direct naar inhoud van 6.1 DSM
Plan: Bedrijventerreinen Delft Noord (DSM)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0013-2002

6.1 DSM

6.1.1 Inleiding

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit de bedrijfsterreinen van Calvé en DSM. Deze terreinen vormen samen een geluidgezoneerd industrieterrein waarop bedrijven uit hogere milieucategorieën zijn gevestigd.

DSM is een biotechnologisch productiebedrijf dat gericht is op biotechnologie. Op het terrein worden onder meer gistextracten, fungiciden, anti-infectives, antibiotica en enzymen geproduceerd. De activiteiten bestaan uit productie, onderzoek en proefproductie (opschaling). Het bestaande terrein is vrijwel volledig in gebruik. De huidige indeling van het terrein is hieronder weergegeven. Op het terrein staan installaties voor de productie en proefproductie, kantoren, laboratoria en ondersteunende functies zoals een warmtekrachtkoppeling (WKK) en ketelhuis en een waterzuivering (AWZI). Opslag gebeurt in het tankenpark op de noordoosthoek van het terrein en op andere locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0009.png"

figuur 9: inrichting terrein

6.1.2 Milieuvergunning en zone industrielawaai

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 29 mei 2001 een milieuvergunning aan DSM verleend (kenmerk DWM/2001/4846). In de vergunning zijn – onder meer – de geuremissies vastgelegd en is het aanvaardbaar hinderniveau ten aanzien van geur bepaald. Daarnaast is van belang dat het terrein (met het Calvé-terrein) een gezoneerd industrieterrein is. De geluidsruimte van het terrein wordt bepaald door de zone industrielawaai en de grenswaarden bij woningen in de geluidzone (zogenaamde MTG's).

6.1.3 Omgeving

Het westelijke deel van het terrein grenst aan de zuidzijde aan de Agnetaparkbuurt. Een deel van de buurt - het Agnetapark - is oorspronkelijk gebouwd als woonwijk voor de werknemers van het bedrijf. De woningen staan op korte afstand van het terrein. Aan de westzijde grenst het terrein aan de Provincialeweg. Daarachter bevindt zich de woonwijk Kuyperwijk-Noord. De kortste afstand tussen de bebouwing langs de Provincialeweg en de hoofdingang van het terrein bedraagt ca. 200 meter. Het oostelijke terrein grenst aan het water van het Rijn-Schiekanaal en de binnenstad van Delft. Aan de overzijde van het water staat bedrijfsbebouwing van onder meer het transportbedrijf Van der Lee, een deel van het Mondriaancollege (een onderwijsinstelling) en kantoren. Daarachter staan - langs de Vrijenbanselaan - woningen.

Aan de zijde van de binnenstad grenst het oostelijke terrein aan de Watertorengracht. Aan de overzijde van de gracht bevinden zich - op een afstand van circa 50 meter - woningen. In de Watertorengracht liggen woonboten. Aan de noordkant grenst het DSM-terrein aan de gemeente Rijswijk. De bebouwing bestaat daar uit lintbebouwing (woningen) langs de weg 't Haantje en een kassengebied daarachter. De afstand tussen de terreingrens en de lintbebouwing bedraagt ca. 30 meter. De kassen maken plaats voor een nieuw woongebied. Op 27 september 2011 heeft de raad van Rijswijk het bestemmingsplan 'Sion - 't Haantje' vastgesteld. Dat plan voorziet in de realisering van bedrijven en woningen achter de huidige lintbebouwing. In het plan is rekening gehouden met het DSM-terrein. Binnen de geurcontour zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Tussen de nieuwe woningen en het DSM-terrein wordt een bedrijfsterrein gerealiseerd. De bedrijven dienen als buffer tussen DSM en de nieuwe woningen. De minimale afstand tussen de geprojecteerde woningen achter de bedrijven en het DSM-terrein bedraagt ca. 230 meter.

6.1.4 Milieucategorieën

De bestaande activiteiten van DSM bestaan uit een mix van activiteiten uit hogere en lagere milieucategorieën. De zwaarste bestaande activiteiten behoren tot de milieucategorieën 4.1, 4.2 en 5.1 van de bij de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" behorende bedrijvenlijst. Het gaat om de volgende kernactiviteiten.

  • farmaceutische grondstoffenfabrieken (categorie 5.1, SBI-code 2110, van de LvB);
  • vervaardiging van ethylalcohol door gisting (SBI-code 110102, categorie 4.2 van de LvB);
  • bakkerijgrondstoffabrieken (categorie 4.1, SBI-code 1089);
  • soep en soeparomafabrieken (categorie 4.2, SBI-code 1089);
  • organische chemische grondstoffenfabrieken voor zover het gaat om de productie van 2,3 Butyleenglycol (categorie 4.2, SBI-code 20141/A1).

Voor deze activiteiten worden in de VNG-handreiking afstanden aanbevolen tussen de bedrijven en een rustige woonwijk van 200 meter (categorie 4.1), 300 meter (categorie 4.2) en 500 meter (categorie 5.1). De aanbevolen afstand tot gemengde gebieden bedraagt 100 meter (categorie 4.1), 200 meter (categorie 4.2) en 300 meter (categorie 5.1). De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de beoordeling van bestaande situaties. De afstanden uit de handreiking geven echter wel een indicatie van de afstanden die ter voorkoming van hinder gewenst zijn. De afstanden zijn in de bestaande situatie kleiner dan de aanbevolen afstanden. De afstand bedraagt aan de zuidzijde ca. 10 meter, aan de westzijde ca. 200 meter, aan de oostzijde ca. 50 meter en bij de grens met Rijswijk ca. 30 meter. Hoewel de afstanden kleiner zijn dan in de VNG-handreiking aanbevolen afstanden, levert dat in de praktijk geen knelpunten op. Onder meer in het kader van de milieuvergunning en de geluidszonering van het terrein zijn maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de situatie aanvaardbaar is en geen onaanvaardbare hinder oplevert. Daarnaast gaat het om een reeds lang bestaande en historisch gegroeide situatie.

Uit de VNG-brochure blijkt dat bij de hierboven genoemde activiteiten geur, geluid en - voor de categorie farmaceutische grondstoffenfabrieken - gevaar de maatgevende milieuaspecten zijn. Bij DSM gaat het alleen om de aspecten geur en geluid. De opslag van gevaarlijke stoffen op het terrein levert geen knelpunten op. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren van de inrichting bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. De externe veiligheidssituatie wordt verder besproken in paragraaf 7.2.

klachtensituatie

Uit informatie van de provincie Zuid-Holland blijkt dat sinds 2009 de volgende klachten zijn ontvangen over milieuhinder van DSM:

jaar   soort klacht   aantal klachten   aantal klagers  
2009   geur   11   8  
2009   geluid   1   1  
2009   stof   3   2  
2010   geur   2   2  
2011   lichthinder   1   1  
2011   geur   41   14  
2012 (t/m september)   geur   46   12  

Bij het overzicht hierboven moet worden opgemerkt dat het om alle klachten gaat die over DSM bij de provincie zijn ingediend. Er is niet vastgesteld of alle klachten aan DSM zijn toe te schrijven en gegrond zijn. Voor het jaar 2012 gaat het om de tot en met september ingediende klachten.

De locatie van de klagers zijn te zien op de onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0010.jpg"

figuur 10: locatie klachten

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0011.jpg"

figuur 11: locatie klachten Delft

Uit de klachteninventarisatie blijkt dat het aantal klachten - gelet op de aard van het bedrijf - relatief gering is. Daarnaast blijkt uit de inventarisatie dat het veelal om incidentele situaties gaat en niet om structurele overlast. Opvallend is dat een groot aantal van de recente klachten afkomstig is van één klager die niet in de omgeving van het terrein woont maar op ruime afstand daarvan (op het Bastiaansplein). Deze klachten worden niet bevestigd door andere klachten.

6.1.5 Ontwikkelingen

De toekomstplannen van DSM - zoals beschreven in de visie "DSM in Delft, dat werkt!" - voorzien in de verdere ontwikkeling van het terrein tot een hoogwaardig bedrijfsterrein voor biotechnologie. De combinatie van onderzoek, proefproductie (opschaling) en industriële productie blijft bestaan. De nadruk komt sterker op R&D-activiteiten te liggen. De visie gaat uit van behoud van de productie op de oost- en westzijde van de site en een biotechpark met laboratoria, proefopstellingen, kleinschalige productie en kantoren op de westzijde. Andere bedrijven die een relatie hebben met de activiteiten van DSM kunnen zich op het biotechpark vestigen. Het nu nog niet gebruikte terreindeel langs de Provincialeweg wordt in gebruik genomen.

De activiteiten van DSM zijn gericht op biotechnologie. Biotechnologie is een werkveld van toegepaste biologie. Micro-organismen, zoals enzymen, worden ingezet voor de productie van moleculen ten behoeve van de productie van medicijnen, voedingsstoffen, landbouwproducten, biologische chemicaliën en -materialen (zoals bioplastics) en biobrandstoffen. Biotechnologie is een breed begrip waar een groot aantal activiteiten onder kan vallen. DSM voorziet voor de toekomst een verbreding van haar activiteiten naar andere biotech-activiteiten. De huidige activiteiten van DSM bestaan uit een mix van activiteiten uit hogere en lagere milieucategorieën. Bij de toe te voegen nieuwe activiteiten zal dat ook het geval zijn.

Voor de bedrijfsvoering van DSM en de toekomstige ontwikkelingen is van belang dat het bestemmingsplan voldoende flexibel is en ontwikkelruimte biedt. Dat mag echter geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat hebben. De huidige situatie zoals vastgelegd in de milieuvergunning en met de geluidzonering is - zoals hierboven is toegelicht - aanvaardbaar. Hoewel de afstanden tussen het terrein en de woningen kleiner zijn dan de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure, leidt dat niet tot een onaanvaardbare situatie. Het woon- en leefklimaat is acceptabel. Voor de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan biedt vormt de bestaande vergunde milieuruimte van DSM en - voor geluid - de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein daarom het uitgangspunt. Ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt voorzover dat niet tot meer milieuhinder leidt dan mogelijk is in de huidige vergunde situatie. De huidige milieuruimte van DSM en de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein zijn dus bepalend voor de ruimte die het bestemmingsplan biedt. Uit het milieuonderzoek dat voor dit bestemmingsplan is uitgevoerd blijkt dat de nieuwe ontwikkelingen passen binnen de bestaande milieuruimte. Er treden geen significante verschillen op. Het milieuonderzoek wordt besproken in paragraaf 6.1.8 en verder.

De bestaande en nieuwe activiteiten bestaan uit activiteiten uit hogere en lagere milieucategorieën. Voor de lagere milieucategorieën is een algemene (inwaartse) zonering toegepast waarbij uitgegaan is van de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure. Deze activiteiten zijn - gelet op de afstanden tot de woningen - algemeen toelaatbaar. Een groot deel van activiteiten van DSM valt hieronder. Voor activiteiten uit hogere milieucategorieën waarbij niet voldaan wordt aan de indicatieve richtafstanden is een specifieke regeling - een maatbestemming - opgenomen. De activiteiten die daarmee zijn toegestaan zijn vastgelegd in de planregels. De nieuwe activiteiten uit hogere milieucategorieën die nu bekend zijn behoren tot de reeds bestaande typen activiteiten. In de toekomst kunnen ook andere activiteiten uit hogere milieucategorieën aan de orde zijn. Voor die activiteiten is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Als voorwaarde daarvoor geldt het uitgangspunt dat de nieuwe activiteit niet tot meer milieuhinder mag leiden dan op grond van de milieuvergunning en de geluidzonering van het terrein mogelijk is.

Tenslotte is een bufferzone opgenomen waarbinnen de zwaardere bedrijfsactiviteiten van DSM niet zijn toegestaan. Bij de bufferzone is uitgegaan van de randzone van het terrein waar thans geen zware activiteiten plaatsvinden. De bufferzone voorkomt dat de zware activiteiten dichterbij de woningen komen.

Om te bepalen welke gevolgen de ontwikkelmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt hebben voor de omgeving is milieuonderzoek uitgevoerd. Bij het onderzoek is uitgegaan van een scenario dat representatief is voor een maximale invulling van de planologische mogelijkheden.

Het bestemmingsplan biedt voor DSM een flexibele regeling die het mogelijk maakt om installaties te verplaatsen, te veranderen en nieuwe installaties toe te voegen. Voor de wijze waarop van die flexibele regeling gebruik kan worden gemaakt, is van belang dat het niet om een nieuw leeg terrein gaat dat volledig kan worden ingevuld. Het DSM-terrein is een bestaand terrein met een bestaande functionele structuur, productie- en opslaglocaties, infrastructuur en bestaande aan- en afvoerroutes. Het terrein is vrijwel volledig in gebruik. Voor de inpassingsmogelijkheden voor nieuwe functies en herschikking van bestaande functies is dat bepalend. Nieuwe functies moeten zich schikken naar de structuur van het terrein. Een volledig andere invulling van het terrein is onaannemelijk. Daarom is bij het scenario uitgegaan van de ontwikkelmogelijkheden die het terrein - gelet op de bestaande structuur - heeft. Het scenario en het milieuonderzoek worden hierna toegelicht. Allereerst wordt de regeling die voor DSM in het bestemmingsplan is opgenomen verder toegelicht.

6.1.6 Zonering

De regeling in het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen.

(1) algemene zonering
Voor de activiteiten uit lagere milieucategorieën die - gelet op de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure - algemeen toelaatbaar zijn is een inwaartse milieuzonering toegepast. De zonering loopt op van categorie 3.1 aan de rand van het terrein tot categorie 4.1 in het midden van zowel DSM-west als DSM-oost. Een groot deel van de bestaande en nieuwe activiteiten valt onder deze basisregeling.

Bij het bepalen van de zones is uitgegaan van inwaartse zonering. Daarbij wordt uitgegaan van de woningen in de omgeving. Vanaf de woningen zijn de afstanden bepaald die voor activiteiten moet worden aangehouden. De toegestane activiteiten lopen op van lichtere activiteiten dichtbij de woningen tot zwaardere functies op het midden van het terrein. Deze regeling geldt ook voor de uitbreiding aan de Provincialeweg.

Bij het bepalen van de afstanden is uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. De woningen bevinden zich op vrij korte afstand van het industrieterrein en binnen de geluidzone. Het gaat om een reeds lang bestaande en historisch gegroeide situatie. Verder is van belang dat de woningen langs de Provincialeweg en 't Haantje naast intensief gebruikte verkeerswegen staan. Gelet op deze omstandigheden behoren de woongebieden tot het type 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-uitgave.

In het plan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor activiteiten die behoren tot een hogere categorie maar in de praktijk vergelijkbaar zijn met de direct toegelaten categorie. Voor de zones betekent dit het volgende:

Direct toegelaten   Maximaal mogelijk met afwijkingsbevoegdheid  
Cat. 3.1   Cat. 4.1  
Cat. 3.2   Cat. 4.2  
Cat. 4.1   Cat. 5.1  

(2) maatbestemming en bufferzones
Voor de bedrijfsactiviteiten van DSM uit hogere milieucategorieën die niet in de algemene milieuzonering passen is een specifieke (maat)bestemming opgenomen. De activiteiten die daarmee direct worden toegelaten - dus aanvullend op de algemene zonering - zijn opgenomen in de planregels. In de planregels zijn de activiteiten die hierbij horen opgenomen:

  • farmaceutische grondstoffenfabrieken voorzover voorkomend in ten hoogste categorie 5.1 van de LvB (SBI-code 2110)
  • vervaardiging van ethylalcohol door gisting voorzover voorkomend in ten hoogste categorie 4.2 van de LvB (SBI-code 110102)
  • bakkerijgrondstoffabrieken voorzover voorkomend in ten hoogste categorie 4.1 van de LvB (SBI-code 1089)
  • soep en soeparomafabrieken voorzover voorkomend in ten hoogste categorie 4.2 van de LvB (SBI-code 1089);
  • organische chemische grondstoffenfabrieken voorzover voorkomend in ten hoogste categorie 4.2 van de LvB (SBI 20141/A1), voor zover het gaat om de productie van 2,3 Butyleenglycol.

De nieuwe zwaardere activiteiten die nu voorzien zijn behoren tot de hierboven genoemde bestaande activiteiten. In de toekomst kunnen ook andere activiteiten aan de orde zijn. De plannen daarvoor zijn echter nog onvoldoende concreet om nu onderzocht te kunnen worden. Voor de nog niet concrete plannen is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

bufferzones
De meest milieubelastende onderdelen van een bedrijf zijn bepalend voor de milieucategorie waarin een bedrijf wordt ingedeeld. Voor DSM is de geur- en geluidemissie van de industriële productie bepalend voor de milieuhinder van het bedrijf. Dat leidt tot een indeling in categorieën tot en met categorie 5.1. Tot de bedrijfsvoering behoren echter ook activiteiten zoals research & development, kantoren en opslag. Deze activiteiten zijn onderdeel van het categorie 5.1-bedrijf maar behoren op zichzelf beschouwd niet tot die milieucategorie.

In het bestemmingsplan is een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen de industriële productie die – door de geur- en geluidproductie – een hoge milieucategorie rechtvaardigt en lichtere bedrijfsonderdelen waarvoor dat niet geldt. In de bestaande situatie vinden aan de randen van het terrein lichtere bedrijfsprocessen plaats. Daarbij is in dit bestemmingsplan aangesloten. Rondom het terrein is een bufferzone gecreëerd waar productie en proefproductie niet zijn toegestaan maar alleen de lichtere activiteiten. De zwaardere productieactiviteiten zijn gefixeerd op het midden van het terrein.

Op de verbeelding is voor de randen van het terrein de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - randzone' aangegeven. Binnen die zone mogen van de genoemde maatbestemmingen alleen de lichtere bedrijfsactiviteiten en activiteiten die passen binnen de inwaartse zonering plaatsvinden. De lichtere bedrijfsonderdelen die in de randzone worden toegelaten zijn qua milieuhinder niet belastender dan de activiteiten die met de inwaartse zonering van het terrein zijn toegelaten.

Het betreft de volgende activiteiten:

  • kantoren;
  • parkeerplaatsen;
  • onderhoudswerkplaatsen;
  • stalling materieel;
  • opslagen grondstoffen, hulpstoffen en producten in bulk en emballage;
  • verladingsactiviteiten, m.u.v. bulkverlading van (licht) ontvlambare vloeistoffen (K1 en K2);
  • research & development-activiteiten, niet zijnde proeffabrieken.

Voor het bepalen van de randzone is uitgegaan van het gebied waar nu geen zware activiteiten plaatsvinden. De afstand tussen de woningen en het gebied waar zwaardere bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan bedraagt aan noord- en zuidzijde ca. 80 meter en tot de woonboten aan de oostzijde ca. 50 meter. De afstand tussen de zone waarbinnen zwaardere activiteiten mogelijk zijn en de woningen wordt door het bestemmingsplan dus niet verkleind. Aan de westzijde is uitgegaan van de grens van het huidige bedrijfsterrein. De uitbreiding van het terrein aan de westzijde betekent dus niet dat de zwaardere activiteiten in de richting van de woonbebouwing langs de Provincialeweg kunnen opschuiven. In het toegevoegde gebied zijn de in de randzone toegelaten lichtere bedrijfsonderdelen toegestaan.

(3) wijzigingsbevoegdheid
Voor nog niet concrete nieuwe activiteiten uit zwaardere milieucategorieën is - zoals hierboven is toegelicht - een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor nieuwe activiteiten die niet passen binnen de inwaartse zonering en maakt het mogelijk om nieuwe bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 5.2 toe te staan. Als voorwaarde daarvoor geldt dat met onderzoek wordt aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein en (voor de overige milieuaspecten) dat de milieuhinder niet toeneemt in vergelijking met de op grond van de milieuvergunning bestaande milieuruimte.

(4) bouwmogelijkheden
Voor de inrichting van het terrein en de bouwmogelijkheden is een flexibele regeling opgenomen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven en maximale bouwhoogten. De indeling daarbinnen is verder vrij. Daardoor is het mogelijk om functies te verplaatsen, te veranderen en om nieuwe installaties toe te voegen.

6.1.7 Scenario

De effecten van de ontwikkelingsruimte die de hiervoor beschreven regeling biedt zijn onderzocht. Van belang daarvoor is - zoals hierboven al is toegelicht - dat het niet om een nieuw bedrijfsterrein gaat maar om een terrein met een bestaande structuur en bedrijfsprocessen. Nieuwe ontwikkelingen moeten in de bestaande structuur worden ingepast. De wijze waarop van de ruimte die het bestemmingsplan biedt gebruik kan worden gemaakt wordt in hoge mate bepaald door de ontwikkelingmogelijkheden die het bestaande terrein biedt. Voor het onderzoek is uitgegaan van een scenario dat representatief is voor een maximale invulling van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Dit scenario wordt hieronder beschreven.

Huidige terreininrichting
Het huidige gebruik van het terrein bestaat uit een mix van zwaardere industriële activiteiten en lichtere activiteiten. De productie vindt primair plaats bij de installaties ZOR-F, Enzymes en GEF. Eerstelijns opslag en ondersteunende bedrijfsprocessen (zoals de gistpakkerij, pompgebouwen en drogers) zijn – om procestechnische redenen - naast de primaire installaties gevestigd. Het gaat om installaties met continue processen. De installaties vormen de kern van de productie van de DSM-site en produceren fungiciden, gistextracten, anti-infectives, antibiotica en enzymen.

Opslag en distributie
Aanvoer van grondstoffen en afvoer van (half)fabrikaten vindt plaats via het spoor, het water en de weg. De diverse opslagen zijn zo gekozen dat zo efficiënt mogelijk kan worden geladen en gelost.

In de noordoosthoek van de site staat het tankenpark. Dit sluit aan op het raccordement (aanvoer van grondstoffen via het spoor) en de binnenhaven. Hier vindt de opslag en interne distributie plaats van melasse en natte gist. De melasse wordt via een leidingenstraat verder gedistribueerd. Ter hoogte van het tankenpark komt ook aardgas ten behoeve van de productie binnen via een leiding. Verder wordt op het tankenpark ammonia opgeslagen.

Op de westzijde van het terrein is de hoofdingang van de site gevestigd. Aan- en afvoer over de weg vindt aan deze zijde plaats met circa 80 vrachtwagens per dag. Opslag van gevaarlijke stoffen vindt plaats in loodsen centraal gelegen op de westzijde van het terrein. Hier vindt verder de opslag plaats van overige producten en grondstoffen. Op deze wijze wordt het aantal vrachtwagenbewegingen op de site zoveel als mogelijk beperkt. Dit is van belang vanuit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Ondersteunende activiteiten
Ten behoeve van de productie op de site is een aantal ondersteunende functies aanwezig, zoals de warmtekrachtkoppeling (WKK)-ketelhuis en de waterzuivering. Het WKK-ketelhuis staat naast de GPB installatie, zodat zo min mogelijk van de geproduceerde warmte verloren gaat met het interne transport. De AWZI staat centraal op de westzijde van het terrein.

De bedrijfshulpverlening is centraal gevestigd op de westzijde van de site om een zo kort mogelijke aanrijtijd te hebben op alle delen van de site.

Kantoren en labs zijn voornamelijk gesitueerd op de westelijke helft van de site, langs 't Haantje (Rijswijk) en langs het spoor.

Ruimtelijke ankerpunten
Een aantal installaties op het terrein is dusdanig belangrijk voor het functioneren van de site dat deze slechts tegen hoge kosten en met langdurige gevolgen voor de productie verplaatst kunnen worden. Bij het scenario is uitgegaan van deze 'ruimtelijke ankerpunten':

  • ZOR-F en naastgelegen enzymenfabriek;
  • Fabriek C, GEF en droger;
  • AWZI;
  • WKK - Ketelhuis.

Ook de haven en het tankenpark zijn 'ruimtelijk ankerpunten'. Verplaatsing van de haven en het raccordement is fysiek nauwelijks mogelijk en heeft grote gevolgen heeft voor de productie.

De hoofdrouting van de distributie en diverse hoofdopslagen is thans afgestemd op de bovengenoemde installaties en wordt als optimaal beschouwd. Aanpassing van de routing is niet aan de orde.

Bij de toekomstplannen van DSM wordt uitgegaan van het handhaven van de hiervoor beschreven structuur. Kenmerkend voor de structuur zijn de productielocaties met daaromheen opschalingsfabrieken, ondersteunende functies en opslag. Deze functionele structuur zal blijven bestaan en is maatgevend voor de inrichtingsmogelijkheden van het terrein.

Activiteiten
Bij de invulling van de planologische mogelijkheden is uitgegaan van de volgende activiteiten.

  • de bestaande activiteiten en installaties;
  • uitbreiding productie enzymen en grondstoffen (SBI 2008 2010/1 en 2010/2):
  • een nieuwe ZOR-F installatie naast de bestaande installatie;
  • middelgrote installaties, zoals proefopstellingen in combinatie met laboratoria en kantoren op het biotechpark (het terrein naast de Beatrixlaan, thans grasland);
  • pilotplants, vergistinginstallaties en een proeffabriek aan de westkant van de site;
  • uitbreiding van de gistproductie door het drogen van gist (SBI 2008 1089.2):
  • een nieuwe droger op oost naast de huidige gist productie op oost, inclusief een nieuwe kleine koeltoren;
  • ontwikkeling van de industriële biotech campus (laboratoria en proefopstellingen) langs de Beatrixlaan en Het Haantje;
  • uitbreiding van de capaciteit van het WKK-ketelhuis op de huidige locatie.

De opgenomen activiteiten behoren tot de volgende categorieën.

  SBI 1993   SBI 2008   Toelichting  
1   2441/1, 2441/2, 2466/B   2110/1, 2110/2   Het gaat hier om de productie van enzymen en hulpstoffen, alsmede de productie van farmaceutische grondstoffen, mogelijk ook in proefopstellingen.  
2   1589.1, 1589.2/1   1089/ 1089.0, 1089.1   Dit betreft de productie en verpakking van gist en aromaten op gistbasis  
3
 
1589.2/2   1089.2   Dit betreft het drogen van gist, waarvoor een droogtoren wordt gebouwd.  

Voor de in de tabel onder 3 genoemde sproeidroger is reeds een omgevingsvergunning verleend door gedeputeerde staten (kenmerk PZH-2012-338353773). De vergunning is inmiddels onherroepelijk. Voor het bestemmingsplan is de sproeidroger geen nieuwe ontwikkeling. In het onderzoek is daar nog wel vanuit gegaan.

Omdat thans niet bekend is hoe de productieprocessen gaan verlopen is voor de te berekenen emissie/imissie van de nieuwe installaties op het productiedeel van de site (DSM@work) uitgegaan van de gegevens van de bestaande meest maatgevende installaties die qua productie reeds gebruik maken van biologische processen. Hoewel verwacht mag worden dat de nieuwe productieactiviteiten door toepassing van biotech een beperktere milieu-impact hebben op hun omgeving dan bij gebruikmaking van klassieke productietechnieken, is op voorhand niet bekend hoe groot de milieuwinst zal zijn. Om die reden is uitgegaan van een 'worst case' benadering.

De onderstaande activiteiten zijn functies ten behoeve van de bestaande bedrijfsvoering als bedoeld in bovenstaande tabel. Ook deze functies worden mogelijk uitgebreid. Deze functies zijn (voor zover relevant) in de onderzoeken opgenomen in de modellering

  • Indampen van afvalwaterstromen;
  • Warmtekrachtkoppeling (WKK) - ketelhuis, inclusief bijstook biogas, ook ten behoeve van derde bedrijven.
  • Luchtvoorzieningen;
  • Afvalwaterzuivering (AWZI);
  • Research laboratoria en proefopstellingen;
  • Binnenhaven;
  • Winning van grondwater.

De warmtekrachtkoppeling/ketelhuis wordt mogelijk uitgebreid ten behoeve van de vraagtoename van energie als gevolg van een meer intensief gebruik van de DSM site. Daarbij wordt rekening gehouden met de bijstook van biomassa. Het is mogelijk dat ook ander bedrijven binnen de periferie van de DSM site gebruik gaan maken van de WKK - ketelhuis. De uitbreiding is meegenomen in de modellering.

In de modellering is ook rekening gehouden met de uitbreiding van bestaande en nieuwvestiging van laboratoria en middelgrote installaties. Overigens voegen deze activiteiten op de schaal van de site nauwelijks emissies toe.

6.1.8 Onderzoek

Voor de activiteiten van DSM zijn de maatgevende milieuaspecten geur en geluid. Beide aspecten zijn onderzocht. De onderzoeksresultaten worden hieronder besproken. Het overige - meer algemene - milieuonderzoek komt aan de orde in Hoofdstuk 7.

6.1.8.1 Geur

De gevolgen van het bestemmingsplan voor geur ten gevolge van DSM zijn onderzocht in het rapport "Consequenties van mogelijke ontwikkelingen op het terrein van DSM Gist op de geurbelasting van de omgeving" (PRA Odournet, kenmerk DSMG11C10, december 2012). Hierbij is zowel onderzoek gedaan naar de huidige (vergunde) geursituatie als naar de gevolgen voor de geursituatie van de nieuwe ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 6.1.7.

Huidige situatie
In haar rapport (par. 3.5) heeft Odournet de geurcontour volgens de vigerende milieuvergunning opnieuw berekend aan de hand van het actuele model ('NNM'). Ook heeft Odournet de geurcontouren in de huidige situatie berekend (par. 3.6). Hieruit blijkt dat de geurcontouren 1,5 ouE/m3 (wat gelijk staat aan 3 ge/m3 als 98-percentiel) en 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel (wat gelijk staat aan 5 ge/m3 als 98-percentiel) in de huidige (vergunde) situatie deels over geurgevoelige objecten zijn gelegen.

De bestaande geursituatie is aanvaardbaar. In de omgeving van het terrein treedt geen onaanvaardbare geurhinder op. Het aantal en soort klachten bevestigt dat de maatregelen die het bedrijf heeft getroffen effect hebben gehad en dat rondom het bedrijf sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Van belang is daarbij ook dat het om een bestaande historisch gegroeide situatie gaat. Het industrieterrein is al vanaf de 19e eeuw in Delft aanwezig (zie ook paragraaf 4.1). Een deel van de woningen in de omgeving is in het verleden gebouwd voor de werknemers van de fabriek. Voor de huidige situatie is door gedeputeerde staten een milieuvergunning verleend.

Verder is van belang dat de (productie)locatie een belangrijke rol binnen de gemeente speelt. De locatie is van belang voor de werkgelegenheid en voor de ontwikkeling van de kenniseconomie. Het aanbrengen van verdere beperkingen op (de gebruiksmogelijkheden van) de huidige faciliteiten en installaties van DSM heeft ingrijpende financiële gevolgen, gevolgen voor de bedrijfsvoering en voor het functioneren van het terrein als onderdeel van de kennisas.

Tenslotte is van belang dat het gaat om een industrieterrein voor bedrijven uit hogere milieucategorieën (HMC-bedrijven). De ruimte daarvoor is schaars. Het beleid van de provincie is erop gericht om de beschikbare ruimte voor HMC-bedrijven te behouden. Dat is onder meer vastgelegd in de provinciale Verordening Ruimte en de 'Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland'.

Gevolgen voor de geursituatie als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen
Bij het onderzoek is uitgegaan van het scenario als beschreven in paragraaf 6.1.7. In het rapport is voor alle nieuwe ontwikkelingen beschreven of deze al dan niet geurrelevant zijn. De nieuwe ontwikkelingen die niet geurrelevant zijn, zijn - waar het betreft het aspect geur - niet verder onderzocht. De nieuwe ontwikkelingen die wel geurrelevant zijn, zijn wel verder onderzocht. Het betreft de volgende activiteiten:

  • een sproeidroger op terrein oost;
  • een vergistingsinstallatie op terrein west;
  • proeffabrieken op terrein west;
  • verdubbeling van de ZOR-F-fabriek.

In de provinciale beleidsnota 'Geurhinderbeleid provincie Zuid-Holland' is een geurbelasting van 1 ge/m3 (0,5 ouE/m3) als 98-percentielwaarde aangemerkt als hindergrens. Indien de nieuwe bronnen niet leiden tot een overschrijding van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde buiten de terreingrens, wordt de bijdrage aan de cumulatieve geurbelasting verwaarloosbaar geacht. In het onderzoek is voor de nieuwe sproeidroger uitgegaan van de geraamde emissie van de sproeidroger. Deze emissie is bekend omdat voor de sproeidroger al een milieuomgevingsvergunning is aangevraagd en deze vergunning ook is verleend.

Voor de drie overige nieuwe bronnen zijn emissies gesteld die kunnen worden gerealiseerd zonder overschrijding van de immissiedoelstelling van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde op de terreingrens. Het betreft een geuremissie van maximaal 5 * 106 ouE/h gedurende 8.760 uur/jaar. Volgens Odournet zal de bruto emissie van deze drie bronnen hoger zijn dan deze emissie. Desalniettemin is het reëel om met een lagere emissie van 5 * 106 ouE/h gedurende 8.760 uur/jaar te rekenen omdat voor de nieuwe geurbronnen een milieuomgevingsvergunning vereist is. Bevoegd gezag hiervoor is het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Gedeputeerde staten zullen bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag het provinciale geurbeleid toepassen. Uitgangspunt van dat beleid is dat nieuwe geurhinder moet worden voorkomen. Het beleid gaat ervan uit dat boven de norm van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel sprake kan zijn van geurhinder. Gelet daarop ligt het in de rede dat GS in de te verlenen milieuomgevingsvergunning voorschriften zullen opnemen die DSM verplichten om dusdanige maatregelen te treffen dat deze norm op (of vlakbij) de perceelsgrens van DSM niet wordt overschreden. Bij de beoordeling van de geureffecten van de geurrelevante nieuwe ontwikkelingen is het daarom realistisch om ervan uit te gaan dat de geuremissie van de nieuwe activiteiten/ontwikkelingen (op basis van de milieuvergunning) niet hoger zal worden dan de emissie waarbij op de perceelsgrens een waarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel wordt gerealiseerd. Een en ander wordt overigens bevestigd door het feit dat ten aanzien van de nieuwe sproeidroger - die recent vergund is - door de provincie maatregelen zijn voorgeschreven teneinde aan de imissiedoelstelling van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel te voldoen.

Hierbij kan worden aangetekend dat niet geheel valt uit te sluiten dat GS - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - zullen afwijken van het provinciale geurhinderbeleid en voor één of meer nieuwe activiteiten wel een overschrijding van de norm van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel op de perceelsgrens zullen vergunnen. Aanleiding daarvoor kan bijvoorbeeld worden gevonden in de omstandigheid dat geurhinder een subjectief gegeven is. Van bepaalde geuren is bekend dat deze geen hinder veroorzaken als deze waarneembaar zijn (en dus de geurimmissiewaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel overschrijden). Dit houdt verband met de hedonische waarde van geur, die per geval zal worden beoordeeld. Het is niet mogelijk om die beoordeling nu al te maken. Gelet op het uitgangspunt in het provinciale geurhinderbeleid dat nieuwe geurhinder moet worden voorkomen, ligt het echter in de rede dat GS slechts dan akkoord zullen gaan met een hogere waarde dan 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel op de perceelsgrens als dat niet tot nieuwe geurhinder leidt (en er dus bijvoorbeeld sprake is van een gunstige hedonische waarde). Met deze toets is gegeven dat ook dan sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De emissie waarmee is gerekend voor de drie overige nieuwe bronnen wordt door Odournet reëel geacht en is ook haalbaar op basis van technische maatregelen gebaseerd op BBT. Uit de gemaakte voorbeeldberekeningen als weergegeven in de afbeelding hieronder, blijkt ook dat het mogelijk is om de nieuwe geurrelevante activiteiten/ontwikkelingen te realiseren zonder dat de contour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel die daarvan uitgaat de perceelsgrens van DSM overschrijdt. Hierbij kan worden aangetekend dat de contour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel in het voorbeeldscenario wel een lichte overschrijding van de perceelsgrens laat zien in de buurt van de huizen aan de Frederik Matthesstraat. De contour is voor een deel over de tuinen van deze huizen gelegen. Voorzover dit scenario zich zou verwezenlijken, is dit aanvaardbaar omdat de contour niet over de huizen zelf ligt en de geurimissie in de tuinen dan ook slechts gering is. Bovendien betreft het woningen en tuinen die in de huidige situatie al binnen de geurhindercontour liggen en is sprake van een historisch gegroeide situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0012.png"

figuur 12: Geurcontour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde als gevolg van de cumulatieve bijdrage van de nieuwe bronnen bij DSM Gist

Op de afbeelding is te zien dat de nieuwe bronnen niet zullen leiden tot overschrijding van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde bij gevoelige objecten buiten de terreingrens. De bijdrage van deze bronnen aan de geurbelasting van de omgeving zal verwaarloosbaar zijn. Bij de modelberekening leidt de toevoeging van de bronnen er echter wel toe dat de contouren van 1,5 en 2,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde iets groter zijn dan de contouren die behoren bij de vergunde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0013.png"

figuur 13: Geurcontouren van 1,5 (blauw) en 2,5 (rood) ouE/m3 als 98-percentielwaarde berekend voor de vergunde situatie (gestippeld) en de situatie na uitbreiding met de nieuwe bronnen (doorgetrokken contouren).

Odournet constateert dat het - gezien de zeer beperkte geurimmissie als gevolg van de nieuwe bronnen - om een rekentechnische afwijking van het model gaat. De oorzaak daarvan is dat het model (NNM) alle bijdragen meerekent, ook als de bijdrage niet relevant is. Dit verschil is te zien op de afbeelding hierboven. Ter plaatse van de ligging van de contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde aan de zuidoost zijde (kant van het centrum) in de vergunde situatie, wordt een belasting berekend van 1,7 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. De afwijking levert een verschil tussen de contouren op. Het verschil is het gevolg van de modelafwijking. Verder is van belang dat het om een niet significant verschil tussen de contouren gaat. Blijkens een in 1999 voor DSM uitgevoerd geurhinderonderzoek - dat naar het oordeel van Odournet ten aanzien van dit aspect nog steeds actueel is - dient bij de modelberekening rekening te worden gehouden met een onzekerheidsmarge van 3%-punt. Een geurbelasting van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde geeft volgens Odournet een hinderpercentage van 9,8%. Een geurbelasting van 1,7 ouE/m3 als 98-percentielwaarde geeft volgens Odournet een hinderpercentage van 11,4%. Het verschil is 1,6%-punt. Gelet op de standaardafwijking van 3%-punt die wordt gehanteerd bij het percentage gehinderden, kan - afgezien van het feit dat het om een modelafwijking gaat - ervan worden uitgegaan dat het geen significant verschil betreft.

Terzijde zij opgemerkt dat met de contouren van 1,5 en 2,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde is gerekend omdat daarmee wordt aangesloten bij de contouren van 3 en 5 geureenheden (ge)/m3 waarop de vigerende milieuvergunning is gebaseerd (1 ge/m3 = 0,5 ouE/m3).

Uit het rapport blijkt dat de bijdrage van de nieuwe bronnen zeer beperkt en niet significant is. Er is geen extra geurhinder te verwachten als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen op het terrein van DSM. Ook de cumulatie van de vergunde bronnen met de mogelijke ontwikkelingen leidt niet tot een significante toename van de geurhinder in de woon- en leefomgeving. Overigens is ook de basis van het provinciale geurhinderbeleid - dat bij de (beoordeling van de) benodigde milieuomgevingsvergunning wordt toegepast - verzekerd dat geen nieuwe geurhinder zal optreden ten gevolge van de nieuwe activiteiten/ontwikkelingen (zie ook hiervoor).

De uitkomst van de gemaakte modelberekening geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van de geurhinder ten opzichte van de thans al vergunde situatie. Daarmee is gegeven dat de nieuwe activiteiten/ontwikkelingen waar het betreft het aspect geur geen afbreuk zullen doen aan het woon- en leefklimaat.

6.1.8.2 Geluid

Door LBP Sight zijn de gevolgen van de ontwikkelingen voor het geluid onderzocht. Daarbij is uitgegaan van het hierboven beschreven representatieve onderzoeksscenario en rekening gehouden met de geluidruimte van het Calvé-terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0014.png"

figuur 14: overzicht meegerekende toekomstige ontwikkelingen

Uit het onderzoek blijkt dat de berekende contouren in grote mate overeenkomen met de vergunde contouren. Overschrijding van MTG's is niet te verwachten. Op de afbeeldingen hieronder zijn de vergunde contouren en de berekende contouren aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0015.png"

figuur 15: vergunde contouren

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0013-2002_0016.png"

figuur 16: berekende contouren

6.1.9 Conclusie

De regeling die voor DSM in het bestemmingsplan is opgenomen biedt voor DSM een flexibel kader waarbinnen het terrein verder kan ontwikkelen. De regeling sluit aan bij de dynamiek van de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie en maakt de door het rijk, provincie en gemeente gewenste ontwikkeling van het terrein tot een hoogwaardig bedrijventerrein voor biotechnologie mogelijk. Tegelijkertijd bevat de regeling voldoende waarborgen om het woon- en leefklimaat rondom het terrein te beschermen. Het huidige terrein is een geluidgezoneerd industrieterrein met bedrijfsactiviteiten uit hoge milieucategorieën. De bestaande afstanden tussen het terrein en de woningen zijn kleiner dan de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure. In de praktijk levert dat geen knelpunten op, onder meer door de ingrijpende maatregelen die er genomen zijn. Daardoor is de hinder tengevolge van het terrein aanzienlijk verminderd en is een aanvaardbare situatie ontstaan. Dat blijkt ook uit de klachtensituatie. Het aantal klachten is - zeker gezien het karakter van het terrein - relatief gering. Het aantal en soort klachten bevestigt dat de maatregelen die het bedrijf heeft getroffen effect hebben gehad en dat rondom het bedrijf sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Het bestemmingsplan staat de huidige situatie toe. De bestaande situatie wordt echter niet bevroren. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk voorzover de geluidruimte van het gezoneerde terrein niet wordt overschreden en voor het overige niet leidt tot meer milieuhinder dan de hinder die mogelijk is op grond van de milieuvergunning. Binnen de kaders van het bestemmingsplan kan het terrein verder ontwikkelen. De bufferzone aan de randen voorkomt dat de zwaardere activiteiten dichterbij de woningen komen. Het bestemmingsplan leidt er dus niet toe dat de afstanden worden verkleind.

Onderzocht is of de ruimte die het bestemmingsplan biedt leidt tot meer milieuhinder dan de vergunde hinder. Uit het onderzoek naar de maatgevende milieuaspecten - geur en geluid - blijkt dat dat niet het geval is. De ruimte die het bestemmingsplan biedt leidt niet tot een wezenlijk andere milieusituatie dan de vergunde situatie. De milieuruimte die DSM op grond van de milieuvergunning en de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein heeft is toereikend voor de verdere ontwikkeling, ook als wordt uitgegaan van een invulling van het terrein die representatief is voor een maximale invulling van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.