Plan: | Bedrijventerreinen Delft Noord (DSM) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0013-2002 |
Voor Delft is op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken een zogenaamde bodemkwaliteitskaart opgesteld. Hierin is aangegeven wat de gemiddelde bodemkwaliteit in de bovengrond (met betrekking tot verontreinigingen met zware metalen en PAK) is. Deze bodemkwaliteitskaart is eind 2005 bestuurlijk vastgesteld. Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied in de volgende zones:
Figuur 21 Bodemkwaliteitskaart (0-0,5 m - mv) | Figuur 22 Uitgevoerde bodemonderzoeken |
In figuur 22 zijn in het groen weergegeven de locaties waar bodemonderzoek is uitgevoerd. Voor een groot deel van het plangebied is de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Er zijn diverse gevallen, ernstig en niet-ernstig, van bodemverontreinigingen van diverse aard (mobiel en immobiel) geconstateerd. Op het terrein van de DSM (Alexander Fleminglaan 1, vh. Wateringseweg 1), Haagweg 125, Surinamestraat 9-19a, Brasserskade 1, Brasserskade 2a zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging gesitueerd. Op deze locaties zijn deze verontreinigingen soms geheel of deels gesaneerd en/of worden op dit moment gesaneerd en/of zullen in de toekomst mogelijk worden gesaneerd.
Het terrein aan de Brasserskade 1 is van 1893 tot omstreeks 1974 in gebruik geweest door Machinefabriek Rijneveld. Daarna is het in gebruik genomen als school. Als gevolg van de voormalige bedrijfsvoering is een aantal verontreinigingen (met minerale olie, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen) op het terrein achtergebleven. Een deel van de verontreinigingen is in 2001 en in de periode 2009-heden gesaneerd. Het bevoegd gezag Wet bodembescherming heeft vastgesteld dat het gaat om gevallen van ernstige bodemverontreiniging en hiervoor beschikkingen afgegeven. Ook is door het bevoegd gezag ingestemd met de saneringen. Het laatste deel van de sanering ten behoeve van de realisatie van de nieuwbouw van het schoolcomplex (inrichting van het groengedeelte rondom de school) moet nog worden afgerond.
In 2008 heeft de Brasserie een uitbouw gerealiseerd aan de achterzijde van haar pand aan de Brasserskade 2a. De uitbouw werd geplaatst op met zware metalen verontreinigde grond. Hiervoor is in december 2007 een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen ingediend en goedgekeurd door het bevoegd gezag Wet bodembescherming. In oktober 2008 is ingestemd met de evaluatie van de sanering.
Bij beide locaties is er geen sprake is van humane, ecologische of verspreidings risico's bij het huidige gebruik.
Over het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag niet verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen. Opgemerkt wordt dat bodemonderzoeken een beperkte geldigheidsduur van vijf jaar hebben. Voor her te ontwikkelen gebieden geldt dat er voor de bouwaanvraag een verkennend en/of aanvullend bodemonderzoek, conform NEN 5740 en NEN 5707, noodzakelijk is. Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een (ernstige) verontreiniging, dient er te worden gesaneerd.
In het plangebied vinden bij de Brasserskade 1 (Mondriaan college) en mogelijk bij de Wateringseweg 4 (voormalig Calvé-terrein) en DSM herontwikkeling plaats. Ter plaatse van de Brasserskade 1 moeten sanerende maatregelen worden getroffen. Van de andere locaties is dat op dit moment niet aan te geven. Dit is afhankelijk van de plannen en de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken. Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor zijn bestemming. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.
Voor nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden dat er voor de bouwaanvraag een verkennend en/of aanvullend bodemonderzoek, conform NEN 5740 en NEN 5707, noodzakelijk is. Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een (ernstige) verontreiniging, dient er te worden gesaneerd. Toekomstige ontwikkelingen mogen de bodemkwaliteit niet verslechteren. Het aspect bodemkwaliteit levert in het kader van het bestemmingsplan geen belemmeringen op.