • 1. Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;
    • 2. Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
    • 3. Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De 'te optimaliseren centra' nemen een prominente positie binnen de structuur in en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De omvang van het winkelareaal in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen te veel in omvang toegenomen in relatie tot hun verzorgingsfunctie maar missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra.

Het winkelbestand in deze centra zou bij voorkeur niet moeten uitbreiden en zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities moeten nastreven. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum, waarbij de provincie via het Actieplan detailhandel Zuid-Holland en het Actieprogramma Slim Ruimtegebruik ondersteuning kan bieden.

Overige centra

De overige centra vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van de kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging..

Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen

Ruimtelijke ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard gaan, worden in de toelichting op het bestemmingsplan onderbouwd via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit in het verzorgingsgebied, alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel primair binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland en wordt zo nodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. Voor de binnensteden van Rotterdam en Den Haag ligt de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland vanwege eerdergenoemde redenen op 4000 m2 bvo.

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, beoordeelt de provincie de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

In de Verordening Ruimte zijn PDV-locaties (Perifere Detailhandelsvestigingen) aangeduid voor grootschalige woongerelateerde detailhandel. Tuincentra en bouwmarkten kunnen onder voorwaarden op bedrijventerreinen gehuisvest worden. Binnen Zuid-Holland zijn 2 Grootschalige Detailhandelsvestingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van de Haagse Megastores.

3.8.1.2 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.

Het door het Stadsgewest Haaglanden in november 2013 vastgestelde Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 blijft uitgangspunt voor het beleid in de regio.
.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.

3.8.1.3 Gemeentelijk beleid

De Kadernota detailhandel Den Haag “De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal” (RIS 300626) is in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.

Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.

In het plangebied van het bestemmingsplan Waldeck 2021 is Winkelgebied Waldeck aangewezen als hoofdwinkelstructuur. Het accent van het detailhandelbeleid ligt op behoud en versterking van deze hoofdwinkelstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0017.png"

Markten, straathandel en kiosken (ambulante handel)

In de nota Markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 “De straat verdient het: handel in de buitenruimte” (RIS283882) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel. Straathandel zorgt voor reuring en dynamiek op straat, verhoogt de aantrekkelijkheid van de stad voor bewoners en bezoekers en schept werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De uitwerking van deze nota is in de Straathandelsverordening Den Haag 2017 (RIS295091) vastgelegd.

Doel van de Straathandelsverordening Den Haag 2017 is het stimuleren van economische activiteiten, het bieden van een gelijk speelveld, kansen aan zittende en nieuwe ondernemers, het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners, het corrigeren van in het verleden ontstane scheefgroei en het realiseren van een straatbeeld dat past bij de dynamiek van een grote stad.
Kiosken zijn gesitueerd in het winkelgebied Alphons Diepenbrockhof. Deze zijn met een bouwvlak en met een functieaanduiding specifieke vorm van detailhandel - kiosk opgenomen op de planverbeelding

3.8.2 Horeca
3.8.2.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.


Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofdwinkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

In de gemengde bestemming is lichte horeca toegelaten. (zie paragraaf 5.5 vooreen nadere toelichting op de wijze van bestemmen van horeca). In dit plan zijn geen nieuwe horeca vestigingen voorzien.

3.8.2.2 Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag Check in The Hague: Roomservice 2.0 (RIS 260889) beschrijft het hotelbeleid voor de stad. De uitgangspunten zijn hetzelfde gebleven als de vorige nota, Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889), waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. De gemeente zal in de toekomst slechts op strategische locaties actief opereren en de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant. Hierbij wordt veel aan de markt overgelaten. Veel meer dan in het verleden richt het gemeentelijke beleid zich op een zo groot mogelijke diversiteit aan overnachtingsmogelijkheden; dat is een kwaliteit. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente heel terughoudend. Een verantwoorde groei vraagt ook om enige schaarste van het aanbod.

In het plangebied komen momenteel geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast in een woning, is onder voorwaarden mogelijk.

Conclusie

Het doel van bestemmingsplan Waldeck 2021 is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur en een actueel juridisch-planologisch kader te bieden. Het horecabeleid raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Waldeck 2021 worden afgewogen.

3.8.3 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.

Binnen het plangebied zijn geen (grootschalige) kantorenlocaties aanwezig.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkel kansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren op onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen.

Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs biedt de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) een nader richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties), op toegankelijke plekken met een zo evenwichtig mogelijke spreiding van schoolgebouwen over de stad.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied Waldeck 2021 liggen geen GOA-basisscholen.

Kinderopvang

Het doel van de nota beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329) is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

3.9.2 Welzijn en zorg

De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.

Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.

De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.

Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.9.3.1 Publieke Gezondheidszorg

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

3.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek Gebedsruimte in Den Haag (2005; RIS 132713), geeft voor een periode van 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk - 2 (M-2) is daarom zo omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

In het plangebied van het bestemmingsplan Waldeck 2021 zijn geen sportvoorzieningen aanwezig die de bestemming Sport hebben gekregen.

3.11.2 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen toegestaan.

3.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (RIS301829)
Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse  mores: duurzaam is de nieuwe norm. Bijbehorende acties komen terug in de jaarlijkse programmabrief duurzaamheid.

Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in
de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze  hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid in lijn met ambities uit de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744).

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatie. Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).


Energie

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen wordt beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.


Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en een sterke vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud. Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).

Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Het behalen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.


Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.

De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.


Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement. De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.

Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (2012; RIS 251776)

Het document beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals het terugdringen van energieverbruik, het aanpassen van kust-klimaat-groen aan klimaatverandering, het stimuleren van loop en fiets bewegingen, en bouwen en hergebruiken van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit betekent in grote lijnen voor het plangebied, dat er ingezet wordt op hoge dichtheid bij een OV-knooppunt.

Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.


Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).


GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032). Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.

Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).

Voor hoogbouw voert de gemeente Den Haag aanvullend beleid. In de nota Haagse Hoogbouw: Eyeline & Skyline (RIS298448) is de ambitie opgenomen om volgens het meetinstrument 'GPR Gebouw' minimaal een 8 te scoren op de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Voor energie geldt bij de GPR een score van 9. In de BREEAM-NL methodiek dienen op gebouw- en gebiedsniveau minimaal 4 sterren te worden behaald.

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 is in overeenstemming met het duurzaambouwenbeleid.

3.13 Overig sectoraal beleid

Voor een aantal bedrijfsvormen is in het verleden gemeentebreed beleid geformuleerd, dat er op gericht is nieuwvestiging daarvan tegen te gaan. Het betreft hier sexinrichtingen, vuurwerkdetailhandel en de exploitatie van belwinkels. Geen van deze bedrijfsvormen vindt in dit plangebied plaats en wordt in dit bestemmingsplan ook niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Natura 2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0018.png"

deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan waarin geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voor een volledige beschrijving van de in het plan opgenomen ontwikkelingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Planbeschrijving. De fysieke leefomgevingsaspecten voor dit bestemmingsplan worden in de hierna volgende paragrafen beschreven. Er is geen aanleiding voor een separate vormvrije - m.e.r.- aanvraag (aanmeldingsnotitie) en beoordeling of indien er een aanmeldingsnotitie wordt opgesteld een opname in de bijlage met een opname en verwijzing naar het bijbehorende besluit/de conclusies zijn dat een volledige m.e.r. procedure dient te worden doorlopen en dat er een planMER of besluitMER moet worden opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO) van toepassing zijn. Aan de Ockenburghstraat, buiten het plangebied, bevindt zich een LPG-tankstation. De contour valt voor een klein deel binnen het plangebied. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare bestemmingen.Binnen een straal van 150 m vanaf het LPG-tankstation voorziet het bestemmingsplan niet in het veranderen of uitbreiden van de bestaande functies. Het groepsrisico blijft daarmee ongewijzigd.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 en gewijzigd bij besluit van 16 mei 2019 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Hierbij is de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gasleiding

Evenwijdig aan de Lozerlaan bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie met een diameter van 30” en een werkdruk van 67 bar (westzijde). Bij de overgang van de Lozerlaan naar de Ockenburghstraat wijzigt het verloop van deze aardgastransportleiding richting Monster.

Voor deze leiding geldt met het in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen een toetsingsafstand van 220 m.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 3. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 4. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 5. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 6. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 7. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Net buiten het plangebied, aan de Ockenburghstraat is een LPG-tankstation gevestigd. Binnen een straal van 150 m vanaf het LPG-tankstation voorziet het bestemmingsplan niet in het veranderen of uitbreiden van de bestaande functies.

De Ockenburghstraat is aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Het groepsrisico blijft daarmee ongewijzigd.

Evenwijdig aan de Lozerlaan bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. De contour op basis van de toetsingsafstand ligt maar voor een zeer klein deel binnen het plangebied. Binnen deze contour ligt een beperkt aantal kwetsbare bestemmingen (woningen). Het bestemmingsplan voorziet niet in het veranderen of uitbreiden van de bestaande functies binnen deze contour. Het groepsrisico blijft daarmee ongewijzigd.

Eindconclusie

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen*;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen*;
  • verzorgingstehuizen*;
  • psychiatrische inrichtingen*;
  • kinderdagverblijven*;
  • woonwagenstandplaatsen;
  • ligplaatsen voor woonschepen

(*) geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan genoemd in artikel 1.1.,lid 1 onderdeel d van het Besluit geluidhinder

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Op locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet, kunnen hogere waarden worden aangevraagd bij B en W.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk en heeft daarom geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.

4.6 Natuurbescherming

4.6 Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

Voor de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden, zie onderstaande afbeelding. Het plangebied zelf maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, maar grenst bij de Ockenburghstraat aan een Natura2000-gebied: Solleveld & Kapittelduinen. Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op Natura 2000-gebieden.Wat betreft de locatie voor een nieuwbouw appartementengebouw aan de Aaltje Noordewierstraat, hoek Louis Davidsstraat is in het kader van de daarvoor gevoerde uitgebreide Wabo-procedure onderzoek gedaan. Hierbij is het volgende geconcludeerd:

De onderzoekslocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Solleveld & Kapittelduinen', bedraagt circa 400 meter. Dit Natura 2000-gebied is gevoelig voor stikstofdepositie.

Toets voorgenomen bouwplan

Ten aanzien van stikstof is voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase een stikstofdepositieberekening (AERIUS 2019) uitgevoerd. De rapportage is als aparte bijlage in het OLO gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0019.jpg"

4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Om het nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Omgevingsverordening vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Het plangebied is niet aangewezen tot onderdeel van het natuurnetwerk Nederland.

4.6.3 Soortenbescherming

Verder heeft de Wnb de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Binnen het plangebied bevinden zich vleermuisroutes, een foerageergebied (zie onderstaande afbeelding), alsmede kwaamverblijven en winterverblijfplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0020.jpg"

Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en heeft daardoor geen effect op de voorkomende beschermde soorten. Het plan voldoet hiermee aan de Wet natuurbescherming.

4.6.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.6.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

4.6.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

4.6.7 Bomenbescherming

In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

Op onderstaande afbeelding is te zien dat de hoofdboomstructuur deels door het plangebied loopt, Pissuissestraat, Laan van Meerdervoort en Ockenburghstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0021.png"

4.6.8 Verlichting met oog voor de natuur

Eind 2017 stelde de gemeenteraad voor het eerst een 'Lichtvisie' vast voor de stad. Hierin staat op hoofdlijnen hoe de gemeente de openbare plekken in de stad wil verlichten. Stadsverlichting draagt bij aan (een gevoel van) veiligheid, maar voor sommige nachtdieren zoals vleermuizen is kunstlicht ongewenst. Vleermuizen leven en jagen 's nachts en kunstlicht kan hun gedrag flink verstoren. In de Lichtvisie is een richtlijn 'Licht op de Natuur' (RIS 298658) opgenomen. Hier staat dat in de Haagse natuur alleen openbare verlichting wordt gebruikt waar dat echt nodig is. Als er licht moet zijn voor bijvoorbeeld de veiligheid, dan wordt het zo toegepast dat dieren er zo min mogelijk last van hebben, door gebruik te maken van gericht/afgeschermd wit licht met een maximum van 3000K (geen UV).

4.7 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

      • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
      • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
      • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Situatie in het plangebied

Het plangebied is in gebruik geweest bij agrarische bedrijven. In de 17e eeuw zijn er naast boerderijen ook buitenplaatsen gebouwd. Verder waren er tot de jaren '80 van de 19e eeuw veel tuinbouwbedrijven gevestigd. In Waldeck en in de directe omgeving hebben, naast tuinbouwbedrijven, slechts enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging gehad. Het gaat hierbij om een drukkerij en een chemische wasserij. Verder hebben bij woongebouwen in de wijk ondergrondse huisbrandolietanks gelegen. Een beperkt aantal woongebouwen wordt nog verwarmd met huisbrandolie; de tanks zijn hier dan ook nog aanwezig.

In Waldeck en in de directe omgeving zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of bij de overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg.ds.

Enkele zijn (deels) gesaneerd waarbij er soms restverontreiniging is achter gebleven waardoor er gebruiksbeperkingen zijn.

Op een aantal locaties is de bodem verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkage van de ondergrondse olietanks. Tijdens het verwijderen van de tanks zijn deze verontreinigingen veelal gesaneerd.Tevens is ter plaatse van de chemische wasserij aan het Alphons Diepenbrockhof 82 een bodemv·erontreinigingmet oplosmiddelen geconstateerd. Hier is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.Ter plaatse van de Pisuissetraat (binnenterrein Pisuissestraat / Aaltje Noordewierstraat / Louis Davidsstraat)is een grondwaterverontreiniging met arseen aangetroffen. Deze verontreiniging is vermoedelijk ontstaan ten gevolge van de tuinbouwactiviteiten uit het verleden. Voor dit geval van ernstige bodemverontreiniging is een bodemsanering uitgevoerd . Er is een beperkte restverontreiniging in het grondwater achtergebleven.

Er gelden gebruiksbeperkingen m.b.t. de restverontreiniging met arseen in het grondwater hiervoor geldt een beperking voor grondwateronttrekking.

Ter plaatse van het Arnold Spoelplein 75 liggen drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging met PCB, lood en minerale olie. Er is een deelsanering uitgevoerd ter plaatse van één van de gevallen.

Zeer plaatselijk worden in het gebied sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de grond aangetroffen. Uit de bodemkwaliteitskaart gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met lood zink en PAK (teerachtige stoffen). In de diepere bodemlagen worden geen verontreinigingen meer aangetoond. Op nog niet alle verdachte deellocaties in het plangebied heeft bodemonderzoek plaatsgevonden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.

Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaats zal vinden en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien op deze locaties herinrichting en/of nieuwbouw zal plaatsvinden, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

4.8 Windhinder en bezonning

Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.8.1 Algemeen

Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.

Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.

4.8.2 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de normen in NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan.

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij sprake is van een bouwhoogte van 30 meter of meer. Er is daarom geen onderzoek verricht in het kader van dit bestemmingsplan.

4.8.3 Bezonning

De realisatie van bouwwerken kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.6 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

5.3 Ontwikkelingen

5.3.1 Extra bouwlagen
5.3.1.1 Vijf Bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om minimaal vijf bouwlagen te realiseren.

Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast wordt zijn:

  • de betekenis van de route in de stad;
  • de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • de bestaande ruimtelijke kwaliteit;

In het plangebied komen de bebouwing van de volgende straten in aanmerking voor een bouwhoogte van vijf lagen: Ockenburghstraat en Pisuissestraat. Er dient op basis van de structuurvisie sprake te zijn van herstructurering (uitspraak Raad van State 200907208/1/R1). Hiervan is in onderhavige plangebied geen sprake. Het is niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een bouwplan tot verdichting langs deze wegen wordt ontwikkeld. Ook individuele aanvragen zijn niet te verwachten. De bebouwing bestaat grotendeels uit 2 of 3 lagen met een plat dak of met een kap.

Binnen de bestemming Wonen is voor een aantal locaties een afwijkingsmogelijkheid voor extra bouwhoogte opgenomen. Dit betreffen de locaties die eerder in aanmerking kwamen voor extra bouwlagen op basis van het thans geldende bestemmingsplan "Waldeckt"uit 2009. Hiervoor is nu een afwijkingsmogelijkheid voor extra bouwhoogte opgenomen. In blijlage 2 Onbenutte bouwlagen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan, zijn de betreffende locaties opgenomen. Ten tijde van het geldende bestemmingsplan "Waldeck" uit 2009 is de ruimte voor extra bouwlagen hier ontstaan als gevolg van de Structuurvisie Den Haag 2020 'Wereldstad aan Zee', met als doel om te kunnen verdichten langs lange lijnen.

De extra bouwhoogte (uitgedrukt in meters), mag evenals de eerdere extra bouwlagenregeling onder een aantal voorwaarden worden gebruikt voor extra woningen. Het is dan ook zeker niet hetzelfde als een dakopbouwmogelijkheid, die enkel dient ter uitbreiding van de ondergelegen woning.

Voorwaarden

De ruimtelijke stedenbouwkundige toetsingscriteria voor extra bouwlagen zullen het uitgangspunt hebben dat bij een afwijkingsmogelijkheid getoetst wordt op de inpassing van te realiseren bebouwing in de bestaande stedelijke structuur en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat (bv. privacy, bezonning en voorkoming van windhinder en parkeerproblematiek). Daarbij zullen de volgende voorwaarden gaan gelden:

  • Ten aanzien van bezonning dient de aanvrager een bezonningsonderzoek te overleggen dat voldoet aan de Haagse bezonningsnorm, waarbij:

I. De situering van de extra bouwlaag dient zodanig te zijn, dat de (het) perce(e)l(en) aan de overzijde van de straat gelegen geen onevenredige schaduwhinder ondervind(t)(en). Er is sprake van een onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari- 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10° niet zijn gewaarborgd.

II. Aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient de situering van de extra bouwlaag zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/ of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen als gevolg van de extra bouwlaag geen onevenredige schaduwhinder ondervinden;

  • Ten aanzien van de stedenbouwkundige inpasbaarheid worden voorwaarden gesteld voor de waarborging van het behoud van het aanwezige stedenbouwkundig ensemble. Hiervan zal sprake zijn indien aanwezige straatwanden vrijwel identiek zijn en deze daardoor een stedenbouwkundige samenhang vertonen.
  • Er geen onevenredige aantasting is van de leefomgeving;

Nadere eisen kunnen gesteld worden ten opzichte van de situering en/of opbouw van het bouwvolume. Eveneens zullen daartoe strekkende nadere eisen gesteld kunnen worden ter waarborging van de identieke situering en opbouw van het bouwvolume binnen het desbetreffende woonblok waarop de extra bouwlaag geplaatst zal worden.

Ongewenste solitaire toevoegingen

Het is niet de bedoeling dat een extra bouwlaag wordt gebruikt voor de toepassing van solitaire dakopbouwen. Daarnaast is het bovenop alle, hiervoor in aanmerking komende, panden ruimtelijk onvoorstelbaar, omdat:

  • het, de ensemblewaarde en architectuur aantast (zeer zuivere wederopbouwarchitectuur). Het rafelige gevelbeeld dat zal ontstaan als gevolg van solitaire toevoegingen van één of meer lagen zal onvoldoende passen bij de uniformiteit van de wederopbouwarchitectuur. Bovendien ligt een groot deel van de bebouwing ook nog eens in een gemeentelijk beschermd stadsgezicht, wat vraagt om extra voorzichtigheid;
  • het, de symmetrie en/of continuïteit op deze bepalende locaties verstoort;
  • er plaatselijk onevenredige aantastingen van het woon- en leefklimaat te verwachten zijn (bv. privacyaantasting, bezonningaantasting, windhinder en parkeerproblematiek).
5.3.1.2 Dakopbouwen (extra bouwlaag)

De gemeente Den Haag tracht in het beginsel bij de opmaak van een bestemmingsplan op verantwoorde locaties dakopbouwen mogelijk maken omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes;
  • het een alternatief alternatief vormt voor het verhuizen naar een grotere woning elders. Hierdoor komt de sociale structuur minder onder druk te staan;
  • het middeninkomens vasthoudt;
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).

Concreet worden bij de afweging van een dakopbouw de volgende stappen doorlopen:

1. Inventarisatie van twee- en drielaagse platte bebouwing en bestaande planologische rechten uit het vigerende bestemmingsplan. Woningen met een duidelijke kapconstructie of gootlijn aan de straatzijde en bebouwing die al minimaal vier bouwlagen hoog is, komen niet in aanmerking voor een dakopbouw. Een uitzondering hierop is de 4-laagse bebouwing langs de lange lijnen zie 5.3.4.1.

2. Stedenbouwkundige afweging over de wenselijkheid van een dakopbouw.

  • Straatprofielen: het betreffende straatprofiel moet voldoende ruim bemeten zijn om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen. Hierbij speelt enerzijds de lichtinval en de bezonning van de gevels een rol, maar ook de verhoudingen tussen straatbreedte en hoogte van de omliggende bebouwing (minimale verhouding straat - gevelwand ongeveer 1:1).
  • Binnenterreinen: het betreffende binnenterrein moet voldoende maat hebben om ophoging van de aanliggende bebouwing mogelijk te maken. Hierbij spelen met name lichtinval en de mate van bezonning van de gevels een rol.
  • Hoogte stedelijke omgeving: hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? De behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij twee of drie bouwlagen in de bestaande situatie.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte);
  • Ensemblewaarde: Hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak, maar is niet bepalend voor het al dan niet toestaan van een dakopbouw.

3. Noodzaak tot bezonningsonderzoek. Hierbij moeten in de omgeving de panden voldoen aan de Haagse bezonningsnorm.

4. Stedenbouwkundige beoordeling waar dakopbouwen mogelijk zijn.

5. Vertaling naar het bestemmingsplan

Binnen het plan Waldeck 2021 wordt, op basis van de hierboven beschreven stappen, geen ruimte geboden aan dakopbouwen. Concreet heeft dit te maken met:

  • dat de architectuur van appartementengebouwen zeer uniform van aard is, waardoor het niet geschikt is voor incidentele 'pandsgewijze' dakopbouwen. In het geval er collectief, door bijvoorbeeld een VvE, gekozen wordt voor een uniforme dakopbouw bovenop het volledige bestaande gebouw, is dit eventueel middels een uitgebreide vergunningsvraag te overwegen. Dit geldt echter enkel onder voorwaarde dat het niet de ensembleachtige stedenbouwkundige structuur en de hieraan verwante hoogteopbouw aantast. Daarnaast dient er bijzonder veel rekening gehouden te worden met de bestaande architectuur en de bezonning van het omliggende gebied (Haagse Bezonningsnorm).
  • dat er in Waldeck (jaren '60 gedeelte, bijvoorbeeld aan de Aaltje Noordewierstraat) enkel een zeer gering aantal rijwoningen met een plat dak te vinden zijn en een dakopbouw hierop:
      • a. een aanzienlijke schaalvergroting voor het straatbeeld betekent, waardoor het duidelijk doordachte spel aan verschillende bouwhoogten (hiërarchie) van bouwblokken verloren gaat;
      • b. fragmentatie ontstaat (sommigen woningen wél en anderen géén dakopbouw), waardoor het uniforme karakter verdwijnt.
  • dat er in de zuidwesthoek voor wat betreft de vrije sector bebouwing enkel woningen aanwezig zijn met een zadeldak. Deze daktypologie is niet geschikt is voor een dakopbouw.

5.3.2 Mogelijke ontwikkellocaties binnen plangebied

Op dit moment bevinden zich in het plangebied geen vergunde ontwikkelingen. Wel kent het gebied een aantal mogelijke concrete en toekomstige ontwikkellocaties.

5.3.2.1 Ontmoetingskerk

Voor de locatie van de ontmoetingskerk wordt momenteel een bouwplan ten behoeve woningbouw ontwikkeld. De programmatische verandering is hierbij een gevolg van het onmogelijk blijken van het behoud van maatschappelijk programma op de locatie van de leegstaande Ontmoetingskerk. Met de woningbouwontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de verdichtingsopgave op binnenstedelijke locaties voor Den Haag en wordt invulling gegeven aan de Agenda Ruimte voor de stad 2016 en de Haagse Woonvisie 2017. Het programma van 78 woningen vormt een substantiële toevoeging aan het woningaanbod van Loosduinen. De locatie versterkt het draagvlak van het winkelgebied Loosduinse Hoofdplein, dat op 400 meter is gelegen. Het bouwplan kenmerkt zich door een compacte opzet, waarbij het woongebouw als een slinger rondom een binnenhof gevouwen is. Hierbij neemt het gebouw de rooilijnen en richtingen van de omgeving op. Dit geldt ook voor de bouwhoogtes. Het gebouw is overal één laag hoger dan de aanliggende bebouwing: 6 lagen aan de Louis Davidstraat, 9 lagen aan de hoek Louis Davidsstraat - Aaltje Noordewierstaat, 5 lagen aan de hoek Aaltje Noordewierstraat - Stephanus Cousijnsstraat en 4 lagen achter de woningen de Pieter de Voisstraat (deze hebben echter geen plint). De hoek van 9 lagen vormt een accent op een knikpunt in de Noordewierstraat. Het plan voldoet aan de Haagse bezonningsnorm. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een uitgebreide Wabo-procedure gevoerd worden. In afwachting van de uitkomst van die procedure is de locatie buiten dit bestemmingsplan gelaten.

5.3.2.2 Cornelie van Zantenstraat

Tussen het centrale park in Waldeck en de hoek van de Cornelie van Zantenstraat is een nieuwbouwontwikkeling met wonen voorstelbaar. Bij deze ontwikkeling dient de bestaande stedenbouwkundige opzet versterkt te worden. Het is hierbij van belang dat het aansluiting zoekt op zowel de wijkopbouw van Waldeck, als op de aangrenzende jaren '80 wijk Nieuw Waldeck. Daarnaast biedt ontwikkeling op deze locatie de kans om een nieuwe verbinding te creëren tussen de Cornelie van Santenstraat en het park.

Thans loopt voor deze locatie een participatieproces waarbij in een klankbordgroep met omwonenden de mogelijkheden van woningbouw overlegd worden.Hierdoor bestaat thans onvoldoende zicht op de uiteindelijke planontwikkeling en is deze niet in het bestemmingsplan opgenomen. De huidige maatschappelijke bestemming is mitsdien gehandhaafd.

Aangezien er nog geen sprake is van een definitief ontwerp en ook de milieutechnische onderzoeken nog niet zijn verricht is deze ontwikkeling niet in het bestemmingsplan meegenomen. Hiervoor kan t.z.t. een afzonderlijke uitgebreide Wabo-procedure gevoerd worden.

5.3.2.3 Locatie Gemaal

Op de locatie van het gemaal aan de Ouverturestraat zal een kleinschalige woningbouwontwikkeling plaatsvinden. Het straatbeeld wordt bepaald aan deze zijde van de straat bepaald door rijwoningen (koopsector) van twee lagen en een kap. De nieuwbouw moet zoveel mogelijk hierop aansluiten. Aangrenzende goot- en nokhoogten en rooi- en bouwlijnen zijn daarom leidend. Het parkeren zal op eigen terrein moeten worden ingepast. Dit gebeurt bij voorkeur aan de achterzijde van de kavel. Hoewel de plannen daartoe nog niet afgerond zijn is het gewenst de voor deze locatie in het bestemmingsplan Waldeck opgenomen wijzigingsbevoegdheid ook in voorliggend bestemmingsplan te handhaven.

Deze locatie ligt buiten de 200 m zone van de N221 (vervoer LPG). Een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is daarom niet vereist. De locatie ligt wel binnen het invloedsgebied (355 m) van de N211. Bij een te ontwikkelen bouwplan dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

5.3.2.4 Sonatinestraat

Het is voorstelbaar dat het jaren 50 schoolgebouw aan de Sonatinestraat wordt herontwikkeld binnen zijn eigen bestemming. Hierbij is het wenselijk dat het bouwvolume van eventuele nieuwbouw naar achteren (het noorden) schuift, waardoor het oostelijk en westelijk gedeelte van de Sonatinestraat met elkaar kunnen worden verbonden. Op deze wijze ontstaat een nieuwe pleinwand, gelegen in het verlengde van omliggende rooilijnen, en wordt het plein beter zichtbaar bij het betreden van de straat.

Indien voor deze locatie een herontwikkeling plaatsvindtzal vanwege de afstand tot de N211, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt een verantwoording van het groepsrisco (QRA) uitgewerkt worden

5.3.3 Projectbesluiten en omgevingsvergunningen

In het plangebied is in het verleden een aantal projectbesluiten en (ontwerp)omgevingsvergunningen verleend die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het betreft onder andere de kiosken in het winkelcentrum aan het Alphons Diepenbrockhof en de nieuwvestigingen in het voormalige postkantoor aan het Arnold Spoelplein. 

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen (grootschalige) ontwikkelingen.

5.4.2 Waterhuishouding

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de verbeelding en de regels. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

5.4.3 Duurzaamheidsbeleid

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is beschreven in de kadernota Duurzaamheid (5 maart 2019, RIS 301829) en de bijbehorende jaarlijkse programmabrief. Deze duurzaamheidsparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.

Het plangebied is een bestaand woongebied. In dit bestemmingsplan zijn geen maatregelen in de openbare ruimte in het kader van klimaatbestendigheid voorzien. Mogelijk worden in de toekomst klimaatbestendige maatregelen genomen in groen- en waterstructuren in het plangebied. Indien nodig, zullen voor die aanpassingen van het openbaar gebied aparte ruimtelijke procedures worden gevolgd. Voor de verduurzaming van bestaande woningen zijn geen specifieke regels in dit bestemmingsplan opgenomen, Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet reeds in het vergunningvrij toepassen van diverse duurzame maatregelen aan bestaande woningen.

5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.5.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of het bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

5.5.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is
beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.4.1. In het
plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt
waarop de ladder voor duurzame verstelijking van toepassing is.  
Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan Waldeck 2021 is in
overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad houdt voor Waldeck 2021 in dat invulling wordt gegeven aan:  
Dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
In het plangebied komen de volgende wegen (routes) hiervoor in aanmerking: Ockenburghstraat en Pisuissestraat. Het is echter niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een bouwplan tot verdichting langs deze wegen wordt ontwikkeld. Ook individuele aanvragen zijn niet te verwachten. Een ontwikkeling om te verdichten in de toekomst blijft mogelijk. Wanneer de kans zich voordoet en de gemeente hieraan wil meewerken, kan een aparte planologische procedure worden gevolgd. Voor een binnenplanse afwijking is een regeling opgenomen voor onbenutte bouwlagen voor locaties, zoals opgenomen in de bijlage 3 van de regels.  
Optoppen   In algemene zin leent de architectuur zich binnen dit bestemmingsplan niet voor de plaatsing van een dakopbouw. Wel is er binnen de bestemming Wonen in lid 3 een binnenplanse afwijkingsregeling opgenomen om dakopbouwen en/of kapverdiepingen mogelijk te maken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt voor woninguitbreidingen die in het voorafgaande bestemmingsplan reeds waren toegestaan op grond van het zogenaamde vijf-bouwlagen beleid ingevolge de Structuurvisie/Haagse Verdichting/Agenda Ruimte voor de Stad. Hiervoor bevatten de regels een verwijzing naar de in de bijlage opgenomen kaart en de daarop aangeduide onbenutte bouwlagen.  
Verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen   Er is aangesloten op de landelijke regeling voor het vergunningvrij bouwen van aan- en bijgebouwen.
Buiten het vergunning vrij bouwen worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten aanzien van aan- en bijgebouwen. In de regels van het bestemmingsplan Waldeck 2021 is daardoor niets opgenomen ten aanzien van aan- en bijgebouwen.  
Cultureel erfgoed    
Archeologische waarde    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2 Archeologie). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld. Er is aangesloten op de landelijke regeling voor het vergunningvrij bouwen van aan- en bijgebouwen.
Buiten het vergunningvrij bouwen worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten aanzien van aan- en bijgebouwen. In de regels van het bestemmingsplan Waldeck 2021 is daardoor
niets opgenomen ten aanzien van aan- en
bijgebouwen. Voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Water  
Waterhuishouding   De aanwezige watergangen in het plangebied
hebben de bestemming water gekregen.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   De bescherming van de als zodanig aangewezen
Stedelijke Groene Hoofdstructuur is geregeld door
middel van de gebiedsaanduiding Overige zone -
ecologische verbindingszone in artikel 20.2 Overige zone - ecologische verbindingszone.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: Pisuissestraat, Laan van Meerdervoort, Ockenburghstraat en een klein gedeelte van de Beethovenlaan. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat (30 km/uur verblijfsstraten).    
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   Aan de regels van het bestemmingsplan zijn de parkeernormen van de gemeente Den Haag door middel van een dynamische verwijzing verbonden. Omdat de komende jaren de mobiliteit en het autobezit blijven toenemen, zal de parkeerbehoefte en de druk daarvan op de openbare ruimte niet minder worden. Hiervoor is gericht beleid nodig. De Parkeernormen zijn aan de orde bij nieuw- en verbouw van vastgoed. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd toetst de gemeente of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waaronder of er in voldoende mate wordt voorzien in parkeercapaciteit ten behoeve van het bouwplan. De parkeerbehoefte geeft aan welke parkeercapaciteit er in theorie beschikbaar moet zijn binnen (of in de omgeving van) het bouwplan. Aan de hand daarvan wordt de parkeereis opgesteld, waarin wordt aangegeven welk aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd
dient te worden. Deze parkeereis is juridisch
bindend.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, dan moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. In de regels is opgenomen dat bouwkundig splitsen van woningen niet is toegestaan.  
Economie  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Het gemeentelijk beleid voor deze buurt gaat uit van minimaal het behoud van de winkelconcentraties die tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend.
Bestaande detailhandel en dienstverlening zijn positief bestemd.  
Horeca
 
In het plangebied zijn diverse horecavestigingen
aanwezig. Het betreft lichte horeca (winkelondersteunend) en is ondergebracht binnen de bestemming Gemengd.

Binnen de hoofdwinkelstructuur mag maximaal 30% lichte horeca zijn.

Zwaardere horeca is niet toegestaan in het plangebied.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in Maatschappelijk - 1 en Maatschappelijk - 2 waarbij alleen bij de laatste bestemming ook religieus gebruik is toegestaan. Dit betreffen de bestaande kerken.
 
Sport en recreatie  
Sport   Binnen het plangebied bevinden zich geen sportvoorzieningen.  

Erfgoed  
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse.   De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de plankaart overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.
De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.  
De profilering en inrichting van de openbare ruimte   De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De verkavelings- en bebouwingsstructuur   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd. Slechts in enkele situaties is hiervan afgeweken en een bebouwingspercentage opgenomen.  
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels   De vormgeving van de bebouwing wordt gereguleerd door de Welstandsnota.  
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.3.2 Archeologie) Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  

5.6 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 16) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artike17 tot en met 24) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 25, de slotregel in Artikel 26.
5.6.1 Inleidende regels


In Artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van een nabij de Laan van Meerdervoort gelegen strook, die van oudsher onderdeel uitmaakt van het aan de overzijde van de Laan van Meerdervoort gelegen bos 'Meer en Bos". Het consolideert de bestaande situatie.

Artikel 4 Gemengd

Deze bestemming heeft zowel betrekking op het in het plangebied gelegen winkelcentrum aan het Alphons Diepenbrockhof als de bebouwing op de hoek van de het Arnold Spoelplein en de Aaltje Noordewierstraat. Het betreft hier diverse gebruiksvormen, waaronder detailhandel, lichte horeca, dienstverlening en welzijnsvoorzieningen en wonen. Op deze bestemmingen aanwezige kiosken zijn met een functie-aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Artikel 5 Groen

In dit bestemmingsplan is het aanwezige groen in het plangebied relatief gedetailleerd aangegeven. Op de verbeelding zijn in ieder geval alle waardevolle plantsoenen die onderdeel uitmaken van de groene hoofdopzet van de wijk, met deze bestemming opgenomen. Kleine snippers, zoals grasbermen, die geen deel uitmaken van een groenstructuur op buurtniveau, zijn opgenomen binnen de verkeersbestemmingen.

Artikel 6 Maatschappelijk 1

Deze bestemming heeft betrekking op:

  • a. medische en paramedische voorzieningen;
  • b. jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
  • c. peuterspeelzalen
  • d. onderwijs;
  • e. openbare dienstverlening;
  • f. verenigingsleven;
  • g. welzijnsvoorzieningen;
  • h. zorgappartementen.

en ter plaatse van de functieaanduiding "gm" een gemaal en ter plaatse van de functieaanduiding "b" een bedrijfsactiviteit, behorende tot categorie 2 in de bij deze regels gevoegde staat van inrichtingen, dan wel een timmerwerkplaats.

Artikel 7 Maatschappelijk-2

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:

  • a. religie;
  • b. medische en paramedische voorzieningen;
  • c. jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
  • d. peuterspeelzalen
  • e. onderwijs;
  • f. openbare dienstverlening;
  • g. verenigingsleven;
  • h. welzijnsvoorzieningen.

Artikel 8 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Hoofdverkeerswegen bestaan uit wegen welke doorgaande routes voor (on)gemotoriseerd verkeer en openbaar vervoer betreffen en in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken zijn bedoeld. Binnen het plangebied betreft het de Laan van Meerdervoort, de Ockenburghstraat en de Pisuissestraat.

Artikel 9 Verkeer - Straat, Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied en Artikel 11 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemmingen zien op straten met doorgaande rijbanen ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijken en -clusters binnen het plangbied, alsmede straten die niet bedoeld zijn voor doorgaand verkeer en straten die met name voor voetgangers en fietsers bestemd zijn.

Artikel 12 Water

Binnen het plangbied zijn de belangrijkste watergangen opgenomen in de bestemming water. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterweg;
  • c. vijver;
  • d. waterberging;
  • e. waterkering;
  • f. waterstaat;
  • g. oever;
  • h. steiger;
  • i. taluds;
  • j. bruggen voor fietsers en voetgangers.

Artikel 13 Wonen

Deze bestemming heeft betrekking op de overige woningen die zijn gelegen in het plangebied. De bestemming staat toe:

  • a. wonen;
  • b. bergingen;
  • c. autoboxen;
  • d. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
  • e. tuinen en erven.

Daarnaast is met twee afzonderlijke functie-aanduidingen een aanwezige kleine buurtwinkel en dienstverlening toegestaan op de locaties waar zij zich thans bevinden. De binnen het plangebied op deze bestemming aanwezige garageboxen zijn eveneens met een functie-aanduiding aangegeven.

Artikel 14 Leiding - Riool, Artikel 15 Leiding - Water en Artikel 16 Waarde - Archeologie

Het betreft hier zogenaamde dubbelbestemmingen. Hiermede worden naast de daar voorkomende bestemmingen de aanwezige riolen, waterleiding en archeologische waarden beschermd.

5.6.3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 21.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 21. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval.Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

IArtikel 22 Algemene wijzigingsregels heeft betrekking op het in het plan opgenomen wijzigingsgebiedArtikel 23 Algemene procedureregels

Artikel 23 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij het wil wijzigen.

Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 26 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Waldeck 2021 '

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Waldeck 2021 vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie en aan de uitvoering hiervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen (nieuwe) bouwplannen voorzien, zoals genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarop kostenverhaal mogelijk is. Bij toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zal kostenverhaal, zowel voor apparaatskosten, aanleg van openbare ingrepen als planschadevergoedingen via af te sluiten anterieure overeenkomsten verzekerd zijn.De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 14 januari 2020 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. GGD Haaglanden
  • 6. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 7. Gemeente Delft
  • 8. Politie Eenheid Den Haag
  • 9. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 10. HTM Personenvervoer NV
  • 11. Tennet Regio West
  • 12. NV Nederlandse Gasunie
  • 13. Stedin B.V.

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Inhoud:

Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, zie ik geen aanleiding voor een reactie op dit plan.

Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van ruimtelijke plannen in uw gemeente die een relatie hebben met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

3. Hoogheemraadschap van Delfland.

Inhoud:

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Waldeck 2021 in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over waterkwantiteit.

We vragen u de paragraaf waterkwantiteit in 3.5.6 aan te passen. Er is een nieuwe peilstijging op deze locatie, namelijk 30 cm. Daarnaast is de waterbergingsregeling van 325 m3/hectare verouderd. Daarom verwijzingen hiernaar graag verwijderen uit het bestemmingsplan. De zinnen over de vereiste berging kunnen verwijderd worden aangezien er tegenwoordig geen wateropgave meer ligt in het boezemgebied. Vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie wel graag blijven benoemen dat het zoeken naar mogelijkheden voor regenwaterinfiltratie belangrijk blijft. In de het boezemgebied is op dit moment wel voldoende berging, maar hierin zit weinig marge.

Reactie:

Wij kunnen ons met de aanbevelingen en voorstellen van het Hoogheemraadschap verenigen. De tekst van de toelichting is hierop aangepast.

6. Omgevingsdienst Haaglanden

 Inhoud:

Het plan is beoordeeld op de volgende thema's:

Op de tekst van het concept bestemmingsplan worden de volgende 2 opmerkingen gemaakt:

Artikelsgewijs:

Artikel 4 Gemengd

4.3. Specifieke gebruiksregels

3. een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder is niet toegestaan.

Opmerking bij 4.3.3: art. 1 Wgh definieert een 'ander geluidgevoelig gebouw', dat is uitgewerkt in het Besluit geluidhinder art. 1.2.

Daarmee is niet meteen duidelijk of met art. 4.3.3 wordt bedoeld dat andere geluidgevoelige functies dan alle die genoemd worden in of via art. 1 van de Wgh niet zijn toegestaan, óf dat hier praktisch gezien alleen woningen worden toegestaan en geen ' ander geluidgevoelig gebouw' zoals dit als zodanig is gedefinieerd in art. 1 van de Wgh.

Toelichting:

4.4 Geluid

Opmerking: sinds 2012 verwijst art. 1 Wgh naar art. 1.2 van het Besluit geluidhinder voor de opsomming van (andere) geluidgevoelige gebouwen. De lijsrt zou hieraan als volgt aangepast kunnen worden:

      • a. woningen;
      • b. onderwijsgebouwen *;
      • c. ziekenhuizen en verpleeghuizen *;
      • d. verzorgingstehuizen *;
      • e. psychiatrische inrichtingen *;
      • f. kinderdagverblijf *;
      • g. woonwagenstandplaatsen;
      • h. ligplaatsen voor woonschepen.

(*) geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan genoemd in artikel 1.1, lid 2 onder d van het Besluit geluidhinder.

In paragraaf 4.3 (externe veiligheid) wordt ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg verwezen naar het routeringsbesluit van 27 juni 2013. De beschreven routering is bij besluit van 16 mei 2019 gewijzigd. De tekst met betrekking tot de venstertijden en de Utrechtsebaan dient te worden verwijderd.

Onder het kopje 'Gasleiding'wordt verwezen naar de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, van 26 november 1984. Met het in werking treden van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is deze circulaire komen te vervallen. De tekst dient in zijn geheel te worden geschrapt. De conclusie dient overeenkomstig te worden aangepast aangezien het invloedsgebied van genoemde buisleiding 220 m en niet 95 m bedraagt.

De 10-6 per jaar plaatsgevonden risicocontouren vanwege het LPG-tankstation aan de Ockenburghstraat zijn niet correct op de verbeelding weergegeven. De juist contouren zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0356CWaldeck19-50VA_0022.png"

In paragraaf 5.3..2 worden de mogelijke ontwikkelingen in het plangebied beschreven. Alle ontwikkellocaties liggen buiten het invloedsgebied van de buisleiding en het LPG-tankstation.

De beoogde woningbouwlocatie ter plaatse van het gemaal aan de Ouverturesttraat ligt buiten de 200 m zone van de N211 (vervoer LPG).

Een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is daardoor niet vereist. De locatie ligt wel binnen het invloedsgebied (355 m ) van de N2121. Er dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

De school aan de Sonatinestraat ligt wel binnen 200 m van de N211.Hiervoor dient een QRA te worden uitgevoerd. Ook hier is bijzondere aandacht voor de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid gewenst.

De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) dient om advies te worden gevraagd.

Het bestemmingsplan dient eenduidig te zijn ten aanzien van de hierboven beschreven ruimtelijke ontwikkelingen. De verantwoording groepsrisico kan bij de toekomstige uitwerking plaatsvinden. Dit moet dan wel expliciet in de toelichting worden geregeld.

Bodem.

Voor dit gebied stellen wij de onderstaande tekst voor.

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

      • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
      • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
      • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Situatie in het plangebied

Het plangebied is in gebruik geweest bij agrarische bedrijven. In de 17e eeuw zijn er naast boerderijen ook buitenplaatsen gebouwd. Verder waren er tot de jaren '80 van de 19e eeuw veel tuinbouwbedrijven gevestigd. In Waldeck en in de directe omgeving hebben, naast tuinbouwbedrijven, slechts enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging gehad. Het gaat hierbij om een drukkerij en een chemische wasserij. Verder hebben bij woongebouwen in de wijk ondergrondse huisbrandolietanks gelegen. Een beperkt aantal woongebouwen wordt nog verwarmd met huisbrandolie; de tanks zijn hier dan ook nog aanwezig.

In Waldeck en in de directe omgeving zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of bij de overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg.ds.

  Enkele zijn (deels) gesaneerd waarbij er soms restverontreiniging is achter gebleven waardoor er gebruiksbeperkingen zijn.

Op een aantal locaties is de bodem verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkage van de ondergrondse olietanks. Tijdens het verwijderen van de tanks zijn deze verontreinigingen veelal gesaneerd .Tevens is ter plaatse van de chemische wasserij aan het Alphons Diepenbrockhof 82 een bodemv·erontreinigingmet oplosmiddelen geconstateerd. Hier is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.Ter plaatse van de Pisuissetraat (binnenterrein Pisuissestraat / Aaltje Noordewierstraat / Louis Davidsstraat)is een grondwaterverontreiniging met arseen aangetroffen. Deze verontreiniging is vermoedelijk ontstaan ten gevolge van de tuinbouwactiviteiten uit het verleden. Voor dit geval van ernstige bodemverontreiniging is een bodemsanering uitgevoerd . Er is een beperkte restverontreiniging in het grondwater achtergebleven.

Er gelden gebruiksbeperkingen m.b.t. de restverontreiniging met arseen in het grondwater hiervoor geldt een beperking voor grondwateronttrekking.

Ter plaatse van het Arnold Spoelplein 75 liggen drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging met PCB, lood en minerale olie. Er is een deelsanering uitgevoerd ter plaatse van één van de gevallen.

Zeer plaatselijk worden in het gebied sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de grond aangetroffen. Uit de bodemkwaliteitskaart gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met lood zink en PAK (teerachtige stoffen). In de diepere bodemlagen worden geen verontreinigingen meer aangetoond. Op nog niet alle verdachte deellocaties in het plangebied heeft bodemonderzoek plaatsgevonden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.

Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaats zal vinden en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien op deze locaties herinrichting en/of nieuwbouw zal plaatsvinden, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Conclusie:

De behandelde thema's vormen geen belemmering voor een verdere planvorming. Wel wordt geadviseerd de tekstuele aanbevelingen over te nemen.

Reactie:

Wij kunnen met de reactie van de ODH instemmen. De voorgestelde aanpassingen zijn in de toelichting en regels verwerkt.

10. HTM Personenvervoer NV

Inhoud:

In het kader van het vooroverleg ex art 3.1.1 Bro betreffende het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021, wil ik graag het volgende opmerken.

Door de Aaltje Noordewierstraat en Beethovenlaan rijdt RandstadRail 3. Beide straten hebben de bestemming “Straat”, waarin de tram niet uitdrukkelijk wordt benoemd. Dit in tegenstelling tot in de bestemming “Hoofdverkeersweg”. Graag zou ik zien dat de tram ook in deze straten positief bestemd wordt.

Het eindpunt van RR3 is op het Arnold Spoelplein; hier staat een eindpuntvoorziening voor het personeel, in de vorm van een achthoekig gebouw. Dit gebouw ontbreekt nu in de Regels van art. 8 (Hoofdverkeersweg) en 18 (Algemene bouwregels). Graag zie ik dat dit gebouw in de bestemming wordt opgenomen.

Voorts een verduidelijking van de tekst in de Toelichting 2.4.4.2 (openbaar vervoer): RandstadRail 3 rijdt vanaf de Laan van Meerdervoort, via de Aaltje Noordewierstraat, Beethovenlaan en Pisuissestraat door Waldeck, met eindpunt op het Arnold Spoelplein. Bus 26 rijdt via de Ockenburgstraat, Pisuissestraat en Lisztstraat door Waldeck en bus 31 rijdt langs Waldeck via de Symfoniestraat en Lisztstraat. Tram 2 en bus 21 rijden op grotere afstand van Waldeck.

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie:

Wij kunnen ons met de reactie van de HTM verenigen. De voorstellen zijn overgenomen.