direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Madestein - Vroondaal, 3e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het Stedenbouwkundig plan Vroondaal: Aangenaam Haags vertaald in een juridisch-planologische regeling.

Bij de uitwerking van bouwplannen blijkt de planologische regeling op onderdelen aangepast te moeten worden, om de bouwplannen mogelijk te kunnen maken. Met deze bestemmingsplanherziening wordt hier in voorzien.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening is om verdere ontwikkeling van het gebied Madestein-Vroondaal mogelijk te maken. Hiervoor voorziet het bestemmingsplan in de volgende wijzigingen en aanpassingen:

  • het wijzigen van de bestemming W-1 naar WG-2 op het perceel Madepolderweg 55a;
  • Het wijzigen van de bestemming W-1 naar WG-1 op het perceel Madepolderweg 53;
  • het wijzigen van de bestemming van het perceel Madepolderweg 57 van W-1 naar WG-2, G en V-VS;
  • het veranderen van het profiel van wegen in Vroondaal Noord II;
  • het op een juiste wijze inpassen van het stedenbouwkundig matenplan in Vroondaal Noord II, waardoor de bestemming van enkele percelen gewijzigd wordt van verkeer in wonen (en omgekeerd);
  • het planologisch mogelijk maken dat de boezemkade langs de Nieuwervaart wordt verlegd;
  • het planologisch mogelijk maken dat de waterkering nabij het kruispunt Madesteinweg - Madepolderweg wordt verlegd;
  • het bestemmen van extra te graven water t.b.v. een vispaaiplek en ecologische zone (ter plaatse van de Witte Vlek);
  • het laten vervallen van de geurcontour van de manage aan de Madepolderweg;
  • het wijzigen van de geluidcontour van Levende Have;
  • het realiseren van een doorsteek tussen deelplan Zuid II en Park Madestein;
  • het inpassen van de centrale as van Vroondaal Zuid;
  • de woning Madepolderweg 61 op de hoek bij het recreatiewoningenpark is bestemd als woning;
  • een verbreding van het Grand Canal.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag en beslaat een deel van het plangebied van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal. Voor de exacte plangrenzen wordt verwezen naar de verbeelding.

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening herziet het volgende bestemmingsplan op onderdelen:

bestemmingsplan   vastgesteld   onherroepelijk  
Madestein - Vroondaal   21 mei 2015   27 juli 2015  

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het doel voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Voor de verduidelijking van een deel van de doelen is in de hoofdstukken 2 en 3 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 2 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 3 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. In hoofdstuk 4 wordt de planherziening uitgebreider beschreven en is aangeven voor welke bestemmingen en bestemmingsregelingen is gekozen. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5 ingegaan.

In hoofdstuk 6 worden de uitkomsten van het 3.1.1 Bro-overleg benoemd.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. In 2040 moet Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn. Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

2.2.2 Toetsing beoogde ontwikkeling

Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. Er is geen strijdigheid met het SVIR en Barro.

2.2.3 Barro

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zenden ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden. Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor bestemmingsplannen die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, de treden van de ladder doorlopen moet worden, met als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

2.2.4.1 Toetsing beoogde ontwikkeling

Deze herziening van het bestemmingsplan voorziet in de volgende aanpassingen:

  • het wijzigen van de bestemming W-1 naar WG-2 op het perceel Madepolderweg 55a;
  • het wijzigen van de bestemming W-1 naar WG-1 op het perceel Madepolderweg 53;
  • het wijzigen van de bestemming van het perceel Madepolderweg 57 van W-1 naar WG-2, G en V-VS;
  • het veranderen van het profiel van wegen in Vroondaal Noord II;
  • het op een juiste wijze inpassen van het stedenbouwkundig matenplan in Vroondaal Noord II, waardoor de bestemming van enkele percelen gewijzigd wordt van verkeer in wonen (en omgekeerd);
  • het opnemen van wijzigingsbevoegdheden om het mogelijk te maken dat de boezemkade langs de Nieuwervaart wordt verlegd;
  • het opnemen van wijzigingsbevoegdheden om het mogelijk te maken dat een waterkering nabij het kruispunt Madepoldeweg - Madesteinweg wordt verlegd;
  • het bestemmen van extra water nabij het kruispunt Madepolderweg - Madesteinweg ten behoeve van een vispaaiplaats en natte ecologische zone;
  • het laten vervallen van de geurcontour van de manage aan de Madepolderweg;
  • het wijzigen van de geluidcontour van Levende Have;
  • het realiseren van een doorsteek tussen deelplan Zuid II en Park Madestein;
  • het inpassen van de centrale as van Vroondaal Zuid;
  • de woning Madepolderweg 61 op de hoek bij het recreatiewoningenpark is bestemd als woning;
  • een verbreding van het Grand Canal.

De voorgestelde wijzigingen die met de herziening mogelijk gemaakt worden, zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Verdere toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Verordening ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend. Doordat er geen sprake is van de een nieuwe stedelijke ontwikkeling (er wordt geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk gemaakt, het bestemmingsplan wordt voornamelijk opgesteld om de gebiedsuitwerking en stedenbouwkundige uitgangspunten vast te leggen) is artikel 2.1.1 lid 1 (ladder voor duurzame verstedelijking) niet van toepassing. Artikel 2.2.1. lid 1 is wel relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd,
    • 2. alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit. De voorgenomen woningbouw past binnen de aard en schaal van het gebied. Het betreft voornamelijk de bouw van eengezinswoningen van twee lagen met kap.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 'Wereldstad aan Zee' (vastgesteld 17 november 2005) legt de ambitie vast om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie. Ter versterking van de positie van Den Haag als internationale stad wordt er in de structuurvisie van uit gegaan dat in het Haagse deel van de Westlandse Zoom woonmilieus in het hoge marktsegment en in lage dichtheden moeten worden toegevoegd.

2.4.2 Stedenbouwkundig plan Vroondaal: Aangenaam Haags

In 2012 is het stedenbouwkundig plan vastgesteld voor Vroondaal: Aangenaam Haags. Doelstelling van dit plan is om een verruiming van het woningbouwprogramma (kwalitatief en kwantitatief) mogelijk te maken, een nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur vast te stellen en flexibiliteit in de planontwikkeling mogelijk te maken.

2.4.3 Visie ruimte en mobiliteit

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

2.4.3.1 Gemotoriseerd verkeer

Het gemotoriseerde verkeer dient zo veel als mogelijk geordend en geconcentreerd te worden op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen. Goed functionerende hoofdwegen zorgen ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken vermindert. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De vormgeving en inpassing van hoofdwegen zijn overeenkomstig de vigerende leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer ongewenst. De wijkontsluitingswegen transformeren daarom naar verloop van tijd steeds meer naar een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting overeenkomstig 30km/h-zones. De “Nota Straten, Wegen en Lanen (SWL)” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat inrichtingsvoorschriften voor de wegen in de gemeente. Deze nota schrijft de functionele eisen voor van de wegenstructuur, gebaseerd op een duidelijke hiërarchie en de ambitie om voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten te garanderen. De wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

Plangebied

De plangebieden worden door wijkontsluitingswegen Oorberlaan, Madepolderweg, Exporteursbaan (voorheen Van Elswijkbaan) ontsloten. De Exporteursbaan ligt op Haags grondgebied en gaat over in de Van Elswijklaan uit de gemeente Westland die uiteindelijk aansluit op de regionale hoofdweg N211. De N211 heeft een directe aansluiting op de A4. De woonbuurten worden ontsloten door erftoegangswegen die aan de randen aansluiten op de wijkontsluitingswegen.

Reconstructie Madepolderweg

De Madepolderweg tussen de Exporteursbaan en de Madesteinweg wordt afgewaardeerd naar een erftoegangsweg 30km/uur.

Reconstructie Vroonhoevelaan en Nederhoflaan

De Vroonhoevelaan en Nederhoflaan worden afgewaardeerd naar een erftoegangsweg 30km/uur en heringericht.

2.4.3.2 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Over de doorgaande wegen ten noorden en ten zuiden van Vroondaal rijden de buslijnen 35/36 en 31 van Connexxion. In de vervoerplannen 2019 van Connexxion wordt voor deze buslijnen voorgesteld, om tijdens de spitsuren de frequenties zo te verhogen, dat aan weerszijden van de wijk elke tien minuten een bus beschikbaar is. Om de gebruiksmogelijkheden van deze lijnen te verbeteren zal in samenwerking met de MRDH worden besproken op welke wijze de bereikbaarheid van de halten voor fietsers en voetgangers vanuit Vroondaal kan worden verbeterd en hoe de voorzieningen voor het stallen van fietsen op de halten uitgebreid kunnen worden. Daarnaast zal MRDH bezien hoe de OV-bereikbaarheid van Vroondaal verder kan worden verbeterd.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0001.png"

2.4.3.3 Langzaam verkeer

Er is in De Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd)fietsroutes. Deze fietsroutes sluiten buiten de wijk aan op fietsroutes richting belangrijke bestemmingen in Den Haag. De fietsroutes zijn of worden geschikt gemaakt voor het fietsverkeer soms door fietsstroken langs de doorgaande wegen of door vrijliggende fietspaden aan te leggen.

De fietsroutes binnen dit plangebied zijn:

  • Een hoofdfietsroute van west naar oost via Madepolderweg;
  • Een hoofdfietsroute van west naar oost via Westmadeweg (erftoegangsweg);

Onderstaande kaart over het fietsnetwerk laat het streefbeeld zien van het fietsnetwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0002.png"

2.4.3.4 Parkeren

Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden door middel van de "Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier" (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.

Mede vanwege de ligging van het plangebied in Vroondaal, aan de rand van de stad, is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt. Veelal wordt parkeren op eigen terrein opgelost bij nieuwbouwplannen. Bij aanvragen voor een uitrit (alleen mogelijk bij erftoegangswegen) wordt beoordeeld of bij het toestaan van een uitrit de parkeercapaciteit op de openbare weg voldoende blijft voor het parkeren door bezoekers.  

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571). De normen welke in bijlage 4 van de Nota Parkeernormen Den Haag zijn opgenomen, zijn als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt.

De parkeerdruk in de woonstraten is laag omdat in het plangebied nieuwbouw met parkeren op eigen terrein is of wordt gerealiseerd.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fietsparkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen.Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

2.5 Wonen

2.5.1 Regionale woonvisie

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2015 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. In de Metropolitan Review Rotterdam The Hague (OESO) wordt gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen. De regionale woonvisie zal hierbij wel ingaan op de uitdagingen en vragen die zijn opgeworpen in de OESO-rapportage. De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen, en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft.

2.5.2 Woonvisie Den Haag 2017 - 2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'.

Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaand wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad;
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad;
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad:

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad:

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad:

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

2.6 Cultureel erfgoed

2.6.1 Cultuurhistorische waarde

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.


De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

Voor dit bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening is geen van de aspecten van belang. Met deze herziening wordt 'slechts' een wijziging van de woonbestemming van een aantal percelen in het plangebied mogelijk gemaakt. De regels met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie blijven, via het moederplan, van toepassing.

2.6.2 Gemeentelijke beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;

3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In heel Madestein - Vroondaal komen drie zones met een archeologische verwachting voor. Het eerste is het gebied ingesloten tussen de Oorberlaan, Monsterseweg, Madesteinweg en de sloot tussen Vroondaal en het terrein van Parnassia. Het tweede gebied bevindt zich tussen de Monsterseweg, Lozerlaan, Nieuweweg en Madesteinweg. Tenslotte heeft een relatief klein gebied tussen de Madepolderweg, Boomaweg, Boomawatering en Madeweg een archeologische verwachting.

Deze gebieden, voor zover gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, zijn in het bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen groter dan 50m2 en dieper dan 0,5 meter in zones met een archeologische verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. Zij moeten bij de vergunningaanvraag een Rapport Archeologische Waarde indienen. In het kader van de vergunningaanvraag wordt gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

•technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

•het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of

•de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg. De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

2.7 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over de wateraspecten, de verbeelding en de regels. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

2.7.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).


Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).


Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid,
  • het waterbeheer,
  • de waterkwaliteit en
  • het zuiveren van afvalwater.


Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.


In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.


Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.


Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiefer te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.


In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.


Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:

  • de bestaande waterkeringen op orde houden;
  • het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
  • zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
  • de ecologische waarde van het watersysteem te behouden en te versterken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2016-2020 (RIS 293272)

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.


Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Hoofdstuk 3 Wet- en regelgeving

3.1 Inleiding

Vanwege het de verlegging van de waterkering en het mogelijk maken dat woningbouw op een kortere afstand van kassen mogelijk gemaakt, komen in dit hoofdstuk alleen de aspecten m.e.r.-beoordeling en bedrijven en mileuzonering aan de orde.

3.2 m.e.r.-beoordeling

3.2.1 Inleiding

Op grond van de Wet milieubeheer is het voor projecten die mogelijk grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) te doorlopen. De m.e.r.-procedure is bedoeld om ten aanzien van bepaalde plannen en besluiten de milieubelangen expliciet mee te wegen bij besluitvorming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij in de vorm van een m.e.r.-beoordeling moet worden afgewogen of significante negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien deze niet kunnen worden uitgesloten dan dient alsnog een MER opgesteld te worden.

3.2.2 Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke plannen en projecten het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)-procedure verplicht is. Conform wet en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een plan-m.e.r.-plicht ook rekening te worden gehouden met eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden die in de bestemmingsplannen worden opgenomen.

Op 7 juli 2017 is een gewijzigde versie van het Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet m.e.r-plichtig zijn). Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten onder de drempelwaarde nader gemotiveerd worden dat geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. wordt de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet allereerst door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Vervolgens dient het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

In het geval er geconcludeerd wordt dat er geen MER benodigd is zijn er geen verdere procedurele verplichtingen. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient het feit dat er geen MER nodig is gemotiveerd te worden.

3.2.3 Voornemen

Met bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die genoemd worden in Onderdeel C en D van de bijlagen Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan maakt het wijzigen van de woonbestemmingen W-1 in WG-2 mogelijk en voorziet in wijzigingsbevoegdheden waarmee een waterkering kan worden verlegd. Het bestemmingsplan voorziet in juridisch kader waarbinnen de gebiedsuitwerking voor Vroondaal Noord II en Zuid past. Er wordt niet meer woningbouw mogelijk gemaakt dan al was toegestaan op basis van het moederplan.

Dit bestemmingsplan voorziet dan ook niet in ontwikkelingen waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgesteld.

Een belangrijk uitgangspunt van de handreiking is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium rekening te houden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0003.png"

Tabel 3.1: Richtafstanden tussen bedrijven en woningen (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering')

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (functiescheiding).

3.4 Geur

Rondom de manege aan de Madepolderweg is in het moederplan een aanduiding milieuzone - geurzone opgenomen, zie ook afbeelding 3.1. Doordat de manege ondertussen is gesloopt, is de aanduiding in dit bestemmingsplan komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0004.png"

Afbeelding 3.1: aanduiding milieuzone-geurzone (bron: gemeente Den Haag)

3.5 Geluidcontour Levende Have

De trainingsactiviteiten en hondenhuisvesting binnen Levende Have zorgen voor een zekere geluidbelasting binnen de te ontwikkelen gebieden in Vroondaal Noord. Daarom is in het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal uit 2015 naast de aanduiding geluidzone-industrie een regeling opgenomen, waarin bepaald is dat binnen de geluidzone-industrie alleen woningen mogen worden gebouwd, als ook maatregelen getroffen worden om Levende Have niet in haar bedrijfsvoering te belemmeren.

Het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal uit 2015 biedt ruimte voor het realiseren van een 12 meter hoog scherm aan de noordzijde van het terrein van Levende Have, om Vroondaal Noord voldoende te kunnen afschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0005.png"

Afbeelding 3.2: aanduiding geluidzone-industrie in bestemmingsplan Madestein-Vroondaal (bron: gemeente Den Haag)

Het bleek echter niet wenselijk om een 12 meter hoog geluidscherm te realiseren.

3.5.1 Maatregelen

Op basis van de milieuvergunning uit 1999 geldt voor Levende Have een geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de dagperiode. Levende Have wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt, wanneer aan de geluidsgrenswaarden uit de milieuvergunning kan worden voldaan.

Om Levende Have te kunnen laten voldoen aan de geluidsgrenswaarden worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Ter hoogte van het oefenterrein voor de paarden is een geluidscherm geplaatst van ongeveer 270 meter lang en 6 meter hoog;
  • buitenverblijven en uitraashokken worden geïsoleerd en verplaatst richting het geluidscherm;
  • er worden carports geplaatst voor surveillance auto's;
  • er is een maatwerkbesluit genomen.

De bijbehorende onderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie bijlage 1 Akoestisch onderzoek Levende Have.

Geluidsscherm

Het geluidsscherm is in 2019 vergund en reeds gerealiseerd.

Aanvullende geluidswerende voorzieningen

De geluidsemissie vanuit de buitenverblijven en uitraashokken zal aanvullend worden gereduceerd door het verplaatsen van de buitenverblijven en uitraashokken naar de directe invloedssfeer van het geluidsscherm en het gedeeltelijk dichtzetten van de buitenverblijven en uitraashokken. Het gedeeltelijk dichtzetten van de buitenverblijven en uitraashokken wordt geluidsisolerend en geluidsabsorberend uitgevoerd.

Daarnaast wordt ten behoeve van het parkeren van de hondensurveillance-auto's een geïsoleerde overkapping (carport) gerealiseerd. Afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst, waardoor het zeker is dat ook deze maatregelen worden gerealiseerd.

Maatwerkbesluit

Op 23 oktober 2020 is een maatwerkbesluit (beschikking maatwerk Activiteitenbesluit kenmerk ODH-2020-00134162) genomen.

Door het maatwerkbesluit mag, in afwijking van de waarden uit artikel 2.17 Activiteitenbesluit het maximale geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door blafgeluid vanuit de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen ten noorden van Levende Have niet meer bedragen dan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0006.png"

De afwijking geldt voor ten hoogste 5 maal per week met een tijdsduur van maximaal 3 minuten per keer. In totaal kan er sprake zijn van een overschrijding van de standaardnorm van maximaal 15 minuten per week.

Eindcontouren

Wanneer alle maatregelen (het verplaatsen en isoleren van uitraashokken, het plaatsen van de carport voor surveillanceauto's en uitbreiding, verplaatsing en isolatie van buitenverblijven) zijn gerealiseerd ontstaat de eindsituatie zoals aangegeven op Bijlage 2. In deze bijlage staan de contouren voor de geluidsbelasting van 45 dB(A)-etmaalwaarde, voor beoordelingshoogten van respectievelijk 1,5, 5, 7,5 en 10,5 meter.

De hoogste geluidbelasting van 47,5 dB(A) vindt plaats ter hoogte van de eerstelijns woonbebouwing op een beoordelingshoogte van 7,5 meter.

De binnen de eindcontouren geprojecteerde woningen hebben een hoogte van ongeveer 10 meter. Voor het geval er toch hogere woningen gerealiseerd worden, geldt dat een omgevingsvergunning via een binnenplanse afwijking verleend moet worden, waaraan de voorwaarde is verbonden, dat aangetoond moet worden dat aan de in de voor De Levende Have in 1999 verleende vergunning Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor geluid moet worden voldaan. Dit met uitzondering van de eerstelijns bebouwing. Bij deze woningen mag de maximale geluidbelasting hoger zijn, maximaal 47,5 dB(A) etmaalwaarde.

3.5.2 Conclusie

Door de geluiddempende voorzieningen en het nemen van het maatwerkbesluit voldoet het geluidsniveau ter hoogte van bestaande en geprojecteerde woningen aan de grenswaarden voor geluid uit de omgevingsvergunning van De Levende Have uit 1999, waardoor Levende Have niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.

Voor het geval er hogere woningen gebouwd worden dan nu voorzien, is in de regels bepaald dat voordat er een omgevingsvergunning verleend kan worden er aangetoond moet worden dat aan de grenswaarden voor geluid uit de in 1999 aan de Levende Have verleende vergunning Wet milieubeheer wordt voldaan.

3.6 Externe veiligheid

3.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transport risico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

3.6.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grond roer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
3.6.3 Aardgastransportleiding W-509-02

In en nabij het plangebied bevind zich de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02. Om de verdere ontwikkeling van Madestein - Vroondaal mogelijk te maken is een gedeelte van deze leiding verlegd.

3.6.4 Groepsrisico & Plaatsgebonden risico

Bestemmingsplan Madestein-Vroondaal 3e herziening voorziet niet in meer woningbouw of andere nieuwe ontwikkelingen die meer of andere kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Het bestemmingsplan is opgesteld om de uitgewerkte stedenbouwkundige verkaveling in Noord II en Zuid II in te passen. Ten opzichte van wat al is mogelijk gemaakt in bestemmingsplan Madestein-Vroondaal en de 1e herziening (de tweede herziening voorziet niet in de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) zijn er geen veranderingen voor wat betreft het aspect Groepsrisico & het aspect Plaatsgebonden risico. Zodoende wordt teruggevallen op de groepsrisicoberekening met bijbehorende verantwoording, uitgevoerd in het kader van het moederplan en de 1e herziening. De groepsrisicoberekening en de plaatsgebondenrisicoberekening zijn integraal overgenomen in dit bestemmingsplan.

Via onderzoek, zie verder het bijgesloten rapport 'Milieutechnisch onderzoek bestemmingsplan Vroondaal d.d. 23 januari 2014', Bijlage 5 bij deze toelichting is de mate waarin het groepsrisico de oriëntatiewaarde nadert weergegeven als functie van de plaats langs segmenten van respectievelijk de buisleidingen A-617, A-617-01, W-509-02 en W-509-04. Uit de risico-screening kan worden opgemaakt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de huidige situatie niet wordt overschreden. Het quotiënt van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde voor de maatgevende leidingkilometer bedraagt voor de buisleidingen respectievelijk 0,217; 0; 0,041 en 0,000312. Verder blijkt dat uit deze risico-screening dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de toekomstige situatie niet wordt overschreden.

Door de toename van het aantal inwoners door planontwikkeling verandert het quotient van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde niet. Dit komt doordat de geplande nieuwbouw met bijbehorende bevolkingstoename niet in de buurt van de maatgevende kilometer ligt. Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat met het bestemmingsplan voldoende waarborgen voor de externe veiligheid worden geboden.

Uit de berekening voor het groepsrisico in het kader van bestemmingsplan Madestein Vroondaal 1e herziening bleek dat na verlegging van de leiding het groepsrisico 0.45 de orientatiewaarde zou gaan bedragen. Uit de berekeningen van het plaatsgebonden risico bleek dat er geen sprake zou zijn van een plaatsgebonden risicocontour. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

3.6.5 Verantwoording groepsrisico

Aangezien er geen wijziging van het groepsrisico is, en de orientatiewaarde onder de 1 blijft is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

3.7 Soorten- en gebiedsbescherming

Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Gebiedsbescherming

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

•alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

•het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

•de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

•soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

•soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

•overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Om de effecten op beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is eerder, in 2013, ten behoeve van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal, een zogenaamde natuurtoets uitgevoerd waarin de effecten van de voorgenomen bouw van 2150 woningen, de verkeersaantrekkende werking van de woningen en het amoveren van de glastuinbouw onderzocht zijn.

Met betrekking tot het aspect gebiedsbescherming werd geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal uitgesloten zijn.

Het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening maakt geen extra woningbouw mogelijk. Het doel van dit bestemmingsplan is om verdere ontwikkeling van het tweede deel van Madestein Vroondaal, deelgebieden Noord II en Zuid II mogelijk te maken. Er zijn inrichtingsplannen voor de openbare ruimte en verkavelingsplannen gemaakt die worden ingepast in het bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal uit 2015 nodig.

Het aantal te realiseren woningen neemt niet toe ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening, waardoor de conclusies uit de natuurtoets ook voor dit bestemmingsplan gelden. Voor de volledigheid is het onderzoek uit 2013 als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie bijlage 3 natuurtoets 2013

Het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening maakt ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal uit 2015 geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Aanvullend soortenonderzoek ten opzichte van het eerder uitgevoerde soortenonderzoek is dan ook niet aan de orde. De conclusie van het onderzoek uit 2013, dat verstoring van vogels tijdens de broedperiode voorkomen moet worden blijft onverminderd van kracht.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het hoofddoel voor onderhavige herziening van het bestemmingsplan is om de ontwikkeling van het tweede deel van Vroondaal mogelijk te maken. Dit betreft de westelijke helft van Vroondaal met daarin de deelgebieden Noord II en Zuid II. Voor beide deelgebieden is een Plan Openbare Ruimte (POR) en een Beeldkwaliteitsplan vastgesteld of in procedure. Voor de realisatie van deze plannen zijn een aantal wijzigingen van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor Noord II zijn er verkavelingsplannen gemaakt door ontwikkelaars. In de afstemming met de openbare ruimte zijn een enkele kleine wijzigingen doorgevoerd om een optimale inpassing mogelijk te maken. Tevens wordt de oeverlijn en het vlak van de brug aangepast.

Voor Zuid II wordt voorgesteld om de waterkering van de boezemdijk te verplaatsen van de rand naar het midden van het deelgebied. Hierdoor worden de kwaliteit van de locatie en van de verkavelingen verbeterd. Tevens wordt de minimale afstand tussen de woningbouw en de kassen verkleind waardoor er meer woningen gebouwd kunnen worden.

In het park Madestein ten oosten van Zuid I, aan de overzijde van de Madepolderweg, wordt een Natte Ecologische Zone aangelegd. Hiervoor dient de waterkering ter plaatse verschoven te worden. Dit levert extra waterberging op voor de boezem.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0007.png"

Afbeelding 4.1: Stedenbouwkundig plan Vroondaal, Ruimtelijke hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0008.png"

Afbeelding 4.2: Plankaart bestemmingsplan Madestein-Vroondaal met begrenzing 3 deelgebieden 3e herziening

4.2 Inpassen verkavelingen Noord II

Voor Noord II zijn er verkavelingsplannen gemaakt door de ontwikkelaars en is de openbare ruimte uitgewerkt. In de afstemming met de openbare ruimte zijn enkele kleine wijzigingen doorgevoerd in de hoofdstructuur om een optimale inpassing van de verkavelingen en de openbare ruimteplannen mogelijk te maken. Daarnaast worden twee gewenste aansluitingen mogelijk gemaakt en wordt de ecologische oever versterkt. Het gaat om de volgende aanpassingen:

  • 1. De begrenzing van het centrale plantsoen is iets aangepast. In het midden is het groter geworden en in de lengterichting iets versmald. Hierdoor is de knik in de Westmadeweg minder scherp en zijn de speelvoorzieningen inpasbaar;
  • 2. Als gevolg van 1 is ook het tracé van de Westmadeweg richting de Nederloflaan iets verschoven;
  • 3. Het tracé van de Mark Graaflaan langs de Oorberlaan is licht gewijzigd;
  • 4. De auto-aansluiting van de Oostmadeweg op de Oorberlaan is mogelijk gemaakt door de aanduiding 'brug' (b) te vervangen door de aanduiding 'specifieke vorm van water -brug' (swa-br);
  • 5. Het Grand Canal is aangepast behoeve van extra waterberging. Daarbij worden ecologische oevers toegepast. De begrenzingen van de groenbestemming aan de zijde van het water en de weg zijn daarvoor aangepast;
  • 6. De zone voor de brug over het kanaal is verbreed om de aansluiting op het park goed in te kunnen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0009.png"
Afbeelding 4.2: Nieuwe Plankaart Noord II met nummering wijzigingen

4.3 Inpassing centrale as Vroondaal Zuid II

De ruimtelijke hoofdstructuur van Vroondaal bestaat uit het centrale groengebied Park Madestein, de groene dragers van de vier deelgebieden (evenwijdig met het park) en de groene verbindingen tussen de deelgebieden en het park (haaks op het park). De ruimtelijke hoofdstructuur is in het moederplan bestemd als groengebied met daarnaast een verkeers- en verblijfsgebied. In Zuid II is geen hoofdstructuur opgenomen, omdat ten tijde van het moederplan de groene drager binnen de toenmalige eigendomssituatie niet realiseerbaar was. Inmiddels is dat wel het geval.

In het Plan Openbare Ruimte Vroondaal Zuid II (POR) en het Beeldkwaliteitsplan Vroondaal Zuid II is een groene drager opgenomen, de Parklaan. De Parklaan ontsluit het hele deelgebied in de lengterichting parallel aan de Madepolderweg. De Parklaan sluit aan de oostelijke zijde aan op de Boomaweg en aan de westelijke zijde op de Madepolderweg.

De Parklaan heeft een groene inrichting met boombeplanting en aan één zijde een lang gerekt plantsoen en aan de andere zijde een weg met langsparkeren. De Parklaan heeft geen continu profiel maar varieert in breedte en richting. Dit draagt bij aan de 'tuindorp-achtige' opzet van het deelgebied. De Parklaan heeft een plantsoen variërend in breedte tussen de 4 en 11 meter.

De Parklaan wordt tevens de nieuwe locatie voor de waterkering van de Boomawetering

Net als in de andere deelgebieden wordt de groene drager bestemd als groen en verkeer- verblijfsgebied. De rooilijnen zijn overgenomen uit het POR. Om voldoende flexibiliteit voor de ontwikkelaars te waarborgen is de 'binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid' voor de overschrijding van het bouwvlak grenzend aan de Parklaan verruimd van 3 naar 10 meter. Voorwaarde daarbij is dat het totale oppervlak van de Parklaan niet mag afnemen en het stedenbouwkundig inpasbaar moet zijn. Dit geldt voor het gedeelte ten westen van de Exporteursbaan. In het oostelijke deel is de uitwerking nog onvoldoende concreet om het tracé van de Parklaan vast te kunnen leggen.

Tussen de Centrale as en het park Madestein wordt een dwarsverbinding gerealiseerd voor langzaam verkeer. Deze is gepland over een particuliere kavel ter hoogte van Madepolderweg 53.

4.4 Verplaatsen waterkeringen

Voor het deelgebied Zuid II is een Plan Openbare Ruimte gemaakt dat het kader vormt voor de verkavelingsplannen van de ontwikkelaars. Om de gewenste stedenbouwkundige inrichting van Vroondaal Zuid II mogelijk te maken zal de boezemkade langs de Boomawetering worden verlegd. De bergingscapaciteit voor boezemwater wordt hierdoor verkleind en toegevoegd aan de polder. In het park Madestein wordt een Natte Ecologische Zone aangelegd. Hiervoor dient de waterkering ter plaatse verplaatst te worden. Deze twee ontwikkelingen staan los van elkaar, maar hebben beiden gevolgen voor de waterberging van het boezemwater. In die zin is er wel een relatie.

4.4.1 Verplaatsen waterkering Zuid II

Vroondaal Zuid II ligt in het poldergebied. In de huidige situatie ligt er een boezemkade direct langs de Boomawatering. In de toekomstige situatie komt, na verplaatsing van de waterkering, een groot deel van Vroondaal Zuid II in boezemgebied te liggen. Hierdoor neemt het grondoppervlak dat afwatert op de boezem toe. Het is daardoor wenselijk dat de waterbergingscapaciteit van de boezem vergroot wordt. Dat is het geval bij de Witte Vlek park Madestein. In Zuid II wordt veel verhard oppervlak aan de polder onttrokken waardoor de waterbergingscapaciteit niet verslechterd. Haaks op de Boomawatering steken drie inprikkers diep het plangebied in. Op en aan de boezemkade mag niet gebouwd worden.
Op basis van de Keur Delfland geldt dat het verboden is om zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken (waaronder de boezemkade) te wijzigen (artikel 3.1 lid 1 keur Delfland). Daarnaast is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone, door daarin voorwerpen te laten staan (artikel 3.1 lid 2 Keur Delfland).
De huidige boezemkade vormt met de inprikkers een barrière in het plangebied. Doordat er niet gebouwd mag worden kan de kwaliteit van wonen aan het water niet benut worden. Door het dijklichaam te verplaatsen naar het midden van het plangebied kan er aan het water gewoond worden en is een efficiëntere verkaveling mogelijk. De inprikkers kunnen daarbij verbreed worden, wat het water in het plangebied vergroot en het beter ervaarbaar maakt. Bijkomend voordeel is dat de boezemkade aanzienlijk ingekort wordt, wat minder beheer met zich meebrengt.

Er heeft hierover afstemming plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Delfland, zie ook paragraaf 6.1.

In het stedenbouwkundig plan is een centrale as opgenomen van oost naar west, min of meer evenwijdig aan de Boomawatering. Deze as is drager van de groenstructuur en is de tevens buurtontsluitingweg. De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan aangesloten worden op de bestaande waterkering. Zie ook afbeelding 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0010.png"

Afbeelding 4.3: Hoofd groen- en verkeersstructuur Vroondaal Zuid II

De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan makkelijk aangesloten worden op de bestaande waterkering, zie afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0012.png"

Afbeelding 4.4: Stedenbouwkundig plan Zuid II (POR) met de huidige en toekomstige ligging van de boezemkade (bron GEM Vroondaal)

4.4.2 Verplaatsing waterkering 'Witte vlek'

De Kaderrichtlijn Water (EU) schrijft voor dat uiterlijk in 2027 de oppervlaktewaterkwaliteit in de lidstaten voldoet aan de eisen die in de richtlijn gesteld worden. In het gebied van Den Haag en Delfland betekent dit dat er extra zogeheten Natte Ecologische Zones (NEZ) aangelegd dienen te worden, ter verbetering van de waternatuur.

Oostelijk van Vroondaal-Zuid wordt het natuurgebied 'De Witte Vlek' heringericht tot een optimale natte ecologische zone met natuurvriendelijke oevers en een vispaaiplaats.

Voor de herinrichting van de Witte Vlek als NEZ is het nodig dit gebied bij het boezemwatersysteem te voegen. Daarvoor moet de kade, die nu nog om het gebiedje heen ligt, verplaatst worden naar een ligging langs de Madepolderweg. Omdat de nieuwe kade eerst moet functioneren voordat de oude doorgraven mag worden, zit er een volgtijdelijkheid in de uitvoering. De kruin van de nieuwe kade langs de Witte Vlek komt precies onder het nieuwe wandelpad te liggen.
Naast de verlegging van de kade wordt er ook nieuw water gegraven in de Witte Vlek.

De vergroting van het boezemwater biedt compensatie voor het verschuiven van de waterkering in Zuid II. Hier neemt het water dat op de boezem afwatert toe.

Vanwege de gedeelde belangen van Delfland en OC-Vroondaal wordt intensief afgestemd en samengewerkt. Daaruit kwam het voorstel om de verlegging van de kering bij de Witte Vlek, planologisch op dezelfde manier op te nemen in de herziening als de verlegging in het woongebied Vroondaal-Zuid. Dit resulteert voor beide kades in:

  • voor de huidige ligging een wijzigingsbevoegdheid voor het opheffen daarvan gekoppeld aan de leggerwijziging van Delfland, en
  • voor de beoogde nieuwe ligging een wijzigingsbevoegdheid voor het bestemmen tot waterkering, ook gekoppeld aan de leggerwijziging van Delfland.

De huidige kade (de kernzone) heeft de dubbelbestemming Waterstaat - waterkering in het bestemmingsplan met daaromheen aan beide kanten een beschermingszone.

Het nieuw te graven water in de Witte Vlek wordt als 'Water' in het bestemmingsplan opgenomen, de huidige kade als ook de toekomstig kade als wijzigingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0013.png"

Afbeelding 4.5: plan Natte Ecologische Zone (bron: www.delfland.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0014.png"

Afbeelding 4.6: Uitsnede verbeelding Madestein - Vroondaal 3e herziening ter plaatse van de 'Witte Vlek'

4.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Om de beoogde ligging van de nieuwe waterkeringen te kunnen bestemmen is aanpassing van de legger nodig. Vanwege de proceduretijd is het voor het Hoogheemraadschap niet mogelijk de legger voor vaststelling van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening aan te passen.

De procedure voor de leggerherziening is ten tijde van het opstellen van deze herziening nog niet doorlopen. Vanuit het belang van waterveiligheid dient de kering op de huidige locatie te worden bestemd. De nieuwe ligging dient bestemd te worden, zodat de ligging duidelijk is, nadat de kade is verlegd.

Zodoende wordt de nieuwe ligging van de waterkeringen niet bij recht in dit bestemmingsplan opgenomen, maar via een wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast wordt een tweede wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het wegbestemmen van de huidige waterkeringen mogelijk maakt. Aan beide wijzigingsbevoegdheden worden voorwaarden verbonden.

Om vooruitlopend op aanpassing van de legger en vaststelling van de wijzigingsplannen toch woningbouw mogelijk te maken in Vroondaal Zuid II, wordt met de 3e herziening een aanpassing in artikel 22.2 sub b en artikel 26.1 sub 2 onder b van het moederplan gemaakt. Met deze aanpassing wordt het mogelijk dat bouwwerken toegestaan worden binnen de waterkering en de beschermingzone van de waterkering. Ook wordt voorkomen dat ter plaatse van de waterkering bouwplannen gerealiseerd worden die niet in lijn zijn met het beleid van het Hoogheemraadschap.

Bovenstaande is afgestemd met Hoogheemraadschap Delfland. Het Hoogheemraadschap Delfland heeft op 20 december 2018 een schriftelijke reactie gegeven op het concept ontwerp bestemminsplan (zie hoofdstuk 6 - Overleg en inspraak).

4.5 Opknippen plandeel Zuid II

Doordat er in het oostelijke deel van Zuid II geen concrete ontwikkelingen zijn is er voor gekozen het oostelijk deel van Zuid II nu niet mee te nemen in het bestemmingsplan en plangebied Zuid II op te knippen. Alleen het westelijke deel van Zuid II, waar woningbouw op 25 meter van de kassen mogelijk is wordt meegenomen in deze herziening van het bestemmingsplan. Het oostelijke deel blijft buiten de herziening.

Met onderstaande afbeeldingen wordt dit verduidelijkt.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0015.png"

Afbeelding 4.7: Plandeel Zuid II zoals opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0016.png"

Afbeelding 4.8: Het westelijke deel van plandeel Zuid II zoals opgenomen in het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening.

4.6 Omzetten bestemming percelen Madepolderweg

Langs de Madepolderweg staan verschillende voormalige tuinderswoningen. Een aantal van deze woningen wordt gesloopt, zodat er nieuwbouw kan plaatsvinden. Om nieuwbouw en herontwikkeling van de percelen mogelijk te maken wordt de bestemming gewijzigd van Wonen-1 (W-1) in Woongebied - 2 (WG-2) ter plaatse van de percelen Madepolderweg 55a en een gedeelte van nummer 57. De bestemming van het perceel Madepolderweg 53 wordt gewijzigd van Wonen - 1 (W-1) in Woongebied - 1 (WG-1).

De bestemming van het perceel Madepolderweg 57 wordt, vanwege de ligging in de Central As grotendeels gewijzigd in Groen (G) en Verkeer- Verblijfsstraat (V-VS).

De bestemming van percelen met de Wonen-1 (W-1) zoals opgenomen in het moederplan is gewijzigd in Wonen (W), omdat de derde herziening maar één woonbestemming kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0338AMadeVroon3h-51VA_0017.png"

Afbeelding 4.9: percelen Madepolderweg 57 en 55a (wijziging naar WG-2) en 53 (wijziging naar WG-1)

4.7 Keuze en verantwoording van bestemmingen

4.7.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1500.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

4.7.2 Keuze en verantwoording van de bestemming
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creeren en de woonkwaliteit verhogen   Binnen het moederplan Madestein-Vroondaal zijn 2150 woningen mogelijk gemaakt. Onderhavige bestemmingsplanherziening wijzigt dit aantal niet.  

4.8 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten die moet worden gehanteerd.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 t/m 13) bevatten, voor zover er geen wijzigingen zijn alleen een verwijzing naar de gebruik- en bouwregels van het moederplan Madestein-Vroondaal. In artikel 13, Waterstaat - waterkering, is een bepaling opgenomen, waarbij het mogelijk is te bouwen ter plaatse van de waterkering, onder voorwaarde van een positief advies van het Hoogheemraadschap Delfland.

Hoofdstuk 3: Algemene regels. De algemene regels (artikel 15 t/m 19) bevatten naast de Algemene bouwregels (artikel 15), Algemene gebruiksregels (artikel 16) de Algemene aanduidingsregels (artikel 17) en Algemene wijzigingsregels (artikel 19). In artikel 15 Algemene bouwregels wordt in afwijking van het moederplan het bouwen op 10 meter afstand tot kassen mogelijk gemaakt.

In artikel 17 Algemene aanduidingsregels wordt, in afwijking van het moederplan, het bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering mogelijk gemaakt, onder voorwaarde van een positief advies van Hoogheemraadschap Delfland en alleen ter plaatse van de in de bijlage opgenomen gebieden.

In artikel 19 Algemene wijzigingsregels zijn een tweetal wijzigingsregelingen opgenomen, waarmee het mogelijk wordt de huidige waterkering langs de Boomawetering en een deel van de waterkering nabij het kruispunt Madesteinweg-Madepolderweg te laten vervallen (vanwege de voorgenomen verplaatsing van de waterkering) en de nieuwe waterkeringen te bestemmen. Wijziging is alleen mogelijk, wanneer de Keur is aangepast, de waterbelangen van het Hoogheemraadschap in acht worden genomen en advies is ingewonnen bij Hoogheemraadschap Delfland.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 20, de slotregel in artikel 21.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

5.2 Exploitatieplan

De gemeente Den Haag en de Ontwikkelingscombinatie Madestein VOF (bestaande uit Bouwfonds Ontwikkeling en Synchroon) hebben in december 2008 een samenwerkingsovereenkomst getekend ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vroondaal. Deze partijen werken na ondertekening van de overeenkomst samen onder de naam 'PPS Vroondaal Ontwikkeling'. De gemeente is voor 50% aandeelhouder. In 2012 heeft de PPS Vroondaal Ontwikkeling in samenwerking met de gemeente Den Haag een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt, inclusief vertrouwelijke grondexploitatie (RIS 256696). De uitvoering van het stedenbouwkundig plan wordt mogelijk gemaakt door een herziening van onderhavig bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Afdeling 6.4 Grondexploitatie) verplicht gemeenten om tegelijkertijd met een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het primaire doel van een exploitatieplan is om kosten te kunnen verhalen bij alle eigenaren in het exploitatieplangebied, zodat zij bij zelfrealisatie een evenredige bijdrage betalen in de exploitatiekosten. Dat betekent dat de gemeente, ten aanzien van situaties waarin eigenaren de ontwikkeling zelf realiseren, geen verlies lijdt op de exploitatiekosten.


Binnen het bestemmingsplangebied van het moederplan bevinden zich grondeigenaren die niet binnen de samenwerkingsovereenkomst vallen en waarmee de gemeente Den Haag nog geen overeenkomst heeft gesloten. Voor het moederplan geldt daarom dat het kostenverhaal niet voor alle bouwplannen als bedoeld in art. 6.12 Wro anderszins verzekerd is. De gemeente voldoet daarom aan de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Blijkens paragraaf 6.3 van het exploitatieplan zijn de geraamde opbrengsten hoger dan de geraamde kosten in het plan. De exploitatiebijdragen zoals opgenomen in het exploitatieplan komen ten gunste aan de grondexploitatie.


De vertrouwelijke grondexploitatie van de PPS behorend bij het nieuwe stedenbouwkundig plan is financieel sluitend (zie: RIS 256697). Hierbij is het uitgangspunt van actief grondbeleid gehanteerd, waarbij de gemeente en PPS besluiten tot actief aankopen van gronden ten behoeve van realisatie van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moederplan is financieel uitvoerbaar.


De wijzigingen van de bestemming W1 naar WG-2 ter plaatse van Madepolderweg 55a en deels ter plaatse van 57, evenals het opnemen van de wijzigingsbevoegdheden en het opnemen van extra water ter plaatse van de Witte Vlek hebben geen gevolgen voor het exploitatiegebied en het exploitatieplan. Deze percelen zijn reeds eigendom van de gemeente.

De wijziging van de bestemming W1 naar WG-1 ter plaatse van de Madepolderweg 53 heeft wel gevolgen voor het exploitatiegebied. De gewenste bestemmingsplanwijziging betekent dat één of meer aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk worden gemaakt.

Gem Vroondaal en ROM hebben een overeenkomst gesloten onder meer over kostenverhaal. Gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen GEM Vroondaal en Gemeente Den Haag met betrekking tot de gehele ontwikkeling van Vroondaal is kostenverhaal daarmee anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

5.3 Conclusie

Voor de ontwikkelingen die deze herziening mogelijk gemaakt worden, is geen exploitatieplan vereist. Het kostenverhaal alsmede de economische uitvoerbaarheid zijn verzekerd.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Gelet op de beperkte wijzigingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, heeft er via een beperkte procedure artikel 3.1.1. Bro-overleg plaatsgevonden.

De verlegging van de waterkeringen via het opnemen van wijzigingsbevoegdheden en het mogelijk maken van extra water voor de vispaaiplaats en natte ecologische zone zijn afgestemd met Hoogheemraadschap van Delfland en de Gasunie. Het wijzigen van de afstand van woningen tot kassen is voorgelegd aan de gemeente Westland.

Hieronder is een samenvatting voorzien van een reactie opgenomen.

Reactie Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft op 20 december 2018 een schriftelijke reactie gegeven op het concept ontwerp bestemminsplan. Het Hoogheemraadschap vraagt extra waterberging ten behoeve van de vispaaiplaats en natte ecologische zone nabij het kruispunt Madesteinweg - Madepolderweg (de Witte vlek) op de verbeelding op te nemen, evenals een verlegging van de waterkering op deze plaats. Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap om enkele tekstuele wijzigingen gevraagd.

Antwoord gemeente Den Haag:

De opmerkingen zijn verwerkt.

Reactie Gasunie NV

In het plangebied ligt een regionale aardgastransportleiding. Tevens ligt er buiten het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding van ons bedrijf.

De ligging van de in het plangebied aanwezige aardgastransportleiding is niet correct weergegeven in de door u aangeleverde tekening. Wij verzoeken u om de ligging correct weer te geven zoals is opgenomen in het bestemmingsplan 'Madestein-Vroondaal, 1e herziening'.

Uit afbeelding 4.9 in de, door u aangeleverde, meest recente versie van de toelichting en regels is er een nieuwe ontwikkeling (kade/waterkering) boven de aardgastransportleiding geprojecteerd. Deze ontwikkeling verdraagt zich slecht met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding.

Wij willen u erop attenderen dat in de nieuwe situatie er voor onze leiding een vergunning noodzakelijk is voor het hebben en houden in of parallel aan de waterkering. Het is niet uit te sluiten dat de integriteit van onze leiding niet voldoet aan vergunningeisen die door het Hoogheemraadschap gesteld worden aan het parallel liggen in of naast een kering. Wij gaan er vanuit dat, indien er aanpassingen noodzakelijk zijn, de kosten hiervoor door het Hoogheemraadschap gedragen zullen worden teneinde de ligging van onze leiding mogelijk te maken binnen de kering.

Wij verzoeken u om over de mogelijke consequenties van de voorgestelde ontwikkeling en eventueel te treffen maatregelen in overleg te gaan met onze tracébeheerder. Tot uit dit overleg het tegendeel blijkt, kan Gasunie niet instemmen met deze ontwikkeling binnen de belemmeringenstrook.


Wij verzoeken u om het artikel 6 'Leiding-Gas' zodanig aan te passen dat alle artikelen, zoals benoemd in het bestemmingsplan 'Madestein-Vroondaal, 1e herziening', worden aangegeven in de regels. Tot op heden zijn enkel de bestemmingsomschrijving en de bouwregels genoemd, wij verzoeken ook de artikelen 'Afwijken van de bouwregels' en 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' te benoemen in het artikel 'Leiding-Gas'.


In de toelichting is geen aandacht besteed aan de externe veiligheidsaspecten van de aardgastransportleidingen. Op grond van de artikelen 11 en 12 Bevb bent u hiertoe wettelijk verplicht. Wij adviseren u om hier aandacht aan te besteden. Met behulp van het rekenpakket 'CAROLA' kunt u zelf de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse (hoge druk) aardgastransportleidingen berekenen. U dient de voor CAROLA benodigde leidingdata aan te vragen bij carola@gasunie.nl. Voor vragen omtrent CAROLA kunt u terecht bij de CAROLA-helpdesk van het RIVM.

Reactie gemeente Den Haag

  • De ligging van de de in het plangebied aanwezige leiding is conform de ligging van de leiding zoals opgenomen in het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal. De leiding is met de 1e herziening van het bestemmingsplan anders komen te liggen. De ligging van de leiding wordt aangepast conform de 1e herziening.
  • In de regels van dit bestemmingsplan, in artikel 11 is het volgende opgenomen:

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.

In artikel 11 is verder opgenomen dat het verboden is zonder omgevingsvergunning verboden is grondbewerkingen uit te voeren. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend, wanneer de belangen van de leiding niet onevenredig schaden. Hierover wordt advies ingewonnen bij de leidingbeheerder, Gasunie N.V.

  • Zodra verlegging van de waterkering aan de orde is zal in overleg getreden worden met uw tracebeheerder.
  • Artikel 6 Leiding - Gas is aangepast en is conform het artikel Leiding-Gas uit het moederplan.

  • In artikel 12.1 Bevb is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de vestiging van een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt het groepsrisico in het invloedsgebied verantwoord. De toelichting is aangevuld met een paragraaf Externe veiligheid, inclusief een paragraaf waarin ingegaan wordt op de verantwoording van het groepsrisico.

Gemeente Westland

Van belang is dat er in het Westlands zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende teeltareaal is om alle activiteiten in het cluster te kunnen uitvoeren. Om toekomstige ontwikkelingen te kunnen faciliteren is het behoud van "voldoende areaal", in het belang van het totale glastuinbouwcluster (de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen), van essentieel belang.


In het concept ontwerp bestemmingsplan Madestein-Vroondaal 3e herziening is een afstand tot de Westlandse glastuinbouw opgenomen van 10 m. Dit is een verkleining van de huidige afstand van 25 m. Het belang van de Westlandse glastuinbouw wordt hierdoor onevenredig geschaad, omdat de bedrijfsvoering bouwmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven worden beperkt. Wij verwijzen daarbij naar de toelichting in ons bestemmingsplan:


Voor de milieuzonering van de glastuinbouwbedrijven ten opzichte van woningen, woonlinten en woonwijken in het plangebied wordt als richtlijn conform de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) - categorie 2 toegepast. Voor de kernen moet een afstand van 30 meter aangehouden worden en voor de woningen in de linten moet een afstand van 10 meter aangehouden worden.


In de Nota planbeoordeling 2002 ging de provincie uit van een minimumafstand 25 meter tussen een glastuinbouwbedrijf en een gevoelige functie. Voor de aanleg van vele woonwijken (uitbreiding kernen) is rekening gehouden met een afstand van 25 meter tussen de glasopstanden en de woningen. Volgens de VNG geldt er een richtafstand van 30 meter. Deze afstand wordt bij de aanleg van nieuwe woonwijken aanhouden, maar in bestaande situaties waar een afstand van 25 meter of minder van toepassing is, wordt bij herbouw uitgegaan van 25 meter, mits de geluidbronnen van het bedrijf (bedrijfsruimte) op minimaal 30 meter worden gesitueerd. Hiermee wordt voorkomen dat bij de herbouw van de glasopstanden het glastuinbouwbedrijf en de glaslijn fors aantal meters terug moet en derhalve sprake is van een verlies aan teeltareaal.


Voor de opwekking van warmte en elektriciteit bij een glastuinbouwbedrijf wordt o.a. gebruik gemaakt van een warmtekrachtkoppeling (WKK) in combinatie met warmteopslagtanks. Voor een WKK geldt een bijzondere afstand ten opzichte van omliggende woningen van derden. Een generator voor warmtekrachtkoppeling mag niet meer transformatievermogen hebben dan 10 MVA. Binnen een zone van 65 meter vanuit de warmtekrachtkoppeling is het, vanwege geluidshinder, niet toegestaan om nieuwe milieugevoelige objecten te realiseren. Een afwijking van deze afstandsmaat is opgenomen voor een afstand van minimaal 12,5 meter.


In de planregels van het bestemmingsplan is dit beleid verwerkt, waardoor glastuinbouwbedrijven bij herbouw van de kassen een afstand van 25 meter moeten aanhouden en bij bedrijfsruimtes een afstand van 30 meter:
Artikel 3.2 onder g:
de afstand van een kas, bedrijfsgebouw en overige bedrijfsbouwwerken tot het hoofdgebouw van een woning die onderdeel uitmaakt van een rustige woonwijk bedraagt minimaal 25 meter;


Artikel 3.2 onder h:
de afstand van een bedrijfsgebouw en overige bedrijfsbouwwerken, waarin geluidsbronnen aanwezig zijn, tot het hoofdgebouw van een woning die onderdeel uitmaakt van een rustige woonwijk bedraagt minimaal 30 meter;


Wij hebben daarom bezwaar tegen het voornemen de afstand van nieuw te bouwen woningen in Madestein-Vroondaal dichter bij het Westlands glastuinbouwgebied.

De richtafstand van 30 meter wordt volgens de VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering aangehouden wegens de geluidsbelasting van bedrijfsgebouwen, kassen zonder verwarming en kassen met verwarming. Het enkel en alleen afwijken van de afstand van 25 meter wegens het ontbreken van geluidsbronnen is niet gewenst. Nieuwe glastuinbouwbedrijven moeten zich volgens de planregels van bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland houden aan de 25 meter voor kassen en 30 meter voor bedrijfsruimten tot het hoofdgebouw van een woning. Verkleining van deze afstand is niet gewenst, mede vanwege de scheiding tussen bedrijven en woningen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en vanwege een ruimtelijke scheiding tussen nieuwe woonwijken en het duurzame glastuinbouwgebied. Tevens kunnen nieuwe glastuinbouwbedrijven wel geluidsbronnen hebben in de kassen of bedrijfsgebouwen aan de zijde van het water. Door de afstand te verkleinen van 25 meter naar 10 meter worden de glastuinbouwbedrijven in het Westland beperkt in de uitoefening van hun bedrijf, met name bij het herbouwen van de kassen en bij schaalvergroting.


Reactie gemeente Den Haag

De VNG brochure Handreiking Bedrijven en Miilieuzonering, maar ook het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland, stelt dat in geval van een rustige woonwijk een afstand van 30 meter moet worden aangehouden tussen kassen en woningen. Gelet op de aanwezigheid van bedrijven, zoals de glastuinbouwbouwbedrijven, is er geen sprake van een rustige woonwijk, maar Gemengd gebied.

De handreiking bedrijven en milieuzonering maakt onderscheid tussen twee omgevingstypen:

Omgevingstype 'rustige woonwijk' en omgevingstype 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Er komen vrijwel geen andere functies zoals bedrijven of kantoren. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype is een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De verhoogde milieubelasting voor geluid kan de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Er is sprake van een gemengd gebied, omdat er geen sprake is van een buitengebied dat te vergelijken is met een stiltegbied of een natuurgebied, maar van een gebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid in de vorm van aaneengesloten bebouwing. In plaats van een richtafstand van 30 meter kan uitgegaan worden van een richtafstand van 10 meter.

Dit maakt dat in het bestemmingsplan Madesteing Vroondaal 3e herziening volstaan kan worden met een minimale afstand van 10 meter tussen kassen ten opzichte van de geprojecteerde bebouwing, om een goede ruimtelijke ordening te borgen.