Plan: | Buytenweye |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0047-2001 |
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is dat de ruimtelijke opzet van het plangebied wordt gewijzigd. Het plangebied is hieronder weergeveven in afbeelding 1. Momenteel is het plangebied ingericht als tijdelijke moestuin grenzend aan een parkeerterrein dat behoort bij het verzorgingshuis Die Buytenweye van Woonbron. Men is voornemens ter plaatse van de huidige moestuin woningbouw te realiseren. Om dit planologisch mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig.
Het vigerende bestemmingsplan voorziet niet in de beoogde woningbouw. Dit nieuwe bestemmingsplan biedt het juridisch en planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt een klein deel van de Buitenhof getransformeerd van een maatschappelijke functie naar een gebied met maximaal 20 eengezinswoningen. Dit programma zal zijn vertaling krijgen in een zogenaamd flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. In het volgende hoofdstuk wordt dit uitgebreid omschreven.
Het plangebied heeft de volgende plangrenzen:
Afbeelding 1: Plangrenzen geprojecteerd op luchtfoto
Het bestemmingsplangebied valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Zuidwest 2 (Buitenhof/Kerpolder, deelgebied Reinier de Graaf)'. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 10 juli 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en vervolgens in werking getreden en onherroepelijk geworden.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Buytenweye' is op de afbeelding hieronder geprojecteerd op het (grotere) plangebied van het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest 2 (Buitenhof/Kerpolder, deelgebied Reinier de Graaf)'.
Afbeelding 2: Projectie plangebied op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in relatie tot het plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Stedenbouwkundig
Tussen de Gillisbuurt en de Componistenbuurt ligt een aantal kleine woonbuurtjes. Dit zijn individuele introverte stedenbouwkundige eenheden (buurtjes), alsof er een 'kralensnoer' langs de Chopinlaan ligt. Door het herontwikkelen van het terrein van de Buytenweye kan dit 'kralensnoer' verder afgemaakt worden.
Afbeelding 3: Stedenbouwkundige impressie 'kralensnoer' Buytenweye en omgeving
Uitgangspunt voor deze ontwikkeling is het bouwen van korte woningblokjes waarbij de voorkanten van de woningen naar buiten zijn gericht. Dit is om te voorkomen dat het een introvert buurtje wordt. Op afbeelding 3 staan stippellijnen opgenomen die langzaam verkeer routes suggereren. Deze verbindingen worden na overleg met de omwonenden niet gemaakt.
Het is voor de Buitenhof van belang dat deze ontwikkeling een (kleine) bijdrage levert in de differentiatie van het woningaanbod in de wijk. Het is wenselijk dat de nieuwe woningen een meerwaarde bieden voor de omgeving. Het is daarom belangrijk dat de nieuwe ontwikkeling openbaarheid uitstraalt. De plaatsing van het nieuwe gebouw van de Buytenweye heeft voor een deel de mogelijkheid geblokkeerd om het gehele terrein te openen naar de omgeving. Het stedenbouwkundige ontwerp voor dit plangebied moet daarom zoveel mogelijk zorgen dat het doorzicht naar het 'achtergebied' wat er nog is zoveel mogelijk in stand gehouden wordt. Waar mogelijk ook deze zichtrelatie te versterken, omwille van de ruimtelijke samenhang, maar ook voor de sociale veiligheid.
Afbeelding 4: Indicatie verkavelingsplan voor 20 woningen
Het bouwen van 6 nieuwe woningen met hun gezicht naar de Chopinlaan zorgt voor een voorkant naar buiten, maar zorgt er ook voor dat er een ruime doorgang naar het achtergebied overblijft die uitnodigend en overzichtelijk is. De rooilijn van deze woningen sluit aan bij de naastgelegen grondgebonden woningen aan het Toscaninipad. De woningen krijgen een ruime voortuin aan de Chopinlaan, waar niet in geparkeerd mag worden. Dit zorgt voor een groener beeld van de straat.
Op het achterterrein komen 9 grondgebonden woningen, die met hun voorzijde aan een brede (speel)stoep grenzen. Alle woningen krijgen een voortuin en een diepe achtertuin. Het parkeren voor de woningen wordt zo opgelost dat het naadloos aansluit op het bestaande parkeerterrein van Die Buytenweye. Tussen de nieuwe parkeervakken blijft ruimte voor het planten van bomen om het parkeerterrein een groene uitstraling te geven.
Aan het water zijn 5 woningen gedacht, die in het verlengde van het Brittenpad komen te staan. Deze woningen krijgen een kleine voorruimte in de vorm van een stoepje en hebben uitzicht op het water. Ook hier is sprake van ruime achtertuinen.
Afbeelding 5: Mogelijk gevelbeeld en opties voor casco uitbreidingen
De grondgebonden woningen passen qua typologie bij de naastgelegen rijwoningen en worden maximaal 2 lagen met een kapverdieping. De woningen worden consumentgericht gebouwd, volgens het principe 'Wonen à la Carte'. Bij dit woonproduct wordt de koper centraal gesteld. Door een uniek ontwerpproces hebben de kopers optimale vrijheid in het ontwerp van hun eigen woning. Ze krijgen onder andere keuzevrijheid ten aanzien van de woningdiepte, het al dan niet plaatsen van een erker of dakopbouw aan de voorzijde en de woningindeling. Aan de hand van een menu ontwerpen ze hun eigen woning samen met de architect. Wonen à la Carte is voor veel doelgroepen een bereikbaar woonconcept. Het is niet duurder dan een vergelijkbare nieuwbouwwoning.
Afbeelding 6: Sfeerimpressie 'Wonen á la Carte'
Door deze bouwmethode toe te passen krijgen de woningblokken een gevarieerd uiterlijk, dat niet van te voren is te voorspellen. Om voldoende ruimte te bieden voor uit- en aanbouwen aan de voor- en achterzijde van de woningen is het bouwvlak ruim om de bouwblokken heen getrokken. Aan de voorzijde van de woningen maximaal 1,20 meter ruimte voor een aanbouw, aan de achterzijde maximaal 2,40 meter. De woningen aan het verlengde van het Brittenpad en de Chopinlaan staan maximaal 1,20 meter, zodat ze in de rooilijn komen te staan als de woning wordt uitgevoerd met een erker. Dit is om de groenzone aan het water niet smaller te maken dan de huidige situatie en om het profiel van de Chopinlaan niet te versmallen.
Openbare ruimte
De groenstrook die langs de bestaande woningen (Toscaninipad, Leharlaan, Brittenpad) ligt, wordt op verzoek van de bewoners van deze woningen in vieren opgedeeld en en toegevoegd aan de tuinen van deze woningen. Dit wordt gedaan om het beheer en onderhoud van deze strook te waarborgen en zo een heldere en sociaal veilige oplossing te realiseren voor deze strook. De achterpaden die in het plan komen zijn minimaal 1,80 meter breed. De ontwikkelaar zal over de gehele lengte van deze uit te geven strook een nette éénvormige erfafscheiding verzorgen.
De achtertuinen van de woningen die grenzen aan het openbare parkeerterrein (woning aan Chopinlaan en woning aan water) krijgen een duurzame, gebouwde erfafscheiding, zodat de overgang naar de openbare ruimte gegarandeerd een nette uitstraling behoudt.
Het achtergebied van de Buytenweye, waar de ontwikkeling aan grenst, bestaat voor het grootste deel uit parkeerplaatsen van het woonzorgcentrum. Om hier een aantrekkelijke woonomgeving van te maken wordt er aandacht besteed aan de inrichting van de openbare ruimte. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte 2014 bevat een vergelijkbare verplichting. De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen:
Omdat het om een binnenstedelijke ontwikkeling gaat, is de derde stap in dit geval niet van toepassing. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor maar moeten zorgen voor een goede ruimtelijke afweging en zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plan voorziet in de bouw van 20 woningen in een bestaande woonwijk. De ontwikkellocatie is onderdeel van het bestaande stedelijk gebied en op gronden die momenteel in gebruik zijn als moestuin.
In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden'. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in het plangebied is in het regionale programma opgenomen.
In het kader van de regionale afstemming is de regionale woningbehoefte onderzocht door middel van een woonbehoefteonderzoek (de 'Grote Woon Test Haaglanden' (GWT), voorjaar 2013). Uit het onderzoek blijkt dat het regionale programma en de woningbehoefte met elkaar in evenwicht zijn. Door de crisis is het bouwtempo vertraagd. Dat betekent echter niet dat de woningbehoefte is weggevallen. Het regionale programma voorziet in de periode tot en met 2019 in 31.055 woningen (netto). Uit het onderzoek blijkt dat dit aantal aansluit bij de vraag. In het regionale programma is voor Delft uitgegaan van 3.508 woningen (waaronder de woningen in het plangebied).
Gelet op het bovenstaande voorziet het bouwplan in een regionaal afgestemde behoefte. Het woningbouwplan wordt gerealiseerd op een braakliggend terrein (nu in gebruik als moestuinen) binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in zorgvuldig (her)gebruik van de beschikbare binnenstedelijke ruimte en is als locatie geschikt om getransformeerd te worden binnen het stedelijk gebied.
Met het realiseren van de maximaal 20 woningen op de voormalige locatie van het verzorgingshuis de Buytenweye wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan het gedifferentieerde Delftse woningaanbod. De invulling is passend in de omgeving qua maat en schaal.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:
"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."
De woningen zijn geschikt en bereikbaar voor bewoners uit de wijk en bieden hen de mogelijkheid door te stromen en een volgende stap te maken in hun wooncarrière. Met het woningaanbod kunnen ook draagkrachtige bewoners aangetrokken worden van buiten de wijk. Met deze ontwikkeling op de locatie waar het oude verzorgingshuis Die Buytenweye was gevestigd wordt ingespeeld op de wens van de provincie om tot een betere balans tussen vraag en aanbod te komen en om verstedelijking zoveel mogelijk te concentreren binnen de bebouwde ruimte; met name in en rond steden in het stedelijk netwerk, al dan niet door transformatie. De bouw van 20 woningen in een bestaande stedelijke omgeving en het daarop gebaseerde bestemmingsplan sluiten bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid aan.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is ‘ja, mits’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:
1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en
2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.
Het plan 'Buytenweye' sluit aan op de omliggende stad en creëert een type woning, die gelet op de bebouwingsstructuur, beoogde functionele opzet als een hoogwaardige toevoeging van de bestaande situatie in de Buitenhof kan worden beschouwd. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de karakteristieke kenmerken en identiteit van de stad. Er wordt een type woning mogelijk gemaakt die nog niet veel voorkomt in de wijk Buitenhof, maar waar in Delft wel behoefte aan is. Met het toevoegen van eengezinswoningen met een hoge mate van keuzevrijheid kan een waardevolle toevoeging in de wijk Buitenhof worden gedaan.
Functies
In het kader van het beter benutten van de beschikbare ruimte streeft de provincie naar een goede aansluiting op de veranderde vraag naar wonen en werken. De provincie streeft naar regionale afstemming van plannen voor wonen en werken en heeft in de Verordening Ruimte 2014 randvoorwaarden opgenomen voor het realiseren van nieuwe woningen. Het bestemmingsplan voldoet aan deze uitgangspunten.
In de regio Haaglanden heeft afstemming van de gemeentelijke woningbouwplannen plaatsgevonden. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden'. Gedeputeerde staten hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in de Buytenweye is in het regionale programma opgenomen en in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciale beleid.
De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. In paragraaf 2.1.2 is hierop ingegaan.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. De negen gemeenten van Haaglanden spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. Het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft het structuurplan samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten.
In economische zin kiest het Regionaal Structuurplan Haaglanden voor het uitbouwen van de vier sterke peilers van de regio te weten recht, vrede en veiligheid, kennis, innovatie en technologie, Greenport Westland-Oostland en toerisme. De doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex Delft speelt daarin voor de Delftse economie een belangrijke rol. Het bieden van voldoende (kwalitatieve) ruimte, het verbeteren van de bereikbaarheid, beschikbaar hebben van voldoende geschikte woningen, een gevarieerd aanbod culturele- en vrijetijdsvoorzieningen en het investeren in samenwerking tussen overheden, onderwijs en bedrijven zijn randvoorwaarden waaronder de ambities vervuld kunnen worden.
Afbeelding 7: Uitsnede Regionaal Structuurplan Haaglanden
Daarnaast zet het structuurplan in op behoud, versterking en verbetering van de kwaliteit van toeristische trekkers (kust, historische binnensteden, cultuurhistorie, parken en landgoederen, waterwegen, leisurevoorzieningen). Het plangebied is in het structuurplan aangeduid als 'vitaal en intensief benut stedelijk gebied / verdichten vooral rond OV' en '(historisch) centrum en winkelcentrum'.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.
In de Ruimtelijke Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030. Het plangebied is hierin aangeduid als 'Groenstedelijk woongebied'.
Afbeelding 8: Uitsnede uit de Ruimtelijke Structuurvisie
In de structuurvisie is over nieuwe woningen bouwen en de Buitenhof het volgende opgemerkt:
"Om iedereen aan zijn woonvoorkeur te kunnen laten voldoen, is het dan ook nodig om een deel van de bestaande woningvoorraad in verschillende delen van de stad aan te passen aan de eisen van deze tijd. Sloop en nieuwbouw zijn daarbij alleen aan de orde als dit tot een duidelijke kwaliteitsverbetering van de buurt leidt en bijdraagt aan het behoud of verbetering van de sociale en economische samenhang van de buurt of wijk."
(Structuurvisie, p. 73)
"De zuidwest zijde van de stad met de wijken Tanthof, Buitenhof en Voorhof West is de ´tuinstad´ van Delft. Hier is een groenstedelijk woonmilieu te vinden. In deze wijken liggen portiekflats en galerijwoningen en eengezinswoningen met tuinen. Het stratenpatroon in de buurten met eengezinswoningen is fijnmazig en bevat veel bomen. Tussen de woningen liggen groene pleintjes met speelplekken. Zowel bij de hoogbouw als bij de eengezinswoningen wordt op straat in de nabijheid van de woning geparkeerd. Singels en lanen in de buurten en wijken bepalen mede het groene karakter."
(Structuurvisie, p. 78)
De ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet sluit aan bij de uitgangspunten van de Ruimtelijke Structuurvisie van Delft.
De Woonvisie 2008-2020 is inmiddels geactualiseerd. De gemeenteraad van Delft heeft op 1 december 2016 ingestemd met de Woonvisie 2016-2023.
Een van de doelen in de woonvisie is om meer evenwicht te brengen in de stad. Daarmee kan zowel de sociale als de economische draagkracht in de verschillende stadswijken worden versterkt. Er liggen volop mogelijkheden, onder meer door te verdichten en te transformeren vanuit de vraag naar middeldure huur- en koopwoningen. Door aanbod voor andere doelgroepen toe te voegen en te werken aan hedendaagse of zelfs onderscheidende kwaliteit ontstaat er ook een betere balans.
Over de wijk Voorhof wordt aangegeven dat op langere termijn gestreefd wordt naar een meer gevarieerde sociaaleconomische samenstelling van buurten door gericht toewijzen van woningen en het toevoegen van duurdere woningen. Naast investeren in de huishoudens die er al wonen, is er een structurele aanpak nodig die bijdraagt aan een andere bevolkingssamenstelling met minder kwetsbare mensen.
Een fysieke aanpak is nodig om de buurten structureel te versterken. Dit gebeurt door de bouw van nieuwe woningen aan de randen, maar ook het uitnemen/omvormen van bestaande voorraad en realiseren van kwaliteit. Dit wordt integraal benaderd, waarbij breed gekeken wordt naar mogelijkheden en ontwikkelingen op het gebied van onder meer een goede openbare ruimte, klimaatbestendigheid, groen en water, duurzaam bouwen en energietransitie, en riolering.
In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwen in Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld en werd in het verlengde hiervan de Nota Toetsingskader voor de woningbouw opgesteld. In de uitvoeringsagenda is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de Woonvisie nog actueel waren of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moesten worden bijgesteld. Uit de uitvoeringsagenda bleek dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verliep omdat de woningmarkt 'op slot zat' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet was gewijzigd. In de uitvoeringsagenda is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). Omdat dosering en prioritering noodzakelijk bleken werd een kwantitatief en kwalitatief Nota Toetsingskader opgesteld. Met het toetsingskader konden vooral de plannen doorgaan die een kwalitatieve meerwaarde zouden opleveren voor de stad.
Omdat de woningmarkt herstellende was besloten College en Raad eind 2015 het toetsingskader in de toen geldende vorm niet meer te hanteren. Voor de komende jaren blijft het doel: het ontwikkelen van woningen en woonmilieus passend bij de woonbehoefte en bij de economische ontwikkeling van Delft zoals verwoord in de Woonvisie, andere gemeentelijke visiedocumenten en ook op basis van de herstelplannen voor Delft. Zaken als verdichting aan de boulevards, hergebruik of transformatie, tegengaan van verpaupering, duurzaamheid, vraaggericht bouwen, woningen voor kenniswerkers en doorstromers, levensloopbestendigheid en een meerwaarde voor de wijk zijn en blijven de gewenste kwaliteiten.
Voor de woningbouw op de voormalige Buytenweye-locatie wordt gezien het bestaande woonmilieu ingezet op 20 grondgebonden woningen voor gezinnen. De locatie Buytenweye maakt een woningbouwprogramma mogelijk dat een aanvulling is op de bestaande woningvoorraad in de stad en een meerwaarde voor de wijk en bewoners uit de wijk. Het biedt hen de mogelijkheid door te stromen en een volgende stap te maken in hun wooncarrière, waardoor doorstroming op gang gebracht kan worden. Het ontwikkeltraject is vraaggericht en maakt een bepaalde mate van particulier opdrachtgeverschap mogelijk. Met het woningaanbod kunnen ook draagkrachtige bewoners aangetrokken worden van buiten de wijk. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk woonbeleid.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Afbeelding 9: Uitsnede van stedelijke ecologische hoofdstructuur (bron: Nota Groen 2012-2020)
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.
In de huidige situatie is het gebied ingericht als moestuin en bloemrijk grasland. Dit betreft een tijdelijke situatie. Bij de inrichting van de moestuinen was bekend dat dit een tijdelijke situatie zou zijn. Het heeft gezorgd voor een meerwaarde op sociaal en ecologisch vlak.
Het groengebied in het noorden van het plangebied grenzend aan het water krijgt de bestemming Groen. Binnen de bestemmingen Wonen en Verkeer - Verblijfsgebied zijn groenvoorzieningen toegestaan. Netto neemt het oppervlak met groen toe.
De watergang ten noorden van het plangebied en het ten noorden daarvan liggende groen zijn onderdeel van de ecologische verbindingszone. Deze gronden vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
De groenstrook aan de westkant wordt in het noorden deels versmald ten behoeve van de ontwikkeling. Er blijft over de gehele lengte ten westen en noorden een groenstrook behouden, waarmee een doorgaande verbinding voor fauna mogelijk blijft. Indien er bomen gekapt worden, dienen daarvoor elders in het plangebied bomen teruggeplant te worden.
De groenzones blijven behouden. Daarnaast komen er in het plangebied groenvoorzieningen terug in de vorm van hagen en bomen rond de parkeerplaatsen. Dit zal samen met het groen in de tuinen zorgen voor een klein groen netwerk op wijkniveau. Het toepassen van groen zoals groene daken (bijvoorbeeld op schuren) wordt gestimuleerd. Het groennetwerk op wijkniveau vormt een aantrekkelijk leefklimaat voor de nieuwe ontwikkeling maar blijft ook voor de bestaande bebouwing in de omgeving behouden. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Groen en wordt invulling gegeven aan groen op sociaal, fysisch en ecologisch perspectief.
Een deel van het bosplantsoen in de noordwesthoek van het plangebied kan als gevolg van de ontwikkeling niet behouden blijven. Voor de kap van bomen is een kapvergunning vereist (voor bomen met een omtrek van meer dan 63 cm) en dient herplant plaats te vinden binnen het plangebied. Daar is binnen het ontwerp voldoende ruimte voor. Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de Bomenverordening.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
Vanuit het LVVP is geen specifieke opgave geformuleerd voor de Buytenweye. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 4.2.
Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
De Westlandseweg (Ireneboulevard) maakt deel uit van het regionale netwerk van fietsroutes. De Coenderstraat en in het verlengde hiervan de Nieuwe Delft maken deel uit van het stadsnetwerk.
Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de verbeelding (plankaart):
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
Het plangebied sluit aan op de Chopinlaan. Dit is onderdeel van het stadsfietsnetwerk. Via onder meer de fietspaden langs de Buitenhofdreef is de Chopinlaan verbonden met het regionale fietspadennetwerk. Binnen dit plan zelf worden geen fietsroutes mogelijk gemaakt. Dit is verder toegelicht in paragraaf 4.2.
De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de Kadernota Parkeerbeleid 2013-2020 en de Nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. De Kadernota Parkeerbeleid 2013-2020 is de strategische parkeervisie en beschrijft de voorgenomen ontwikkelingen in het parkeerbeleid voor de periode 2013-2020. De Nota Parkeernormen 2013 is een van de uitwerkingsprojecten van de Kadernota Parkeerbeleid 2013-2020. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).
Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.
In de Nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.
De Nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.
Op grond van het bestemmingsplan is voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van parkeervoorzieningen. Binnen de bestemmingen zijn parkeervoorzieningen toegestaan.
Toetsing van de bouwplannen aan de Nota Parkeernormen 2013 vindt plaats bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In de planregels bij het bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de in de Nota Parkeernormen 2013 opgenomen beleidsregels.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
Binnen het totale plangebied zal ongeveer 19 m3 waterberging worden gerealiseerd. De hoogte is bepaald met de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. In dit bestemmingsplan is de bestemming Water niet opgenomen. Dit is verder toegelicht in paragraaf 4.8.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.
Deze bergingsopgave zal in overleg met gemeente Delft en Hoogheemraadschap van Delfland worden ingevuld in de vorm van alternatieve vasthoudmaatregelen of bergingsmogelijkheden op locatie zoals een krattensysteem of aquaflow op het terrein.
Voor het bestemmingsplan is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 1). Deze studie maakt inzichtelijk wat de gevolgen zijn van het project voor de omliggende percelen.
In de studie zijn afbeeldingen van de schaduwwerking gegenereerd voor de data 19 februari, 21 april en 21 juni (langste dag) op de volgende tijdstippen: 11.00, 14.00 en 17.00 uur . Doordat de zonnebaan in de tweede jaarhelft in omgekeerde volgorde vrijwel gelijk is aan die in de eerste jaarhelft (met verschuiving van een uur door de zomertijd) zijn de resultaten van het onderzoek van april eveneens representatief voor augustus en die van februari voor oktober. De onderzoeksresultaten geven daarmee met een interval van 2 maanden een beeld van de bezonningssituatie gedurende een groot deel van het jaar. De bezonningssituatie in het grootste deel van de winterperiode is, gezien de geringe effecten op de omgeving, niet meegenomen. In het onderzoek wordt uitgegaan van de theoretisch mogelijke bezonning van gebouwen.
Uit de studie (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat de nieuwbouw een zeer gering effect heeft op de bezonning van de omgeving. Alleen in februari is er in de ochtend sprake van schaduwwerking aan de Chopinlaan ten gevolge van de nieuwbouw. Hierbij is overigens geen rekening gehouden met de al aanwezige schaduwwerking van bestaande bomen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de veranderingen in bezonning en schaduwwerking geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaken.
Afbeelding 10: Bezonningsstudie Chopinlaan, WALC, dd. 28-05-2016
Openbaar vervoer
De locatie heeft een tramhalte (lijn 1, Diepenbrockstaat) en bushalte (lijn 61, Chopinlaan) op loopafstand met verbindingen naar station Delft.
Autoverkeer
De locatie is (per auto) ontsloten via de Chopinlaan, die uitkomt op de Buitenhofdreef, een wijkontsluitingsweg. Overigens was dit niet de oorspronkelijke ontsluiting. De Buitenhofdreef sluit weer aan op de Westlandseweg (gebiedsontsluitingsweg) en Kruithuisweg (stroomweg). De Westlandseweg wordt in 2017 doorgetrokken en sluit dan aan op de Reinier de Graafweg. Via de Midden-Delflandse Hooipolderweg/Zuidhoornseweg is er dan een ontsluiting naar de Rijksweg A4. De toe te voegen woningen en de daarbij behorende verkeersbewegingen kunnen goed ontsloten worden via de huidige wegenstructuur.
Langzaam verkeer (fietsers en voetgangers)
De locatie is lopend en per fiets verbonden via de Chopinlaan, onderdeel van het stadsfietsnetwerk. Via onder meer de fietspaden langs de Buitenhofdreef is de Chopinlaan verbonden met het regionale fietspadennetwerk.
Parkeren
Bij de locatie is een parkeerterrein aanwezig. Dit parkeerterrein is gerealiseerd voor het aanpalende verzorgingstehuis Die Buytenweye. De te realiseren parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor is verkeersruimte in het bestemmingsplan opgenomen, waar parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. De aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwbouw op de locatie wordt getoetst aan de Nota Parkeernomen 2013. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan de geldende wet- en regelgeving.
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning dient de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt worden en kan een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gelden. Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. In de Programmatische Aanpak Stikstof werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen (ontwikkelruimte) mogelijk te maken. Vanaf 1 juli 2015 kunnen meldingen worden gedaan en Natuurbeschermingswetvergunningen onder de PAS worden aangevraagd bij de provincies gebruikmakende van het rekeninstrument AERIUS Calculator.
Voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder Nb-wetvergunning of ontwikkeling van een nieuwe activiteit dient de stikstofdepositie van de beoogde situatie berekend te worden. Toetsing van de stikstofdepositie kent de volgende grenswaarden:
1. een meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie kleiner dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is vergunningsvrij en hoeft daarnaast niet gemeld te worden;
2. een vergunningsplichtgrens van 1 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en de vergunningplichtgrenswaarde van 1 mol/ha/jaar heeft een meldingsplicht. Een stikstofdepositie boven de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is vergunningsplichtig.
Afhankelijk van de actuele stand van zaken en de overgebleven ontwikkelruimte kan per Natura 2000-gebied de vergunningsplichtgrens worden verlaagd van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. De actuele stand van zaken per Natura 2000-gebied is te vinden op http://pas.bij12.nl/content/mededeling-over-de-ruimte-voor-meldingen.
Afstandscriterium wegen
Van bronnen die betrekking hebben op wegen of vaarwegen wordt de depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden alleen beoordeeld wanneer deze zich binnen een afstand van 3 km vanaf de weg of 5 km vanaf de vaarweg bevinden. Deze zogenoemde afstandsgrenswaarden volgen uit het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof (http://wetten.overheid.nl/BWBR0036689/geldigheidsdatum_15-12-2015).
Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte voor de realisatie van 20 woningen aan de Chopinlaan te Delft. Het plangebied bevindt zich buiten de grens van 3 km van een Natura 2000-gebied. Op grond van het afstandscriterium kan deze ontwikkeling, met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking, zonder toetsing aan de grenswaarden van de PAS uitgevoerd worden. De uitstoot van stikstof van de woningen zelf kan worden bepaald volgens emissiefactoren zoals gegeven in de Aerius factsheets (https://www.aerius.nl/nl/factsheets/ruimtelijke-plannen-emissiefactoren/20-04-2016). Hierin wordt een NOx uitstoot van een tussenwoning van 1,55 kg NOx per jaar opgegeven. Tot 20 april 2016 werd daarnaast een uitstoot van 1 kg NH3 per jaar huishouden per jaar berekend. Vanaf 20 april 2016 is de NH3 emissie als nihil beschouwd. Uitgaande van een totale uitstoot van 31 kg NOx en een (worst-case) uitstoot 20 kg NH3 per jaar wordt met Aerius Calculator een bijdrage <0,01 mol/ha/jaar berekend op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositiebijdrage valt daarmee, zelfs inclusief de NH3 uitstoot, onder de meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar.
De stikstofdepositiebijdrage door ontwikkeling van het bestemmingsplan Buytenweye bedraagt <0,01 mol/ha/jaar en valt daarmee onder de meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan Buytenweye.
Voor het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. De onderzoeksrapportage is als Bijlage bij de toelichting gevoegd.
De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onderzoek moet worden gedaan naar de geluidsbelasting van te projecteren woningen vanwege omliggende gezoneerde geluidsbronnen. Indien de geluidsbelasting vanwege deze bronnen hoger is dan de toepasselijke voorkeursgrenswaarde (in geval van wegverkeer 48 dB), dient het onderzoek tevens betrekking te hebben op de mogelijkheid de betreffende overschrijding(en) weg te nemen door het treffen van geluidsreducerende maatregelen. De geluidsbelasting vanwege wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied, is uitgezonderd van toetsing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op grond van jurisprudentie dienen deze wegen, voor zover relevant, wel te worden betrokken in het onderzoek.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de route Mozartlaan – Beethovenlaan. Voor deze weg geldt een geluidszone van 200 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 110 m en dient daarmee onderzocht te worden. Het plangebied is gelegen buiten de formele geluidszone van de Buitenhofdreef en de daarbij behorende trambaan aan de oostzijde van het plangebied. De Chopinlaan waaraan het plangebied gelegen is, betreft een woonerf en is daarmee in het kader van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Chopinlaan wel onderzocht. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de spoorlijn Rotterdam-Den Haag of binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein.
De toekomstige geluidsbelasting van de voorgenomen nieuwbouw vanwege de omliggende wegen is berekend conform Standaardrekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en gerapporteerd in het 'Akoestisch onderzoek: "akoestische onderbouwing nieuwe woningen Chopinlaan Delft" van Goudappel Coffeng, met kenmerk WAC001/Kmc/0003.02, d.d. 25 augustus 2016 (zie bijlage 2). In het onderzoek is tevens aandacht besteed aan de invloed van de Chopinlaan, die is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Mozartlaan en Beethovenlaan aanzienlijk lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verder blijkt uit het onderzoek dat de niet-gezoneerde Chopinlaan ter plaatse van de te projecteren gevellijn van de nieuwe woningen een geluidsbelasting van 51 dB veroorzaakt (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder). Wanneer de relatie gelegd wordt met de normen die gelden voor gezoneerde wegen, dient een correctie te worden toegepast van -5 dB en bedraagt de maximale geluidsbelasting 46 dB. Dit ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone of in de nabijheid van andere geluidsbronnen. De omliggende niet-gezoneerde wegen leiden ter plaatse van het bouwplan niet tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect geluid vormt derhalve geen knelpunt voor de gewenste ontwikkeling.
Aan de Chopinlaan te Delft bevinden zich in de huidige situatie moestuinen. De geldende bestemming betreft grotendeels Maatschappelijk. Het bestemmingsplan Buytenweye maakt de bouw van 20 woningen mogelijk op deze locatie.
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitsonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens die jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte voor de realisatie van 20 woningen aan de Chopinlaan te Delft. Deze ontwikkeling blijft ruim onder de grens van 1500 woningen per ontsluitingsweg en valt daarmee binnen de, in de Regeling NIBM, gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hiermee wordt voldaan aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit'). Ook uit de Grootschalige Achtergrondconcentraties Nederland (GCN) en resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er geen overschrijdingen zijn voor NO2 en PM10.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Buytenweye.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Om vast te stellen of er risicobronnen zijn die voor de ontwikkeling van het plangebied mogelijk relevant zijn, is onderzocht onderzoek of:
Wanneer hiervan sprake is, is de risicobron of het plangebied relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid en moet getoetst worden aan de eisen die vanwege de externe veiligheid worden gesteld.
Om te bepalen of het gebied in de bestaande situatie een risico vormt voor de omgeving dient bepaald te worden of het bestemmingsplan binnen het plangebied risicobronnen toelaat die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit vallen. In het planggebied zijn in de bestaande situatie geen risicovolle activiteiten aanwezig.
Voor de gewenste ontwikkeling is onderzocht of het plangebied (beperkt) kwetsbare objecten toelaat. Het plan maakt in de toekomstige situatie 20 woningen mogelijk. Dit zijn kwetsbare objecten. Om deze reden wordt de bestemming die het plan mogelijk maakt voor het aspect externe veiligheid als relevant beschouwd. Onderstaand wordt onderzocht of er vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevante risicobronnen zijn voor het plangebied.
Op basis van de risicokaart is onderzocht welke risicobronnen relevant zijn voor het plangebied. In de omgeving van het plan zijn de volgende risicobronnen mogelijk relevant voor het plangebied:
Plangebied als risicobron:
Om te bepalen of het plangebied een risico vormt voor de omgeving dient bepaald te worden of binnen het plangebied risicobronnen worden toegelaten die onder het Bevi, de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit vallen. Aangezien het plan geen risicovolle activiteiten mogelijk maakt, kan worden opgemaakt dat het plangebied geen risico vormt voor de omgeving.
Risicovolle inrichtingen:
DSM Anti-Infectives
Op meer dan 2000 m van het plangebied bevindt zich de inrichting 'DSM Anti-Infectives'. Deze inrichting is een BRZO bedrijf en valt daarmee onder het Bevi. Het invloedsgebied van de inrichting is 1500 m en ligt daarmee niet over het plangebied. Dit betekent dat de inrichting 'DSM Anti-Infectives' deze risicobron niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
Benfried B.V.
Verder zijn andere inrichtingen in de omgeving nader beschouwd. Voor de inrichtingen Benfried B.V. (gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen) geldt dat deze op meer dan 1000 m is gelegen. Bovendien valt door de wijze van opslag en compartimentering het bedrijf niet meer onder het Bevi. De inrichting valt niet onder het Bevi valt en hiermee is de inrichting ' Benfried B.V.' niet relevant voor het plangebied.
LPG tankstation 'BP Autorette Buitenhof'
Op ongeveer 800 m van het plangebied bevindt zich het LPG tankstation 'BP Autorette Buitenhof'. Opbasis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geldt voor LPG-tankstations een invloedsgebied van 150 m rondom de LPG-installaties. Het plangebied valt hier buiten. Het LPG tankstation 'BP Autorette Buitenhof' is derhalve niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In en om het plangebied bevinden zich geen risicorelevante buisleidingen met een invloed op het plangebied.
Spoorlijn Den-Haag – Rotterdam
Op ongeveer 1500 m van het plangebied is de spoorlijn Den-Haag – Rotterdam gelegen. Op basis van de Regeling Basisnet vindt over deze spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Derhalve is deze risicobron vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg:
Rijksweg A13
Op meer dan 3000 m van het plangebied bevindt zich de rijksweg A13. Op basis van Regeling Basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg valt onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het invloedsgebied van de A13 wordt bepaald door het vervoer van zeer brandbare gassen en bedraagt 320 m. Het plangebied bevindt zich hier buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 is daarom niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
N470
Het plangebied ligt op ongeveer 1000 m van de provinciale weg N470. Uit gegevens van de Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) blijkt dat over de N470 gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van de N470 wordt bepaald door het vervoer van toxische vloeistoffen en bedraagt 880 m. Het plangebied bevindt zich hier buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N470 is derhalve niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
Rijksweg A4
Op meer dan 1200 m ten westen van het plangebied bevindt zich de rijksweg A4. Op basis van Regeling Basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van de A4 wordt bepaald door het vervoer van zeer brandbare gassen en bedraagt 355 m. Het plangebied bevindt zich hier buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A4 is daarom niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
Voor het plangebied zijn geen risicobronnen relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Dit betekent dat het bestemmingsplan voldoet aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Er is een zogenoemde klic-melding gedaan. Onder de gronden waar de woningen zijn gepland liggen enkel middenspanningskabels van Stedin. Deze kabels worden omgeleid. Binnen het plangebied liggen verder geen planologisch relevante kabels en leidingen. Voor het aspect kabels en leidingen zijn dan ook geen knelpunten te verwachten.
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van de Lage Abtwoudse Polder. Het gebied wordt momenteel gebruikt als tijdelijke moestuin. Voorheen was het gebied deels bebouwd.
Het plangebied grenst ten noorden aan een polderwatergang. Dit is tevens de scheiding tussen de Hoge en Lage Abtwoudse Polder. De watergang valt onder de Hoge Abtwoudse Polder. In het plangebied zelf is geen oppervlakte water aanwezig. De polderscheiding heeft geen waterkerende of beschermende functie. De scheiding wordt niet op de verbeelding weergegeven.
Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil wat is vastgesteld op 2.70 - NAP. Het plangebied en omgeving is gescheiden gerioleerd. De riolering wordt naar het zuiden afgevoerd.
De ontwateringsdiepte volgens meetpunten van het meetnetwerk van Delft in de directe omgeving is gemiddeld rond de 70 cm. Maar de gemiddeld laagste ontwateringsdiepte ligt tussen de 30 cm en 50 cm.
Er is geen wateroverlast bekend in het plangebied.
Het plangebied grenst aan een watergang. De aanleg van natuurvriendelijke oevers is mogelijk binnen de bestemming Groen.
Waterkwantiteit
In het huidige bestemmingsplan is een bebouwingsoppervlak van 1647 m2 toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt een bebouwingsoppervlak van 1894 m2 mogelijk gemaakt.
Het bebouwingsoppervlak neemt daarmee toe met 247 m2. Het gebied ligt op het hoogste punt van de Lage Abtwoudse Polder. Door een toename aan verharding en afstroom van hemelwater kan in de lager gelegen delen van deze polder overlast ontstaan.
Via de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland is de compensatieplicht voor de toename aan verharding bepaald op 19 m3 waterberging. Deze bergingsopgave zal in overleg met gemeente Delft en Hoogheemraadschap van Delfland worden ingevuld in de vorm van alternatieve vasthoudmaatregelen of bergingsmogelijkheden op locatie zoals een krattensysteem of aquaflow op het terrein.
Waterkwaliteit en ecologie
Er zijn geen watergangen in het plangebied aanwezig. Indien de wateropgave wordt ingevuld door uitbreiding van de watergang is dit mogelijk in de bestemming groen. Waar mogelijk wordt gestreefd om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. In de regels wordt opgenomen dat natuurvriendelijke oevers in de bestemming groen mogelijk zijn.
Het gebruik van uitlogende materialen die in contact komen met het hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden zodat dit niet in het oppervlaktewater komt.
Waterzuivering en afvalwater
Nieuwe riolering in het plangebied dient gescheiden te worden aangelegd en kan worden aangesloten op het gescheiden gemeentelijk rioolstelsel. Het afvalwater dient te worden afgevoerd naar de AWZI.
Indien voor de wateropgave wordt gekozen voor een berging, dient het hemelwater van de bebouwing in het het plangebied aangesloten te worden op deze berging. De afvoer van deze berging kan worden aangesloten op het hemelwaterriool of worden afgevoerd naar de polderwatergang ten noorden van het plangebied. Dit dient in overeenstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Delft te worden uitgevoerd.
Grondwater
De ontwateringsdiepte is volgens het grondwatermeetnetwerk beperkt. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 20 cm tot 50 cm als gevolg van de geplande afbouw van de grondwateronttrekking Delft Noord. Er dient bij de ontwikkeling rekening gehouden te worden met hoge grondwaterstanden.
Watertoets
Het Hoogheermraaschap van Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.
In het kader van de watertoets is het bestemmingsplan op 4 juli 2016 besproken met het Hoogheemraadschap van Delfland en akkoord bevonden.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
Het plangebied betreft een braakliggend terrein dat deels in gebruik is als tijdelijke moestuin. Het overige deel bestaat voornamelijk uit kruidenrijk grasland. De noordzijde grenzend aan de watergang en de noordwestzijde maken deel uit van een bosplantsoen.
De watergang ten noorden, net buiten het plangebied, maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone.
In het kader van het bestemmingsplan is een natuurtoets Flora- en faunawet uitgevoerd (zie bijlage 3) om te bepalen of het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Geïnventariseerd is welke beschermde soorten er binnen het plangebied voorkomen of aanwezig kunnen zijn en of beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied liggen. Ook is getoetst of het bestemmingsplan in strijd is met de natuurwetgeving.
Planten
In het onderzoek is gesteld dat binnne het plangebied geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn of verwacht worden. Tijdens het uitvoeren van het vleermuisonderzoek zijn ook geen beschermde plantensoorten waargenomen.
Vogels
De houtige vegetatie aan de randen van het plangebied functioneert als leefgebied en broedbiotoop voor verschillende algemene broedvogels. Het plangebied is onderdeel van het foerageergebied (niet essentieel) van de huismus. De nieuwbouwontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op broedvogels en huismus, mits de in de natuurtoets beschreven voorzorgsmaatregelen ten aanzien van broedende vogels worden nageleefd.
Vleermuizen
Het plangebied fungeert als foerageergebied voor vier vleermuissoorten: de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. In de natuurtoets wordt aangenomen dat het geen essentieel foerageergebied betreft. Van de gewone dwergvleermuis is een zomerverblijfplaats in de kopse gevel van een woning aan het Brittenpad vastgesteld en twee paarverblijfplaatsen in de kopse gevels van een woning aan het Brittenpad en een woning aan de Leharlaan.
De voorgenomen ingreep heeft bij uitvoering van de beschreven mitigerende maatregelen geen effect op de lokaal aanwezige populatie van de gewone dwergvleermuis.
Overige soorten
Het plangebied heeft een functie als leefgebied voor egel en algemene amfibieën. De beoogde ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op egel en algemene amfibieën. Voor deze soorten geldt echter een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel blijft de zorgplicht van kracht. De te treffen maatregelen worden beschreven in de natuurtoets.
Het plangebied en de direct aangrenzende omgeving hebben voor vier verschillende vleermuissoorten, huismus, algemene broedvogels, egel en algemene amfibieën een functie. Wanneer de voorgeschreven maatregelen worden nageleefd zijn negatieve effecten en daarmee een overtreding van de Flora- en faunawet niet aan de orde.
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied tot een woonwijk zijn onderzoeken gedaan naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit voor de bestemming Wonen en of op basis van onderhavige rapportages een omgevingsvergunning aangevraagd kan worden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid van het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet aan de hand van bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak) dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren). De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moeten in acht worden genomen.
In het plangebied zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
Uit de bodemonderzoeken blijkt dat er geen sprake is van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Er is grond opgebracht vanuit de Harnaschpolder. In deze grond waren stukjes asbest aanwezig. Het terrein is tijdelijk als moestuin gebruikt. De aanwezigheid van asbeststukjes was maatschappelijk ongewenst. Daarom zijn de stukjes door middel van handpicking verwijderd. Uit het verkennend bodemonderzoek uit 2016 blijkt dat de grond slechts licht verhoogde concentraties van de geanalyseerde parameters bevat (zware metalen, polychloorbifenylen, som drins en minerale olie). De aangetoonde concentraties vormen geen belemmering voor de functies wonen met tuin of openbaar groen.
In het plangebied worden woningen met tuin, infrastructuur en openbaar groen gerealiseerd. In het bestemmingsplan worden andere functies voorzien (van maatschappelijk naar wonen). De bodemkwaliteit dient bij voorkeur te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. Bij grondverzet dient er bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans. Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt.
Met het bestemmingsplan worden andere functies voorzien (van maatschappelijk naar wonen). De kwaliteit van de aanwezige bodem is geschikt voor de realisatie van de functie wonen die met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Bij een bestemmingsplan moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieu)ruimte nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staat de vraag centraal welke afstand aanvaardbaar is tussen (nieuwe dan wel bestaande) bedrijven en (nieuwe dan wel bestaande) woningen.
Het plan maakt de ontwikkeling van 20 nieuwe woningen mogelijk op een locatie die nu onbebouwd is. Beoordeeld moet worden of deze nieuwe woningen worden gesitueerd binnen de invloedssfeer van bedrijven en instellingen in de omgeving, conform de richtafstanden zoals genoemd in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Hierbij wordt bij voorbaat opgemerkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een geurhindercontour of geluidszone industrielawaai vanwege een (groot) bedrijventerrein.
Onderzoek is gedaan naar in hoeverre het wooncomplex binnen de invloedssfeer van nabij gelegen bedrijven en instellingen ligt.
Het plangebied bevindt zich niet binnen hinderafstanden van bedrijven in de omgeving. Ten oosten van het plangebied ligt de bestemming Maatschappelijk (bruin). Deze gronden zijn bestemd voor o.a. maatschappelijke voorzieningen uit categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfstypen, alsmede voor ondersteunende horeca uit categorie 1 en 2 van deze lijst en voor bijbehorende voorzieningen. Bij categorie 2 hoort een richtafstand van 30 m. Aan die afstand wordt voldaan, behalve aan de zijde van de Chopinlaan, ter plaatse van de toegangsweg tussen de bestaande bebouwing van de Buytenweye en het nieuwe wooncomplex. Hier bedraagt de afstand circa 15 m. Aangezien ter plaatse van dit deel van de bestemming de woonfunctie overheerst én omdat er tussen beide complexen een openbare weg wordt gesitueerd, is het corrigeren van de richtafstand met één afstandstap aanvaardbaar. Aangezien de richtafstand na correctie 10 m bedraagt wordt aan deze richtafstand voldaan.
Ten zuiden van het plangebied is een bestemming Bedrijf aanwezig (paars). Deze gronden zijn bestemd voor o.a. bedrijven uit categorie 1 van de Lijst van bedrijfstypen, met bijbehorende voorzieningen alsmede voor overige detailhandel met een bvo van maximaal 125 m². De aan te houden richtafstand bedraagt 10 m voor zowel de bedrijfstypen als voor detailhandel. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.
Bedrijven en andere voorzieningen ten oosten en ten noorden van het plangebied, waaronder het Reinier de Graaf Gasthuis liggen op voldoende afstand om aan de betreffende richtafstanden te voldoen.
Afbeelding 11: Uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan
Voor de nieuw te realiseren woningen wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Ter plaatse van de woningen is dan ook geen milieuhinder te verwachten.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Daarmee is uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2009 (Commissie tegen Nederland, zaak C-255/08). Door deze wijziging zijn de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. indicatief geworden. Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er een nieuwe verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).
De vormvrije-m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan is uitgevoerd door RoyalHaskoning DHV (RHDHV). De beoordeling ('Chopinlaan ('Buytenweye'), vormvrije mer-beoordeling') is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor de onderhavige ontwikkeling.
De ondergrond van het bestemmingsplangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (de geul- en dekafzettingen van de Gantel Laag) hebben gevormd. Gedurende de Romeinse tijd en de Middeleeuwen werden de geulafzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen deze nederzettingen, op de dekfazettingen, werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Binnen het plangebied komen enkel dekafzettingen voor. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er binnen het plangebied ook in historische tijden geen sprake was van bewoning of de aanwezigheid van andere gebouwen zoals molens of bruggen.
Binnen het plangebied heeft geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Er is geen sprake van de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen of terreinen met een archeologische waarde. Zoals reeds boven beschreven is het onwaarschijnlijk dat het plangebied in het verleden bewoond was. Er is dan ook geen sprake van een verwachting voor de aanwezigheid van archeologische bewoningssporen.
Mogelijk bevinden zich binnen het plangebied resten van verkavelingssystemen uit de Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Dergelijke resten kenmerken zich echter door een lage dichtheid en hoge ruimtelijke spreiding. Indien dergelijke resten daadwerkelijk aanwezig zijn, is de geplande ruimtelijke ontwikkeling te kleinschalig om hieraan noemenswaardige schade toe te brengen. Vanwege de aard van de resten is de oppervlakte van het plangebied bovendien te klein om eventueel archeologisch onderzoek zinvol te laten zijn.
Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Binnen het bestemmingsplangebied is geen sprake van een archeologische verwachting voor bewoningssporen. Mogelijk bevinden zich in het gebied resten van verkavelingssystemen. Indien dat het geval is, is de geplande ontwikkeling echter te kleinschalig om hier noemenswaardige schade aan toe te brengen. Het gebied is eveneens te klein om hier zinvol archeologisch onderzoek naar te kunnen doen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden en binnen het bestemmingsplangebied hoeft geen medebestemming 'Waarde – Archeologie' te worden toegekend.
Binnen het bestemmingsplangebied hoeft geen archeologische medebestemming te worden opgenomen. Wel blijft te allen tijde de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Als planvorm is gekozen voor een plan met directe bouwmogelijkheden. De juridische regeling is zo opgesteld, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen, zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Op grond van de meetvoorschriften wordt de bouwhoogte berekend vanaf het peil. In de begripsbepalingen is vastgelegd dat het peil Normaal Amsterdams Peil (NAP) is. Bij dit bestemmingsplan is van NAP uitgegaan omdat de hoogte van maaiveld in het plangebied sterk varieert.
Bestemmingen
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de gronden waarbinnen de geplande woningen zijn voorzien. Op de verbeelding is het gebied met deze bestemming aangegeven. Op de verbeelding is de maximum bouwhoogte van 10 m aangegeven. In de planregels is in artikel 5 vastgelegd dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden. Verder is in de regels bepaald dat maximaal 20 woningen zijn toegestaan. Door het opnemen van een ruimer bouwvlak is het mogelijk om de woningen niet direct in de voorgevelrooilijn te plaatsen. Hierdoor biedt deze bestemming flexibiliteit voor mogelijke aanpassingen in de verkaveling, zonder dat dit ten koste van de rechtszekerheid.
Groen
Zowel de noordelijke als de westelijke groenstrook is bestemd voor 'Groen'. De bestemming 'Groen' is opgenomen om de groene elementen te beschermen in het gebied.
De voortuinen aan de Chopinlaan hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. In de planregels is opgenomen dat binnen deze bestemming niet geparkeerd mag worden. Binnen deze bestemming zijn fietsenstallingen toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft betrekking op de verkeersruimte in het gebied, inclusief de parkeerplaatsen die voor de nieuwe ontwikkeling aangelegd moeten worden.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Parkeren
In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. In de planregels is vastgelegd dat bij de invulling van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ getoetst dient te worden aan de in de nota 'Nota parkeernormen' opgenomen beleidsregels. Verder is vastgelegd dat indien de beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels moet worden uitgegaan. Met deze regeling is aangesloten bij artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitleg die daaraan door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen en een wijzigingsbevoegdheid waarmee een bovengrondse fietsenstalling mogelijk kan worden gemaakt.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Toezicht en handhaving kan door betrokkenen als onprettig worden ervaren. De gemeente doet dit omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's wil de gemeente beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze naar voren worden gebracht. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de eventuele zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende partijen hebben meegedeeld geen opmerkingen op het concept ontwerp bestemmingsplan te hebben:
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen op het concept ontwerp bestemmingsplan:
De overige vooroverlegpartners hebben niet gereageerd op het concept ontwerp bestemmingsplan.
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. Hoogheemraadschap Midden-Delfland
1.1 Samenvatting
Zoals u in de toelichting beschrijft, maakt het plan een toename aan verharding mogelijk, waarvoor compenserende watermaatregelen moeten worden getroffen. U geeft echter onvoldoende aan, welk type maatregel u neemt. Wij verzoeken u daarom in overleg met ons te bepalen, welk type maatregel getroffen wordt en de afspraken hierover te borgen in het ontwerpbestemmingsplan.
Antwoord
In overleg met het Hoogheemraadschap wordt de bergingsopgave van ongeveer 19 m3 ingevuld in de vorm van alternatieve vasthoudmaatregelen of bergingsmogelijkheden op locatie zoals een krattensysteem of aquaflow op het terrein. .
Conclusie
In de paragrafen 3.4.5.2 en 4.8.2 van deze plantoelichting is gewezen op de te treffen maatregel.
2. Veiligheidsregio Haaglanden
2.1 Samenvatting
In de notitie ‘Advisering EV – Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen’, versie 1.0 van 20 januari 2015 (zie bijlage) is de werkwijze beschreven van de VRH voor de ontwikkelingen die in het kader van externe veiligheid door de VRH van een specifiek advies worden voorzien. Deze notitie is afgestemd met de gemeenten.
De ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zullen de ontwikkelingen niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op de ontwikkelingen geen specifieke adviezen omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van de rijksweg A13 op ongeveer 3300 m ten oosten van het plangebied. Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen zoals deze voor het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen zijn opgenomen in de notitie.
Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. Bij de toetsing op brandveiligheid dient er tevens aandacht besteed te worden aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.
Antwoord
De brandveiligheid is een van de toetsingsgronden waar een aanvraag omgevingsvergunning aan getoetst dient te worden. In die fase zal een toetsing van het plan aan de brandveiligheid gedaan worden.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
3. KPN
3.1 Samenvatting
Het aandachtspunt gaat over de bestaande KPN bekabeling langs de Chopinlaan als ook de aansluiting naar het verzorgingstehuis Buyteweye. Het is daarom wel wenselijk met de bestaande infrastructuur rekening te houden tijdens de bouw.
Verder is het wenselijk dan de nieuwbouw aangemeld wordt bij www.mijnaansluiting.nl door de bouwer/ontwikkelaar want dan kan er een opdracht opgestart worden om nieuwe infrastructuur aan te leggen voor de nieuwbouw.
Antwoord
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen en is ook gecommuniceerd met de ontwikkelaar.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vallen onder "de bouw van een of meer woningen" in de zin van artikel 6.2.1 onder a Bro. Voor het plan bestaat daarom in beginsel een verplichting tot kostenverhaal. Een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk omdat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Het kostenverhaal is verzekerd door de anterieure overeenkomst tussen de gemeente Delft en WALC.