direct naar inhoud van 6.4 Bodem
Plan: TU Midden en Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0021-2001

6.4 Bodem

6.4.1 Bestaande situatie

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze beschrijft de algemene bodemkwaliteit. De kaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in december 2009 bestuurlijk vastgesteld. Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zones:

4. Industrie/bedrijven >1960

5. Industrie/bedrijven >1960, TU-noord

7a. Wonen na 1600-1880

10. Wonen na 1900

17. Recreatie

Voor de zones 4, 5 en 17 worden geen verhoogde concentraties met zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (hierna PAK) verwacht. In zone 10 worden licht verhoogde concentraties met zware metalen en PAK verwacht, maar er kunnen plaatselijk ook matig verhoogde concentraties met zink en lood voorkomen. Zone 7a wordt gekwalificeerd als matig verontreinigd op basis van zware metalen en PAK.

Binnen het TU-gebied komen diverse bodemverontreinigingen voor, waaronder een aantal gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Veel van deze verontreinigingen zijn in het verleden veroorzaakt door bedrijfsactiviteiten van de Technische Universiteit Delft. Een aantal van deze verontreinigingen is inmiddels gesaneerd.

De bodemkwaliteit is voor het overige niet van invloed op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.4.2 Beleid en onderzoek

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Indien er in de toekomst functiewijzigingen aan de orde zijn, dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).

In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

6.4.3 Gewenste ontwikkeling

Uitgangspunt bij toekomstige ontwikkelingen is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.

6.4.4 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.