direct naar inhoud van 4.9 Water
Plan: Rotterdamsebaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA

4.9 Water

Voor de Rotterdamsebaan is een wateronderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek is inzicht verkregen in de waterkwaliteit en –kwantiteit in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Oranjewoud. In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan bod: wet- en regelgeving en beleid, de belangrijkste conclusies uit het onderzoeksrapport en de maatregelen en kansen vanuit bodem. Het wateronderzoek is als separate bijlage bij het MER en dit bestemmingsplan opgenomen.

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.9.1 Wetgeving en beleid

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten (Delfland 2012) opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Hoogheemraadschap onderzoekt momenteel (mei 2013) of de boezemkade die de Veen- en Binckhorstpolder begrenst verlegd kan worden. Afhankelijk van het tijdstip waarop de vergunning hiervoor wordt aangevraagd dient de vereiste compensatie van water als gevolg van het toevoegen van verhard oppervlakte door de realisatie van de Spoorboogweg in het betreffende peilgebied van de Veen- en Binckhorstpolder danwel in het boezemgebied te worden aangelegd.

De watercompensatie als gevolg van de aanleg van de Rotterdamsebaan, de Spoorboogweg en de op diverse plaatsen aanwezige verdiepte ligging is bepaald. Echter doordat in het Definitief Ontwerp mogelijk nog kleine aanpassingen gedaan kunnen worden en ook gezien de vorige alinea ten aanzien van het mogelijk wijzigen van de boezemkade van de Veen- en Binckhorstpolder is tussen Delfland en de gemeente Den Haag afgesproken de definitieve watercompensatie in samenspraak de regelen. In de Regels is echter wel reeds bij de diverse bestemmingen de functie water toegevoegd of aangegeven. De watercompensatie dient gereed te zijn voordat de Rotterdamsebaan gerealiseerd is


Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

Het Waterplan Den Haag 2011-2016 (in voorbereiding) is een gezamenlijk plan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad. Belangrijk nieuw element in dit Waterplan is dat het zich behalve op de waterkwaliteit ook op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.

De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterberginsgvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedsrapportages. Een ander belangrijk beleidsdocument is de Doorstroomstudie Den Haag uit 2012. Deze is bestuurlijk (nog) niet vastgesteld. Dit document is echter wel relevant, omdat hierin de beschrijving is opgenomen van knelpunten die optreden bij hevige regenval waar het water niet snel genoeg kan worden afgevoerd uit het Haagse centrumgebied naar gemaal Schouten bij Scheveningen. Den Haag en Delfland zoeken gezamenlijk naar mogelijkheden om de doorstroomcapaciteit te verbeteren en opstuwing bij hevige regenval te verminderen.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015.
Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

4.9.2 Referentiesituatie

Oppervlaktewatersysteem

De Rotterdamsebaan ligt voor een belangrijk deel in Boezemgebied en voor een kleiner deel in poldergebied. De Boezem wordt gevormd door een stelsel van in open verbinding staande vaarten waarop de polders het overtollige water lozen en waaruit de polders ook van water worden voorzien. Het gedeelte in de Binckhorst en het ondergrondse gedeelte van de weg maken deel uit van het boezemgebied. Het water uit de Boezem wordt geloosd op de Noordzee. De polders liggen lager dan het omliggende Boezemwater. Daarbij gaat het om het gedeelte van de Rotterdamsebaan dat (globaal) in de Vlietzone ligt. Het gewenste waterpeil wordt hier door middel van gemalen ingesteld. Binnen de polder zijn verschillende peilgebieden aanwezig en ook enkele gestuwde peilvakken. De maximale peilstijging per peilvak varieert en daarmee ook de bergingscapaciteit. Ook bepaalt dit de stroomrichting van het water.

De peilen van de boezem en polders zijn samengevat in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA_0024.png"

Het voorgenomen tracé kruist de Boezemwatergangen meerdere malen, onder meer bij de havens van de Binckhorst en bij de Trekvliet. Bij deze kruisingen wordt de Rotterdamsebaan als tunnel uitgevoerd en gaat deze onder de watergangen door. Ook nabij knooppunt Ypenburg kruist de Rotterdamsebaan nog een boezemtocht, de Molensloot. Deze tocht is de hoofdafvoer van het gebied rondom Ypenburg en ook van de Tedingerbroekpolder en Hoge Broekpolder. Het oppervlaktewatersysteem is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA_0025.png"

Bij de planbeschrijving worden ook de aspecten waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit beschouwd. Deze aspecten veranderen als gevolg van de realisatie van de Rotterdamsebaan, maar staan in de huidige situatie niet onder druk.

Grondwaterkwantiteit

De grondwaterkwantiteit hangt samen met de geologie en bodemopbouw. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de deklaag - de laag die niet volledig verzadigd is met water, maar waarin wel grondwater aanwezig is - en het eerste watervoerende pakket. De grondwaterstanden in de deklaag (freatisch grondwater) worden vooral bepaald door de oppervlaktewaterpeilen in de watergangen, het boezemwater en het polderwater. De grondwaterstanden fluctueren onder invloed van verdamping en neerslag.

In het eerste watervoerende pakket (wvp1) worden de stijghoogten van het grondwater vooral bepaald door de constante druk vanuit de zee en de diepe polders zuidoostelijk van Den Haag. De isohypsenkaart (zie onderstaande figuur) geeft een overzicht van de stijghoogten in het gebied. Ter hoogte van de tunnelmond in de Binckhorst is de stijghoogte in het watervoerende pakket ca. NAP -2,5, nabij knooppunt Ypenburg ca. NAP - 3,25 m. De grondwaterstroming is globaal zuidoostelijk gericht. In de directe omgeving van de Rotterdamsebaan zijn vier grondwateronttrekkingen aanwezig. Het vergunde debiet van de vier onttrekkingen verieert tussen 9.600 m3/jaar en 25.000 m3/jaar. De onttrekkingen vinden plaats in het eerste watervoerende pakket.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA_0026.png"

Een belangrijke ontwikkeling in deze regio is de grondwateronttrekking van DSM Gist in Delft. Deze langdurige onttrekking wordt de komende jaren afgebouwd, waarbij de onttrekking in eerste instantie op 1.300 m3/uur gehouden wordt en zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd tot 850 m3/uur (ca. 7,5 mln. m3/jaar). Uit berekeningen met het grondwatermodel blijkt in de deklaag er ter hoogte van de Rotterdamsebaan een stijging van de freatische grondwaterstand met 0,05 à 0,1 m te verwachten is bij een volledige beëindiging van de onttrekking. In het eerste watervoerende pakket is de verhoging van de stijghoogte ca. 0,15 m aan de kant van de Binckhorst tot ca. 0,75 m bij Ypenburg.

Waterkwaliteit

De Oost-Boezem is een KRW-waterlichaam. De waterkwaliteit hiervan voldoet niet aan de normen die in

de KRW zijn gesteld, zowel voor de chemische en fysisch-chemische kwaliteit als de biologische kwaliteit

(toestand 2009; bron: Factsheet KRW). Door het treffen van maatregelen zoals de regulering van

lozingen en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers werkt Delfland eraan om de waterkwaliteit in

de komende jaren te verbeteren.

Waterkeringen

Tussen de verschillende polders en tussen de polder en boezem zijn waterkeringen gelegen. Deze

hebben een functie in de waterveiligheid. Delfland onderzoekt of in 2013 of de boezemkade die de

Veen- en Binckhorstpolder begrenst kan worden verlegd. Dit kan inhouden dat de Spoorboogweg, die

momenteel in deze polder ligt, in de boezem komt te liggen.

Verder toetst Delfland in 2013 de hoogte van de waterkeringen in dit gebied. Hieruit volgt dat een

verhoging van de hoogte van de waterkering van NAP +0,1 m naar NAP +0,25 m wenselijk is. Deze

waarde kan in de toekomst een eis worden.

Het voorgenomen tracé kruist de Boezemwatergangen meerdere malen, onder meer bij de havens van

de Binckhorst en bij de Trekvliet. Bij deze kruisingen wordt de Rotterdamsebaan als tunnel uitgevoerd

en gaat deze onder de watergangen door.

Ook nabij knooppunt Ypenburg kruist de Rotterdamsebaan nog een boezemtocht, de Molensloot. Deze

tocht is de hoofdafvoer van het gebied rondom Ypenburg en ook van de Tedingerbroekpolder en Hoge

Broekpolder. Deze kruising zal waarschijnlijk als persleiding worden uitgevoerd.

4.9.3 Effecten door realisatie Rotterdamsebaan (plansituatie)

Oppervlaktewaterkwantiteit – werking watersysteem

De Rotterdamsebaan ligt in de Vlietzone grotendeels op maaiveld. Bij de aansluiting op knooppunt Ypenburg zijn ook enkele tunnelbakken voorzien. De weg kruist meerdere waterlopen en doorsnijdt daarmee peilvakken. De afwatering van deze peilvakken is zonder maatregelen niet mogelijk. De maatregelen die getroffen gaan worden zijn in overleg met het Hoogheemraadschap bepaald. Deze maatregelen zijn uitgebreid weergegeven en besproken in het achtergrondrapport Water. Zo worden enkele nieuwe waterlopen aangelegd en enkele stuwen geplaatst. In de Tedingerbroekpolder worden de grenzen van enkele peilvakken aangepast, waardoor een wijziging van een peilbesluit nodig is.

Voor de Molensloot, een belangrijke boezemtocht, zijn in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland meerdere mogelijkheden onderzocht. De keuze is uiteindelijk gemaakt voor het verlengen van de persleidingen met een visvriendelijke voorziening vanaf het gemaal bij Ypenburg, waarbij meer ruimte wordt geboden voor vismigratie.

In de Binckhorst en boven de tunnel is geen sprake van wijzigingen in de oppervlaktewaterkwantiteit in relatie tot het watersysteem.

Oppervlaktewaterkwantiteit – waterberging

Door de aanleg van de Rotterdamsebaan dient in de Vlietzone en ter plaatse van de Spoorboogweg waterberging gecompenseerd worden. Eerst wordt ingegaan op de effecten voor de Vlietzone en knooppunt Ypenburg. Hierbij is inzichtelijk gemaakt hoeveel bestaand oppervlaktewater gedempt wordt door de aanleg van de Rotterdamsebaan. Deze hoeveelheid moet (minstens) één op één gecompenseerd worden in hetzelfde peilvak. Voor de hoeveelheid extra verharding in de peilvakken moet - om versnelde afstroming van neerslag te voorkomen, 325 m3 berging per hectare verharding worden aangelegd. Voor gebieden met 50% verharding. Voor berekeningen met meer dan 50% verharding dient de compensatie naar rato te worden aangepast. Parallel aan de huidige Molensloot wordt een nieuwe watergang aangelegd als compensatie (boezemwater) voor de demping ten behoeve van de aanleg van de Rotterdamsebaan. De regionale waterkering (boezemkade) wordt daarvoor omgelegd, De leiding met boezemwater afkomstig van een gemaal in de polder Ypenburg wordt verlengd. Omdat de boezem een Kaderrichtlijnwater-lichaam is, wordt als compensatie voor de verslechtering het gemaal visvriendelijk aangepast en een natuurvriendelijke oever aangelegd langs het nieuwe boezemwater. Dit is ook conform de bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn Water Delfland die mede door Den Haag en Delfland is overeengekomen

Ook deze moet per peilvak worden gecompenseerd. In overleg met het Hoogheemraadschap Delfland kan er eventueel ook voor worden gekozen om de compensatie in een lager gelegen peilvak te realiseren. Compensatie in een hoger peilvak is niet mogelijk. In onderstaande tabel is de benodigde aan te leggen waterberging opgenomen. Hierbij is de maximale peilstijging aangehouden zoals aangegeven in de tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA_0027.png"

Geconcludeerd is dat compensatie van de waterberging mogelijk is. De locaties voor waterberging zijn ook reeds bekend. Voor de compensatie van het boezemwater betreft dit in een sloot naast de bestaande Molensloot. Voor de compensatie van het polderwater vindt dit plaats in knooppunt Ypenburg en door verbreding van diverse sloten in de Vlietzone. Er moet nog wel een definitief besluit worden genomen over de exacte ligging en uitvoering van de waterberging, dit wordt in overleg met het Hoogheemraadschap bepaald (de extra benodigde berging is anders dan in het MER en Achtergrondrapport Water is benoemd, hier is de rekensom verkeerd opgenomen). Hierover wordt ook nader overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland.

In de huidige situatie is de Binckhorst al geheel verhard. Er is hier dus geen sprake van wijziging van de benodigde waterberging ten opzichte van de huidige situatie. Bij de Spoorboogweg is momenteel een deel van het terrein braakliggend. Hier moet wel voor de extra verharding een waterberging worden uitgewerkt. Zie onderstaande tabel. Dit wordt via nieuw water. Omdat er verder geen oppervlaktewater in de omgeving is, moet er wel aandacht zijn voor de waterkwaliteit van deze sloten; doodlopende sloten moeten vermeden worden.

Polder   Polderpeil
(m NAP)  
Te dempen en compenseren water (m2)   Extra verharding (m2)   Benodigde berging voor verharding bij maximale peilstijging   Extra benodigde berging (m2)  
Veen- en Binckhorstpolder   -1.32 / -1.38   300   4.500   293/0.30   977  

Neerslag die op de toeritten (en verdiepte ligging) valt, wordt afgevoerd naar bergingskelders en vervolgens gecontroleerd afgevoerd. Er is hier geen sprake van een versnelde afvoer naar oppervlaktewater, er is hiervoor daarom geen extra waterberging nodig.

Oppervlaktewaterkwantiteit – waterveiligheid

De Rotterdamsebaan zal een verbinding vormen tussen het boezemgebied en de polders. Onder normale omstandigheden heeft dit geen gevolgen. Bij een doorbraak van boezemkades ontstaat hierdoor een 'waterleiding' vanaf de boezem naar de polders. Omdat het polderpeil beduidend lager ligt dan de boezem (respectievelijk NAP -1,77 m en NAP -0,43 m), kan er een waterstroming optreden.

Door aan de boezemkant het wegdek bij de tunnelingang op tenminste het peil van de boezemkades (NAP +0,1 m) te leggen, wordt een eventuele instroming hiermee effectief voorkomen. In het voorliggende ontwerp ligt de weghoogte bij het begin van de tunnel NAP +0,377 m, dus voldoende hoog. Bovendien worden aan de kant van de Vlietzone zogenaamde kanteldijken toegepast meer een hoogte van NAP +0,1 m. Er is daardoor sprake van een dubbele veiligheid. Een risico van instroom vanuit de boezem naar de polder wordt hiermee voorkomen.

De waterkeringen in de Binckhorst worden op grote diepte gekruist hier zijn dan ook geen gevolgen te verwachten als gevolg van veranderingen bij het grondwater, zie ook hoofdstuk 10. In de Vlietzone en bij Ypenburg worden diverse waterkeringen gekruist, bij de belangrijkste kruisingen komen kanteldijken. Deze kanteldijken moeten een hoogte hebben van minimaal 0,10 meter NAP, maar in de toekomst kan dit 0,25 meter NAP worden. De kruinbreedtes worden minimaal 3 meter breed.



Oppervlaktewaterkwaliteit – wegwater

Neerslag die op de weg valt, voert verontreinigingen mee, vooral PAK, minerale olie en zware metalen. Uit onderzoek naar de kwaliteit van dit zogenaamde wegwater (Rijkswaterstaat, 2003) is gebleken dat bij toepassing van Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) het wegwater beduidend minder verontreinigingen bevat dan bij Dicht Asfalt Beton (DAB). Bij ZOAB blijft veel verontreiniging in de poriën van het asfalt achter. Verder blijkt dat deze verontreinigingen gemakkelijk aan de bodem binden. Door het wegwater over de berm naar oppervlaktewater te laten stromen of door speciale zaksloten aan te brengen, wordt voorkomen dat deze verontreiniging het oppervlaktewater of het grondwater bereikt. Wel moet de bodemkwaliteit van de bermen worden gemonitord om te voorkomen dat hier teveel verontreinigingen zich ophopen.

Het wegwater in de Binckhorst wordt verwerkt zoals in de huidige situatie het geval is. Het wegwater wordt in deze deelgebieden via het riool afgevoerd, dan wel via een berminfiltratie. Bij beide mogelijkheden is er geen negatief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit, omdat het oppervlaktewater geen invloed ondervindt van het afspoelende vuil van de weg. In het geval het water via het riool wordt afgevoerd wordt het vuil ook daarin opgevangen en verwerkt als rioolwater.

Neerslag die op de toeritten valt of door auto's mee de tunnel in wordt gereden, wordt opgevangen in een viertal kelders, twee onder de dienstgebouwen (beide 320 m3) en twee op de laagste punten van de tunnel (ieder minimaal 30 m3). Het opgevangen water wordt gecontroleerd afgevoerd. Hiervoor is nog een nadere uitwerking benodigd. Bij de verdiepte ligging bij knooppunt Ypenburg wordt het wegwater eveneens opgevangen en geloosd op het riool.

Oppervlaktewaterkwaliteit - bluswater

Vanuit het oogpunt van veiligheid zal een bluswaterleiding in de tunnel worden aangelegd. Deze wordt aangesloten op een kelder met bluswater (120 m3). Ook bij Ypenburg worden voorzieningen getroffen om te kunnen blussen. Er is dus voldoende water aanwezig om te blussen. Na de inzet van bluswater moet dit gezuiverd en geloosd worden. Aan de zijde van de Binckhorst is riolering aanwezig. Mocht tevens een lozingspunt aan de zijde van de Vlietzone benodigd zijn, dan moet hiervoor een aansluiting op het riool worden aangelegd naar Drievliet of Park Leeuwenbergh. Ook een andere gecontroleerde afvoer behoort tot de mogelijkheden. Geconcludeerd wordt dat een gecontroleerde lozing mogelijk is.

Grondwaterkwantiteit

Bij het knooppunt Ypenburg ligt de Rotterdamsebaan deels verdiept en deels op maaiveld. De gevolgen van de verdiepte ligging zijn berekend met het grondwatermodel (zie achtergrondrapport Water). Aan de noordwestkant van de tunnelbakken treedt een verhoging van de grondwaterstand op met maximaal 25 cm. Aan de zuidoostkant is er een overeenkomstige verlaging van de grondwaterstand. Met name de verlaging van de grondwaterstand zorgt voor risico's voor bodemzetting, afhankelijk van de bodemopbouw ter plaatse. Binnen het gebied waar de grondwaterstand wordt verlaagd zijn geen woningen aanwezig. Omdat bij het knooppunt een dikke laag ophoogzand aanwezig is, is de bodem naar verwachting niet meer sterk zettingsgevoelig.

In een klein deel van de Vlietzone ligt de Rotterdamsebaan op maaiveld. Door de verharding komt neerslag niet direct in het grondwater, maar wordt het opgevangen in bermsloten. Hier kan het water alsnog in de bodem infiltreren.

Uit de berekeningen blijkt dat er bij de toerit in de Binckhorst sprake is van een verandering van de grondwaterstand. De maximale verhoging ligt in de orde van 0,10 m. De maximale verlaging is eveneens ca. 0,10 m. In beginsel is er bij een verlaging van de grondwaterstand met meer dan 5 cm een risico voor bodemzetting en schade aan bebouwing. De bebouwing waar een verlaging van de grondwaterstand optreedt, wordt echter geamoveerd voor de aanleg van de tunnel. Zettingen zijn dus hier niet relevant. Er is verder enige bebouwing waar een verhoging van de grondwaterstand met maximaal 5 cm optreedt. Gezien de grondwatersituatie in de Binckhorst heeft dit geen gevolgen voor wateroverlast. Bij een sterke afname van de onttrekking van DSM (autonome ontwikkeling) stijgt de freatische grondwaterstand in dit gebied met ca. 0,05 m. De verlaging door de tunnel wordt hierdoor gecompenseerd; zettingsrisico's vervallen daardoor geheel. In het gebied waar al een verhoging van de grondwaterstand optreedt, wordt deze nog iets groter, maximaal 0,1 m. In de huidige situatie liggen de hoogste grondwaterstanden (GHG) dieper dan 0,7 m -mv. Ook bij een stijging van de grondwaterstanden met maximaal 0,1 m is geen wateroverlast bij bebouwing te verwachten.

Bij de toerit aan de zijde van de golfbaan is een maximale verlaging van ca. 0,2 m berekend en een maximale verhoging van ca. 0,1 m (Figuur 9.4). Opgemerkt wordt dat het oppervlaktewater niet in detail in het grondwatermodel is opgenomen. Hierdoor is er een overschatting van de effecten, die in werkelijkheid verder uitgedempt zullen worden door het oppervlaktewater. Binnen het invloedsgebied van de veranderingen van de grondwaterstand is geen bebouwing aanwezig. Er is dus geen significant effect. Ook de verhoging van de freatische grondwaterstand door een afname van de onttrekking van DSM heeft geen negatieve effecten tot gevolg.

Uit de grondwatermodellering blijkt dat het diepe gedeelte van de tunnel (de boortunnel) niet tot een verandering van de stijghoogte of van de freatische grondwaterstand met meer dan 5 cm leidt. Dit komt overeen met de verwachtingen, aangezien de boortunnel slechts een gering obstakel vormt in het dikke watervoerende pakket.

In de huidige situatie zijn de gebieden waar de weg in de Binckhorstkomt reeds grotendeels verhard. Dit houdt in dat de verharding van de Rotterdamsebaan niet tot een kleinere infiltratie van neerslag in de bodem zal zorgen. Bij de Spoorboogweg is een gedeelte momenteel braakliggend. Hier zal de verharding wel tot een vermindering van de infiltratie leiden. De grondwaterstand wordt daardoor iets minder aangevuld dan in de huidige situatie. Door de aanwezigheid van oppervlaktewater in de omgeving en de beperkte afname van de infiltratie zijn de verlagingen van de grondwaterstand niet significant.

Grondwaterkwaliteit wordt beoordeeld bij het hoofdstuk bodem.

4.9.4 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

4.9.5 Verplichte maatregelen (compensatie van verhard oppervlakte)

Omdat sprake is van het toevoegen van verhard oppervlakte en het verlengen van een persleiding is compensatie van boezemwater en polderwater noodzakelijk. Het boezemwater wordt gecompenseerd direct langs de Molensloot. Het polderwater wordt gecompenseerd in knooppunt Ypenburg en in de Vlietzone door de bestaande sloten tussen de Molensloot en Drievliet te verbreden, zodanig dat de totale hoeveelheid m2 polderwater hier gecompenseerd kan worden. In de Regels is dit mogelijk gemaakt. Zoals reeds aangegeven wordt dit in samenwerking met het Hoogheemraadschap Delfland nader uitgewerkt. Verplichting dat pas met de werkzaamheden kan worden aangevangen indien dit geen negatieve (geo) hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. Hiertoe dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij Delfland