direct naar inhoud van Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
Plan: Nieuwe Park Bedrijven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0800BPNParkBedrijf-DF02

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
21.1.1 Bouwregels

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1', 'Detailhandel', 'Kantoor', 'Maatschappelijk' en 'Wonen' de vestiging van functies of objecten voor 'kwetsbare groepen' niet toegestaan, behoudens waar het betreft bestaande vestigingen van functies of objecten voor 'zeer kwetsbare groepen'.

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1', 'Detailhandel', 'Kantoor', 'Maatschappelijk' en 'Wonen' de vestiging van functies of objecten voor 'kwetsbare groepen' niet toegestaan, behoudens waar het betreft bestaande vestigingen van functies of objecten voor 'zeer kwetsbare groepen'.

21.1.2 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.1.1 voor de vestiging van 'zeer kwetsbare groepen' binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen', indien:

  • a. voorzien wordt in voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor de brandweer;
  • b. voorzien wordt in verschillende aanrijdroutes (keuze route is afhankelijk van windrichting);
  • c. voorzien wordt in voldoende mogelijkheden voor ontvluchting van objecten;
  • d. voorzien wordt in een goede ontvluchting door optimale inrichting/ontsluiting van de openbare ruimte;
  • e. in het bouwplan voorzien wordt in een centrale afgrendeling van het circulatiesysteem of andere maatregelen aan nieuwe gebouwen of specifieke bestaande gebouwen die veel mensen huisvesten om de schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;

met dien verstande dat:

  • f. voldoende aandacht is voor risicocommunicatie en het voorbereiden/oefenen van bewoners/werknemers op het handelen bij een calamiteit.
  • g. een omgevingsvergunning niet eerder wordt verleend dan nadat een advies van de brandweer is verkregen.
21.2 geluidzone - industrie

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij:

  • a. het aantal woningen niet toeneemt, en;
  • b. een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.
21.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
21.3.1 Bouwregels

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking op het bepaalde in hoofdstuk 2, voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  • a. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen zijn geen nieuwe bouwwerken en/of beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP) toegestaan;
  • b. binnen de straal van 100 m en 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken en/of beplanting niet meer bedragen dan:
    • 1. Als de molen is gelegen in het gebied buiten de bebouwingscontouren als bedoeld in de Verordening ruimte van de provincie Zuid - Holland mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).
    • 2. Als de molen is gelegen in het gebied binnen de bebouwingscontour, als bedoeld in de Verordening Ruimte mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
    • 3. Als de onder a en b bedoelde vrijwaringszone zowel binnen als buiten de bebouwingscontour is gelegen, dan geldt het volgende:
      • Molen binnen de bebouwingscontour:

Binnen en tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 30-regel. De toegepaste bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten de bebouwingscontour horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten de bebouwingscontour een grotere hoogte kan worden toegestaan (1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek).

      • Molen buiten de bebouwingscontour:

Tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn (vanaf dit punt moet een schuine lijn worden getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0800BPNParkBedrijf-DF02_0001.jpg"

  • c. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b teneinde een hogere bouwhoogte toe te staan mits:
    • 1. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
21.3.2 Verbod bouwregels
  • a. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen het gebied tussen de 100 m en 400 m van de molen bomen in te planten, die in volwassen toestand een grotere hoogte kunnen bereiken dan de maximale bouwhoogte voor bouwwerken binnen deze zone is bepaald in lid 21.3.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag;
  • b. de onder a vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
  • c. het planten van bomen als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de molenbiotoop (windvang).
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de molen.
21.3.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 21.3.1 en 21.3.2 geldt niet voor de bestemmingen 'Bedrijventerrein - 1' en 'Bedrijventerrein - 2'.

21.4 gezoneerd bedrijventerrein
21.4.1 Omschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'gezoneerd bedrijventerrein' zijn de gronden mede bestemd voor het gezoneerde industrieterrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

21.4.2 Gebruik

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'gezoneerd bedrijventerrein'.