Plan: | Noordoost 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0046-2001 |
De gemeente Delft herziet haar bestemmingsplannen, conform de wettelijke verplichting, om de tien jaar. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied Vrijenban en het IKEA-terrein.
De vigerende bestemmingsplannen zijn verouderd en toe aan actualisatie. Een actueel bestemmingsplan is ook nodig om te voldoen aan de wet- en regelgeving op diverse beleidsterreinen. In het bestemmingsplan worden ruimtelijke en juridische kaders voor de bouw en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied.
Het plangebied wordt begrensd door:
Het plangebied is in het rood aangegeven op de onderstaande afbeelding:
Afbeelding 1 ligging plangebied
In het plangebied worden de volgende bestemmingsplannen vervangen:
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt bestaand beleid en regelgeving beschreven. In hoofdstuk 4 komen de van belang zijnde omgevingsaspecten en benodigd onderzoek aan bod. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Het plangebied 'Noordoost 2017' komt overeen met de wijk Vrijenban, uitgebreid met IKEA aan de oostzijde van de rijksweg A13. Vrijenban is de wijkbenaming, in 1993 middels een raadsbesluit vastgelegd, die gegeven is aan het gedeelte van de voormalige gemeente Vrijenban dat in 1921 bij Delft is gevoegd. De wijk bestaat uit meerdere buurten die onderling nogal in karakter verschillen. Indische Buurt Noord en Zuid, St. Joris, Koepoort, Bomenwijk, Biesland, Industriewijk en Heilige Land zijn de buurten binnen Vrijenban. Binnen de wijk is een tweetal grotere zorginstellingen gevestigd, verzorgingstehuis De Bieslandhof en GGZ Delfland met het St. Joris terrein. In de zuidoosthoek sluit de kleine gemeentelijke bedrijven- en kantorenlocatie De Staal het gebied af. Toch is Vrijenban overwegend een woongebied. Overigens is de Staal buiten dit bestemmingsplan gelaten, het terrein zal de komende jaren van functie veranderen.
De ruimtelijke opbouw van het plangebied is grotendeels het gevolg van de ontstaansgeschiedenis. Onderlegger van het gebied is de onderliggende polderstructuur. Toen de eerste bebouwing ontstond ten oosten van het Rijn-Schiekanaal, werden in de polderlagen straten en straatjes ontwikkeld haaks op het kanaal, zonder dat van een aaneengesloten 'uitleg' sprake was. Die straatjes, zoals de Genestetstraat of de Van Renswoudestraat liepen in eerste instantie veelal dood.
In 1921 is de gemeente Vrijenban opgeheven en gedeeltelijk aan Delft toegevoegd. Een uitbreidingsplan gaf de eerste contouren aan van de schil ten oosten van het Rijn-Schiekanaal. Er werden woningbouwcomplexen ontwikkeld volgens de toen gebruikelijke opzet met gesloten bouwblokken (Geertruyd van Oostenstraat, Alud Buserstraat). De tweede wereldoorlog onderbrak deze ontwikkeling. Daarna deden nieuwe stedenbouwkundige principes hun intreden. Met de wederopbouw ontstonden meer open verkavelingen waar de Industriewijk en Bomenwijk vroege voorbeelden van zijn. Ook bij de naoorlogse buurten is de onderliggende polderstructuur afleesbaar. De ontwikkeleenheden zijn echter groter. De Brasserskade, Tweemolentjeskade en Bieslandsekade zijn de oude landschappelijke lijnen waartussen de buurten gerealiseerd zijn. De lijnen scheiden de buurten van elkaar. De ruimtelijke samenhang tussen de buurten onderling is vrij gering.
Geheel in het noorden, de Indische Buurt, is ook reeds voor de 2e wereldoorlog een stedelijke ontwikkeling tot stand gekomen dicht bij de fabrieken, zoals de glasfabriek en de gist en spiritusfabriek. Ook daar is in de jaren '20 een uitbreidingsplan getekend. Door de sterke uitbreiding van het St. Joris Gasthuis, het huidige GGZ Delfland, is het getekende stratenpatroon slechts gedeeltelijk volgens het ontwerp tot stand gekomen.
Vanaf de Oostpoort naar het noorden draagt de oostelijke ringweg de wijk Vrijenban. Deze 'oostelijke centrumring' heet achtereenvolgens Stalpaert van der Wieleweg, Van Miereveltlaan en St. Jorisweg. Daar waar de centrumring stedenbouwkundige structuren of oude landschappelijke lijnen kruist, zijn hoogteaccenten toegevoegd. We zien dit bij de toegang tot de historische binnenstad via Koepoortbrug (Hampshire Hotel), bij de entree naar de Bomenwijk (seniorenflat boven de Plus) en bij de Tweemolentjesvaart (voormalige zusterflat St. Joristerrein). Mede met het loskoppelen van de Brasserskade van de snelwegaansluiting op de A13 is de Bonairestraat - Insulindeweg de belangrijke voortzetting van de 'centrum ring' geworden. Zowel bij de aansluiting van de Insulindeweg op de Vrijenbanselaan als bij de overgang naar de Bonairestraat zijn hoogteaccenten te vinden.
Afbeelding 2.1 schets stedenbouwkundige structuur Noordoost
IKEA
IKEA maakt deel uit van het bedrijventerrein Delftse Poort Oost. Dit bedrijven- en kantorenpark is geconcentreerd rond de afrit 'Delft' ten oosten van de A13. Het grote IKEA gebouw staat prominent zichtbaar op geruime afstand van de snelweg met een ruim opgezette verkeer en parkeerruimte als een plein ervoor. Zowel naar het noorden als naar het zuiden begrenzen haaks op de snelweg gepositioneerde gebouwen de pleinruimte. Ook het onlangs vergunde kantoor op het IKEA-terrein is conserverend meegenomen in dit bestemmingsplan. De kantoren en bedrijven ten noorden van het "IKEA plein" (en welke niet behoren tot IKEA) worden overigens niet in dit bestemmingsplan meegenomen.
IKEA is duidelijk zichtbaar vanaf de snelweg en herkenbaar door zijn kleurstelling. Herkenning op redelijk grote afstand wordt mogelijk gemaakt door een veertig meter hoge reclamemast. Het woonwarenhuis vormt vanuit de stad gezien de ruimtelijke beëindiging van de Oostpoortweg, daarachter begint de Delftse Hout. Om het groen- en recreatiegebied enigszins af te schermen van IKEA is achter het gebouw een wal met hoge bomen aangelegd. Aan de zuidzijde is een voormalige vuilstort aanwezig, een geaccidenteerd terrein met een gemiddelde hoogte van vier meter, omsloten door een brede singel.
Delft is een stad van kansen voor iedereen, waar iedereen kan en mag meedoen. Daarbij moet gebruik gemaakt kunnen worden van voldoende aantrekkelijke maatschappelijke voorzieningen.
Onderwijs
In het plangebied liggen drie basisscholen, de Katholieke Basisschool Bernadetta Maria gevestigd aan Aan 't Verlaat en Montessorischool Jan Vermeer aan de Maria Duystlaan. Daarnaast is er de Herman Broerenschool voor Speciaal Voortgezet Onderwijs gevestigd aan de Clara Van Sparwoudestraat.
Welzijn
Verspreid over het plangebied zijn er enkele kinderdagverblijven, een peuterspeelzaal, enkele medische praktijken, een wijkcentrum en diverse zorginstellingen gevestigd. Zo voorziet het plangebied in een ouderenvoorziening, het Verpleeghuis De Bieslandhof. De gezondheidszorg is vertegenwoordigd door GGZ Delfland op het St. Joristerrein. In het plangebied zijn verder diverse huisartsen en tandartsen gevestigd.
De wijkaccommodatie, 'Delft Noord', is te vinden aan de Brasserskade. De kindercentra zijn over het algemeen in de nabijheid van andere maatschappelijke voorzieningen gesitueerd en liggen redelijk verspreid over het gebied.
Het plangebied heeft tenslotte 1 kerk (hervormd). Deze is gelegen in de Floresstraat. Tevens is er één begraafplaats (Geertruyt van Oostenstraat) aanwezig.
Cultuur, recreatie en sport
Cultuur, recreatie en sport zijn in het plangebied op verschillende manieren vertegenwoordigd. Aan de Brasserskade ligt het grootste gemeentelijke sportpark van Delft, dit sportpark valt buiten de grenzen van dit bestemmingsplan. Op het sportpark zijn meerdere sportvoorzieningen aanwezig, zoals voetbalvelden (natuur- en kunstgras), tennisbanen een atletiekbaan en een golfaccommodatie. Daarnaast is op het sportpark een gemeentelijke sporthal gevestigd.
Aan de Stalpaert van der Wieleweg ligt het zwembad/instructiebad en squashcentrum. Dit centrum is eigendom van en wordt beheert en geëxploiteerd door Sportfondsen BV. Het centrum wordt voor sportieve activiteiten verhuurd aan verenigingen en individuele sporters.
Daarnaast liggen in het plangebied 2 bewaakte speeltuinen. Speeltuin de Bras aan de Brasserskade en speeltuin de Bomenwijk met een buurtgebouw aan de Beukenlaan. Ook liggen er diverse speelplekken verspreid over het gebied.
Voor sport en recreatie worden verder het aangrenzende gebied Delftse Hout opgezocht, waar diverse voorzieningen als een kinderboerderij, een waterspeeltuin en sportvelden zijn.
Wonen
Delft is bijna tot de gemeentegrenzen volgebouwd. De woningvoorraad is vrij eenzijdig en is voor een deel van onvoldoende kwaliteit.
De woningbouw is vooral een binnenstedelijke opgave. Via zorgvuldig beheer, veranderingen in de bestaande voorraad en inbreiding middels nieuwbouw moeten de woonwensen van de toekomst worden vervuld zodat Delft haar positie als kennisstad en gewilde woonstad versterkt. In iedere wijk dienen er voldoende woonmogelijkheden te zijn voor diverse doelgroepen. Naast reguliere woningen dient er op wijkniveau voldoende aanbod te zijn van levensloopbestendige woningen en voorzieningen voor kwetsbare of zorgafhankelijke groepen. Daarnaast behoren ook kenniswerkers, studenten en (startende) ondernemers tot de specifieke doelgroepen van het Delftse woonbeleid.
Delft kiest ook voor precisie- ingrepen met maatwerk per gebied. Daarbij ligt het meer voor de hand om in te zetten op ondersteuning van initiatieven die het verschil kunnen maken voor de wijk en stad. Hergebruik of transformatie van leegstaande gebouwen of vrijkomende locaties wordt daar waar dit mogelijk is toegejuicht. Delft Noord Oost kent een aantal locaties die wellicht te transformeren zijn. In dit bestemmingsplan worden momenteel geen transformaties mogelijk gemaakt. Indien er concrete plannen voor transformatie worden gemaakt, zal hier indien nodig een separate ruimtelijke procedure voor worden opgestart.
Een samenhangende structuur van voorzieningen is belangrijk. In 2011 is het accommodatiebeleid vastgesteld. Een wijkcentrum per wijk biedt voldoende capaciteit om te voorzien in de programmering van de welzijnsactiviteiten voor kwetsbare burgers. In de toekomst worden meer functies geclusterd in multifunctionele accommodaties als wijkaccommodaties en schoolgebouwen. In het beleidskader zijn ook diverse uitgangspunten ten aanzien van het aanbod aan voorzieningen (o.a. capaciteit, spreiding, multifunctionaliteit) en de rolverdeling tussen gemeente en haar (maatschappelijke) partners vastgesteld.
Verder beschrijft het Integraal Huisvestingsplan voor het Primair Onderwijs (2015) onder andere spreiding en maatschappelijk medegebruik van schoolgebouwen. Bijna de helft van de leerlingen op bovengenoemde basisscholen komt uit de wijk zelf.
Als onderdeel van de bestuurlijke opdracht Toekomstbestendige Sport wordt onderzocht of en hoe de gemeentelijke sportvoorzieningen efficiënter ingezet kunnen worden. Dit kan leiden tot verschuivingen binnen het accommodatiebestand.
Er zijn voldoende multifunctionele maatschappelijke voorzieningen die bijdragen aan de sociale cohesie en een kwalitatief goede leefomgeving. Vanwege multifunctioneel maatschappelijk medegebruik moet er in maatschappelijke voorzieningen ruimte zijn voor aanpassingen en uitbreidingen.
De maatschappelijke voorzieningen zijn consoliderend bestemd. Om te kunnen anticiperen op beleidsontwikkelingen ten aanzien van onderwijs, welzijn en cultuur, sport en recreatie worden kleine aanpassingen en uitbreidingen aan maatschappelijke voorzieningen in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
In het overwegend consoliderende bestemmingsplan zijn de woningen bestemd met een bouwvlak. Voor de niet woonbestemmingen is in het algemeen gekozen voor een flexibeler bestemmingsvlak met een bebouwingspercentage. Het is niet de bedoeling dat daardoor veel bijgebouwd kan worden. Wel is het doel een toekomstbestendige regeling waarbij flexibel met de locatie kan worden omgegaan. Voor twee locaties is wel gekozen om de bouwmogelijkheden te verruimen: de Bieslandhof en IKEA. De Bieslandhof had een relatief weinig flexibele regeling waarbij het bouwvlak de bestaande bebouwing grotendeels volgt. Bovendien werden alle bouwhoogtes apart geregeld. Met het oog op de toekomst is een veel eenvoudiger en wat groter vlak opgenomen met een maximaal bebouwingspercentage en een generieke hoogte. Voor het bestaande 17 m hoge bouwdeel is de hoogte wel apart geregeld.
Voor IKEA zijn de plannen voor de nabije toekomst meegenomen in het plan. Ook hier gaat het om een eenvoudig (flexibeler) bebouwingsvlak. IKEA is voornemens het parkeergebouw met één verdieping uit te breiden en wil daarop een dak van zonnepanelen aanbrengen. (Zie afbeelding 2.2 voor schematische weergave parkeergarage.) Het aanbrengen van zonnepanelen is een van de duurzaamheidsdoelstellingen die uit het duurzaamheidsbeleid van IKEA voortvloeien. Dat betekent een verhoging van 8 m. Doordat het nieuwe bovenste parkeerdek in de toekomst van een dak voorzien wordt, zal de lichthinder voor het achterliggende natuurgebied afnemen. Daarnaast zal IKEA haar expeditieruimte en milieustraat uitbreiden. Het winkelvloeroppervlak van het woonwarenhuis zal niet toenemen.
Afbeelding 2.2 Schematische weergave parkeergarage
Het aantal parkeerplaatsen dat IKEA heeft zal gaan toenemen door het parkeergebouw met een verdieping op te hogen. Op dit moment heeft IKEA (op piekmomenten) te weinig parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het vergroten van de parkeergarage wordt dit probleem opgelost. Aangezien de parkeerplaatsen gerealiseerd worden omdat er nu te weinig capaciteit is, kan gesteld worden dat er geen toename van het aantal verkeersbewegingen gaat plaatsvinden. Met deze aanpassing zal de parkeerdruk in het omliggende gebied afnemen en zullen ook de omliggende wegen ontlast worden van verkeer ten behoeve van IKEA.
Rijksladder
In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan ‘een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Een ontwikkeling moet daarin kort gezegd voldoen aan de volgende voorwaarden:
Provinciale ladder
De toetsing aan de provinciale ladder (artikel 2.2.1 verordening ruimte) komt in grote lijnen overeen met de stappen uit de Rijksladder.
Definitie ‘stedelijke ontwikkeling'
In artikel 1.1.1 lid 1 onder I Bro staat de definitie opgenomen van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het betreft een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke ontwikkelingen. Het begrip andere stedelijke ontwikkelingen is relatief breed. De Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (Ministerie van I&M, 2013) verstaat onder overige stedelijke voorzieningen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Artikel 1.1 onder lid ‘an’ van de Verordening Ruimte Zuid-Holland (2014) beschrijft dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling betreft van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke ontwikkelingen. Onder lid ‘aj’ staat de definitie van ‘ruimtelijke ontwikkeling nader gespecificeerd: nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.
Wijzigingen bestemmingsplan Noordoost Delft
Met bovenstaande definitie van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling' worden hierna eerst de concrete initiatieven beschreven. Vervolgens wordt vastgesteld of het gaat om een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Initiatief IKEA
Met de actualisatie van het bestemmingsplan wordt het initiatief van IKEA meegenomen. IKEA wenst een groter bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van de expeditieruimte en milieustraat met ruim 8.000 m2. Hier wordt onder andere het bedrijfsafval opgeslagen. Vanwege diverse milieueisen wordt het afval zoveel mogelijk gescheiden in verschillende containers. Op het huidige terrein is dit momenteel niet goed mogelijk. Met de uitbreiding is het wel mogelijk om het afval beter te scheiden. Tevens wordt de vrachtwagens de ruimte geboden om goed te kunnen laden en lossen. En is het mogelijk om meer producten tegelijk op te slaan, waardoor de verkeersbewegingen in het kader van transport ten behoeve van distributie, terug te dringen. Met de uitbreiding van het bouwvlak wordt ook een geringe uitbreiding van de parkeergarage mogelijk, zodat het verkeer in de parkeergarage vooral op piekmomenten beter doorstroomt. Deze uitbreiding valt binnen de bovengenoemde 8.000 m2. De totale oppervlakte van het perceel van IKEA bedraagt ruim 55.000 m2.
Initiatief Sint Joriskliniek
De GGZ-locatie Sint Joriskliniek in Delft heeft momenteel de mogelijkheid om reguliere woningbouw te realiseren aan de noordzijde van de locatie; van deze mogelijkheid is tot nu toe geen gebruik gemaakt. De instelling wenst deze mogelijkheid op het meerdere delen van het terrein te kunnen continueren. Het maximum aantal woningen blijft gelijk aan het aantal dat in het oude bestemmingsplan was gegeven (115 woningen). Daarnaast zijn er reeds middels een tijdelijke afwijking studentenwoningen gerealiseerd op het terrein van St. Joris.
Initiatief De Bieslandhof
Het verzorgingshuis De Bieslandhof herbergt een breed scala aan zorgvoorzieningen, waaronder een restaurant en een huisartsenpraktijk. Het verzorgingshuis heeft de wens om het bouwvlak te vergroten ten behoeve van de bestaande functies op het perceel. Deze uitbreiding is noodzakelijk aangezien de bestaande functies niet meer aan de eisen en wensen van deze tijd voldoen. De modernisering zal plaatsvinden binnen het nieuwe bouwvlak. Er zal eerst nieuwbouw plaatsvinden, waarna de oudbouw gesloopt gaat worden. Door de verruiming van het bouwvlak kan er maximaal 1.840 m2 bijgebouwd worden.
Toets begripsdefiniëring ‘stedelijke ontwikkeling'
Op basis van casuïstiek in de jurisprudentie van de Raad van State wordt geconcludeerd dat onder een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan een wijziging van enige omvang, waaronder functiewijziging, nieuw ruimtebeslag of bouwen wordt verstaan. Daarbij wordt geconcludeerd dat bij conserverende bestemmingen geen sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Kleinere ontwikkelingen, afhankelijk van de omvang van de uitbreiding van zowel bouwen als gebruiksmogelijkheden worden over het algemeen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling conform de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook planologisch onbenutte mogelijkheden overnemen is geen stedelijke ontwikkeling.
Stedelijke ontwikkeling
Voor het beoogde initiatief van IKEA wordt het bouwvlak met ruim 8.000 m2 vergroot ten behoeve van de uitbreiding van de expeditie en milieustraat. De expeditieruimte is ondergeschikt aan de detailhandelsfunctie. Vanwege een relatief beperkte omvang van de bebouwing in relatie tot de bestaande bebouwing (totaal oppervlakte IKEA terrein is 55.000 m2 ) en de beperkte gebruiksmogelijkheden is waarschijnlijk geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling kan echter wel aangemerkt worden als een wijziging van ‘enige’ omvang als het gaat om de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de huidige situatie. Zorgvuldigheidshalve is de ontwikkeling van IKEA getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De initiatieven van de Sint Joriskliniek en De Bieslandhof zijn geen stedelijke ontwikkelingen in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. De woningbouwontwikkeling van de Sint Joriskliniek is al planologisch mogelijk gemaakt middels de geldende bestemmingsplanregeling. Bovendien blijkt uit de regionale afstemming dat er behoefte is aan extra woningen in Delft. (Zie ook paragraaf 3.3.3.3). Dit geldt ook voor De Bieslandhof. De kleine toename van de bebouwingsmogelijkheden, als gevolg van de uitbreiding van het bouwvlak voor de reeds aanwezig functies, is geen stedelijke ontwikkeling. Alle bovengenoemde initiatieven voorzien niet in een functiewijziging.
In bijlage 1 wordt toegelicht of het beoogde initiatief van IKEA voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieronder wordt enkel de conclusie opgenomen.
De ruimtelijke situatie in het bestemmingsplangebied is grotendeels conform de bestaande situatie bestemd. De kleine aanpassingen c.q. uitbreidingen bij (woon)gebouwen zoals die in veel gevallen mogelijk zijn, zijn vergelijkbaar met woningen in andere delen van Delft. Het betreft hierbij veelal erfbebouwing alsmede aanpassingen van de kapverdieping, bijvoorbeeld door de toevoeging van een dakkapel.
Voor De Bieslandhof, IKEA en GGZ Delfland zijn de mogelijkheden enigszins verruimd, grotendeels ten gevolge van de vereenvoudigde bouwvlakken. Voor IKEA en in mindere mate De Bieslandhof betekent dit meer bouwmogelijkheden. Bij GGZ Delfland betekent de nieuwe regeling alleen het verschuiven van bouwmogelijkheden. De geplande ontwikkelingen passen binnen rijks-, provinciaal- regionaal- en gemeentelijke beleid.
De beoogde uitbreiding van het bouwvlak van de IKEA in Delft met ruim 8.000 m2 voor de expeditieruimte sluit aan bij de duurzaamheidsdoelstellingen van IKEA. Het voornemen past bij de kwalitatieve behoefte van IKEA, die haar verantwoordelijkheid neemt voor een duurzamere woon-, leef- en ondernemersomgeving op een bestaande stedelijke locatie. Met de verruiming van het bouwvlak van IKEA is dan ook sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er ontstaat geen leegstand als gevolg van de verandering van de expeditie en milieustraat bij IKEA.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden de Provinciale Structuurvisie (2010) en de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010) en de herzieningen daarvan ingetrokken. De VRM, is net als de Verordening en het Programma op 1 augustus 2014 inwerking getreden.
Afbeelding 3.1: Ruimtelijke hoofdstructuur uit VRM
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als gebied van stedelijke agglomeratie en hoogstedelijke zone. De focus ligt in dit gebied op het verder ontwikkelen van een intensief gebruikt, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig gebied. Daarnaast wordt er gestreefd om beter aan te sluiten op de maatschappelijke wensen ten aanzien van woningbouw, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Er moeten kansen gecreëerd worden voor een gevarieerde en innovatieve economie.
Ook de aanduiding "beter benutten van bebouwde ruimte" is van toepassing binnen dit plangebied. Hiervoor geldt dat de provincie inzet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Voor dergelijke locaties geldt dat binnen de bebouwde ruimte er een invulling gegeven zal worden aan de door de provincie gestelde opgave voor dit gebied. Een dergelijke regeling is vergelijkbaar met wat voorheen in de Provinciale Verordening als gebied dat als rode contour is aangemerkt.
Het Programma Ruimte is parallel aan de VRM, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. Dit programma kent, net als de VRM, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk provinciaal beleid.
De vier rode draden die beschreven zijn in de VRM en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma Ruimte. Het gaat om:
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is 'ja, mits'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart (artikel 2.2.1 Verordening ruimte).
Afbeelding 3.2: Uitsnede uit kwaliteitskaart (plangebied is in geel weergegeven)
Net als het Bro bevat de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven:
In paragraaf 2.4 is de ladder voor duurzame verstedelijking ingevuld.
In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.
Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.
In de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.
Inzet van deze Visie Openbare Ruimte Delft is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de VORD.
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2008-2020 (2008), de uitvoeringsagenda 'Kansen voor de Delftse woningmarkt' (2012) en de nota 'Toetsingskader Woningbouw' (2014)
In de Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat Delft inzet op de verdere ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Voor het woonbeleid betekent dit dat kenniswerkers, (startende) ondernemers en (buitenlandse) studenten voldoende mogelijkheid moeten hebben zich in Delft te vestigen en te huisvesten. De activiteiten van TU en hogescholen en de hieraan verbonden bedrijvigheid spelen zich hoofdzakelijk af in het zuidoostelijk deel van de stad en daarom bestaat ook bij veel studenten en kenniswerkers de wens zich in deze omgeving te kunnen huisvesten. Naast de ambitie van de gemeente Delft deze behoefte te faciliteren leiden ook de beperkte mogelijkheden tot verdichting elders in de stad tot de keuze een behoorlijk aandeel van de woonopgave in Delft Zuidoost te realiseren. Juist in dit deel van Delft is nog sprake van enige ruimte voor ontwikkelingen.
De tweede ambitie genoemd in de Woonvisie, is de inzet op de ontwikkeling van Delft als kwaliteitsstad en binnenstad van de regio. De woningbouwopgave wordt geconcentreerd rondom openbaar vervoersknooppunten en verkeersassen in centrumstedelijke woonmilieus en groenstedelijke woonmilieus worden gerealiseerd en versterkt in meer decentraal gelegen woongebieden.
Ten derde wil Delft kansenstad zijn en als stad aan al haar bewoners perspectief bieden. Perspectief voor groei en ontwikkeling om mee te kunnen doen in de samenleving. Delft richt zich op het bieden van voldoende goede huisvesting voor huishoudens met lage inkomens. De kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen zijn daarbij belangrijke onderwerpen.
Voor het behalen van deze ambities wordt ingezet op het realiseren van forse bouw en transformatieopgave tot 2020. In de Woonvisie Delft is vastgesteld dat er tot 2020 6.600 reguliere woningen in Delft nodig zijn, waarvan 2000 sociale sector. Dit komt neer op realisatie van gemiddeld 500 woningen per jaar in de gehele stad. Daarnaast is een tekort aan studentenwoningen. Er wordt ingezet op het realiseren van minimaal 3.600 studenteneenheden tot 2016.
In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwen in Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld. In deze nota is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de (nog voor de crisis vastgestelde) Woonvisie nog actueel zijn en of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moeten worden bijgesteld. Uit de nota blijkt dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verloopt omdat de woningmarkt 'op slot zit' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet is gewijzigd. In de nota is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). In de uitvoeringsagenda is het verwachte tempo voor grootschalige gebiedsontwikkeling bijgesteld van 500 marktwoningen per jaar naar 200-300 woningen per jaar.
Het toetsingskader woningbouw is als beleidsdocument ingetrokken. Echter het woningbehoefte onderzoek dat hier beschreven wordt is nog steeds actueel. Voor de volledigheid wordt dit onderzoek hieronder kort samengevat.
Voor de in maart 2014 vastgestelde nota 'Toetsingskader Woningbouw' is de toekomstige woningbehoefte opnieuw onderzocht en vergeleken met het toekomstige woningaanbod na realisering van de geplande bouwprojecten. Uit het onderzoek blijkt dat de crisis tot een tijdelijke vraaguitval en een trager bouwtempo leidt maar niet tot een afname van de (toekomstige) woningbehoefte. Door de crisis vertaalt de woningbehoefte zich op dit moment niet in een concrete vraag. Het woningbouwprogramma leidt echter op de langere termijn niet tot overcapaciteit. Op dit moment is er een woningtekort is van ongeveer 2,2% van de totale woningvoorraad. Een woningtekort van 1,5% wordt doorgaans als acceptabel gezien. Na realisering van het woningbouwprogramma is er nog een tekort van ca. 515 woningen.
Dit bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten van het woonbeleid.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt.
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.
Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015". Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.
Liet de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015" nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden – zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel – zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen.
In het plangebied komen er nauwelijks bedrijven en kantoren voor. Het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe bedrijven mogelijk. Voor het bestemmingsplan vormt "De economie van Delft: op weg naar 2015" geen belemmering.
De nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de structuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra.
Buurtcentra met een goed toekomstperspectief krijgen mogelijkheden tot aanpassing/uitbreiding. Buurtwinkelcentra waar een goed perspectief ontbreekt, kunnen door blijven functioneren maar zullen dat moeten doen binnen de huidige (fysieke) winkelcontouren. Met het oogmerk om leegstand te voorkomen kunnen ook andere functies in de buurtwinkelcentra en winkelstrips een plaats innemen. Aan de hand van een aantal criteria is in de nota een overzicht gegeven van het toekomstperspectief dat voor de verschillende centra wordt voorzien. Van de twee winkelconcentraties die in het plangebied zijn gelegen (Ternatestraat en Van Lodesteynstraat) wordt de eerste als kansarm beschouwd en kan 'verkleuring' van de invulling plaatsvinden. De Van Lodesteynstraat is in de nota detailhandel niet eens als buurtwinkelcentrum aangemerkt, zodat ook daar andere functies in de winkelpanden kunnen komen.
De vestiging van IKEA die in het plangebied is gelegen, functioneert autonoom binnen de distributieve structuur van Delft. Dit autonoom functionerende karakter van IKEA vraagt ook om een zelfstandige beoordeling van eventueel mogelijke uitbreidingsplannen. Het doorlopen van de toets van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan wel aan de orde.
Kantoren
Delft ontleent zijn kantorenbeleid aan het regionale kantorenbeleid. Uitgangspunt hierin is dat ingezet wordt op een gezonde kantorenmarkt met sterke vestigingsmilieus in de regio. Het terugdringen van het overaanbod op de kantorenmarkt maakt daarbij deel uit van het regionale beleid. Planologische plancapaciteit die geen bijdrage aan sterke vestigingsmilieus levert dient in principe weggenomen te worden. Voor enkele locaties die als concentratielocaties aangeduid worden of locaties met een specifiek kennisintensief karakter is uitbreiding van de kantorenvoorraad nog mogelijk.
Het plangebied bevat zulke locaties niet. Slechts in de uiterste noord-oost hoek van het plangebied is sprake van een kleine kantorenconcentratie. In de uiterste zuid-west hoek van het plangebied is sprake van een zelfstandig gesitueerd kantoor tegen de woonwijk aan.
Het grootste kantoor aan het Brassersplein heeft al enige tijd leeg gestaan. Initiatieven om de functie van het pand te laten 'verkleuren' kunnen tegen de achtergrond van het beleid - mede - gericht op het terugdringen van leegstand worden gefaciliteerd. Op dit moment is er nog geen concreet plan voor deze kantoren en is er ook geen andere functie dan de functie kantoor toegestaan. Op het moment dat er een concreet initiatief voor deze locatie komt, zal gekeken worden of dit past binnen het beleid en zal een omgevingsvergunning dan wel nieuw bestemmingsplan opgestart worden.
Bedrijven
In het plangebied zijn nauwelijks bedrijven (anders dan detailhandel en kantoren) gesitueerd. Van een concentratie van bedrijven op een bedrijventerrein is in het geheel geen sprake. Bedrijventerreinenbeleid, dat Delft aan het regionale beleid ontleent, kan daarmee buiten beschouwing gelaten worden.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LVVP.
Afbeelding 3.3 Wegcategorisering
Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
Afbeelding 3.4: hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)
Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het FAP-II.
De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).
Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.
In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.
De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2013 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig zal zijn.
Waterbeheersplan 2016-2021
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)
De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Watervergunning
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
In het Waterplan Delft werken gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland samen aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in Delft. Om dit te bereiken hebben beide partijen een watersysteemanalyse en watergebiedsstudies uitgevoerd. Op basis van de watersysteemanalyse en watergebiedsstrudies zijn maatregelen geformuleerd om knelpunten op te lossen en waterplan doelstellingen in te vullen in samenhang met het waterbeleid 21ste eeuw en het rioleringsbeleid.
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) (verlengd tot en met 2016) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast.
Het algemene kader van het monumentenbeleid wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – Monumentennota 2007-2017'.
De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:
Het aspect 'cultuurhistorische waarden' komt aan de orde in hoofdstuk 4.1.3.
In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in hoofdstuk 6.4.
In 2013 is de ambitie Delft energieneutraal in 2050 vastgesteld met het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2013 - 2016. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven hoe in 2050 een energieneutraal Delft kan worden gerealiseerd. De ambities zijn vooral ingestoken op de beperking van CO2 uitstoot door energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het uitvoeringsprogramma heeft voor de sector wonen het verduurzamen van de warmtevoorziening prioriteit. Het bestemmingsplan staat de uitvoering hiervan niet in de weg.
Tot eind 19e eeuw
Het plangebied ligt noordelijk en noordoostelijk van de oude binnenstad. Het gebied werd in de middeleeuwen ontgonnen waarbij een verkavelingspatroon ontstond dat doorliep in het later verstedelijkte oostelijke deel van de binnenstad. De noordelijke grens van de ontginning is de waterloop in het verlengde van de Kerstanjewetering. De iets zuidelijker gelegen Brasserskade was van oorsprong een middeleeuwse landweg. Als gevolg van bodemdaling werd na verloop van tijd bemaling met poldermolens noodzakelijk. Enkele sloten werden in de 16e eeuw tot molensloten verbreed die afwaterden in de oostelijke singelgracht. Van deze zijn de Tweemolentjesvaart en de Bieslandse Molensloot nog aanwezig. De molens stonden op afstand van de singelgracht; de sluis met sluiswachterswoning aan Het Verlaat ligt op de plaats van de vroegere twee Nootdorpse molens aan de Tweemolentjesvaart. Een restant van de Molensloot van de Vrijenbanse polder is nog aanwezig aan zuidkant van de Fruittuinen. De Oostsingel is als buitenweg van de stadssingel waarschijnlijk al aangelegd in 1355 bij de laatste grote uitbreiding van de middeleeuwse stad.
Het gebied bleef tot aan het eind van de 19e eeuw vrijwel onbebouwd. Het werd doorsneden door laantjes die weilanden, boomgaarden en moestuinen ontsloten. Enkele van deze laantjes zijn nog aanwezig als later bebouwde dwarsstraat: de Groenlandselaan en de Hugo van Rijkenlaan. In het midden van de 17e eeuw werd op afstand van de buitenweg een pesthuis gebouwd, zuidelijk van de huidige Bieslandse kade. Waarschijnlijk is een deel van de bijbehorende begraafplaats later als Joodse begraafplaats in gebruik genomen.
Afbeelding 4.1 Stadsplattegrond 1933
Circa 1880 tot 1940
In 1894-1895 werd het buitengesticht van St. Joris aangelegd en gebouwd. Het complex bestond uit een hoofdgebouw, meerdere paviljoens, een oprijlaan geflankeerd door tuinen en een directeurswoning, de 'Villa Maria'. De villa en het hoofdgebouw bestaan nog en zijn beiden beschermd monument. Het huidige pad door de Fruittuinen is de vroegere oprijlaan, maar de tuinen zelf zijn na 1950 verkaveld tot percelen met vrijstaande woningen.
Na 1880 nam de verandering tot woongebied een aanvang met de bouw van enkele rijen herenhuizen aan de Oostsingel. Rijen kleine arbeiderswoningen werden gebouwd aan nieuw aangelegde dwarsstraten en de oude laantjes. Tot circa 1910 was dit nog uitsluitend particuliere woningbouw. Vanaf dat moment werd deze aangevuld met de bouw van complexen door enkele begin 20e eeuw opgerichte woningbouwverenigingen. De Vermeerstraat werd in 1911-1912 aangelegd door 'De Goede Woning', de buurt 'Het Heilige Land' (1913-1919) rond de Van der Made- en Odulphusstraat door de katholieke bouwvereniging 'St. Hippolytus'. Stedelijke ruimte en gevelwanden zijn gevarieerd vormgegeven, met de verbreding in het midden van de Vermeerstraat, en de halfopen 'hoven' aan de Odulphusstraat.
In het noordelijke deel van het plangebied werd aan weerszijden van de Brasserskade de Indische Buurt aangelegd. Een groot deel van de arbeiderswoningbouw hier werd gerealiseerd door het gemeentelijk woningbedrijf. In de jaren dertig volgde uitbreiding in zuidelijke richting met vooral middenstandswoningen. De basis voor dit stratenplan vormde het Uitbreidingsplan voor Delft van De Booij uit 1930. Ook volgens dit plan werden eind jaren dertig de Van Miereveltlaan en Stalpaert van der Wieleweg aangelegd, in voorbereiding van verdere invulling van het gebied. Volledige uitvoering van het plan werd verstoord door het uitbreken van de oorlog. De in etappes geopende rijksweg A13 vormt sinds 1937 de harde oostelijke grens van het plangebied.
Vanaf 1945
Het gebied was in 1945 een lappendeken van half afgemaakte wijken en buurten. De eerste naoorlogse bebouwing voltooide de al volgens het plan uit 1930 aangelegde hoofdstraten inclusief de verbindingen met de doorgetrokken dwarsstraten. De stedenbouwkundigen Van Embden en Froger planden voor de grotere nog vrije gebiedsdelen een aantal min of meer zelfstandige buurten. Als enige daarvan kon de Bomenwijk als duidelijk ruimtelijke eenheid worden vormgegeven. De wijk Delfgauwse Weye (1951-1959) ten zuiden van de Bieslandsekade moest aansluiten aan de onafgemaakte rand van het Heilige Land. Deze wijk wordt gedomineerd door de hoogbouw van 'Die Delfgauwsche Weye'. In dit complex waren en zijn ook diverse buurtvoorzieningen ondergebracht. De zuidkant van de Indische Buurt werd voltooid met van de oudere delen afwijkende, half open verkavelingen. Bijzondere onderdelen daarvan zijn met name de rand naar de Fruittuinen met een strookverkaveling van dubbele woningen, en twee hoge accenten: de flat van bejaardenhuis 'Huize Monica' en het woongebouw op de kop van de Insulindeweg.
Ingrijpende structurele veranderingen vonden plaats op het vanaf 1959 uitgebreide terrein van St. Joris. De net aangelegde St. Jorisweg had de Fruittuinen al afgesneden van het hoofdterrein. Op het hoofdgebouw na maakte vanaf 1959 de oude bebouwing plaats voor nieuwe gebouwcomplexen. Het al in de jaren dertig aangelegde park 'Klein Veluwe' werd geïntegreerd in de groenstructuur. Het totale terrein en zijn bebouwing, nu van GGZ Delfland, worden op dit moment weer gereconstrueerd, waarbij de op het hoofdgebouw aansluitende groene ruimte en 'Klein Veluwe' gespaard zullen blijven.
Afbeelding 4.2 luchtfoto fruittuinen met zicht op St. Joristerrein
De stedenbouwkundige hoofdstructuur van het overige plangebied is onveranderd gebleven. Wel vond op diverse locaties in het plangebied al vanaf de jaren tachtig verdichting plaats met woningbouw: onder andere in de Indische buurt, aan de Rubberplantage, en de bebouwing op het vroegere bedrijfsterrein van de Optische Industrie aan de Van Miereveltlaan. De meest recente ontwikkeling is die op de locatie van de inmiddels gesloopte Onze Lieve Vrouwekerk aan de Arubastraat. De nieuwe verkaveling sluit aan op de karakteristieke halfopen structuur van dit wijkdeel.
In het plangebied is een aantal Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Hieronder worden deze opgesomd.
St. Jorisweg 2 | Rijksmonument |
Aan 't Verlaat 40 | Gemeentelijk monument |
Insulindeweg 1 | Gemeentelijk monument |
Oostsingel 51 t/m 55 | Gemeentelijk monument |
Oostsingel 123 | Gemeentelijk monument |
Oostsingel 185 | Gemeentelijk monument |
Bieslandse kade 70-204 / Hendrick de Keyserweg 4-6 / Van Lodensteynstraat 83a-83s | Gemeentelijk monument |
Willem van Aelststraat 3 | Gemeentelijk monument |
Daarnaast zijn in het plangebied ook diverse cultuurhistorisch waardevolle panden.
MIP (1800-1940)
Billitonstraat 2 t/m 36 en 1 t/m 35; Brasserskade 146 t/m 192; Bankastraat 54 t/m 68 |
Complex arbeiderswoningen, 1920 |
Van der Madestraat 2 t/m 52 | Deel complex arbeiderswoningen Heilig Land, 1912 |
Odulphusstraat 1 t/m 51 | Deel complex arbeiderswoningen Heilig Land, 1912 |
Oostsingel 79 t/m 86 | Boven- en benedenwoningen, 1908 |
Oostsingel 103 t/m 110 | Herenhuizen, ca. 1890 |
Oostsingel 111 t/m 117 | Herenhuizen, ca. 1890 |
Palamedesstraat 1-39 en 2-36 | Etagewoningen, 1921-1022 |
Tweemolentjeskade 9 t/m 17 | Herenhuizen, 1921-1922 |
bij St. Jorisweg 2 | 17e eeuws poortje van binnengesticht Joris |
Vermeerstraat 1-31 en 6-36 | Complex arbeiderswoningen, 1908 |
Wederopbouw (1940-1970)
Balistraat 1-55, Molukkenstraat 20-25 | Woongebouw, 1960-1962 |
Clara van Spaerwoudestraat 10-102 | Woongebouw Van Renswoudehuis, 1963-1970 |
Bonairestraat 2-12, Sint Eustatiusstraat 1-11 | Dubbele woningen, 1956-1959 |
Hendrick de Keyserweg 36-114, Van Lodensteynstraat 85-163 en 124-154 | Portiekflats, 1951-1959 |
Willem van Aelststraat 5-23 | Galerijflats, 1954-1957 |
Cultuurhistorisch waardevolle groengebieden
In 2008-2009 is er onderzoek verricht naar groengebieden voor 1940 (rapport 'Inventarisatie en waardestelling cultuurhistorisch groen tot 1940 - 16 groene parels'). Het gebied Klein Veluwe op het terrein van GGZ Delfland is als waardevol groengebied opgenomen in de 'Beleidsregel cultuurhistorisch waardevolle groengebieden 2013', vastgesteld 8 oktober 2013.
Overige waardevolle structuren en gebieden
In het plangebied bevinden zich verder volgende deelgebieden/ structuren met cultuurhistorische waarde:
Bieslandsekade | Oude Molensloot, onderdeel vroeger verkavelingspatroon |
Oostsingel | Vroegere buitenweg om stadssingel, bebouwd met laat 19e / vroeg 20e eeuwse herenhuizen |
Vermeerstraat | Complex verenigingswoningbouw uit 1908 |
Tweemolentjeskade / Palamedestraat | Oude Molensloot, bebouwing van vroeg 20e eeuwse (heren)huizen in bouwblok aan zuidzijde |
Bonairestraat / St. Eustatiusstraat e.o. | Strokenverkaveling met dubbele woningen |
Arubastraat / Bonairestraat e. o. | Halfopen verkaveling met bejaardenwoningen horend bij hoogbouw Huize Monica |
Joodse begraafplaats | In de 19e eeuw ingericht op de locatie van het vroegere pesthuis |
Fruittuinen | Groengebied, vroeger onderdeel van terrein St. Joris |
De cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en het waardevolle groengebied Klein Veluwe worden beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en de daarvoor geldende regels. De overige waardevolle structuren en deelgebieden zijn met de successievelijk erop liggende enkelbestemmingen voldoende beschermd.
Conform de Monumentenwet 1988 beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen zowel dek- als geulafzettingen voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen die tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen intensief werden bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet.
Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd op verschillende plekken bebouwing bevond. Het betreft molenplaatsen en verspreid gelegen agrarische erven. In het gebied rondom het huidige Heilig Landpark stond een Pesthuis. Hier worden niet alleen belangrijke archeologische resten verwacht in de vorm van materiële cultuur en gebouwsporen, maar ook de overblijfselen van het bij het Pesthuis behorende kerkhof. Bij bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm -maaiveld dient de initiatiefnemer zich er sterk van bewust te zijn dat het benodigde archeologisch onderzoek naar deze stoffelijke resten een grote investering vraagt, zowel qua kosten van het onderzoek als qua doorlooptijd.
Binnen het plangebied is geen sprake van bekende archeologische vindplaatsen of terreinen met een bekende archeologische waarde. Wel heeft op enkele plekken reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden op basis waarvan is vastgesteld dat daar geen archeologische verwachting meer geldt. Aan zones waar geen onderzoek heeft plaatsgevonden en wel sprake is van een archeologische verwachting wordt de medebestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.
Binnen het plangebied worden 3 archeologische medebestemmingen opgenomen (afbeelding 4.3). 'Waarde - Archeologie I' heeft betrekking op de locaties waar in historische tijden bebouwing aanwezig was. Bodemverstorende werkzaamheden tot 50 m2 en/of 30 cm -maaiveld worden vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. 'Waarde - Archeologie II' heeft betrekking op de geulafzettingen van de Gantel Laag, waar een middelhoge verwachting geldt voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en/of 40 cm -maaiveld worden bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. 'Waarde - Archeologie III' heeft betrekking op de dekafzettingen van de Gantel Laag, waar een lage verwachting geldt voor off-site overblijfselen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Bodemverstorende ingrepen tot 200 m2 en/of 40 cm -maaiveld worden bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Ondanks dat in een deel van het bestemmingsplangebied geen archeologische medebestemming geldt en dat binnen een aantal medebestemmingszone bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft wel altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Afbeelding 4.3: binnen het merendeel van het plangebied is sprake van een archeologische medebestemming. Hier dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.
Onder voorwaarden kan het verplicht zijn om een milieueffectrapport (MER) op te stellen (m.e.r.-plicht), of een m.e.r.-beoordelingsnotitie op te stellen (m.e.r.-beoordelingsplicht). In deze laatst wordt eerst de ernst van de mogelijke negatieve milieugevolgen van een voornemen ingeschat, op grond waarvan beoordeeld wordt of alsnog een volledig MER nodig is. De verplichting tot een m.e.r.-beoordelingsprocedure ontstaat als:
De nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden van het bestemmingsplan Noordoost komen voor in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder categorie D 11-2 als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (zie Tabel 1 1). De Nota van Toelichting bij het Besluit (Stb. 2011, 102) geeft een indicatie van wat onder deze activiteit verstaan moet worden: "Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan."
In de D-lijst zijn ook gevallen (drempelwaarden) opgenomen waarboven voor besluiten sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In het geval van de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor het bestemmingsplan Noordoost blijft de ontwikkelingsruimte die het plan mogelijk maakt ruimschoots onder deze drempelwaarden. Hoewel het vaststellen van het bestemmingsplan gezien moet worden als een besluit in de zin van kolom 4 van het Besluit m.e.r., ontstaat vanwege het niet overschrijden van de drempelwaarden, geen volledige m.e.r.-beoordelingsplicht.
Echter, ook onder de drempelwaarden moet voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten beoordeeld moet worden of een MER opgesteld nodig is. Hierbij geldt de vergewisplicht: het bevoegde gezag moet zich ervan vergewissen dat er geen belangrijke milieugevolgen zijn op grond waarvan een MER nodig is. De m.e.r.-beoordeling van activiteiten onder de drempelwaarde is vormvrij en kan in het moederbesluit, bijvoorbeeld een bestemmingplan, worden opgenomen.
Omdat de voorgenomen activiteit als stedelijk ontwikkelingsproject voorkomt in het Besluit m.e.r., omdat het mogelijk wordt gemaakt met een in het Besluit m.e.r. genoemd besluit, en omdat het voornemen in omvang onder de in het Besluit m.e.r. genoemde drempelwaarden blijft, ontstaat de noodzaak om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Dit kan tot twee conclusies leiden:
Vereisten voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling
De benodigde diepgang van een vormvrije m.e.r. beoordeling hangt af van:
Voor een vormvrije m.e.r. beoordeling bestaan er bepaalde inhoudelijke vereisten voor het toetsen of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze inhoudelijke vereisten staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. In deze richtlijn staan drie aspecten waaraan de voorgenomen activiteiten in een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan getoetst worden:
Kenmerken van het project
Het project heeft tot doel om de bestemmingsplannen Noordoost en Delftse Poort te actualiseren en daarbij slechts voor de IKEA, zorgcentrum Bieslandhof en de GGZ St. Joris kleine wijzigingen mogelijk te maken.
IKEA
De IKEA ligt ten oosten van aansluiting 9 van de A13. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het voor de IKEA mogelijk om haar expeditieruimte en milieustraat uit te breiden. Het bouwvlak van de IKEA wordt daarvoor vergroot met ruim 8000 m2 binnen het bestaande perceel. Voorts biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om een nieuw parkeerdek te realiseren bovenop de huidige parkeergarage. Daarbovenop komt vervolgens een dek met zonnepanelen. Er wordt geen vergroting van het winkeloppervlak mogelijk gemaakt. Er zal daarom geen sprake zijn van extra verkeer van en naar de IKEA. Het toevoegen van parkeerplaatsen wordt gefaciliteerd om ervoor te zorgen dat ook op piekmomenten voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Op dit moment wordt de omgeving belast doordat er niet voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het IKEA-terrein.
Bieslandhof
De Bieslandhof is een verzorgingscomplex voor ouderen met bijhorende voorzieningen en ligt ten zuiden van de Bomenwijk, ingeklemd tussen de Van Miereveltlaan en de Beukenlaan. Het bestaande complex is deels verouderd en moet vervangen worden. Voor de sloop en nieuwbouw is extra ruimte nodig. In het nieuwe bestemmingsplan wordt daarom het bouwvlak uitgebreid (met 1840 m2), wordt het maximale bebouwingspercentage verhoogd en wordt de maximale bouwhoogte verruimd. Het uitgangspunt is dat het aantal zorgeenheden en de voorzieningen gelijk blijven. Er zal daarom geen sprake zijn van extra verkeer.
GGZ St. Joris
Het centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg St. Joris ligt ten noorden van de Bomenwijk aan de St. Jorisweg. In het huidige bestemmingsplan heeft de instelling een aanduiding 'wonen' op het meest noordelijk gelegen deel van het terrein. De instelling heeft echter de wens om woningen te realiseren op het gehele grondgebied van St. Joris. Hiertoe worden in het nieuwe plan de bestemmingsvlakken aangeduid met de functie wonen. Per saldo leidt dit niet of nauwelijks tot meer of minder bouwmogelijkheden en verkeer. Het maximum aantal woningen is gelijk aan het aantal dat is opgenomen in het oude bestemmingsplan (namelijk 115).
Plaats van het project
Het plangebied Noordoost ligt ingeklemd tussen het oude centrum van Delft in het westen, de gemeentegrens in het noorden, de A13 in het oosten, en de Oostpoortweg in het zuiden. Ook het perceel ten oosten van aansluiting 9 op de A13 maakt onderdeel uit van het plangebied. (Zie Afbeelding 1.) Het plangebied wordt omringd door stedelijke bebouwing, behalve aan de oostkant waar het gebied een meer open en groen karakter heeft.
In dit groene gebied ligt een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk). In of om het plangebied liggen verder geen beschermde of gevoelige natuurgebieden.
Kenmerken van het potentiële effecten
Eerder is al vermeld dat de extra mogelijkheden die het nieuwe plan biedt ten opzichte van het huidige plan niet of nauwelijks tot meer verkeer zullen leiden. Ook een andere verdeling van het verkeer over het gebied is niet of nauwelijks aan de orde. Relevante verkeersgerelateerde effecten zoals geluidsbelasting of luchtverontreiniging zijn daarom niet aan de orde.
Er is geen sprake van het toevoegen van externe veiligheidsrisicobronnen aan het gebied. Het gebied ligt evenmin binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen in de omgeving. Een toe- of afname zijn van externe veiligheidsrisico's is daarom uitgesloten.
Vanwege de voorgestelde wijzigingen aan bouwvlakken en de daaraan ten grondslag liggende plannen kunnen gebouwen gesloopt of bomen gekapt moeten worden. Vastgesteld moet worden of daarin (streng) beschermde soorten voorkomen (bijvoorbeeld bepaalde soorten vleermuizen). Dit onderzoek is op het moment van schrijven van deze notitie nog niet voorhanden, waardoor een reële inschatting van de effecten nog niet mogelijk is. De Flora- en faunawet verplicht dat nadelige effecten zoveel mogelijk voorkomen of gemitigeerd moeten worden. Als dit niet mogelijk is kan, onder voorwaarden en langs de weg van een zelfstandige procedure, een ontheffing verkregen worden van de Flora- en faunawet.
Het uitbreiden van de bouwvlakken zal plaatsvinden vinden binnen het bestaande verharde oppervlak. Ook het verplaatsen van bouwvlakken zal per saldo niet leiden tot meer verhard oppervlak. Verwacht mag worden het bestemmingsplan daarom ook niet zal leiden tot een verslechtering van de waterhuishouding.
Zowel voor bodemkwaliteit als voor mogelijk aanwezige archeologische resten geldt dat voor concrete fysieke ingrepen moet worden bepaald wat de aanwezige bodemkwaliteit is en of er zich archeologische waarden ter plaatse bevinden. Op grond van dat onderzoek zullen eventueel verdere stappen moeten worden bepaald. Belangrijke nadelige effecten zijn evenwel uitgesloten omdat de grond altijd kan worden gesaneerd en eventuele archeologische vondsten altijd kunnen worden opgegraven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het geactualiseerde bestemmingsplan met de genoemde beperkte verruimingen/ veranderingen in het algemeen niet zal leiden tot belangrijke negatieve milieueffecten.
Of deze conclusie ook opgaat voor (streng) beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet is op dit moment nog niet vast te stellen. Wel is vast te stellen dat, in geval van mogelijke effecten op streng beschermde soorten, die effecten zeer lokaal, maximaal gemitigeerd en monodisciplinair zullen zijn. Een afweging over de ernst van de effecten zal plaatsvinden in de zelfstandige procedure voor de Flora- en faunawetontheffing. Een volledige m.e.r.procedure heeft daarin geen meerwaarde.
Er is daarom geen noodzaak om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen en een milieueffectrapport (MER) op te stellen.
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Waterkeringen
In het plangebied bevinden zich diverse waterkeringen. De waterkering bestaat uit een kernzone met daarlangs een beschermingszone. Dit betreft de waterkering langs de Schie, De Twee molentjesvaart, Bieslandsekade, Lombokstraat en Oostblok. De kernzone en de beschermingszone zijn opgenomen op de verbeelding.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in verschillende; de polders Klein Vrijenban, de Bieslandse Bovenpolder, De polder van Nootdorp,de Lage Broekpolder en de Noordpolder van Delfgauw. Er is geen oppervlaktewater aanwezig voor het deel van het plangebied dat in de Lage Broekpolder ligt.
In de Bieslandse Bovenpolder en de Polder van Nootdorp is beperkt oppervlaktewater aanwezig. Het grootste deel van het oppervlaktewater in de Polder van Nootdorp ligt op het St. Joristerrein. In totaal zijn er meerdere streefpeilen in het plangebied aanwezig. In de watergang langs het St. Joristerrein zijn diverse stuwconstructies aanwezig en achter het terrein is een uitlaatduiker naar de polder van Nootdorp gelegen. Deze stuwconstructies zijn nodig omdat er binnen de polder verschillende streefpeilen gehanteerd worden.
In de Noordpolder van Delfgauw is ruim oppervlaktewater aanwezig maar dit ligt met name buiten het plangebied.
Onder de parkeerplaatsen van de IKEA is een waterberging in kratten gerealiseerd. Deze dient om de hemelwater op te vangen en vertraagt af te voeren en is destijds aangelegd om de toename aan verharding te compenseren bij een uitbreiding van de IKEA. De waterberging mag niet zonder compensatie en toestemming van het Hoogheemraadschap verwijderd worden. De waterberging is daarom middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Op het terrein van de Bieslandhof wordt het toegestane bouwoppervlak verruimd. Als bij de ontwikkelingen het werkelijke bouwoppervlak toeneemt dient de verharding gecompenseerd te worden. In de regels is daarvoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het eventueel dempen van bestaand water geldt een compensatieverplichting volgens de beleidsregel dempen is graven van het Hoogheemraadschap. Voor elke m2 water die gedempt wordt dient, in principe in hetzelfde peilvak, evenveel water wordt teruggegraven.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in de polders is matig. Dit wordt vooral veroorzaakt door de geringe aanwezigheid van oppervlaktewater, een beperkte doorstroming al dan niet via lange duikersystemen en in de polder Klein Vrijenban het grote verval van het maaiveld. De ruimte is te beperkt om een groot aantal oevers natuurvriendelijk in te richten. Een aantal oevers in het plangebied zijn natuurvriendelijk ingericht, onder andere aan de Maria Duystlaan.
Onderhoud en bagger
Voor het plangebied zijn geen bijzondere eisen als het gaat om beheer en onderhoud. Het onderhoud aan de watergangen wordt deels varend en deels vanaf de kant uitgevoerd. Maaisel wordt afgevoerd. In het stedelijk gebied is het doorgaans niet mogelijk om bagger vanuit de watergangen op de kant te zetten. Daar waar dit wel kan, wordt dit toegepast, voor de overige locaties geldt dat de bagger wordt afgevoerd naar een lokaal baggerdepot of een regionaal verwerkingsinrichting. In het kader van de overdracht van de taken in het waterbeheer zijn tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland afspraken gemaakt over het onderhoud van de watergangen. Uitgangspunt daarbij is dat het beheer op dezelfde wijze wordt voorgezet.
Voor de aanleg van ondergrondse leidingen is in verband met het onderhoud en baggeren van de watergangen binnen de bestemming water een vergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig. De afstand tussen de slootbodem en de bovenkant van de leidingen is in de keur bepaald op 1,30 meter.
Riolering
Een deel van het gebied is nog gemengd gerioleerd. Het overgrote deel is gescheiden. Op het parkeerterrein van de IKEA is een hemelwaterberging aanwezig.
Er zullen als gevolg van dit bestemmingsplan geen wijzigingen optreden in het watersysteem. Het bestaande water is als zodanig bestemd. Daarnaast is het binnen iedere bestemming mogelijk om water en waterhuishoudkundige voorzieningen aan te leggen.
In Nederland is de wetgeving met betrekking tot ecologie verdeeld in twee delen, te weten gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet en ziet erop toe dat de Natura2000 gebieden en ecologische hoofdstructuur niet aangetast worden. De soortenbescherming heeft nader vorm gekregen in de Flora en Faunawet. Hierin is bepaald welke soorten in welke mate bescherming behoeven.
Het groen in het plangebied bestaat uit enkele grotere gebieden,wijkgroen en groene zones langs wegen. In het plangebied bevinden zich verschillende delen van de Delftse ecologische hoofdstructuur. De kerngebieden zijn het GGZ terrein, Fruittuinen, Bieslandhof en Die Delfgauwse Weije. De natuurwaarden van deze gebieden zijn over het algemeen van goede kwaliteit. Langs de A13, De Oostpoortweg, Schie, Vrijenbanselaan en Maria Duystlaan liggen ecologische structuren. De watergang aan de noordzijde van het plangebied zal nog verder ontwikkeld worden. De zone langs de Schie, Stalpaert van der Wieleweg, Van Miereveltlaan, St. Jorisweg, Bonairestraat, Insulindeweg en Vrijenbanselaan maken deel uit van de ecologische boomstructuur.
Het groene gebied ten oosten van IKEA maakt onderdeel uit van het grote recreatiegebied De Delftse Hout. De bestaande vleerumuisbunker in het talud naast het perceel van IKEA blijft behouden.
In dit grotendeels conserverende bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op flora en fauna. Ter plaatse van de gronden van IKEA wordt de bestaande parkeergarage opgehoogd met twee bouwlagen (een extra bouwlaag ten behoeve van parkeren en een extra bouwlaag ten behoeve van zonnepanelen op het dak, zie ook paragraaf 2.3). In de planregels zal een verplichting opgenomen worden dat de verlichting van de parkeergarage niet mag uitstralen naar het naastgelegen natuurgebied Delftse Hout. Hiermee wordt voorkomen dat de natuurwaarden van dit gebied aangetast worden.
In het kader van gebiedsbescherming is er geen knelpunt te verwachten aangezien er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die van invloed kunnen zijn op nabijgelegen natuurgebieden.
Het plan voldoet aan het ecologiebeleid en de bomenverordening 2013.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).
In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze beschrijft de algemene bodemkwaliteit. De kaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in december 2009 bestuurlijk vastgesteld.
Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zones:
4. Industrie/bedrijven > 1960
9. Wonen 1900-1960, 1-1,5 meter opgehoogd en plaatselijk puinhoudend
10. Wonen na 1900, 1-1,5 meter opgehoogd, puinhoudend
11. Wonen na 1940, 1 meter opgehoogd
17. Recreatie
Niet gezoneerd
In deze zones worden overwegend licht verhoogde concentraties aan zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen verwacht in de bovengrond.
De bodemkwaliteit van het plangebied is slechts niet geheel in kaart gebracht. Binnen het plangebied zijn diverse gevallen (ernstig en niet-ernstig) van bodemverontreiniging van diverse aard (mobiel en immobiel) geconstateerd. Op deze locaties zijn deze verontreinigingen soms geheel of deels gesaneerd en/of worden op dit moment gesaneerd en/of zullen in de toekomst mogelijk worden gesaneerd.
Omdat het bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is, staat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Voor nieuwe ontwikkelingen zal onderzoek moeten worden uitgevoerd waarbij de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Ook hier wordt verwacht dat het aspect bodemkwaliteit deze ontwikkelingen niet in de weg zal staan.
In een stad als Delft zijn verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk). Voor de indeling in milieucategorieën is het type gebied van belang. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in een gebiedstype gemengd gebied en woongebied. Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', versie 2009 (hierna:VNG-publicatie).
Categorie | Richtafstand rustige woonwijk (m) | Richtafstand gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
IKEA
Afbeelding 4.4 vergelijking IKEA
Het plan leidt tot een toename van het bebouwbaar oppervlak van ruim 8.000 m². Deze toename vind vooral plaats aan de noordwestzijde van het complex en aan de zuidoostzijde.
De ligging van de bestemmingsgrens blijft daarbij grotendeels gehandhaafd, alleen aan de zuidwestzijde wordt de grens met de bestemming Groen beperkt aangepast en in overeenstemming gebracht met de huidige situatie.
Aan de orde is de categorie SBI-2008: 4752. Deze activiteit is het best passend bij deze vorm van detailhandel. De grootste afstand bedraagt 30 m op het aspect geluid. In een 'worst case' situatie kan worden uitgegaan van een categorie 3.1 activiteit, in welk geval een grootste afstand van 50 m moet worden aangehouden.
De feitelijke kortste afstanden tussen het complex en milieugevoelige objecten in de omgeving (woningen, maatschappelijke voorzieningen) bedragen 150 m tot 250 m. Deze afstanden veranderen niet wezenlijk als gevolg van het plan. Daardoor is en blijft op dit punt sprake van een aanvaardbare milieuzonering. Nader onderzoek is niet nodig.
GGZ St. Joris
Afbeelding 4.5 Vergelijking GGZ
Voor de locatie GGZ St. Joris wordt woningbouw op diverse locaties binnen het terrein toegestaan, met een maximum van 115 woningen. Binnen het St. Joristerrein is reeds een kinderdagverblijf aanwezig en er zijn ook studentenwoningen toegestaan.
De nieuwe woningen kunnen binnen de invloedssfeer liggen van bestaande inrichtingen.
Op grond van het bestemmingsplan zijn dat - in dit geval - vooral andere maatschappelijke voorzieningen die in het kader van milieuzonering van invloed kunnen zijn. De dichtstbij gelegen maatschappelijke voorziening ligt aan de overzijde van de St. Jorisweg op circa 50 m (schoolgebouw). Deze afstand levert in het kader van milieuzonering geen problemen op aangezien een schoolgebouw een grootste afstand heeft van maximaal 30 m. De aanwezigheid van een speelplaats vormt evenmin een probleem, aangezien deze (vanuit de GGZ-locatie gezien - deels wordt afgeschermd door het schoolgebouw.
Andere bedrijven of milieuhinderlijke inrichtingen liggen op voldoende afstand, zodat deze geen belemmering voor de te bouwen woningen vormen. Activiteiten die binnen de eigen inrichting van de GGZ-locatie liggen (zoals het kinderdagverblijf dan wel andere maatschappelijke functies) moeten worden beschouwd als 'behorende tot de inrichting van St. Joris. Uit oogpunt van milieuzonering hoeft op dit punt geen planologische afweging te worden gemaakt.
Andersom dient ook beoordeeld te worden of de intensivering van de bebouwing op het terrein van de GGZ-instelling van invloed kan zijn op milieugevoelige objecten in de omgeving. Geconcludeerd kan worden dat op dit punt er sprake is en blijft van een aanvaardbare milieuzoneringssituatie, omdat:
Ten aanzien van de GGZ-locatie kan worden geconcludeerd dat het plan uit oogpunt van milieuzonering aanvaardbaar is.
Bieslandhof
Afbeelding 4.6 Vergelijking Bieslandhof
De Bieslandhof betreft een complex met verzorgingsappartementen en gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners. Er bestaan plannen tot intensivering van deze functie. Daartoe is de bouwgrens ten opzichte van de bestaande bouwgrens
Bij de navolgende beoordeling van milieuhinderlijke functies in de omgeving van de Bieslandhof wordt uitgegaan van de afstand tot aan de bouwgrens van de Bieslandhof, aangezien de locatie van de woningen niet nader is geregeld.
In de omgeving van de Bieslandhof zijn aanwezig:
Andere bedrijven of activiteiten liggen op voldoende afstand van de Bieslandhof en/of leveren geen milieuhinder op. Activiteiten binnen de terreingrenzen van de Bieslandhof moeten worden beschouwd als behorend tot de inrichting van de Bieslandhof. Uit oogpunt van milieuzonering hoeft op dit punt geen planologische afweging te worden gemaakt.
Ten aanzien van de intensivering van de maatschappelijke functies op het terrein van de Bieslandhof is en blijft eveneens sprake van een aanvaardbare milieuzoneringssituatie, omdat:
Ten aanzien van Bieslandhof kan worden geconcludeerd dat het plan uit oogpunt van milieuzonering aanvaardbaar is.
Het voorliggend bestemmingsplan is conform de handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG.
Bestaande situatie
Het openbaar vervoer in het plangebied betreft vervoer per tram en bus. Onderstaande figuur geeft de routes van het openbaar vervoer aan de gelden in 2015-2016.
Er rijden 3 stadsbuslijnen binnen het plangebied:
Er rijden twee tramlijnen binnen het plangebied.
Conclusie
Voor het ontwerp openbaar vervoer zijn er geen bijzonderheden die in dit bestemmingsplan geregeld moeten worden.
Bestaande situatie
Het plangebied bestaat voor een belangrijk deel uit verblijfsgebieden. Er zijn een aantal ontsluitingswegen die zorgen voor de ontsluiting van het gebied. Het gaat daarbij om de volgende wegen:
De Oostpoortweg is verbonden met de A13 ter hoogte van afrit 9 Delft en de Kfar Savaweg is ook verbonden met de A13 ter hoogte van afrit 8 Delft Noord.
De rijroutes voor hulpdiensten zijn ook van belang. In onderstaande figuur zijn deze rijroutes weergegeven.
Afbeelding 4.7 rijroutes voor hulpdiensten
De wegen in het plangebied zijn als volgt gecategoriseerd:
Afbeelding 4.8 Wegcategorisering
Conclusie
Op de verbeelding zijn geen aanpassingen noodzakelijk ten opzichte van de huidige infrastructuur.
Bestaande situatie
De hoofdfietsroutes in het plangebied zijn:
Afbeelding 4.9 Langzaamverkeersroutes
Voor het onderwerp langzaam verkeer zijn er geen bijzonderheden die in het bestemmingsplan geregeld moeten worden.
Voor het bepalen van de parkeereis geldt de Nota Parkeernormen van 3 juni 2013 als uitgangspunt.
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h.wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen. of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg. De zonebreedte wordt gemeten uit de kant van de weg.
Hogere waarden beleid
De gemeente Delft heeft beleid hogere grenswaarden vastgesteld in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder', gemeente Delft, april 2013. In dit beleid is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststelt. Aanvullend op de Wet geluidhinder zijn in dit beleid eisen opgenomen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Deze eisen zijn afhankelijk van de hoogte van de optredende geluidsbelasting. Het beleid is opgebouwd uit twee pijlers:
Wat betreft de tweede pijler geldt een aantal specifieke eisen bij het vaststellen van hogere waarden. Belangrijk daarbij is dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen altijd een geluidsluwe zijde dienen te hebben. Het gemeentelijk beleid bepaalt dat onder een geluidluwe zijde het volgende wordt verstaan:
Verder geldt dat elke woning tenminste een slaapkamer moet bevatten die niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten of de helft van het oppervlak van alle geluidsgevoelige ruimtes samen niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde gesitueerd.
Binnen het geluidbeleid zijn uitzonderingen opgenomen. Zo kan bij eenzijdig georienteerde woningen of vergelijkbare bouwtypen afgeweken worden van de eis van een geluidsluwe zijde.
IKEA
De uitbreiding van de parkeergarage en het bouwvlak van IKEA geven geen aanleiding tot extra verkeersbewegingen en evenmin komt het bestaande verkeer dichter in de buurt van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen). Daarnaast is de afstand van de betreffende activiteiten tot de dichtstbijzijnde woningen dermate groot (>350 m) dat er geen significante gevolgen voor de geluidsniveaus ter plaatse van deze woningen te verwachten zijn. Onderzoek hiernaar kan derhalve achterwege blijven.
GGZ St. Joris
De nieuwe woningen zullen komen te liggen binnen de geluidszone van enkele wegen, waarvan de rijksweg A13 en de Sint Jorisweg de belangrijkste zijn. Op grond van de Wet geluidhinder moet bij de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek plaatsvinden naar de toekomstige geluidsbelasting van de te projecteren woningen vanwege het verkeer op genoemde wegen, en eventueel naar de mogelijkheid deze geluidsbelasting te reduceren middels maatregelen. Op enkele omliggende wegen (Aan 't Verlaat, Tweemolentjeskade) bedraagt de maximumsnelheid 30 km/uur. Deze wegen hebben geen geluidszone en zijn derhalve uitgezonderd van toetsing aan de wettelijke grenswaarden. Dit laatste geldt eveneens voor de wegen op het terrein van de GGZ, dat is aangeduid als woonerf. Wel dient aan de geluidsbelasting vanwege deze wegen aandacht te worden besteed in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De realisatie van nieuwe woningen wordt mogelijk gemaakt aan de zuidzijde van het GGZ-terrein. Naar de toekomstige geluidsbelasting van deze woningen vanwege de A13 en de Sint Jorisweg is onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt hieronder in een samenvatting weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Bonairestraat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de A13 en de Sint Jorisweg/Van Miereveltlaan wordt de voorkeursgrenswaarde wel overschreden. Daarnaast wordt ten gevolge van het verkeer op de A13 ook de maximale ontheffingswaarde overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn voor beide wegen niet mogelijk of doelmatig. Hieronder wordt voor elk blok besproken wat de uitkomsten zijn en welke maatregelen er aan de gevels genomen kunnen worden om aan de Wgh en het gemeentelijk beleid te kunnen voldoen.
Op blok A is ten gevolge van het verkeer op de A13 sprake van een overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als van de maximale ontheffingswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt op de noordelijke, oostelijk en zuidelijke gevel overschreden. Hiervoor dienen dan ook maatregelen aan de gevels te worden genomen, zoals het toepassen van een dove gevel of een vliesgevel. Op de westelijke gevel is alleen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ten gevolge van het verkeer op de Sint Jorisweg/Van Miereveltlaan is geen sprake van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. Ten aanzien van het gemeentelijke beleid kan de westelijke gevel zonder maatregelen als geluidluw worden beschouwd.
Op blok B is ten gevolge van het verkeer op de A13 tevens sprake van een overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als van de maximale ontheffingswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt op de oostelijke en een gedeelte van de zuidelijke gevel overschreden. Hiervoor dienen maatregelen aan de gevels genomen te worden, zoals het toepassen van een dove gevel of een vliesgevel. Door in ieder geval één van de gevels als vliesgevel uit te voeren, wordt daarnaast ook voldaan aan het gemeentelijk beleid, omdat er zodoende sprake is van een geluidluwe gevel. Ten gevolge van het verkeer op de Sint Jorisweg/Van Miereveltlaan is geen sprake van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde.
Op blok C is ten gevolge van het verkeer op de A13 tevens sprake van een overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als van de maximale ontheffingswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt op een gedeelte van de noordelijke en het grootste deel van de oostelijke gevel overschreden. Hiervoor dienen maatregelen aan de gevels genomen te worden, zoals het toepassen van een dove gevel of een vliesgevel. Door in ieder geval één van de gevels als vliesgevel uit te voeren, wordt daarnaast ook voldaan aan het gemeentelijk beleid, omdat er zodoende sprake is van een geluidluwe gevel. Ten gevolge van het verkeer op de Sint Jorisweg/Van Miereveltlaan is op een gedeelte van de noordelijke gevel en op de westelijke gevel sprake van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde.
Op blok D is ten gevolge van het verkeer op de A13 tevens sprake van een overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als van de maximale ontheffingswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt op de noordelijke, oostelijke en zuidelijke gevels overschreden. Hiervoor dienen maatregelen aan de gevels genomen te worden, zoals het toepassen van een dove gevel of een vliesgevel. Door in ieder geval één van de gevels als vliesgevel uit te voeren, wordt daarnaast ook voldaan aan het gemeentelijk beleid, omdat er zodoende sprake is van een geluidluwe gevel. Ten gevolge van het verkeer op de Sint Jorisweg/Van Miereveltlaan is op een gedeelte van de noordelijke gevel en op de westelijke gevel sprake van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde.
De gecumuleerde geluidsbelasting leidt niet tot een significante toename ten opzichte van de afzonderlijke maatgevende bronnen. Voor de woonfuncties wordt een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Het ontwerpbesluit hogere waarden ligt gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie. Een overzicht hiervan is opgenomen in onderstaande tabel.
Tegen het ontwerpbesluit hogere waarden zijn geen zienswijzen ingediend. Het hogere waardenbesluit is op 9 januari 2017 genomen. Dit besluit is toegevoegd als Bijlage 4 Besluit hogere waarden bij deze toelichting.
Bieslandhof
De ontwikkeling die beoogd is bij de Bieslandhof zorgt niet voor een verandering in de akoestische situatie. De vergroting van het bouwvlak beoogt meer bouwmogelijkheden voor niet-geluidgevoelige functies mogelijk te maken. Ook zal het aantal woningen op deze locatie niet toenemen. Derhalve is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de ontwikkelingen kan gesteld worden dat er voor IKEA en De Bieslandhof geen veranderingen in de akoestische situatie optreden, waardoor hier geen knelpunten te verwachten zijn. Ten aanzien van de mogelijkheden die op het terrein van de GGZ zijn beoogd, is bekeken of voor de nieuwe woningen een aanvaardbaar akoestisch klimaat gerealiseerd kan worden. Uit het onderzoek blijkt dat dit mogelijk is. Het onderwerp geluid zorgt dan ook niet voor knelpunten.
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.
De gedefinieerde veranderingen ten gevolge van de actualisatie van het bestemmingsplan leiden niet tot een toename of verandering van het wegverkeer of anderszins een toename van de uitstoot van NOx/NO2 of PM10. Op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') betreft deze ontwikkeling NIBM voor luchtkwaliteit en kan deze ontwikkeling zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook uit de Grootschalige Achtergrondconcentraties Nederland (GCN) en resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er lokaal geen overschrijdingen zijn van de grenswaarden voor NO2 en PM10.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering van het onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico. In de volgende AMvB's en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
Aangezien er in het plangebied twee ontwikkelingen gefaciliteerd wordt en om te kijken of er geen knelpunten in de huidige situatie te verwachten zijn is er door Rho adviseurs een onderzoek (met kenmerk 050300.20160404 d.d. 8 juli 2016) naar externe veiligheid uitgevoerd. Hieronder wordt de samenvatting van dit onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Binnen het plangebied worden twee ontwikkelingsmogelijkheden geboden, namelijk:
Deze ontwikkelingen liggen binnen de invloedssfeer van de Rijksweg A13 en voorzien in een toename van de personendichtheid. Tevens ligt een van de ontwikkelingen binnen de invloedssfeer van DSM Anti-Infectives/Gist (hierna: DSM). Ook zijn op meer dan 1 km ten noorden en westen van de ontwikkelingen gasleidingen gelegen, welke gezien de ruime afstand geen belemmering vormen.
Rijksweg A13
Om te onderzoeken of aan de voor het aspect externe veiligheid geldende wetgeving kan worden voldaan is voor de Rijksweg A13 nader onderzoek in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om de ontwikkelingen te toetsen voor zowel het plaatsgebonden risico, als het groepsrisico, en daarmee te motiveren dat de ontwikkelingen acceptabel zijn voor het aspect externe veiligheid. In het rapport zijn de resultaten weergegeven van de plaatsgebonden risicoberekening en de groepsrisicoberekening voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A13; betreffende het traject Knp. Ypenburg – afrit 10 (Delft Zuid).
Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6 risicocontour ten gevolge van de Rijksweg A13 niet buiten de weg is gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van de bestemmingsplannen. Het groepsrisico bedraagt in zowel de huidige als toekomstige situatie maximaal 0,561 maal de oriëntatiewaarde. Ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen binnen de bestemmingsplannen neemt het groepsrisico niet toe en is tevens geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van de bestemmingsplannen.
DSM
Voor DSM is eerder al een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd waaruit is gebleken dat de plaatsgebonden risicocontour (PR10-6-risicocontour) grotendeels binnen de grenzen van de inrichting blijft. Voor het groepsrisico geldt dat de oriëntatiewaarde in de huidige situatie wordt overschreden. Alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour hebben zichtbaar invloed op de hoogte van het groepsrisico. De ontwikkelingen die met de bestemmingsplannen Noordoost en Delftse Poort Zuid worden mogelijk gemaakt liggen buiten deze contour en zijn dan ook niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het groepsrisico van DSM vormen geen belemmering voor de vaststelling van de bestemmingsplannen.
Verantwoording groepsrisico Rijksweg A13 en DSM
Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Er dient rekening te worden gehouden met de aspecten ruimtelijke inrichting, zelfredzaamheid, hulpverlening/rampbestrijding en organisatorische mogelijkheden. In bijlage 2 van het externe veiligheidsonderzoek is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Opmerkingen van de Veiligheidsregio Haaglanden/Brandweer zijn daarin verwerkt.
Gasleidingen
Ten noordwesten van de ontwikkelingen op meer dan 1 km zijn diverse hogedruk aardgasleidingen van Gasunie gelegen (W-514-01, W-514-10, W-514-17, A-517, W-514-7). Gezien de ruime afstand vallen de PR-6 contouren niet binnen het plangebied van de ontwikkelingen. Het maximale invloedsgebied (A-517) bedraagt 380 m. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. De gasleidingen vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Naar aanleiding van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid voldoende is onderzocht en dat dit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan met zich meebrengt.
In nieuw of her te ontwikkelen delen gelden de doelstellingen uit het Delftse Klimaatbeleid. De basis hiervoor is het Klimaatplan Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:
In het plangebied wordt geen grootschalige herstructurering of nieuwbouw voorzien. Om op gebouwniveau voor nieuwbouw invulling te geven aan de Delftse duurzaamheidsambities wordt de realisatie van energieneutrale woningen nagestreefd. Voor kleinschalige verbouw of renovatie wordt gestreefd naar maatregelen die leiden tot een energiebesparing van 25%.
De gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen kan op een kwantitatieve wijze uitgedrukt worden met behulp van de GPR-methode (Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen). Dit is prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan. In het Klimaatplan wordt voor nieuwbouw een gemiddelde GPR-score van ten minste 7,5 nagestreefd met een minimale score van 7 op elk thema.
Voor het plangebied gelden de doelstellingen uit het gemeentelijke Klimaatplan en het duurzaam bouwen beleid.
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. De gemeente wil graag toekomstbestendig bestemmen. Voor de woonbestemmingen wordt gewerkt met een bouwvlak om het hoofdgebouw en het bepalen van een maximum goot- en bouwhoogte dan wel alleen een maximum bouwhoogte. Voor de niet woonbestemmingen wordt zoveel mogelijk getracht om ruime bouwvlakken op te nemen met een maximum bebouwingspercentage. Kleine wijzigingen of locatiewijzigingen die niet leiden tot een groter bebouwingsoppervlak kunnen dan zonder separate ruimtelijke procedure gerealiseerd worden.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Binnen diverse bestemmingen zijn op de verbeelding maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. In het SVBP2012 is opgenomen op welke wijze deze maximale goot- en bouwhoogten vastgelegd dienen te worden in de regels. Er dient immers een verwijzing te worden gemaakt vanuit de planregels naar de verbeelding. Op een aantal plaatsen is alleen een maximale bouwhoogte opgenomen, maar op een aantal plaatsen is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Door de verplichte schrijfwijze die SVBP voorschrijft lijkt het in de regels soms dubbel dat verwezen wordt naar eerst een maximale goot- en bouwhoogte en in de volgende regel enkel naar een maximale bouwhoogte.
Bestemmingen
Ten behoeve van de opslag van een aannemersbedrijf is ter plaatse van de opslagplaats de bestemming bedrijf opgenomen.
Ten behoeve van de IKEA-vestiging in het plangebied is de bestemming detailhandel opgenomen. Binnen deze bestemming is enkel grootschalige detailhandel toegestaan. In de planregels is bepaald hoeveel m2 bvo voor detailhandel gebruikt mag worden en hoeveel m2 nevenfuncties zoals kantoren en horeca mogen bedragen.
Een aantal panden hebben de bestemming gemengd gekregen. In deze panden zijn vaak op de begane grond functies als detailhandel of dienstverlening aanwezig en op de bovenverdieping wonen. Alle functies mogen op grond van dit bestemmingsplan zowel op de begane grond als de verdiepingen worden gerealiseerd.
Ten behoeve van de grote groenelementen en het beeldbepalende groen in het plangebied is de bestemming groen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten behoeve van een snackbar is de bestemming Horeca opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca van categorie 1 toegestaan. In de bijlage bij de regels is de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen waaruit is af te lezen welk type horeca toegestaan is.
In het plangebied zijn twee hotels aanwezig, namelijk aan de Salpaert van der Wieleweg en langs de rijksweg A13 nabij IKEA. Voor beide hotels is een bouwvlak en maximum bouwhoogte op de verbeelding opgenomen. Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' een reclamemast met een maximum bouwhoogte van 42 meter toegestaan.
Binnen het plangebied zijn een aantal bestaande kantoren aanwezig. Zoals alle gebouwen in het plangebied hebben ook de kantoren een bouwvlak en hoogteaanduiding op de verbeelding gekregen.
De bestemming Maatschappelijk heeft een brede omschrijving. Binnen deze beschrijving zijn zowel zorginstellingen als kerken en speeltuinen toegestaan. Daarnaast ligt er aan de Geertuyt van Oostenstraat een joodse begraafplaats. Deze begraafplaats is aangeduid met de aanduiding 'begraafplaats'. Binnen de bestemming maatschappelijk is er deels met bouwvlakken gewerkt en deels met maximum bebouwingspercentages. Op de verbeelding is wel overal opgenomen hoe hoog de bebouwing mag worden.
Ter plaatse van de bestemming tuin zijn enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De bestemming tuin is veelal opgenomen bij voortuinen om te voorkomen dat deze vol komen te staan met bebouwing.
Alle wegen in het plangebied, met uitzondering van de rijksweg A13, hebben de bestemming verkeer gekregen. Binnen deze bestemming zijn alleen ter plaatse van een bouwvlak gebouwde nutsvoorzieningen toegestaan. Voor het overige zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door de rijksweg A13. Deze weg heeft de bestemming Verkeer - wegverkeer gekregen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding en begeleiding van het verkeer.
De bestemming water is opgenomen ter plaatse van het open water dat in het plangebied aanwezig is. Ook waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers zijn uiteraard binnen deze bestemming toegestaan.
Aan alle woningen in het plangebied is de bestemming wonen toegekend. Binnen deze bestemming zijn ook aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven toegestaan. Hiervoor zijn specifieke gebruiksregels opgesteld. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Bijgebouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. Hiervoor zijn geen nadere regels opgenomen aangezien dit inmiddels is geregeld in het Besluit omgevingsrecht.
Overige bestemmingen
Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd. Per dubbelbestemming is een vrijstellingsgrens opgenomen voor oppervlakten waarvoor het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is gehanteerd voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden in het plangebied. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden gekoppeld om de cultuurhistorische waarden te beschermen en te behouden. Tevens is aan deze bestemming een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld.
Leiding - Gas / Leiding - Hoogspanning / Leiding - Riool
In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen te weten aardgastransportleidingen, hoogspanningsverbindingen (ondergronds) en rioolleidingen. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Riool'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen (veiligheid) van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De waterkering ligt langs de Schie. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
geluidzone - industrie
Voor een klein deel van het bestemmingsplan geldt de aanduiding geluidzone - industrie. Binnen deze zone is het niet toegestaan nieuwe geluidgevoelige functies toe te staan.
vrijwaringszone - straalpad 1, 2 en 3
Vanwege de aanwezigheid van straalpaden is in de planregels een hoogtebeperking voor gebouwen opgenomen. Aangezien er drie zones binnen de grenzen van dit plan liggen zijn er drie aanduidingen opgenomen. Ter plaatse van aanduiding 1 mag er maximaal 45 meter hoog gebouwd worden. Bij aanduiding 2 mag er maximaal 69 meter hoog gebouwd worden en ter plaatse van aanduiding 3 mag bebouwing niet hoger worden dan 70 meter.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan. Daarnaast is er een derde lid toegevoegd aan de algemene gebruiksregels. Op basis van diverse uitspraken van de Raad van State is gebleken dat in een bestemmingsplan regels ten aanzien van parkeren opgenomen dienen te worden. Naar aanleiding van deze uitspraken is opgenomen dat in het plangebied voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in de Nota parkeernormen 2013 en dat als deze Nota wijzigt gedurende de planperiode van het bestemmingsplan, ook rekening wordt gehouden met de gewijzigde normen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.
Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De ontwikkelingen die op grond van het onderhavige bestemmingsplan voor de Olaf Palmestraat 1 en Beukenlaan 2-4/Van Miereveltlaan 20 mogelijk wordt gemaakt, betreft een ontwikkelingen als genoemd in artikel 6.2.1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.
Voor het overige betreft het een consoliderend bestemmingsplan waarin niet voorzien wordt in ontwikkelingen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeentelijke kosten voor het wijzigen van de bestemming van de locaties Olaf Palmestraat 1 en Beukenlaan 2-4/Van Miereveltlaan 20 komen voor rekening van de desbetreffende eigenaar/eigenaren. Hiertoe zijn anterieure overeenkomsten afgesloten.
De voor het overige deel van het bestemmingsplan te maken gemeentelijke kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan moeten door de gemeente zelf worden betaald. Deze kosten worden gedekt door het AUB budget.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende instanties hebben niet gereageerd op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. (Rijkswaterstaat)
1.1 Samenvatting
Rijkswaterstaat geeft aan dat het uitbreiden van het aantal parkeerplaatsen ter plaatse van IKEA mogelijk kan leiden tot een grotere verkeersaantrekkende werking. Rijkswaterstaat verzoekt om aan te geven of het aantal verkeersbewegingen verandert als gevolg van deze extra parkeerplaatsen. Zo ja, of dit invloed heeft op de doorstroming van het verkeer op de A13 en welke maatregelen hiervoor genomen moeten worden.
Antwoord
Naar aanleiding van bovenstaande reactie heeft IKEA een nadere onderbouwing aangeleverd waaruit blijkt dat de extra parkeerplaatsen enkel aangelegd worden om de piekmomenten op te kunnen vangen en dus geen extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. Deze onderbouwing is gecommuniceerd met Rijkswaterstaat en opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Rijkswaterstaat heeft reeds laten weten dat zij akkoord is met de onderbouwing.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
1.2 Samenvatting
Ten aanzien van geluid geeft Rijkswaterstaat aan dat zij graag op de hoogte gehouden wil worden van de resultaten van het geluidonderzoek.
Antwoord
Het geluidonderzoek wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2. (Hoogheemraadschap van Delfland)
2.1 Samenvatting
Het Hoogheemraadschap geeft aan dat het waterbeleid in het bestemmingsplan ontbreekt.
Antwoord
Het waterbeleid wordt toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2.2 Samenvatting
Het Hoogheemraadschap verzoekt om in de paragraaf waterkwantiteit aan te geven dat er verschillende waterpeilen binnen de polders aanwezig zijn.
Antwoord
De toelichting van het bestemmingsplan wordt met deze informatie aangevuld.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2.3 Samenvatting
De waterberging onder de parkeerplaats van IKEA is destijds aangelegd om regenwater van het IKEAterrein op te vangen. Deze maatregel moet gehandhaafd blijven.
Antwoord
De regels uit bestemmingsplan Delftse Poort Zuid (IKEA-gebied), vastgesteld op 28 september 2006 worden overgenomen in dit bestemmingsplan. Daarmee is de waterberging juridisch vastgelegd.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2.4 Samenvatting
Het Hoogheemraadschap geeft aan dat niet alle waterkeringen die op de verbeelding zijn opgenomen, beschreven zijn in de toelichting.
Antwoord
De toelichting van het bestemmingsplan wordt met deze informatie aangevuld.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2.5 Samenvatting
Het Hoogheemraadschap stelt dat de conclusie van de watertoets niet juist is. het Hoogheemraadschap geeft aan dat er verhard oppervlak bijkomt ter plaatse van de Bieslandhof, waar nu een binnentuin is. Zij willen een voorwaardelijke verplichting in regels opgenomen hebben waaruit blijkt dat er eerst watercompensatie moet plaatsvinden alvorens bestaand water gedempt wordt. Iedere m2 die gedempt wordt dient binnen hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.
Antwoord
Het is niet juist dat ter plaatse van de binnentuin verharding toegevoegd gaat worden. Het perceel van de Bieslandhof is zowel in het vigerende bestemmingsplan als dit bestemmingsplan volledig bestemd als Maatschappelijk. In dit bestemmingsplan wordt het bouwvlak uitgebreid, waardoor er een beperkte mogelijkheid is tot uitbreiding van de bebouwing. Wat van belang is, is dat de huidige binnentuin reeds binnen de grenzen van de maatschappelijke bestemming valt en planologisch gezien dus geen water, dan wel groen is. Dit zal met dit bestemmingsplan ook niet wijzigen, waardoor er geen mogelijkheid tot compensatie is mocht uit het eventuele bouwplan van Bieslandhof blijken dat de binnentuin opgeofferd wordt voor bebouwing. Er zijn echter geen plannen die zien op het verwijderen van de binnentuin.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan.
3. (Nederlandse Gasunie)
3.1 Samenvatting
Gasunie merkt op dat er in het concept ontwerpbestemmingsplan nog geen aandacht is besteed aan de externe veiligheidsaspecten van de aardgastransportleidingen. Op grond van artikel 11 en 12 van het Bevb is dit wel verplicht.
Antwoord
Het klopt dat in het concept ontwerpbestemmingsplan nog geen aandacht is besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Op het moment dat het concept ontwerpbestemmingsplan werd toegezonden voor vooroverleg was dit onderzoek nog niet gereed. Inmiddels is dit onderzoek gereed en toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hierin zijn de externe veiligheidsaspecten beschouwd en blijkt dat er geen knelpunten te verwachten zijn.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
4. (Veiligheidsregio Haaglanden)
4.1 Samenvatting
De veiligheidsregio heeft advies uitgebracht over het concept ontwerpbestemmingsplan. In dit advies wordt ingegaan op de risicobronnen en effecten die in en in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast wordt ingegaan op de risico's voor d omgeving en de geadviseerde maatregelen om de kans op incidenten zo klein mogelijk te maken.
Antwoord
Het advies van de veiligheidsregio is verwerkt in het onderzoek dat in het kader van externe veiligheid is uitgevoerd.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
Het bestemmingsplan heeft van 10 november 2016 tot en met 21 december 2016 ter visie gelegen als ontwerp bestemmingsplan. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen. Er zijn 2 zienswijzen binnengekomen. Deze worden beantwoord in de zienswijzennota behorende bij dit plan.