Plan: | Rotterdamsebaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA |
Voor de Rotterdamsebaan is uitgebreid ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek geeft inzicht in de effecten op de ecologie als gevolg van de aanleg en ingebruikname van de Rotterdamsebaan. Dit inzicht is noodzakelijk om aan te tonen dat wordt voldaan aan de wettelijke normen voor de Natuurbeschermingswet (Nbw) en de flora- en faunawet (FFw). Het onderzoek is opgesteld en uitgevoerd door de adviesbureaus Oranjewoud en Bureau Bakker. In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan bod: wet- en regelgeving en beleid, de belangrijkste conclusies uit het onderzoeksrapport en de maatregelen en kansen vanuit ecologie. Het achtergrondrapport Ecologie en het MER zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet biedt de juridische basis voor de aanwijzing van en de vergunningverlening met betrekking tot te beschermen natuurgebieden. Hierbij worden drie typen gebieden onderscheiden:
Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (Natura 2000-gebied) in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn;
In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de bepalingen van de Vogelrichtlijnen de Habitatrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming geïmplementeerd. Voor vogelsoorten van bijlage I, voor vogels die geregeld in ons land voorkomen en voor soorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn zijn beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) aangewezen (EL&I). Voor deze soorten moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Eén van deze maatregelen is het aanwijzen van beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden). De Natuurbeschermingswet is van toepassing op deze gebieden.
Conform artikel 19 j van de Natuurbeschermingswet geldt dat ook voor plannen die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000 gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, rekening moet worden gehouden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied en met het voor dat gebied vastgestelde beheerplan.
Het bestuursorgaan dient alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied op te stellen waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Dat betekent dat de structuurvisie getoetst moet worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer is de Passende Beoordeling onderdeel van het MER (en dus dit bestemmingsplan).
In het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden opgenomen. Wel zijn drie Natura 2000-gebieden aan de kust gelegen.
Ecologische Hoofdstructuur
Een belangrijk instrument voor de realisatie van de biodiversiteitdoelstellingen is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheersgebieden en verbindingszones. Hierbinnen kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. De landelijke doelstellingen voor de EHS zijn verder uitgewerkt in de Nota Ruimte (2004) en de Agenda Vitaal Platteland (2004).
Elke provincie heeft van het Rijk een taakstelling meegekregen om voor 2018 nieuwe natuur te realiseren en de huidige natuur te behouden. Om de doelstellingen te kunnen bereiken worden natuurgebieden veiliggesteld door middel van wetgeving, verwerving, inrichting en beheer en worden sommige landbouwgronden natuurvriendelijk beheerd. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden (zoals duinen, heiden, bossen, landgoederen), nieuwe natuur op landbouwgrond en agrarische gebieden die zodanig beheerd worden dat natuur- en landschapswaarden worden behouden en versterkt.
Aan weerszijden van het plangebied zijn enkele gebieden aanwezig die onder de EHS vallen, deze vallen samen met de landgoederen aan de Vliet, zie onderstaande figuur.
De tunnel van de Rotterdamsebaan kruist verder de Broeksloot, die de grens vormt tussen de Binckhorst en Voorburg-west. Deze Broeksloot vormt, als onderdeel van de Laakzone, een belangrijke ecologische verbindingszone.
Flora en Faunawet
De Flora- en faunawet, die in april 2002 in werking is getreden, beschermt een groot aantal planten- en diersoorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten). In artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet is opgenomen welke handelingen niet toegestaan zijn. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen in sommige situaties strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. In sommige gevallen is het mogelijk het plan zo uit te voeren dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is (zie verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet). Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, moet een ontheffing aangevraagd worden, die alleen onder bepaalde voorwaarden kan worden verstrekt.
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
In een aantal gevallen is het mogelijk vrijstelling of ontheffing te verkrijgen voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 12. Dit is afhankelijk van het niveau van de bescherming van de aanwezige beschermde soorten en van het type handeling. In een Algemene Maatregel van Bestuur zijn voor 3 tabellen met soorten en alle vogels verschillende beschermingsregimes vastgesteld. Per ingreep, tabel en verbodsbepaling is vastgesteld of een vrijstelling geldt, of voor de vrijstelling volgens een vastgestelde en goedgekeurde gedragscode gewerkt moet worden of dat ontheffing aangevraagd moet worden (zie figuur 7.1).
Voor soorten van tabel 2 geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode.
Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Een initiatiefnemer mag gebruik maken van door anderen opgestelde en goedgekeurde gedragscodes. Zolang de aanvrager niet beschikt over een gedragscode zal ook voor tabel 2 soorten via een lichte toets een ontheffing aangevraagd moeten worden. In een lichte toets dient aangetoond te worden dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.
Voor soorten van tabel 3 is bij een ruimtelijke ontwikkeling via een uitgebreide toets een ontheffing nodig. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria:
Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn). Tot tabel 3 behoren alle soorten van de Europese Habitatrichtlijn aangevuld met soorten die in Nederland kwetsbaar en zeldzaam zijn. Vogels zijn niet opgenomen in tabel 1 t/m 3 van de Flora- en faunawet; alle vogels zijn in Nederland gelijk beschermd.
Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord zijn verboden. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keer elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van EL&I, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn:
De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten1 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
Rode lijst soorten
Soorten zijn opgenomen in Rode lijsten als ze worden bedreigd in hun voortbestaan. Deze lijsten omvatten verdwenen, ernstig bedreigde, bedreigde, kwetsbare en gevoelige planten en dieren in Nederland, verdeeld over achttien soortgroepen. Maatgevend voor plaatsing op deze lijst is mede de mate van afname van een soort in de afgelopen jaren. De Rode lijst biedt echter geen bescherming zoals de Flora- en faunawet dat doet. Voor het Ministerie van LNV zijn de Rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie streeft ernaar dat een volgende Rode lijst, die per soortgroep elke tien jaar verschijnt, kleiner zal zijn dan de huidige lijst. Hiertoe stimuleert het Ministerie dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen. Van de verschillende overheden en terreinbeherende organisaties mag worden verwacht dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode lijsten (Ministerie van LNV, 2004). In de Rode lijst
worden diverse categorieën onderscheiden:
Groen kleurt de stad
De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:
Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:
Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.
Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones
In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. De stedelijke ecologische structuur is in onderstaande figuur weergegeven.
Flora en Fauna
In het achtergrondrapport Ecologie is reeds beschreven dat een aantal zwaarder beschermde flora en faunasoorten mogelijk negatieve effecten ondervinden door de realisatie van de Rotterdamsebaan. Door middel van een nieuw veldbezoek is de kennis over de voorkomende flora en faunasoorten geactualiseerd. De volgende zwaarder beschermde soorten komen voor:
Ecologische Hoofdstructuur
Nabij de locatie waar de Rotterdamsebaan gepland is, liggen enkele EHS-gebieden, namelijk Dorrepaal, Zeerust en Vredenoord-Hoornbrug. Deze drie gebieden, gelegen in de Vlietzone, zijn allen kleine landgoederen en stadsparken:
Op enige afstand zijn nog twee EHS-gebieden gelegen: Huis te Werve (ca. 2 km) en Middelburg (ca. 1 km).
Natura 2000-gebieden
Ruim buiten het plangebied, maar wel binnen de invloedszone van de Rotterdamsebaan liggen de volgende Natura 2000 gebieden:
Biodiversiteit
Biodiversiteit In het studiegebied van de Rotterdamsebaan is de diversiteit aan biotopen beperkt. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat het grootste gedeelte van het tracé stedelijk gebied betreft. Daarnaast bestaat het gebied waar de meeste (natuurlijke) biotopen te vinden zijn (in het zuidelijke gedeelte van het tracé, tracé-deel Vlietzone) uit een relatief monotoon landschap; landbouwkavels, watergangen en een golfterrein. Door de beperkte diversiteit aan biotopen, de geïsoleerde ligging van het plangebied ten opzichte van natuurgebieden in de omgeving en het (vrij) intensieve beheer is de diversiteit aan soorten beperkt.
Groen in de wijk / Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtebeslag als gevolg van de aanleg van de Rotterdamse baan heeft de volgende gevolgen die van belang zijn voor de groene structuur van den Haag:
Flora en fauna
De aanleg van de Rotterdamsebaan heeft de volgende effecten op beschermde soorten:
Voor geen van de genoemde soorten leidt de ingreep tot een aantasting van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, de biotopen van de aangetaste soorten blijven bestaan binnen de Vlietzone of de Binckhorst. Door het plan worden vooral diverse 'individuele' flora en fauna geraakt. Binnen het plangebied zijn echter voldoende mogelijkheden voor deze flora en fauna om zich te (laten) verplaatsen.
Voor de vleermuizen geldt hierbij dat mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Dit effect is in strijd met het landelijke en gemeentelijke natuur- en groenbeleid (behoud beschermde soorten en verbeteren natuurwaarden), maar hiervoor zijn maatregelen voorgesteld zodat deze strijdigheid wordt opgeheven. De vraag of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Echter, op basis van de conclusies van de toets aan de Flora- en faunawet kan op voorhand in redelijkheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Voor een aantal soorten moet ontheffing worden aangevraagd.
Bij een aanvraag voor een ontheffing voor vleermuissoorten en bittervoorn (tabel 3 soorten) en vogels met jaarrond beschermde nesten geldt de uitgebreide toets. Deze toets houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen, er geen alternatief is voor de activiteit of de locatie en dat de activiteit past binnen één van de in de wet genoemde belangen. Voor de Rotterdamsebaan is geen alternatief beschikbaar. Dit is onderzocht in het MER 2007 waar ook de effecten op natuur meegewogen zijn. Daarnaast is in het Trechteringsdocument een Voorkeursvariant bepaald, waar wederom ecologie een rol in heeft gespeeld. In dit MER zijn tevens diverse maatregelen opgenomen die ertoe leiden dat de effecten op natuur zo veel mogelijk voorkomen worden. Verder is er sprake van een van het in de wet genoemd belang voor de Rotterdamsebaan, namelijk 'dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten' (voor de Habitatrichtlijnsoorten) en 'volksgezondheid of openbare veiligheid' (wettelijk belang vanuit de Vogelrichtlijn). Deze 'dwingende redenen van openbaar belang' zijn aangetoond op meerdere momenten. Ten eerste is de Rotterdamsebaan opgenomen in de MIRT-verkenning Haaglanden als autonoom project. Daarnaast is door het Rijk een beschikking afgegeven waarin de subsidie voor dit project is toegekend. Om deze subsidie te kunnen ontvangen diende onder andere met een MKBA de meerwaarde van het project aangetoond te worden. Ten slotte hebben de drie gemeenteraden op meerdere momenten, in 2007 en in 2012, besluiten genomen om respectievelijk een Voorkeursalternatief en een Voorkeursvariant te kiezen. Hierdoor is het aannemelijk dat voor deze soorten ontheffing verleend zal worden
Ecologische hoofdstructuur
Doordat de Rotterdamsebaan de EHS-gebieden niet doorsnijdt is geen sprake van directe effecten.
In het kader van dit bestemmingsplan behoeft niet gekeken te worden naar externe werking.
Natura 2000-gebieden
Op grond van de effectbeschrijving en -beoordeling in hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten als gevolg van de Rotterdamsebaan op beschermde habitattypen uit te sluiten zijn voor de Natura 2000-gebieden Westduinpark & Wapenveld en Solleveld & Kapittelduinen.
De Rotterdamsebaan heeft invloed op de intensiteiten op het wegennet in Den Haag. Als gevolg van de realisatie van de Rotterdamsebaan treden er in een beperkt gebied in het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide kleine toenamen op. De toenamen betreffen 0,1 á 0,2 mol (de maximale bijdrage is 0,4 mol op één locatie direct langs de daar gelegen weg, dit is echter een zeer beperkt gebied). Dergelijke bijdragen zijn verwaarloosbaar gezien de verhouding tot de achtergrondwaarden, de in de bodem aanwezige stikstofvoorraden van doorgaans meer dan enkele duizenden mol/ha, de feitelijke stikstofbehoefte van de betreffende habitattypen en de kalkrijke ondergrond die zorgt voor een natuurlijke buffering (door de kalkrijke bodem wordt lokale verzuring voorkomen en treedt er geen vergrassing op door stikstof). Er is geen sprake van een significant negatief effect.
Als gekeken wordt naar de cumulatieve effecten met de ontwikkeling van Scheveningen Haven, dan zijn op de habitattypen binnen het beperkte gebied in Meijendel & Berkheide de stikstofbijdragen groter en worden de effecten als significant beschouwd. Voor deze habitattypen, waar een verbeterdoelstelling geldt voor kwaliteit en een uitbreidingsdoelstelling voor oppervlakte geldt, worden mitigerende maatregelen getroffen. De bijdragen, inclusief Scheveningen Haven betreffen maximaal 4 mol/ha/jaar. Gemiddeld is de bijdrage echter circa 2 á 3 mol/ha/jaar.
De te treffen mitigerende maatregelen betreffen het plaggen en vervolgens het begrazen van de betreffende habitattypen door een schapenkudde met herder. Eén schaap zorgt voor een afvoer van circa 4 kilogram stikstof per jaar. Om de jaarlijkse cumulatieve planbijdrage te laten verwijderen door begrazing is de jaarrond inzet van maximaal '0,01 schaap' voldoende en daarmee is de tijdelijke inzet van een schaapskudde ook voldoende. Gedurende 5 jaar grazen de schapen periodiek op dit specifieke deel van Meijendel. Na deze periode wordt volstaan met de reguliere beheerwerkzaamheden voor dit gebied. Deze te treffen maatregel, inclusief financiering, maakt deel uit van het project Rotterdamsebaan. Door deze borging treden er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op. De natuurlijke kenmerken van het habitattype worden niet aangetast door de planbijdrage en wordt het bereiken van een goede staat van instandhouding niet belemmerd.
Biodiversiteit
De biodiversiteit op landschapstypeniveau blijft behouden, ook verdwijnen binnen de Vlietzone geen belangrijke natuurgebieden (de landgoederen) en verdwijnen er geen soorten uit het gebied. Van alle aanwezige soorten blijft leefgebied behouden. Door het voornemen neemt alleen op lokaal niveau de draagkracht van het gebied voor soorten af (aantal individuen van een soort zal afnemen), omdat de oppervlakte natuur kleiner wordt, er een extra barrière ontstaat en sprake is van extra verstoring.
Uit de effectbeschrijving voor beschermde soorten is voor enkele beschermde soorten een mitigatieopgave af te leiden. Effecten op licht beschermde soorten leiden niet tot een mitigatieopgave, maar vanuit de zorgplicht (ook vastgelegd in de Flora- en faunawet) zullen ook voor deze soorten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat schade aan planten- of diersoorten optreedt.
Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide
Bijenorchis
Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis
Huismus
Bittervoorn en Kleine modderkruiper