Plan: | Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0301BMoerwijk1e-50VA |
De gemeente Den Haag acht het gewenst om op grond van het volkshuisvestingsbeleid, het beleid omtrent Kleinschalig Opdrachtgeverschap (verder KO) en 'Ik bouw Betaalbaar' in de wijk Moerwijk een KO-locatie in te richten. Deze wens past niet in de geldende bestemmingen. Met deze herziening wordt deze inrichting mogelijk.
Het doel van bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) is:
Het plangebied Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) ligt in het stadsdeel Escamp van de gemeente Den Haag. Het kent een grondoppervlakte van 3.069 m². De locatie ligt aan de westkant van Moerwijk, op het terrein tussen:
Het bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Moerwijk' dat door de gemeenteraad op 27 november 2014 werd vastgesteld. Dit bestemmingsplan omringt het plangebied.
Afbeelding 1.1 Uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan "Moerwijk"
Het plan laat aan de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan in de bestemming "Wonen - 2" - op de afbeelding 'W-2' - gestapelde woningbouw toe. Op één van de drie achtererven zijn de functieaanduidingen 'parkeerterrein' en 'garageboxen' van toepassing. Dat achtererf is bedoeld voor het parkeren van de eigen auto's.
Tussen de Cannenburglaan en het plangebied loopt een ontsluitingsweg, die de bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat" heeft. Ze is bedoeld voor gebiedsgebonden verkeer.
Ten westen van het plangebied loopt de wetering De Strijp. Alleen het oostelijk deel van deze waterloop is in dit bestemmingsplan opgenomen. Ze heeft de bestemming "Water" . De trambaan, die in het plangebied parallel aan de wetering loopt, is de bestemming "Groen" aangewezen met de functieaanduiding 'openbaar vervoer'.
De gronden onder de trambaan vormen ook de waterkering bij de wetering. Dat is bepaald in de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland. Om de waterkering te beschermen hebben die gronden in dat bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Aangrenzend aan de waterkering ligt de beschermingszone daarvan. In het plangebied heeft deze de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterstaat beschermingszone'.
Op de hoek van de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan is de Nieuw-Apostolische Kerk gelegen, die de bestemming "Maatschappelijk - 1" heeft. Deze bestemming is ruim omschreven - van eredienst tot onderwijs of kinderopvang.
Ook het terrein waarop het gebouw in het plangebied gestaan heeft, is deze bestemming aangewezen. Nu het gebouw er niet meer staat geldt die bestemming nog steeds. Het erf bestond verder uit grasvelden met bomen. Deze velden waren de bestemming "Groen" aangewezen. De verwachting heerst dat er in de gronden op en rondom de Cannenburglaan archeologische monumenten aanwezig zijn. De ondergrond bestaat namelijk uit zogenaamde 'zandkopjes'. Om die monumenten te beschermen hebben deze gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".
Afbeelding 1.2 Aangrenzende vigerende bestemmingsplannen - oranje is het plangebied
In de omgeving van het plangebied liggen de bestemmingsplannen 'Morgenstond' (lichtpaarse kleur) en 'Wateringseveld-Noord' (oranje kleur). Alleen dit laatste plan grenst op korte afstand aan de westzijde van het plangebied. Het werd op 14 april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
Afbeelding 1.3 Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Wateringseveld - Noord'
Het westelijk deel van de wetering De Strijp is de bestemming "Water" aangewezen. Het woon- en zorgcentrum De Strijp grenst direct aan de wetering De Strijp en is de bestemming "Maatschappelijk" aangewezen.
De gronden onder deze oever vormen de waterkering bij de wetering De Strijp. Dat is bepaald in de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland. Om de waterkering te beschermen zijn die gronden in dat bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" aangewezen. Aangrenzend aan de waterkering ligt de beschermingszone daarvan. In het plangebied is deze met een gebiedsaanduiding beschermd.
De aanleiding voor het bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende doelstelling voor het plangebied om daar 12 woningen te kunnen bouwen maken het noodzakelijk om de bestaande situatie te onderzoeken. Dat gebeurt in hoofdstuk 2. Ook is het noodzakelijk de beleidsvoornemens en regelgeving die op die ontwikkeling van toepassing zijn te onderzoeken. Dat vindt plaats in hoofdstuk 3. In het geval uit dat onderzoek blijkt dat de ontwikkeling nader getoetst moet worden aan een beleidsvoornemen of aan regelgeving, dan wordt dat in paragraaf 4.1 toegelicht. Daarbij wordt erop gelet dat de effecten van deze ruimtelijke ontwikkeling niet onevenredig zijn en in een goede verhouding staan tot de omgeving. Paragraaf 4.2 geeft de vertaling van relevante feiten en belangen naar de bestemmingsregeling. In paragraaf 4.3 worden de bestemmingsregelingen toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt op de economische uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling ingegaan.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een
gebied dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een smalle strandwal en een groot aantal
zandkopjes in de ondergrond. Strandwallen zijn zandruggen die grofweg evenwijdig aan de kustlijn
liggen en die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen zijn gevormd. De
zandkopjes zijn restanten van strandwallen die in de prehistorie onder invloed van overstromingen voor
een deel zijn weggespoeld. De zandkopjes komen in oost-west georiënteerde zones voor. De strandwallen en zandkopjes waren in de prehistorie en daarna aantrekkelijke plaatsen om te wonen. Tussen de strandwallen lagen lager gelegen veengebieden.
Rond 1000 voor Christus was er sprake van een doorbraak van de zee nabij de Maasmonding. Daarmee ontstond een getijdengeul, de Gantel. Vanuit deze geul ontstond een wijdvertakt geulensysteem. In de loop der tijd verlandden die geulen, maar bleven vaak als lichte verhoging,
oeverwal genoemd, in het landschap zichtbaar. In de periode dat de geulen watervoerend waren, waren de oeverwallen aantrekkelijke woonplekken. Na de verlanding was de verhoogde geulbedding zelf een te prefereren woonlocatie. Door het wijdvertakte geulensysteem – ook wel als krekensysteem te omschrijven – kon het veen in het gebied afwateren en veraarden. Op het veraarde veen kan in de middenijzertijd gewoond zijn. Na een paar eeuwen werd het land vanuit de getijdegeulen regelmatig overstroomd, waardoor het veen bedekt raakte met een pakket klei. In de late ijzertijd en de Romeinse periode hebben zich weer mensen gevestigd op deze door klei overdekte gebieden, vooral langs de geulen. Uit het plangebied zijn echter geen archeologische vindplaatsen bekend.
Van de 4de tot en met de 11e eeuw was het natte gebied niet in trek als woonplaats. Onderzoek in de omgeving van het plangebied heeft nauwelijks tot geen resten uit deze periode opgeleverd. Vanaf de 12de/13de eeuw is de ontginning van het gebied op gang gekomen.
Moerwijk ligt op de grens van drie polders: de Noordpolder (t' Noordblok), de voormalige Oost- Escamppolder en de Wippolder. De Moerweg (Westerbeek of Lange Laak) en de Erasmusweg (Molensloot of Lange Laak) en de Erasmusweg (Molensloot of Korte Laak) vormen de grenzen tussen deze polders. Om kosten te besparen is het gebied ontpolderd. Het werd voor tuinbouw aangewend.
De westelijk gelegen wetering De Strijp werd aangelegd voordat de wijk Moerwijk werd opgericht. De Strijp had een betekenis voor de regulering van het waterpeil in de Eshofpolder en voor het transport van artikelen uit de tuinbouw.
Het oudste deel van Moerwijk is grotendeels tot stand gekomen op basis van het 'Plan Moerweg' van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting uit 1929. De geplande arbeiderswijk ten westen van het Laakkanaal en de Molenweg kreeg een Berlagiaanse opzet van hoge gesloten rand bebouwing en lagere bebouwing rond binnenpleinen. Bij de uitvoering zijn wijzigingen in het plan aangebracht: de bebouwing werd verdicht ten koste van de binnenruimten, de geplande HTM- remise verviel en er kwamen meer hoekwinkels. Drie woningcorporaties - Beter Wonen, Patrimonium en Luctor et Emergo - bouwden hier. In 1933 waren de eerste huizen gebouwd. Door de economische crisis stagneerde de bouw vanaf 1935. Het deel ten noorden van de Melis Stokelaan kwam grotendeels nog voor 1940 gereed; ten zuiden van deze laan was veel minder gerealiseerd (Esmoreitplein).
Afbeelding 2.1 Het uitbreidingsplan "Moerweg"
Na de oorlog startte men met de voltooiing van het vooroorlogse deel van Moerwijk en de aanleg van straten in het naoorlogse deel van Moerwijk volgens het vooroorlogse plan. Deze bebouwing kwam echter tot stand volgens een plan van W.M. Dudok uit 1949, evenals de stedenbouwkundige opzet van de zuidwestelijke delen van Moerwijk. De bestaande buurten (voor 1940) zouden daarbij aangesloten worden op de te ontwerpen hoofd wegenstructuur van de stad. Voor het midden van de jaren vijftig was de wijk vrijwel voltooid. Eind jaren zestig werden twee gebouwen van veertien verdiepingen aan het Erasmusplein gebouwd.
Het naoorlogse deel van Moerwijk is onderdeel van het gebied Den Haag- Zuidwest. Dit hele gebied kwam tot stand in de zogenaamde 'wederopbouwperiode'. In deze periode na de tweede wereldoorlog werden 30.000 woningen voor zo'n 100.000 inwoners gebouwd. De oorspronkelijke structuurvisie voor Zuidwest is gemaakt door Dudok, die in 1943 Berlage opvolgde als stedenbouwkundig adviseur van de gemeente Den Haag. In 1949 presenteerde Dudok zijn Structuurplan voor Groot 's- Gravenhage. De basis voor dit structuurplan vormde de wegenstructuur, een stelsel van zeer brede verkeerswegen die aansloten op de belangrijkste doorgaande routes. De lineaire structuur van Den Haag met lange verkeerswegen parallel aan de kust zette Dudok in het Zuidwestelijke stadsdeel voort. Als scheiding tussen de woonwijken waren brede groene stroken gedacht, die samen met de bestaande groengebieden één groot groensysteem vormden. Een grote verdienste van Dudok was dat hij de uitbreidingsplannen voor Zuidwest grotendeels liet aansluiten bij de bestaande wegenstructuur en de verkaveling van polders, hierdoor was het mogelijk iedere nieuwe buurt binnen korte tijd bouwrijp te maken. Voor Moerwijk werd een herzieing van het Uitbreidingsplan vastgesteld in 1952.
Afbeelding 2.2 Herziening van het Uitbreidingsplan: in het aan de linkerkant uitstekende deel ligt het plangebied
Den Haag- Zuidwest, dat het grootste aaneengesloten, naoorlogse stadsdeel van Nederland zou gaan vormen, is gebouwd tussen 1950 en circa 1967. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met de vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit. De woningen werden breder en minder diep, zodat in meer vertrekken daglicht kon toetreden. De typische Haagse portiekwoningen, met open portiek vanaf de straat, maakte plaats voor etagebouw met afgesloten trappenhuizen en bergingen in de onderbouw. Bouwblokken werden geopend en kregen gemeenschappelijke tuinen waarin voor individuele tuinen, schuurtjes en schuttingen geen plaats meer was.
Kenmerkend voor Moerwijk is het royale groen. In de Cannenburglaan bevindt zich een brede middenberm en boombeplanting, die doorloopt op Westhovenplein tot aan de Raaphorstlaan.
Cannenburglaan
In het Uitbreidingsplan (afbeelding 2.1) was het plangebied onderdeel van een hofjesstructuur aan de westzijde van de Loevesteinlaan met eromheen gestapelde woningbouw. Echter, bij de herziening van het Uitbreidingsplan (zie afbeelding 2.2) werd strokenbouw langs de Loevesteinlaan en de Cannernburglaan geprojecteerd. Op de hoek van de Cannenburglaan en de Loevesteinlaan staat een Nieuw- Apostolische kerk. Later werd parallel aan de Loevesteinlaan een tweede gebouw met achterliggend parkeerterrein ingericht. Het kende een grotere bouwhoogte dan de vier bouwlagen die in de herziening gebruikelijk was.
Afbeelding 2.3 Oprichting van bewouwing in Moerwijk; linksonder het plangebied
De ontsluiting per openbaar vervoer van Moerwijk werd met lijn 16 verzorgd. Zij kende een eindhalte met keerlus. Nadat in de tachtiger jaren van de vorige eeuw de wijk Wateringseveld gerealiseerd werd, werd de lijn doorgetrokken naar deze nieuwe wijk. De keerlus verloor zijn functie en werd een calamiteitenspoor.
De locatie is in ruimtelijk en functioneel opzicht bijzonder. Het is een soort 'verscholen plekje' te midden van deels behoorlijk hoge bebouwing - variërend van 3 tot 10 lagen -, tegelijk open aan een stevige watergang en een calamiteitenspoor van de HTM. Aan de oostzijde grenst de locatie aan het collectieve (kijk)groen van de omliggende appartementen en aan een parkeerterrein. Aan de westzijde grenst de locatie aan het calamiteitenspoor van de HTM, een groene oeverstrook en het water van de wetering De Strijp. Het woonzorg centrum “De Strijp” aan de overkant van het water vormt met zijn stevige bouwmassa een harde rand. Ook de ontsluiting voor het gebied ligt aan de zuidkant, aan de Cannenburglaan, waar ook een stel grote en beeldbepalende bomen staan.
De semi-permanente gebouwen zijn niet meer op het terrein aanwezig, de erfverharding ligt er nog wel evenals de verharding van toegangsweg en toegangspad.
Afbeelding 2.4 Huidige situatie
De omliggende bebouwing aan de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan betreft de eerder genoemde strokenbouw die na de tweede wereldoorlog werd opgericht. De strokenbouw correspondeerde met de wijkgedachte. Dat hield in dat er tussen de bouwstroken gemeenschappelijke binnentuinen werden ingericht. De flat aan de Cannenburglaan en een van de twee flats aan de Loevesteinlaan beschikken over gemeenschappelijke binnentuinen. Het is kijkgroen met een diepte van 14 respectievelijk 20 meter.
In en rondom het plangebied bevinden zich geen gebouwde monumenten en geen karakteristieke gebouwen.
Gelezen paragraaf 2.2 heeft het zuidelijke deel van het plangebied op de gemeentelijke Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart een archeologische verwachting (waarde 2). In dit deel is in 2016 archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek (Haagse archeologische rapportage 1620). Uit dit onderzoek is gebleken dat er in de ondergrond, onder een verstoord grondpakket, een intacte bodem aanwezig is die bestaat uit (Gantel)klei op veen op zand. In de prehistorie was dit een moerassig gebied, is geen sprake is van een strandwal of veraard veen, waarop in die tijd gewoond kan zijn. In de Gantelklei zijn geen aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van een oeverwal of een bodem waarop in de late ijzertijd of de Romeinse tijd bewoning mogelijk was. Ook sporen van middeleeuwse verkaveling of de kade zijn niet aangetroffen. Gezien de uitkomsten van het onderzoek heeft de gemeente, als bevoegd gezag in deze, vastgesteld dat er in het plangebied geen archeologische waarden worden verwacht. Er is daarom voor dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming opgenomen.
In het plangebied aan de Cannenburglaan stonden voorheen verplaatsbare gebouwen waarin een kinderdagverblijf was gevestigd. Deze zijn enige jaren geleden gesloopt. Het terrein ligt sindsdien braak.
Ze is grotendeels omringd door hoge bebouwing: aan de overkant van het water bevindt zich een verzorgingstehuis bestaande uit 8 lagen. Verder wordt de locatie aan de westkant begrensd door woonflats van 4 en 10 lagen. Op de hoek van de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan bevindt zich een kerk met een hoogte van 10 meter . Naar het zuiden toe bevinden zich geen gebouwen. Daar zijn grasvelden gelegen met de ontsluiting voor auto- en langzaamverkeer op de Cannenburglaan. De toegang is met paaltjes afgezet.
Tussen de wetering De Strijp en het binnenterrein van de locatie bevindt zich een calamiteitenspoor van de HTM. Dit spoor loopt langs het gebied.
Openbaar vervoer
De ontsluiting van de locatie met openbaar vervoer is voorzien met tramlijn 16 en buslijn 23. Tramlijn 16 rijdt over de Erasmusweg en verbindt Wateringseveld met het centrum van Den Haag en het NS station Den Haag Centraal, via Laak en NS station Den Haag HS. Bij de stations Den Haag HS en Den Haag Centraal kan overgestapt worden op een groot aantal andere tramlijnen, buslijnen en spoorlijnen. Hierdoor is een groot gedeelte van de stad bereikbaar.
Over de Loevesteinlaan rijdt buslijn 23 van de HTM, deze lijn heeft een halte bij de Cannenburglaan. Buslijn 23 is een lange lijn en doet een groot gedeelte van de stad aan. Lijn 23 rijdt van Kijkduin naar het Noorderstrand vice versa via het Leyenburg Ziekenhuis/OV-knoop Leyweg, winkelcentrum Leyweg, Moerwijk, Rijswijk, Voorburg, Bezuidenhout, Benoordenhout en Scheveningen.
Rondom het plangebied loopt een trambaan. In geval de dienstregeling van lijn 16 niet volledig kan worden uitgevoerd, kan van deze trambaan gebruikt gemaakt worden, de zogenaamde calamiteitenroute.
Autoverkeer
De ontsluiting van de locatie gaat via de Hillenraadweg naar de Cannenburglaan. Ze ligt direct naast de woonflat aan de Cannenburglaan. De sluit aan op de Loevesteinlaan. Via het grondgebied de gemeente Rijswijk kan de A4 worden bereikt.
Langzaam verkeer
Voor voetgangers en fietsers zijn geen specifieke voorzieningen op de locatie aanwezig.
De Cannenburglaan kent fietsstroken. De Erasmusweg maakt deel uit van het sterroute netwerk.
Parkeren
Het parkeren vond op de locatie op eigen erf of op de toegangsweg plaats. De bewoners van de omliggende gebouwen parkeren voornamelijk aan de Loevesteinlaan. Een uitzondering vormt een van de twee woonflats op de Deze kent parkeermogelijkheden op haar achtererf. Bezoekersparkeren vindt op de openbare weg plaats. De kerk kent ook een aantal parkeerplaatsen op eigen erf.
De aanvoer dan drinkwater naar het plangebied vindt middels Dunealeidingen plaats. Het drinkwater wordt opgepompt in Meijendel. De aansluiting op het drinkwaternet is bij de Cannenburglaan gelegen.
De waterkwantiteit in het plangebied heeft enerzijds betrekking op grondwater anderzijds op oppervlaktewater.
De kwantiteit van het grondwater in het plangebied wordt onder meer bepaald door haar ligging in de Noordpolder. Het peil bedraagt NAP -1,30 meter. De polder wordt bemalen door een gemaal aan de Erasmusweg, hoek Loevesteinkade. Daar ligt een duiker naar de zuidzijde van de Erasmuslaan.
Het grondwater bevindt zich op circa NAP -0,7 meter. De horizontale stromingsrichting van het grondwater in het freatisch pakket is niet eenduidig en wordt beïnvloed door lokale factoren als watergangen, drainage en riolering. De regionale stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerend pakket is landinwaarts (zuidoostelijk) gericht. Het doorlaatvermogen van het eerste watervoerend pakket bedraagt naar verwachting circa 1.000 m²/dag. De verticale stromingsrichting van het grondwater is vermoedelijk neerwaarts gericht (infiltratie). Er is wat betreft de inundatie in deze polder sprake van een waterbergingstekort.
Anderzijds heeft de waterkwantiteit ook betrekking op de wetering De Strijp.
Het westelijk deel van het plangebied is voor de bescherming van het water van deze wetering ingericht. De gronden onder de trambaan vormen de waterkering bij deze wetering. Dat is bepaald in de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland. Aangrenzend aan de waterkering ligt in het plangebied de beschermingszone van de waterkering.
De afvoer van afvalwater ten slotte vindt via een aansluiting op de riolering aan de Cannenburglaan plaats. Het hemelwater zijgt het onverharde maaiveld in De grondoppervlakte van de gronden waaraan een bestemming met verhardingstitel is aangewezen bedraagt 1.516 m².
De groenstructuur bestaat enerzijds uit de oever van de wetering De Strijp en anderzijds uit een bomenrij die het plangebied van een naastgelegen kavel aan de Loevensteinlaan afschermt. Buiten de structuur bevinden zich verspreid 14 houtopstanden en veel struiken.
De oever van de wetering De Strijp vormt een vervolg op een van de groene assen in Moerwijk. Het betreft de as tussen de Raaphorstlaan, het Westhovenplein en de Cannenburglaan. In het plangebied zijn daarin drie houtopstanden gelegen. Ze liggen in de zuidelijke bocht van de trambaan. In de noordelijke bocht staan ook nog houtopstanden die tot deze structuur behoren.
De bomenrij bestaat uit 16 houtopstanden, waarvan 4 op de belendende kavel. Zij vormde een coulisse achter het semi permanente gebouw, dat met de rug naar het oosten stond. Het gebouw is verwijderd.
In het plangebied bevinden zich 39 houtopstanden, op de aangrenzende kavels nog 9 houtopstanden. Geen van hen is monumentaal van karakter (RIS 142344).
De maaiveldhoogte op de locatie ligt globaal op NAP +0,7 meter. Binnen het plangebied bestaat de bodem uit klei en veen, afgewisseld met zand. Deze slecht doorlatende holocene deklaag heeft een dikte van circa 18 meter en bestaat uit klei, veen (Hollandveen) en fijne zandlagen. Aan de onderzijde van de deklaag bevindt zich een veenlaag, het basisveen.
Voor 1952 waren de gronden in agrarisch gebruik. Ten behoeve van de aanleg van het westelijke deel van Moerwijk is de grond in het plangebied opgehoogd. Bij het bouwrijp maken van het gebied in de jaren '50 van de vorige eeuw zijn diverse sloten gedempt en is de locatie waarschijnlijk opgehoogd met grond/zand. Dit is ook te zien uit de kaart uit 1952, waar de polder op 1 m –NAP lag, terwijl het huidige maaiveld zich op circa 0,7 m +NAP bevindt. Voor de demping van de sloten en de ophoging van het gebied is waarschijnlijk dezelfde grond gebruikt.
Het plangebied kende tot nu toe geen vaste bebouwing, alleen een semipermanent gebouw. Dat heeft te maken met het feit dat de gronden tevens als beschermingszone van de waterkering functioneerden, waardoor voor het roeren van grond een vergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland benodigd was.
Gebleken is dat in het verleden geen bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in het plangebied. Nabij de locatie zijn wel diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit die rapporten blijkt dat in de grond nabij de locatie maximaal sprake is van lichte verontreiniging met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie.
Onder de Erasmusweg ligt een ondergrondse hogedruk aardgas transportleiding. die afbuigt naar de Loevesteinlaan. Binnen het plangebied zijn geen planologische relevante kabels of leidingen aanwezig.
Het plangebied ligt braak.
De beleidskaders hebben betrekking op het ruimtelijk beleid en op beleidsvelden die van betekenis voor de functies en waarden in en rond het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Van het Rijksbeleid is alleen de Ladder voor de duurzame verstedelijking van toepassing. Deze wordt ook in de Verordening Ruimte verreist. In paragraaf 4.1.2 wordt de ruimtelijke ontwikkeling daaraan getoetst.
In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:
Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.
Samenhang tussen visie, programma's en verordening
De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.
Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.
De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
In het plangebied spelen een tweetal provinciale belangen.
1) De "ladder van duurzame verstedelijking" die geldt voor een stedelijke ontwikkeling zoals woningbouw. In paragraaf 4.1.2 wordt dit toegelicht.
2) De beschermingszone van de naastgelegen regionale waterkering langs de wetering 'De Strijp'. In paragraaf 4.1.3 wordt dit toegelicht.
Het Stadsgewest Haaglanden is per 1 januari 2015 opgeheven. Dat betekent dat haar Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 geen toetsingsgrond meer vormt voor dit bestemmingsplan. Het Stadsgewest verzorgde tevens de regionale afstemming van de actuele behoefte aan woningen. Deze taak werd overgenomen door de Woningmarktregio Haaglanden. Daarin nemen 9 gemeenten - waaronder Den Haag - en 15 woningcoorporaties deel. Ook behartigde het Stadsgewest het gezamenlijke mobiliteitsbeleid en was zij de concessieverlener voor het stads- en streekvervoer. Deze taken zijn door de Vervoersautoriteit Metropoolregio Rotterdam Den Haag overgenomen. Wat betreft het mobiliteitsbeleid heeft deze organisatie op 8 juli 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit MRDH vastgesteld.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er circa 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).
In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt.
Het plangebied maakt geen deel uit van een kansenzone.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
In het plangebied is sprake van verdichting door een functiewijziging van maatschappelijke voorzieningen naar woningen.
In jaren negentig van de vorige eeuw werd door bestuur en woningcorporaties geconstateerd dat er sprake was van een verouderde woningbestand in Den Haag Zuidwest. Daarmee ontstond een groeiende behoefte om stedenbouwkundige kaders te verkrijgen voor de verregaande vernieuwing van dat bestand. Voor deze herstructurering werden - gezien de eigendomsverhoudingen - prestatieovereenkomsten met de corporaties gesloten.
De Structuurvisie bevatte een ruimtelijk-functionele hoofdstructuur. Tussen Erasmusweg en de Middachtenweg zou de herstructurering tot de bouw van 2.477 woningen leidden - een vermindering met 30% in vergelijking met het bestaande aantal woningen in dat gebied. Verder zag de Structuurvisie zij het plangebied en haar omgeving als rustige enclaves tussen de Erasmuslaan en de landgoederenzone. Daarin zou de woonfunctie overheersen, waarbij er sprake is van ontspannen woonmilieus in een ruime setting van groen en water.
De gemeenteraad heeft op 17 mei 2005 de Gebiedsvisie Moerwijk vastgesteld (RIS 127277 050531). Het geeft een streefbeeld met een gewenste ontwikkelingsrichting aan, waarbij invulling wordt gegeven aan de samenhang tussen de fysieke-, sociale- en economische pijler. Dit streefbeeld heet 'Moerwijk straks'. Het betekent onder meer dat de wijk er op toegerust moet zijn om de woonwensen van verschillende groepen te bedienen. Als bepaalde gewenste woningen niet voorhanden zijn, is de kans groot dat aantrekkelijke groepen Moerwijk links laten liggen. Nieuwe woonmilieus en woningen maken wooncarrières mogelijk binnen Zuidwest en maken Moerwijk aantrekkelijk voor bewoners uit andere wijken. Daarbij richt men zich op jonge huishoudens en vitale ouderen met midden en hogere inkomens. De opgave tot differentiatie richt zich ook op het aanbieden van aantrekkelijke woonmilieus voor de lagere inkomensgroepen.
Voor het bedienen van de vraag en de woonwensen van beide groepen moet Moerwijk beschikken over een divers woningaanbod. Enerzijds door het handhaven van grote delen van de goedkope woningvoorraad en nieuwbouw in de sociale sector en aanbod te creëren in de koopsector voor lagere inkomensgroepen. Anderzijds door nieuwbouw in de middeldure en dure sector en het handhaven van de particuliere voorraad.
Op 1 september 2015 hebben Burgemeester en wethouders de Nota van Uitgangspunten locatieontwikkeling Cannenburglaan vastgesteld (RIS 285577). Één van de uitgangspunten is dat de locatie middels KO ontwikkeld wordt. Het verkavelingsplan is hieronder aangegeven.
Afbeelding 3.1 Schets van het verkavelingsplan uit de Nota van Uitgangspunten
De begrenzing van het verkavelingsplan wordt gevormd door de achtertuinen of achtererven van de omliggende bebouwing aan de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan en door de trambaan.
Het kavelplan bestaat uit 11 kavels in 3 bouwstroken aaneengesloten, grondgebonden woningen. De bouwstroken zullen maximaal twee bouwlagen kennen, 6 meter bouwhoogte. Ze voegen zich in de omgeving door de ontspannen setting met achtertuinen, waarvan een daarvan met een zijtuin en vaste voorgevelrooilijnen. Ze hebben een ritme. Deze achtertuinen zijn negen meter diep. De groenstroken zullen als gazon worden ingericht.
De ontsluiting van het plangebied schuift van de flat aan de Loevesteinlaan af en loopt naast en parallel aan de trambaan. De weg kent een breedte van vier meter. De eigen parkeerbehoefte van de woningen wordt opgevangen in parkeerplaatsen langs de ontsluitingsweg.
Wat betreft de uitgiftevoorwaarden wordt het volgende opgemerkt. Er wordt uitgegaan van zelfbewoning door de doelgroep voor een periode van tenminste 3 jaar.
Afbeelding 3.2 Schets van het gekozen verkavelingsplan als gevolg aanpassing stedenbouwkundige uitgangspunten
Na de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten volgde een periode van intern overleg. Het leidde tot aanpassingen aan de verkaveling.
Het kavelplan bestaat nu uit 12 kavels in 3 stroken aaneengesloten, grondgebonden woningen. De beukmaten van de kavels zijn wat breder. De bouwstroken zullen maximaal twee bouwlagen kennen, 6 meter bouwhoogte.
Om een aantal bomen te sparen schuift de ontsluiting wat naar de flat aan de Loevesteinlaan op. De ontsluiting is 4 meter breed en eindigt achter in het plangebied bij de 3e strook in het keerpunt.
De parkeerplaatsen worden parallel aan de trambaan ingericht. Deze langsparkeerplaatsen liggen op 80 centimeter van de trambaan. Daarmee vervallen de insteekparkeerterreinen en ontstaat meer ruimte voor de drie bouwstroken en bredere beukmaten. Ook komen de bouwstroken daarmee recht achter mekaar te liggen.
De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit Metropoolregio Rotterdam Den Haag werd op 8 juli 2013 vastgesteld door de wethouders Verkeer en Vervoer van de 24 gemeenten die aan de Metropoolregio deelnemen.
Een van de vijf kerndoelen van de Bereikbaarheidsagenda is het vergroten van de kansen voor mensen door er voor te zorgen dat ze vanuit hun woonplaats toegang hebben tot werk en voorzieningen binnen een aanvaardbare reistijd en tegen een redelijke prijs. Daarmee kan men zich ontplooien, zowel in economisch als maatschappelijk opzicht. Bij het bereiken van dit doel geldt als indicator de toename van het aantal voorzieningen en arbeidsplaatsen dat mensen binnen een reistijd van 45 minuten en tegen een redelijke prijs kunnen bereiken.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer van gebieden buiten het hoogstedelijk kerngebied is niet goed. Met name voor woongebieden als Den Haag Zuidwest, waar veel mensen wonen, ligt hier een opgave om deze gebieden zo goed mogelijk met het kerngebied te verbinden. Het gaat hier om de toegang tot werkgelegenheid, maar ook de toegang tot belangrijke metropolitane OV-knooppunten, waar vandaan de rest van de regio te bereiken is. De bereikbaarheid van banen per openbaar vervoer en auto vanuit het plangebied is matig.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerswijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaar vervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Afbeelding 3.1 De donkerblauwe dikke lijn is RandstadRail-Regiokwaliteit, De lichtgroene lijn een HOV-buslijn. De rode punt is een Stedebaanstation, de oranje punt een regionaal knooppunt.
De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.
Afbeelding 3.2 De dikke rode lijnen zijn de internationale of nationale hoofdwegen, de dunne rode lijnen de regionale hoofdwegen, de gele lijnen de wijkonsluitingswegen.
De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.
In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit.
Afbeelding 3.3 De donkerbruine lijnen zijn de sternetfietsroutes, de dunne donkerblauwe lijnen zijn de hoofdfietsroutes.
Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet BZK2014 (Stb. 2014, 458) niet meer van toepassing.
De bepaling van de parkeereis is in paragraaf 4.1.1 opgenomen.
Fiets parkeren
De gemeente hanteert voor woningen geen norm, maar verwijst naar de verplichting uit artikel 4.3.1 van het Bouwbesluit.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2014 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. Onlangs heeft de OESO in de Metropolitan Review Rotterdam The Hague gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen. De regionale woonvisie zal hierbij wel ingaan op de uitdagingen en vragen die zijn opgeworpen in de OESO-rapportage. De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen, en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft.
Op 8 juli 2016 heeft de Woningmarktregio Haaglanden het woningbouwproramma aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland toegezonden. Deze locatie was daarin opgenomen. De wethouders Wonen van de woningmarktregio Haaglanden en voorzitter Anne Koning van SVH hebben op 6 juli 2015 hun handtekening gezet onder de Regionale Prestatieafspraken 2015 t/m 2018. Zij vertegenwoordigen de 9 gemeenten en 15 woningcorporaties binnen Haaglanden. Met de ondertekening onderschrijven zij het gemeenschappelijke doel van een ongedeelde woningmarktregio.
Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.
Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.
Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.
Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.
Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.
In de commissiebrief 'Plan van aanpak Woonvisie' (RIS 291909) wordt de herziening van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 aangekondigd. In de brief wordt in dat verband een aantal onderwerpen verkend. Zo wordt gesteld dat het realiseren van gemengde wijken een belangrijke doelstelling blijft. Hierdoor komt doorstroming op gang, komen corporatiewoningen beschikbaar en kunnen mensen 'wooncarrière' maken.
Als onderdeel van het beleid van minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) sloegen gemeenten en het Rijk in 2008 de handen ineen om aan de slag te gaan in veertig wijken, waarvan vier Haagse wijken: de Stationsbuurt, de Schilderswijk, Zuidwest en Transvaal. In deze wijken was sprake van een cumulatie van fysieke, sociale en economische problemen. De problematiek in (delen van) deze wijken was tweemaal zo groot als gemiddeld in Den Haag.
Samen met partners in de wijken zoals woningbouwcorporaties, maatschappelijke instellingen, bedrijven en bewoners is beoogd over een periode van 10 jaar een stevige impuls te geven aan het oplossen van de meest dominante problemen. Als onderdeel van de eerste fase van de wijkaanpak leidde een inventarisatie in 2007 tot een gemeenschappelijke aanpak voor de Haagse krachtwijken die de basis vormde voor het maatregelenpakket.
In oktober 2011 vond een herprioritering plaats ten gevolge van het veranderende Rijksbeleid en de economische situatie. In grote lijnen hield de herprioritering in dat er in de tweede fase 15 miljoen euro werd ingezet voor urgente problemen in de wijken. Dit leidde tot de volgende vijf pijlers in de tweede fase:
Op het beleidsterrein wonen vindt het kabinet het belangrijk dat woon carrières in de wijken mogelijk worden gemaakt en dat er voor de lagere inkomens voldoende betaalbare huisvesting is van goede kwaliteit. Daarom is het bevorderen van een gevarieerde, kwalitatief goede woningvoorraad met daarbij aandacht voor de leefbaarheid in de wijk (voldoende voorzieningen en woningen voor ouderen en kwalitatief groen en openbare ruimte) van groot belang. Deze kwaliteiten zullen in dit bestemmingsplan dan ook zoveel mogelijk gewaarborgd blijven of juist mogelijk worden gemaakt.
In de Verordening Ruimte wordt door Provinciale Staten van Zuid-Holland gesteld dat een bestemmingsplan dat de inrichting van een locatie voor woningen mogelijk maakt moet voldoen aan de eisen dat de geprojecteerde woningbouw:
Deze verplichting wordt getoetst in paragraaf 4.1.2
Burgemeester en Wethouders hebben op 17 januari 2012 besloten om het Kleinschalig Opdrachtgeverschap (verder KO) te gaan bevorderen (RIS 180812). Dat houdt in dat de eindgebruiker van een woning - de burger, de ondernemer of de of investeerder - in staat gesteld wordt om hun eigen woning te bouwen of een bestaand gebouw te verbouwen tot woning naar eigen inzicht. Het college verkavelt daarvoor locaties, maar ook gebouwen, in gemeentelijk eigendom. De eindgebruiker kan dan op een kavel of een kluswoning inschrijven. Het opdrachtgeverschap is bedoeld voor starters op de koophuizenmarkt met een bepaald bruto gezinsinkomen . Het bevordert de doorstroming op de woningmarkt van huur- naar koopsector. Verder versterkt het de betrokkenheid van de bewoners bij hun buurt.
De stedenbouwkundige eisen, die bij bouw of verbouw op het moment van uitgifte worden gesteld aan de kleinschalig opdrachtgever, zijn vervat in een zogenaamd Kavelpaspoort.
Uit de evaluatie van het KO bleek dat maar een klein deel van de kleinschalige opdrachtgevers een laag inkomen had. Deze opdrachtgevers namen vooral deel aan de kluswoningen. Om deze inkomensgroep een grotere mogelijkheid op zelfbouw ter bieden, stelde de gemeenteraad op 26 januari 2016 de regeling 'Ik bouw betaalbaar '(verder IBB) (RIS 291199) vast. Het is een starterslening, waarmee deelname aan KO vergemakkelijkt wordt. Het is een al bestaande formule van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SvN) en de stichting 'Ik bouw betaalbaar'.
In Den Haag gaat het in eerste instantie om een proef met 35 zelfstandige kavels en een kavel voor circa 30 appartementen. De locatie Cannenburglaan komt voor deze proef in aanmerking. Indien na enige tijd de beschikbare kavels niet zijn uitgegeven aan de doelgroep van het IBB-besluit, dan wordt de uitgifte alleen op grond van het KO bepaald.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsel uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In de Verordening Ruimte stelt zij eisen omtrent de belangen van waterkering en beschermingszone daarvan bij een ruimtelijke ontwikkeling.
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2016-2021, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.
Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt voor een klein deel op een waterkering en voor een tamelijk op de beschermingszone van de waterkering.
In de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland wordt bepaald dat het verboden is zonder vergunning gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld. Ook verbiedt zij in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.
In de provinciale Verordening Ruimte wordt geëist dat een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een waterkering, deze als zodanig bestemt. De gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering dient het bestemmingsplan die als zodanig te bestemmen of aan te duiden.
Verder stelt de Verordening Ruimte dat op deze gronden een bestemmingsplan kan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden tot versterking van de regionale waterkering. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als hiervoor bedoeld wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
De toetsing aan de verplichtingen uit de Keur en de Verordening Ruimte worden behandeld in paragraaf 4.1.3.
Waterkwantiteit
Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie een waterbergingsopgave voor het plangebied.
In het geldend bestemmingsplan kennen de bestemmingen die voor verharding in aanmerking komen - "Verkeer - Verblijfsstraat" en "Maatschappelijk - 1" - tezamen een grondoppervlakte van 1.507 m2. In het ontwerp in de paragraaf 3.1.4.6 'Aanpassing stedenbouwkundig inzicht' neemt de oppervlakte met 612 m2 toe.
In paragraaf 4.1.4 wordt hier nader op in gegaan.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsel uit de afzonderlijke waterbeheer wetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
In de nota “Agenda groen voor de stad” (Raadsbesluit d.d. 15 december 2016, RIS 294705) is het beleid voor het groen van Den Haag weergegeven.
Inleiding
De agenda is opgezet langs twee lijnen: reflectie en anticipatie.
In de reflectie op het vigerende beleid is gekeken naar wat sinds 2005 is bereikt. Daarbij wordt vooral de nadruk gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient.
Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Daarnaast zijn verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.
Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.
Kernwaliteiten
Het Haagse groen als een vorm van kapitaal met ecologische, maatschappelijke en economische waarde.
Ecologische waarde: De nadruk ligt bij deze kernwaarde vooral op de manieren waarop we het groen in de stad beter kunnen beschermen.
Maatschappelijke waarde: Een groene omgeving draagt voor een belangrijk gedeelte bij aan de kwaliteit van leven. De nadruk ligt bij deze waarde vooral op de manieren waarop we het groen in de stad beter kunnen beleven.
Economische waarde: Groen in de stad levert economische baten op. Gezondere mensen betekenen lagere zorgkosten. Groene bedrijven en kantoren bieden een prettiger werkomgeving, wat leidt tot een positieve werkhouding en hogere productiviteit. De nadruk ligt bij deze kernwaarde vooral op de manieren waarop we het groen in de stad hiervoor beter kunnen inzetten.
Uitdagingen, ambities en ontwikkelpad
Deze waarden uitgewerkt in zes thema's:
• Klimaat:
Het klimaat verandert. De kans dat Den Haag te maken krijgt met extreme neerslag en hittegolven neemt toe. Openbaar groen kan benut worden om water tijdelijk te bufferen en zo schade en overlast te voorkomen. Herinrichtingen bieden kansen voor vergroening van de buitenruimte.
• Biodiversiteit:
Biodiversiteit staat voor soortenrijkdom. Dat is een indicatie voor de stand van de natuur in de stad. Hoe gevarieerder het aanbod aan groen, des te hoger de biodiversiteit. De stad wordt gedomineerd door de mens en menselijke constructies. Toch kan de natuur zich ook in de stad prima handhaven. Het bestaande groen in de stad kan beter worden benut om de soortenrijkdom te verbeteren.
• Gezondheid:
Bomen en groen in de stad bieden meer dan alleen een fraai uitzicht. Een groene omgeving verhoogt de kwaliteit van ons leven. Uitnodigend groen dat goed bereikbaar is, helpt de stad gezond te houden.
• Ontspanning:
Er is in grote delen van Den Haag groene ruimte beschikbaar, die door de bewoners en bezoekers van Den Haag gebruikt kan worden. In veel gevallen is vaak de potentie voor een hogere gebruikswaarde aanwezig. Het gaat hierbij onder ander om juiste inzet van openbare voorzieningen, die de gebruikswaarde van het groen verbeteren.
• Imago:
Den Haag positioneert zich als internationale stad van vrede en recht. De stad trekt mensen, bedrijven en instellingen aan om zich in de stad te vestigen of om de stad te bezoeken. Groen draagt in belangrijke mate bij hoe een stad internationaal wordt ervaren. Daarnaast vormt groen zelfs een centraal onderdeel van het beeld als de groene stad aan zee.
• Ontwikkeling:
De verwachting is dat Den Haag de komende tijd zal groeien en dat op het gebied van wonen, werken en verkeer veel zal veranderen. Met deze veranderende context zal het groenbeleid rekening moeten houden. Aan deze openbare ruimte als visitekaartje zal op een nieuwe manier invulling gegeven worden, waarbij ruimtelijke keuzes en economische keuzes met elkaar verbonden dienen te worden. Het een kan niet zonder het ander en groenkwaliteit is daarvoor een belangrijke drager.
Plangebied
De Structuur is niet op het plangebied van toepassing. De bomenrij in de Loevesteinlaan vormt wel een onderdeel van de Structuur.
In de "Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018" (raadsbesluit d.d.15 januari 2009, RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
De wetering De Strijp behoort tot een ecologische verbinding en een nog aan te leggen ecologische verbinding. Het plangebied ligt op afstand daarvan.
Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen RIS 166340_13-sep-2011. De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013 - RIS 265314.
Binnen en rondom het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.
In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht een vergunningsvrije regeling te geven voor het bouwen op het achtererf en het zijerf. In dit bestemmingsplan wordt bij deze regeling aangesloten.
De Wet natuurbescherming (verder Wnb) trad op 1 januari 2017 in werking. De wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffingverlening soortbescherming.
Soortenbescherming regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:
De wet bevat verbodsbepalingen voor het opzettelijk verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het opzettelijk beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verstoren of doden van een beschermde diersoort. Let op: verstoring van vogels is niet verboden als dit niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. De initiatiefnemer dient dit aan te tonen.
Of dier- en plantensoorten nu wettelijk beschermd zijn of niet, iedereen moet voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar, maar kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig doden of verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen).
Rijksbeleid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
Reconstructie van wegen
Ook na de reconstructie van wegen kan geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen ontstaan of kan de geluidsbelasting een wijziging ondergaan.
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Procedure hogere waarden
Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Conclusie
De geprojecteerde woningen in het plangebied vormen geluidsgvoelige gebouwen. Er is in het plangebied geen sprake van een zone industrielawaai of spooweglawaai. Het plangebied kent geen wegen die gereconstrueerd worden. Wel zal een ontsluitingsweg worden aangelegd waarop een maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur geldt. Deze weg hoeft niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Verder ligt het plangebied wel in de zone van enkele bestaande wegen die geluidsbelasting veroorzaken. De toegelaten snelheid op de wegenstructuur in het plangebied wordt aan een maximum gebonden, die een geluidszone uitsluit.
In paragraaf 4.1.6 wordt hier nader op in gegaan.
Rijksbeleid
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Conclusie
Uit de Toelichting bij het geldende bestemmingsplan 'Morgenstond', dat in de buurt van het plangebied ligt, blijkt dat het motorbrandstoffenverkooppunt aan de Erasmusweg geen Bevi-inrichting is. Volgens het onderzoek ten behoeve van het geldende bestemmingsplan 'Moerwijk' ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van motorbrandstoffenverkooppunt met LPG-verkoop aan de Schaapsweg in de gemeente Rijswijk.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg betreft de A4, de A12 en A13. Deze liggen op grote afstand van het plangebied waarmee de bijdrage aan het GR vanwege de woningen in het plangebied aan het GR nihl zal zijn.
Van transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen is geen sprake.
Wel ligt het plangebied in de invloedssfeer van de 40-bar aardgastransportleiding W 509-06 die onder de Loevesteijnlaan gelegen is.
In paragraaf 4.1.7 wordt hier nader op in gegaan.
Rijksbeleid
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
De geprojecteerde wegenstructuur in het plangebied bedient slechts 12 woningen en is uitsluitend voor bestemmingsverkeer ingericht. Het zal niet in betekenende mate van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) in werking getreden. De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.”
Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. Er is geen ondergrondse brandstoftank bekend op de locatie. Op de locatie is bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Hillenraadweg 2 / Cannenburglaan 2 te Den Haag, opgesteld door Buro S/L, met kenmerk 2016026/rap02 van 20 juni 2016) uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en wordt als voldoende beoordeeld. Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.
In het kader van het milieubeleid is in 2005 de wens uitgesproken om milieuambities voor de verschillende gebiedstypen vast te stellen. Verder werd de wens uitgesproken om in ruimtelijke plannen in te brengen. De Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid (RIS 127626) vormt daarbij de leidraad. In deze handleiding is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. De handleiding onderscheidt drie verschillende ambitieniveaus: Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid. Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum. Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.
In het plangebied gelden de ambities voor het gebiedstype Wonen.
Thema | Ambitie Gebiedstype Wonen |
Bodem | Extra |
Externe veiligheid | Maximaal |
Geluid | Maximaal |
Lucht | Extra |
Mobiliteit | Extra |
Schoon | Extra |
Water | Extra |
Natuur | Extra |
Klimaat | Maximaal |
Tabel 3.1 Gebiedsgericht milieubeleid
In parargraaf 5.1 wordt hierop verder ingegaan.
Op dit ruimtelijke plan zijn de parkeernormen van de gemeente Den Haag van toepassing.
Voor dit project met woningen met een vloeroppervlakte van minder dan 160 m2 geldt een parkeernorm voor bewoners van 1 parkeerplaats per woning. Bij dit project is sprake van 12 kavels. Langs de toegangsweg worden in de openbare ruimte 12 parkeerplaatsen aangelegd.
Voor bezoekers geldt standaard 0,3 parkeerplaats per woning. Bij 12 woningen zijn dit 4 parkeerplaatsen. In overeenstemming met het parkeerbeleid wordt daarbij de parkeerdruk in het omliggende gebied betrokken. Bij een parkeerdruk die lager is dan 80 % kunnen volgens vigerend beleid de parkeerplaatsen voor bezoekers op de openbare straat worden benut. Bij de meest recente telling in de omgeving is sprake van een parkeerdruk van 66 %. Gezien het percentage is dat voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied het geval.
Op basis van bovenstaande constatering voldoet de verkaveling aan de gemeentelijke parkeernormen. Wel wordt het minimaal aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsplan in de verkeersbestemming vastgelegd.
Dit bestemmingplan voorziet in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd. De capaciteit is opgenomen in de het woningbouwprogramma dat de Woningmarktregio Haaglanden - waaraan de gemeente Den Haag deelneemt heeft opgesteld. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hadden de regio om een programma verzocht. De regio heeft het haar toegestuurd. Daarmee wordt aan de eerste voorwaarde voldaan.
Door de benutting van beschikbare gronden in het bestaand stads- en dorpsgebied door herstructurering wordt ook aan de tweede en laatste voorwaarde uit de Verordening Ruimte voldaan.
Voor de projectie van een tamelijk deel van de 12 woningen wordt de waterkering en de beschermingszone bij de regionale waterkering langs de wetering De Strijp aangewend. De Keur reguleert de bescherming van deze beschermingszone.
Aan de eerste eis van de Verordening Ruimte wordt als volgt voldaan. De waterkering is een dubbelbestemming aangewezen. De beschermingszone is op de verbeelding als gebiedsaanduiding ingetekend. In het kader van deze procedure dient een positief advies van de waterbeheerder te worden verkregen voor werkzaamheden in de kering. De waterbeheerder heeft dat advies afgegeven, zodat aan de voorwaarde uit de Verordening Ruimte is voldaan die erop ziet dat met de verwezenlijking van dit bestemmingsplan geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of versterking van de waterkering en de beschermingszone. Daarmee hoeft geen ontheffing van deze verordening voor dit bestemmingsplan te worden verkregen.
Met het plan wordt invulling gegeven aan het beleid dat de waterhuishouding minimaal even goed blijft functioneren:
De versnelede afstroming van het regenwater als gevolg van de toename aan verharding (met ruim 1000 m2) in het plangebied wordt gecompenseerd door de aanleg van 60 m3 waterberging. Het hemelwater van de maaiveldverhardingen wordt via een hemelwaterstelsel naar een infiltratiekelder in het plangebied geleid.
In aanvulling daarop wordt het hemelwaterstelsel aangelegd met infiltrerende buizen in een zandcunet, wateren sommige paden af naar het naastgelegen maaiveld en dient hemelwater van eigen verharding op privéterrein op eigen terrein te worden geïnfiltreerd.
Indien de kelder vol zou raken of verstoppen, dan loopt het regenwater via een welput op de straat en zal daar wegzakken. Hiermee wordt een eventuele verstopping of mankement zichtbaar.
De infiltratiekelder wordt onderhouden door de gemeente.
Zie ook het rapport "Hemelwaterinfiltratie Cannenburglaan" Bijlage 4, opgesteld door Debuco.
De ruimtelijke ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet nu Wet natuurbeheer - soortenbescherming - is onderzocht en vervat in het rapport 'Natuurtoets bestemmingsplan Cannenburglaan Den Haag' van 29 juni 2016. Dit constateert dat er geen sprake is van negatieve effecten in het kader van de genoemde soortenbescherming. Nadere toetsingen of vergunning- of ontheffingsaanvragen zijn dan ook niet nodig bij de beoogde ontwikkelingen in het bestemmingsplan, mits aan onderstaande maatregelen wordt voldaan. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden (ongeveer 15 maart tot 15 juli). Gebouwen worden niet aangetast, maar een deel van de bomen wordt wel gekapt (of verplaatst). Bomenkap en verplaatsen van bomen dient derhalve uitgevoerd te worden ruim buiten de periode 15 maart tot 15 juli. Ten slotte mag eventueel te gebruiken (bouw)verlichting niet naar boomkruinen en omliggende gebouwen gericht worden om negatieve effecten op (foeragerende) vleermuizen te vermijden.
Met de gestelde termijn wordt rekening gehouden. De twee grote groenvoorzieningen met een gezamenlijke grondoppervlakte van meer dan 500 m2 bieden ruimte voor herplant van bomen, die bij de ontwikkeling wegvallen.
Het rapport vormt bijlage 1 bij de Toelichting.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai is onderzocht en vervat in het rapport 'Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder' van 19 mei 2016. Het constateert dat de maximale gecumuleerde geluidbelasting na aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g Wgh 50 dB op de noordgevel van de noordelijke rijtjeswoningen bedraagt. Dat is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 53 dB. De geluidbelasting op alle gevels binnen het plan is kleiner of gelijk aan 48 dB - de voorkeursgrenswaarde - na aftrek en kunnen als geluidluw worden beschouwd.
Er dienen om die redenen geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Het rapport vormt bijlage 2 bij de Toelichting.
De ruimtelijke ontwikkeling in het licht van de betekenis van de ondergrondse hogedruk aardgasleiding onder de Loevesteinlaan is onderzocht en vervat in het rapport 'Externe veiligheid hogedruk aardgasleiding bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening gemeente Den Haag' van 8 juni 2016.
Het constateert dat het plaatsgebonden risico geen belemmering inhoudt voor het oprichten van de 12 woningen. Ten aanzien van het groepsrisico constateert zij dat deze zowel in de huidige als de toekomstige situatie 0.24 keer de oriëntatiewaarde is. In dit geval kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarbij vier zaken aan de orde moeten komen. Het betreft de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen, de hoogte van het groepsrisico, de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid.
Personendichtheid
Situatie | Aantal personen overdag | Aantal personen 's nachts |
Huidig | 3521 | 4861 |
Toekomstig (na realisatie woningen) | 3537 | 4894 |
De hoogte van het groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is zowel in huidige als de toekomstige situatie 0.24 keer de oriëntatiewaarde.
De bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid
Met de Veiligheidsregio is overleg gepleegd over de stedenbouwkundige opzet.
De leiding ligt in het bestemmingsplan 'Moerwijk' en kent een speciale aanduiding op de verbeelding voor de ligging van die leiding en de beschermingszones aan beide zijden daarvan. Op grond van die aanduiding mag op de gronden niet worden gebouwd of werken worden uitgevoerd. Bij een eventueel ongeluk is de Loevesteinlaan breed genoeg om de brandweer in de gelegenheid te stellen om de gevolgen van dat ongeluk en het ongeluk zelf te bestrijden. Het plangebied wordt afgeschermd door diepe en hoge flatgebouwen.
De woningen kennen elk een uitgang aan de noord- en zuidzijde. Het plangebied is slechts vanuit een zijde door de hulpdiensten te bereiken. De ontsluiting kent twee rijstroken en is voldoende bereikbaar. zij eindigt in een keerpunt waar wagens van hulpdiensten kunnen keren. Het padenplan laat verder een vluchtweg richting het parkeerterrein bij de noordelijke flat toe. In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.
Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.
Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd. Daarmee zijn bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voldoende gewaarborgd.
Het rapport vormt bijlage 3 bij de Toelichting.
In onderstaande tabel is aangegeven welke maatregelen de ambities bij verschillende milieuthema's gestalte geven.
Thema |
Ambitie | Maatregelen |
Maatregelen Bodem | Extra | Een onderzoek naar de milieukwaliteit van de bodem is uitgevoerd. Het is licht verontreinigd. Een sanering daarvan heeft geen toegevoegde waarde. |
Externe veiligheid | Maximaal | Een onderzoek naar de betekenis van de hogedruk aardgasleiding legt de nadruk op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In de stedenbouwkundige opzet is daarmee rekening gehouden. |
Geluid | Maximaal | Uit onderzoek is gebleken dat bij deze locatie geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarde |
Lucht | Extra | De ontwikkeling van deze locatie draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. |
Mobiliteit | Extra | De te realiseren woningen kunnen gebruik maken van nabij gelegen OV-mogelijkheden en hoogwaardige fietsinfrastructuur. Per kavel wordt één parkeerplaats conform de Nota parkeernormen aangelegd. Voor bezoekersparkeren is voldoende gelegenheid in de openbare ruimte |
Schoon | Extra | In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven. Voor de openbare ruimte in het plan Cannenburglaan geldt voor de inrichting en het onderhoud het niveau Residentiekwaliteit. |
Water | Extra | Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. Door de mogelijke toename van het verharde oppervlak zal binnen het plan extra waterberging worden aangebracht. Dit wordt uitgevoerd door de aan te leggen wegen uit te voeren met waterdoorlatende bestrating. |
Natuur | Extra | Bij het inrichtingsplan voor de openbare ruimte in het plangebied zal de gebruikswaarde en de natuurwaarde van het groen worden verbeterd. |
Klimaat | Maximaal | De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015. De woningen worden conform de eisen die voor energiezuinigheid gelden gebouwd. |
Tabel 4.1 Gebiedsgericht milieubeleid
Het bestemmingsplan bereikt bij alle thema's de maximaal haalbare ambitie. Bij deze verdichting kan de ambitie die een stuk verder gaat dan het wettelijke minimum niet bereikt worden. Daar staat tegenover dat schaarse ruimte benut wordt in een stedelijke omgeving.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar moet zijn. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding en de regels die bij de bestemmingen op de verbeelding horen. Ze zijn juridisch bindend.
De ontwerpen van en de vastgestelde bestemmingsplannen en toelichting zijn te raadplegen op de site 'Ruimtelijke plannen.nl'.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. Daarin staan de afweging van de keuze van de bestemming en de regels vermeld.
Bestemmingsplannen zijn uitwisselbaar. Om die reden moet bij de bepaling van de bestemmingstitels en aanduidingsomschrijvingen uit de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' worden gevolgd.
1) Beschrijving van de bestaande situatie | Vertaling in het bestemmingsplan |
a) Cultureel erfgoed | Gebleken is dat er geen cultureel erfgoed aanwezig is of archeologische monumenten verwacht worden in het plangebied. Er is daarom voor archeologische waarden in dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming meer opgenomen. Niettegenstaande dat blijft de archeologische meldingsplicht van kracht als bedoeld in de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016. Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vonsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. |
b) Stedenbouwkundige structuur | Het plangebied ligt aan de noord-, oost en westzijde op voldoende afstand van de omliggende gebouwen. Aan de zuidzijde sluit ze op het wegennet aan, ook op voldoende afstand de naastgelegen gebouwen. Het plangebied kende al bebouwing voor een stedelijke functie. |
2) Ruimtelijk beleid | Vertaling in het bestemmingsplan |
a) Het Barro | Het Barro is niet op het plangebied van toepassing. Verder geldt de Crisis- en Herstelwet voor dit bestemmingsplan. |
b) De Verordening Ruimte noopt tot toetsing van de Ladder voor de Duurzame Verstedelijking en de beschermingszone van de waterkering naast de wetering 'De Strijp'. | In paragraaf 4.1 is het plan aan deze eisen getoetst. Aan de Ladder wordt voldaan. Verder isr de waterkering een dubbelbestemming aangewezenh. De beschermingszone is met een aanduiding op de verbeelding ingetekend. Specifieke regels voor de aanduiding bevat dit plan niet, daartoe dient de Keur van de waterbeheerder. Ook zal toestemming gevraagd worden van de waterheerder om deze zone voor dit ruimtelijke plan aan te wenden. |
c) Verdichting | Gelet op het feit dat de woningen 2 of 3 bouwlagen zullen kennen in een hogere woonomgeving, is er geen grondslag voor een onderzoek naar schaduwhinder . |
d) Structuurvisie en Gebiedsvisie | De locatie biedt de mogelijkheid grondgebonden woningen te projecteren, die een woonmilieu aanbieden - groen en water - en een woonsfeer - koopwoningen voor lagere en middeninkomens aan de stadsrand. |
e) Nota van Uitgangspunten en aanpassing | De woningen en hun erven zijn de bestemming "Wonen" aangewezen, de ontsluitingsweg de bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat", de paden de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" en de groene waarden de bestemming "Groen" . |
f) Nota van Uitgangspunten en aanpassing | De hoofdgebouwen dienen in de bouwvlakken te worden gebouwd. Ze zijn op de verbeelding aangeduid. De maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter. Ook dat is aangeduid. Een afwijkingsbevoegdheid naar 9 meter is mogelijk, De bouwmogelijkheden buiten de bouwvlakken zijn geregeld in het Besluit Omgevingsrecht. Om dit te hanteren dienen de hoofdingangen van de hoofdgebouwen aan de zijde van het bouwvlak gelegen te zijn dat het kortste afstand van de paden ligt - de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". |
3) De andere beleidskaders | Vertaling in het bestemmingsplan |
a) Strategische beleidsagenda en Haagse Nota mobiliteit | Het plan beoogt niet het openbaar vervoer te verbeteren, maar de projectie van extra woningen kan het gebruik ervan - gezien de korte afstand van bus- en tramhaltes - doen toenemen. Ook het gebruik van de fiets kan ermee worden bevorderd. De ontsluitingsweg is een erftoegangsweg en wordt de bestemming "Verkeer- Verblijfsstraat" aangewezen. |
b) Nota Parkeernormen Den Haag | Zoals in paragraaf 4.1 is vermeld, zullen voor de parkeerbehoefte van de bewoners parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden ingericht. Het bezoekersparkeren wordt - gezien de parkeerdruk - in de openbare ruimte opgevangen. |
c) Woonvisie | Naast het gestelde in tabel 2, rij d wordt met deze locatie de doorstroming in de woningvoorraad bevorderd evenals de instroom in groenstedelijke woonmilieus en biedt het forenzen een alternatief. |
d) Kleinschalig opdrachtgeverschap | Het Kavelpaspoort zal dezelfde bouwregels kennen als het bestemmingsplan. |
e) Waterveiligheid | In tabel 2, rij b is hierop al ingegaan. De regels zijn daarbij vermeld. |
f) Afvoer van hemelwater | In paragraaf 4.1 is hierop al ingegaan. |
g) Flora- en Faunawet | In paragraaf 4.1 is hierop al ingegaan. |
h) Bomenbeheer | Middels verplaatsing en herplant wordt ernaar gestreefd de bomen een passende plaats te geven en met het uiteindelijk aantal bomen het groenstedelijke karakter van de locatie te behouden. |
i) Externe veiligheid | In paragraaf 4.1 is hierop al ingegaan. |
j) Gebiedsgericht milieubeleid | In paragraaf 4.1 is hierop al ingegaan |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Inleidende regels
In Artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Bestemmingsregels
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten. Ze liggen verspreid over het plangebied. Op de gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
De voor "Verkeer - Verblijfsstraat" aangewezen gronden zijn bestemd voor de vier ontsluitingspaden voorlangs de woningen en de aansluiting op het parkeerterrein van de naastgelegen flat. Ze is bedoeld voor voetgangersverkeer.
De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor de erftoegangsweg,die aansluit op de Cannenburglaan. Ze bestaat uit voet- en fietspaden en wegen. Ter plaatse van de functieaanduiding:'parkeerterrein' mogen de gronden uitsluitend voor het parkeren van niet minder dan 12 parkeerplaatsen voor motorvoertuigen worden gebruikt.
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor de grondgebonden woningen die in drie rijtjes mogen worden gebouwd. In de bouwvlakken mogen de hoofdgebouwen gebouwd worden. Er staan geen regels voor de bijgebouwen, want daarvoor geldt het Besluit Omgevingsrecht. Met een afwijkingsbevoegdheid kan een bouwlaag worden toegevoegd.
Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in het artikel Algemene afwijkingsregels.
Artikel10 In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Artikel 11: De algemene aanduidingsregels hebben betrekking op de gebiedsaanduidingen voor de waterkering en de bescherminszone. De regelgeving die daaruit voortvloeit staat in de in de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland. In artikel 13 wordt dat bij de overige regels vermeld.
Artikel 12: Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bouwgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Artikel 13: Overige regels gaan in op de uitleg van de verschillende in de regels gehanteerde of geciteerde (verzameling van) rechtsbepalingen of bepalingen van overheden en het van kracht zijn van de bepalingen van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland wat betreft de waterkering en haar beschermingszone voor zover deze in het plangebied gelegen zijn.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels - artikel 14 - hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Artikel 15 geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan 'Moerwijk 1e herziening (KO-locatie Cannenburglaan)'.
Kostenverhaal
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van 12 woningen mogelijk. De bouw van 12 woningen is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is middels:
Het kostenverhaal is hier anderszins verzekerd omdat hier sprake is van een gemeentelijke grondexploitatie. Er is sprake van maximaal kostenverhaal door het uitgeven van de gronden tegen marktconforme prijzen. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt dan ook besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.
Grondexploitatie
Alle gemeentelijke kosten die voortvloeien uit dit bestemmingsplan zijn gedekt binnen de kaders van de vastgestelde grondexploitatie Cannenburglaan. Alle hierbij behorende kansen en risico's worden afgedekt vanuit de Reserve Grondbedrijf. Dit bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) is op 8 december 2016 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
18. Vereniging Van Eigenaren 891 tot en met 901G
Van de instanties onder nummers 3, 4, 7, 8 en 10 is een reactie ontvangen.
Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.
De reacties staan hieronder vermeld. Ze zijn genummerd volgens bovenstaande lijst. De onderwerpen in de reacties zijn eveneens genummerd. Deze nummering is vet aangegeven. De afweging van het onderwerp staat direct na het onderwerp en is cursief aangegeven.
3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
“Hartelijk dank voor het toesturen van het voorontwerpbestemmingsplan 1e herziening Moerwijk.
3.1) Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.
Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van relevante ruimtelijke plannen in uw gemeente.”
Ad 3.1)
Van deze reactie wordt kennis genomen.
4. Hoogheemraadschap van Delfland
“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
- Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Algemeen, beleid", "Waterveiligheid", "Waterkwantiteit" en "Beheer en onderhoud". |
- 4.1) Algemeen, beleid
Wij verzoeken u te verwijzen naar de actuele versie van het waterbeheerplan van Delfland. Dit jaar is het WBP 2016-2020 vastgesteld. Een actuele tekst is bijvoorbeeld te vinden in de toelichting van het bestemmingsplan Leidschenveen.”
Afweging 4.1)
Het aangehaalde waterbeheerplan vormt geen beleidskader meer. In paragraaf 3.5.1 vervalt daarom de tekst “Het Waterbeheerplan 2010-2015” tot en met “organisatie en het gebied” vervalt. Deze wordt vervangen door de volgende tekst: “Het Waterbeheerplan 2016-2021, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied”.
“- 4.2) Waterveiligheid
In paragraaf 4.1.3 staat de volgende zin:
"Met de verlening van de Watervergunning wordt er blijk van gegeven dat de waterbeheerder met dit bestemmingsplan akkoord gaat.".
Deze formulering kan verwarring geven, omdat hieruit niet blijkt, dat het bestemmingsplan met de watertoets en de watervergunning 2 afzonderlijke procedures zijn. Wij verzoeken u daarom om de zin als volgt aan te passen:
"Naast een omgevingsvergunning dient een watervergunning te worden aangevraagd voor werkzaamheden in de kering. Zodra de waterbeheerder een watervergunning heeft afgegeven, wordt aan de tweede voorwaarde uit deze verordening voldaan.".”
Afweging 4.2)
Uit overleg is geblekene dat een akkoordverklaring in het kader van deze procedure voldoende is. De tekst zal als volgt gaan luiden:'Voor de projectie van een tamelijk deel van de 12 woningen wordt de waterkering en de beschermingszone bij de regionale waterkering langs de wetering De Strijp aangewend. De Keur reguleert de bescherming van deze beschermingszone.
Aan de eerste eis van de Verordening Ruimte wordt als volgt voldaan. De waterkering is een dubbelbestemming aangewezen. De beschermingszone is op de verbeelding als gebiedsaanduiding ingetekend. In het kader van deze procedure dient een positief advies van de waterbeheerder te worden verkregen voor werkzaamheden in de kering. De waterbeheerder heeft dat advies afgegeven, zodat aan de voorwaarde uit de Verordening Ruimte is voldaan die erop ziet dat met de verwezenlijking van dit bestemmingsplan geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of versterking van de waterkering en de beschermingszone.'
“- 4.3) Waterkwantiteit
• De tekst in paragraaf 4.1.4 Waterberging is achterhaald. De Noordpolder is op orde. Wij verzoeken u de eerste alinea weg te laten.”
Afweging 4.3)
De conclusie van de tekst is dat binnen deze polder geen noodzaak is om het vastgestelde waterbergingstekort op te lossen binnen toekomstige ontwikkelingen. Er bestaat daarom geen reden om deze tekst te laten vervallen.
4.4) “• Over de invulling van de wateropgave, waarbij Delfland betrokken is, wordt nog overlegd. De tekst daarover dient mogelijk aangepast te worden.
Wij zien de verdere uitwerking graag tegemoet.
Afweging 4.4.)
De uitwerking is nog gaande.
“- 4.5) Beheer en onderhoud
Indien voor vasthoudmaatregelen wordt gekozen, verzoeken wij u een paragraaf "Beheer en onderhoud" toe te voegen, waarin beschreven wordt door wie en hoe het beheer en onderhoud zal plaatsvinden. Hiermee wordt geborgd, dat de vasthoudvoorziening ook in de toekomst blijft functioneren.”
Afweging 4.5)
Hieraan zal aandacht worden besteed.
“Zoals benoemd in de toelichting, is naast advisering in het kader van de watertoets voor werkzaamheden in de waterkering een watervergunning of melding nodig. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/waterverqunning.
Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”
7. Omgevingsdienst Haaglanden
“Op 15 december 2016 ontvingen wij de adviesvraag in het kader van ontwerpbestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) te Den Haag.
7.1) Voor dit gebied stellen wij voor “bodem” de onderstaande tekst voor.
3.7.4 Milieukwaliteit van de bodem
3.7.4.1 Rijksbeleid
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) in werking getreden. De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.”
Afweging 7.1)
De voorgestelde tekst heeft een meer beschrijvend karakter dan de tekst in de toelichting en geeft een beter beeld van de in het plangebied aanwezige belangen. Zij vervangt de tekst tussen “Op 1 januari 2006”en “beheerst”. Verder wordt de paragraaf 3.7.4 gesplitst in twee delen te weten 3.7.4.1 en 3.7.4.2.
7.2) “3.7.4.2 Situatie in het plangebied
Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. Er is geen ondergrondse brandstoftank bekend op de locatie. Op de locatie is bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Hillenraadweg 2 / Cannenburglaan 2 te Den Haag, opgesteld door Buro S/L, met kenmerk 2016026/rap02 van 20 juni 2016) uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en wordt als voldoende beoordeeld. Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.”
Afweging 7.2)
De voorgestelde informatie geeft een vollediger beeld dan de bestaande tekst en wordt overgenomen. De tekst wort opgenomen De bestaande tekst met de kop 'conclusie' vervalt en wordt door bovenstaande tekst vervangen in paragraaf 3.4.7.2.
8. Veiligheidsregio Haaglanden
“U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 8 december 2016 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerpbestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) te Den Haag. Hierbij treft u mijn reactie aan.
8.1) Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van 12 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.
In de notitie 'Advisering EV – Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 1.0 van 20 januari 2015 (zie bijlage) is de werkwijze beschreven van de VRH voor de ontwikkelingen die in het kader van externe veiligheid door de VRH van een specifiek advies worden voorzien. Deze notitie is afgestemd met de gemeenten.”
Het van belang zijnde onderdeel uit de bijlage is hieronder vermeld.
Risicobron(nen) | Maatregelen | Gemeente(n) |
Hoge druk aardgastransportleidingen Invloedsgebied |
Vluchtweg Voorbereiding interne organisatie Risicocommunicatie |
Alle gemeenten |
“De ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft, valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op de ontwikkeling geen specifiek advies omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van het transport van gevaarlijke stoffen over de Wippolderlaan (LT1 en LT2) op ongeveer 720 meter ten zuiden van het plangebied, de Schaapweg (GF3) op ongeveer 170 meter ten oosten van het plangebied en de hoge druk aardgastransportleiding W509-06, op ongeveer 70 meter ten noordoosten van het plangebied. Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen zoals deze voor het transport van brandbare gassen en giftige vloeistoffen en hoge druk aardgastransportleidingen zijn opgenomen in de notitie.
Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. Bij de toetsing op brandveiligheid dient er tevens aandacht besteed te worden aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen. Voor vragen met, betrekking tot brandveiligheid kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl.”
Afweging 8.1)
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplanis een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid. Het rapport vormt bijlage3 bij de toelichting. Het rapport adviseert om het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Van die gelegenheid wordt – zoals uit de reactie blijkt - door dat bestuur geen gebruik gemaakt. In een eerdere fase echter is over de ontsluiting van en in het plangebied overleg gevoerd met VRH. Op 7 juli 2016 heeft VRH positief geadviseerd over de bereikbaarheid door de brandweer. Aan de tekst in paragraaf 4.1.7 wordt na 'de noordelijke flat' volgende tekst toegevoegd: 'Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.
Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.
Daarmee zijn bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voldoende gewaarborgd'.
10. HTM Personenvervoer N.V.
“In het kader van het vooroverleg over het bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) ex art 3.1.1 Bro, wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen.
10.1) Langs de westelijke grens van het plangebied loopt een tramspoor, voorheen keerlus van tram 16, nu calamiteitenspoor. In de Toelichting van het bestemmingsplan wordt er vanuit gegaan dat dit spoor op termijn verdwijnt en is het om die reden niet in de geluidsberekening meegenomen. Echter, de komst van nieuwe trams laat onverlet dat er in het lijnennet keermogelijkheden moeten blijven om bij calamiteiten te kunnen bijsturen, de keerlus bij de Cannenburglaan is daar één van. Op dit moment is in een alternatieve keergelegenheid bij de Cannenburglaan niet voorzien, noch zijn daar plannen voor.
Daarnaast wil HTM de mogelijkheid open houden om deze keerlus (weer) structureel als eindpunt in gebruik te nemen. De “Agenda Ruimte voor de Stad”, met bijbehorende verdichtingsplannen in Moerwijk kan aanleiding zijn tot het wijzigen van tramlijnen, routes en eindpunten. Goed voorbeeld is het voormalig trameindpunt bij station Mariahoeve, dat binnenkort weer in gebruik zal worden genomen.”
Afweging 10.1) De bestaande keerlus ligt buiten het plangebied en het bestemmingsplan 'Moerwijk' dat daar van toepassing blijft ongewijzigd.
“10.2) Een tweede aandachtspunt is de genoemde 80 centimeter die tussen de geplande langsparkeerplaatsen en de trambaan is voorzien (Toelichting, par. 3.2.4.6). Rekening houdend met het nieuwe, bredere trammaterieel, zal de afstand vanaf de buitenste spoorstaaf minimaal 1.20 m moeten bedragen, exclusief loop/schouwpad (en 2.00 m inclusief loop/schouwpad). Daarnaast is het vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk dat er tussen het tramspoor en de geplande langsparkeerstrook (met uitstapstrook) een hekwerk wordt geplaatst van ten minste 50 cm hoog. Op de verbeelding is niet goed te zien of aan bovenstaande maten wordt voldaan, dus een check hierop is noodzakelijk.”
Afweging 10.2) Voorzien is dat op termijn het trammaterieel op lijn 16 wordt vervangen. Als besloten is over het nieuwe voertuig zal de gemeente medewerking verlenen aan de dan noodzakelijke aanpassingen aan de infrastructuur.
“Verder geeft het plan geen aanleiding tot met maken van opmerkingen.”
15. N.V. Nederlandse Gasunie
“Bij e-mailbericht van 8 december hebben wij het bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.
15.1) Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied ca. 70 meter van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding ligt. Daarmee staat vast dat deze leiding een zeer geringe invloed heeft op de planontwikkeling. In de toelichting is hier voldoende aandacht aan besteed. Gasunie heeft verder geen opmerkingen ten aanzien van het plan.”
Afweging 15.1)
Van deze reactie wordt kennis genomen.
Op de nog komende procedure omtrent het ontwerp van dit bestemmingsplan en de vaststelling van dit bestemmingsplan zal de Crisis- en Herstelwet van toepassing zijn.