Plan: | Florence Nightingale Park |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0222BFlorenceNP-50VA |
Wet- en regelgeving en beleid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:
In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.
Voor het beoordelen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.
Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemd geval plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).
Geothermiecentrale
Vanwege de bouw van de geothermiecentrale is door adviesbureau DHV een kwantitatieve risicoanalyse (zogenaamde QRA) uitgevoerd voor de ontgassingsinstallatie. De effectmodellering en risicoberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de meest recente versie van het software pakket Safeti-NL (versie 6.54). Voor het bepalen van de ongevalscenario's en de faalfrequenties is gebruik gemaakt van de Handleiding Risicoberekeningen Bevi.
Uit het rapport van september 2011 blijkt dat ten aanzien van het plaatsgebonden risico wordt voldaan aan de grenswaarden en richtwaarden. Er liggen geen (geprojecteerde) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour.
De maximale 1% letaliteitsafstand treedt op nabij de centrale en wordt veroorzaakt door het bovengrondse gedeelte van de gasleiding naar de semi-permanente boiler. De 1% letaliteitsafstand voor dit scenario ligt op ca. 45 meter van de leiding. Het invloedsgebied ligt op circa 23 meter van de installatie rond het ontgassingsvat en de ondergrondse leiding naar de warmtecentrale. Binnen de invloedssfeer bevinden zich zeer weinig bevolking. Uit de QRA blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico (kans op 10 of meer slachtoffers is kleiner dan 10-9 per jaar).
Voor de ontgassingsinstallatie is op 22 juni 2011 een HAZOP uitgevoerd. Een HAZOP is een gestructureerde brainstormsessie die door een team van experts wordt uitgevoerd. Met behulp van een matrix met 'parameters' en 'gidswoorden' worden mogelijke afwijkingen van het beoogde en ontworpen systeem geïdentificeerd. Parameters zijn variabelen in het systeem zoals: druk, temperatuur, concentratie, snelheid, debiet, aantal. Gidswoorden zijn faalgevoelige termen als: geen, te veel, te laag, te laat, deels. Over de relevante punten in het systeem wordt vervolgens een aantal vragen gesteld, gericht op oorzaak, frequentie en gevolgen van het falen.
De resultaten van de HAZOP en de daaruit voortvloeiende actiepunten zijn door adviesbureau DHV vastgelegd in een afzonderlijk rapport. Tijdens de studie zijn in totaal 22 acties geformuleerd. Voor elk actiepunt is een separaat actieblad gemaakt waarop het volledige scenario is beschreven, inclusief de uit te voeren actie. De actielijsten hebben geleid tot diverse technische aanpassingen van de ontgassingsinstallatie.
Tot slot is voor de geothermiecentrale een explosieveiligheidsdocument opgesteld (rapport DHV, september 2011). Dit document is gericht op de veiligheid van werknemers en is in het kader van externe veiligheid en een goede ruimtelijke ordening van ondergeschikt belang.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt, met uitzondering van de gasleiding van de geothermiecentrale (zie hierna), buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding.
Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.
De ondergrondse gasleiding ten behoeve van de geothermiecentrale heeft een diameter van 100 mm en een werkdruk van 5 bar. Op grond van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is het Bevb niet op deze leiding van toepassing (druk is minder dan 16 bar). Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn overigens wel bepaald (zie onder Geothermiecentrale).
Invloedsgebieden
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.
Stofcategorie |
Invloedsgebied [m] | |
LF1 | Brandbare vloeistoffen (diesel) | 45 |
LF2 | Brandbare vloeistof (benzine) | 45 |
GF3 | Brandbare gassen (propaan, LPG) | 355 |
GT3 | Toxisch gas (ammoniak) | 560 |
LT1 | Toxische vloeistof (acrynitril) | 730 |
LT2 | Toxische vloeistof (propylamine) | 880 |
LT3 | Toxische vloeistof (acroleïne) | > 4.000 |
LT4 | Toxische vloeistof (methylisocyanaat) | > 4.000 |
Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)
Tabel Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
Basisnet
In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimten voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. De gebruiksruimte is de maximale vervoersintensiteit waarmee, bij het maken van berekeningen, rekening gehouden moet worden.
De volgens de circulaire voor Den Haag aan te houden veiligheidsafstanden en de voor stofcategorie GF3 geldende gebruiksruimten staan in onderstaande tabel.
wegvak |
Veiligheids- zone [m] |
Gebruiksruimte GF3 | |
A4 | Pr. Clausplein - gemeentegrens | 13 | 4.000 |
A4 | Pr. Clausplein - Knp. Ypenburg | 23 | 3.743 |
A4 | Knp. Ypenburg - afrit 12 | 0 | 1.000 |
A12 | Prins Clausplein - afrit 4 | 0 | 1.500 |
A12 | afrit 4 - afrit 3 (Bezuidenhout) | 0 | 0 |
A12 | Prins Clausplein - Zoetermeer | 0 | 1.500 |
A13 | Knp. Ypenburg - afrit 9 (Delft) | 17 | 3.639 |
Bron: Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (bijlage 2)
Tabell Veiligheidszones rijkswegen en referentiewaarden berekenen groepsrisico
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het Basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het Basisnet gelden namelijk bovenvermelde veiligheidsafstanden.
De geprojecteerde bestemmingen liggen ver buiten de veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.
Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:
De vervoersfrequenties voor deze wegvakken staan in onderstaande tabel.
Traject |
GF3 | LT1 | LT2 | LT3 | LT4 |
N44 / Benoordenhoutseweg | 575 | 0 | 0 | 0 | 0 |
A12 / Utrechtsebaan | 830 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Z8 | 2376 | 208 | 682 | 32 | 0 |
Z9 | 281 | 0 | 88 | 0 | 0 |
Z10 | 165 | 0 | 171 | 0 | 0 |
Z29 | 2431 | 299 | 521 | 34 | 0 |
Bron: Tellingen AVIV 2007 (databestand Rijkswaterstaat november 2011) en 2009 (A12)
Tabel Vervoersfrequenties gevaarlijke stoffen rijkswegen Den Haag
Op basis van de vervoersfrequenties wordt het maximale invloedsgebied bepaald. Voor de tracé's Z8 en Z9 van de A4 is het invloedsgebied 4 km (LT3) respectievelijk 880 m (LT2). Voor de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg is deze 355 m (GF3).
Het plangebied ligt buiten de maatgevende invloedsgebieden.
Het plangebied ligt ook buiten het invloedsgebied (355 m) van de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen (Lozerlaan – Machiel Vrijenhoeklaan – Sportlaan).
Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Vuurwerk
Voor de vuurwerkopslag zijn in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, dat daarop van toepassing is, eisen gesteld aan de minimale afstand tussen deze opslag en omliggende (beperkt) kwetsbare objecten. Deze afstand mag niet kleiner zijn dan 8 meter. Deze afstand is in de beoogde situatie ruimschoots gewaarborgd met de bestemming Groen die om de opslag is geprojecteerd. Daarmee wordt met het plan wat betreft de vuurwerkopslag voldoende waarborg voor de externe veiligheid geboden.
Activiteitenbesluit
Op grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, voldoen aan algemene regels die voorschriften met betrekking tot de bescherming van het milieu bevatten of beschikken over een milieuvergunning. Daarnaast kunnen algemene regels of een vergunningplicht gelden voor lozingen op het oppervlaktewater ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of voor lozingen in de bodem ingevolge de Wet bodembescherming. Het op 1 januari 2008 in werking getreden 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (het Activiteitenbesluit) bevat algemene regels voor inrichtingen. Deze algemene regels zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer en op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Helikopterlandplaats
Op 7 april 2011 is door het HagaZiekenhuis een aanvraag voor een luchthavenregeling bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ingediend.
Voor het helikopterplatform is de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour met behulp van het rekenmodel GEVERS bepaald. Indien deze contour buiten de inrichtingsgrens ligt, geldt niet de luchthavenregeling maar het luchthavenbesluit. In dat laatste geval geldt tevens een mer-beoordelingsplicht.
Uit bijlage 4 van voornoemde aanvraag blijkt dat de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontouren binnen het luchthavengebied liggen. Volgens de aanvraag bestaat het luchthavengebied uit het helikopterplatform, de naastgelegen hangaars en de bedrijfsmatige activiteiten die verbonden zijn met gebouwen verbonden met het “spoedplein”. Het in deze bijlage gemarkeerde luchthavengebied valt binnen de grenzen van de inrichting evenals de kadastrale grenzen van het ziekenhuiscomplex. Gelet hierop kan met een luchthavenregeling worden volstaan.
Vluchten mogen uitgevoerd worden tijdens de dag-, avond- en nachtperiode. In de bebouwde kom mogen vluchten buiten de dagperiode uitsluitend met meermotorige helikopters plaatsvinden. De in de aanvraag vermelde traumahelikopters van de ANWB-MAA (EC-135 T2, T2+ en P2+) zijn allen voorzien van dubbele motoren en behoren tot performance class 1 (hoogste veiligheidsgraad).