Plan: | Bedrijventerreinen Delft Noord (DSM) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0013-2002 |
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang. Voor DSM zijn gedeputeerde staten van Zuid-Holland het bevoegd gezag.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Bedrijventerrein-1
De bestemming 'Bedrijventerrein-1' heeft betrekking op het DSM- en het Calvé-terrein. De bestemmingsregeling houdt rekening met de verdere ontwikkeling van het DSM-terrein en de vestiging van een nieuw bedrijf op de Calvé-locatie. Het bestemmingsplan bevat een flexibele regeling ten aanzien van het bouwen en het gebruik. Op de verbeelding is een maximum bebouwingspercentage aangegeven en maximale bouwhoogten. De hoogte is ingedeeld in zones: hoog in het midden, lager bij de rand van het terrein. De indeling van het terrein binnen deze grenzen is verder vrij.
Het terrein met de bestemming 'Bedrijventerrein-1' is een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
De activiteiten op het DSM-terrein bestaan uit een mix van activiteiten uit hogere en lagere milieucategorieën. De regeling ten aanzien van het gebruik bestaat uit een inwaartse zonering tot en met milieucategorie 4.1, een maatbestemming voor bedrijfsactiviteiten van DSM uit hogere milieucategorieën en een bufferzone langs de randen van het DSM-terrein waar geen 'zware' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Deze regeling is uitgebreid toegelicht in paragraaf 6.1.
In de provinciale Verordening Ruimte is het terrein aangewezen als terrein voor bedrijven uit hogere milieucategorieën (een zogenaamd HMC-terrein). Op grond van de verordening dient het bestemmingsplan voor het terrein de hoogst mogelijke milieucategorie die past bij de omgeving mogelijk te maken. De regeling in het bestemmingsplan voldoet daaraan.
In de provinciale structuurvisie is het terrein verder aangewezen als 'kenniscentrum'. In aansluiting daarop is in artikel 3.1 vastgelegd dat de gronden bestemd zijn voor onder meer kennisintensieve bedrijven. In de planregels is het begrip 'kennisintensieve bedrijven' gebruikt in plaats van 'kenniscentrum' omdat onder dat laatste begrip niet alleen bedrijven en onderzoeksinstituten vallen maar ook bijvoorbeeld onderwijsgebouwen van universiteiten. In dit geval bestaat het kenniscentrum uit een bedrijventerrein. Het begrip 'kennisintensieve bedrijven' is gedefinieerd in artikel 1 (begripsbepalingen).
3.1 doeleindenomschrijving
Hier worden de functies genoemd die zijn toegelaten. Deze begrippen zijn soms nader uitgewerkt in artikel 1 (begripsbepalingen). Dit artikel bevat de functies en voorzieningen die mogelijk zijn. Alle vormen van bebouwing en gebruik die hier niet onder vallen zijn verboden.
Dit artikel is van toepassing op de gehele bestemming Bedrijventerrein - 1.
In overeenstemming met de Verordening Ruimte van de provincie staat het bestemmingsplan bedrijfs- en functiegebonden kantoren toe en geen zelfstandige kantoren. De oppervlaktebeperking voor bedrijfsgebonden kantoren uit de Verordening is overgenomen in de planregels. Daarnaast is de koppeling tussen functie en kantoor vastgelegd met de in artikel 1 gehanteerde definities. De vestiging van zelfstandige kantoren die geen relatie hebben met de activiteiten op het terrein is op grond van het bestemmingsplan daardoor niet mogelijk.
De bedrijven op het DSM-terrein vallen in beginsel onder één inrichting. Dat betekent niet dat slechts één bedrijfsgebonden kantoor op het terrein mogelijk is. Bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan per bedrijf.
3.2 bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven over het realiseren van de in 3.1 genoemde functies en voorzieningen door middel van 'bouwen'. De regels hebben betrekking op de locatie, de oppervlaktes en afmetingen, soms uitgesplitst naar type bouwwerk (schoorsteen, geluidscherm).
Dit artikel is van toepassing op de gehele bestemming Bedrijventerrein - 1.
3.3 gebruiksregels
Dit artikel bevat nadere bepalingen omtrent toegelaten gebruik. Het is dus een inperking van de doeleindenomschrijving van artikel 3.1, in het bijzonder van artikel 3.1 sub a (de functie bedrijven). Dit gebeurt door middel van twee 'lagen'.
Laag 1: (3.4.1 sub a-c): geeft aan welke bedrijfsactiviteiten (SBI-codes) uit de LvB op een bepaalde plek zijn toegestaan. Op de verbeelding is deze laag zichtbaar als zones, waarbij de zwaarte van de categorie oploopt naar het midden van het terrein toe. Deze zonering heeft tot doel om nieuwe activiteiten slechts op gepaste afstand van bestaande woningen toe te laten (bestaande omliggende woningen gaan in deze laag voor: inwaartse zonering).
Laag 2: (3.4.1 sub d-e): geeft aan welke specifieke bedrijfsactiviteiten (SBI-codes) uit de LvB op een bepaalde plek zijn toegestaan. Deze activiteiten betreffen een bestaande legale bedrijfssituatie. Deze functie geldt ook voor de randzone, maar daar is deze functie beperkt tot de minder zware onderdelen (zie onderdeel e).
Op grond van lid 3.1 zijn 'bijbehorende voorzieningen' toegestaan. Een aantal van die voorzieningen is expliciet genoemd in lid 3.4.1d. Dat betekent niet dat deze voorzieningen alleen bij de in 3.4.1d genoemde bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. De voorzieningen zijn expliciet in lid 3.4.1d genoemd om duidelijk te maken dat deze voorzieningen in ieder geval zijn toegestaan.
De lagen 1 en 2 liggen 'over elkaar'. Op het gehele DSM-terrein geldt dus zowel laag 1 als laag 2. Een activiteit is toegelaten als hij aan de voorwaarden voor laag 1 of laag 2 voldoet. Ofwel, als een activiteit past in een van de onderdelen a tot en met d van artikel 3.4.1 is hij toegelaten. Onderdeel e geeft een beperking op onderdeel d (laag 2) voor de randzone, maar niet op de onderdelen a-c (laag 1 is immers al gezoneerd).
Vervolgens worden in 3.4.3 specifieke activiteiten uitgesloten. Dit verbod geldt zowel voor laag 1 als laag 2.
afwijkingsbevoegdheid (lid 3.5)
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan voor - kort samengevat - activiteiten met een vergelijkbare milieubelasting als de activiteiten die in laag 1 zijn toegelaten (3.5.1 a-d), ook als ze niet in de LvB voorkomen. Ook kunnen risicovolle activiteiten (externe veiligheid) onder condities vergund worden (3.5.3). Het bevoegd gezag mag echter niet afwijken ten behoeve van andere SBI-codes met een vergelijkbare milieubelasting als laag 2. Daarvoor is een wijziging van het plan nodig (artikel 3.6).
wijzigingsbevoegdheid (lid 3.6)
Dit artikel geeft B&W de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van - kort samengevat - nieuwe activiteiten in laag 2, mits deze blijven binnen de vergunde contouren en - voor geluid - de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein.
Externe veiligheid (leden 3.4.3 a t/m e, 3.5 en 3.6)
DSM is een risicovolle inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het bestemmingsplan staat de bestaande risicovolle activiteiten die mogelijk zijn op grond van de milieuvergunning en de bestaande Bevi-inrichting toe. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt daarvoor geen belemmering. Binnen de 10-6-contour van DSM bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. De contour ligt vrijwel volledig binnen de terreingrenzen. In het deel van de contour dat buiten de terreingrens ligt zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen of toegelaten.
Nieuwe risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. Voor nieuwe risicovolle activiteiten van de bestaande Bevi-inrichting is een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 3.5.3 en 3.6.2). De afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast als de persoonsgebonden risicocontour voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
Met de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6.2) kunnen eveneens risicovolle activiteiten worden toegelaten. Het verschil met de - lichtere - afwijkingsprocedure is dat de 10-6-contour niet binnen de terreingrenzen, de genoemde bestemmingen of de huidige contour hoeft te liggen. Voorwaarde om de wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen is dat de contour niet over kwetsbare objecten mag liggen. Binnen de contour mogen wel beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen. Het mag daarbij echter alleen gaan om objecten op het bedrijfsterrein (niet daarbuiten) en alleen om bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, functie- en bedrijfsgebonden kantoren en nutsvoorzieningen.
Het Bevi maakt onderscheid tussen objecten die behoren tot een Bevi-inrichting en objecten van niet-Bevi-bedrijven. Objecten die behoren tot een risicovolle inrichting worden op grond van artikel 1 lid 2 Bevi niet als (beperkt) kwetsbare objecten beschouwd. Omdat het industrieterrein uit twee bedrijfspercelen bestaat en op één daarvan een risicovolle inrichting is gevestigd, is dit onderscheid hier van belang. In de planregeling is het volgende geregeld:
DSM-terrein
Calvé-terrein
Op grond van het Bevi worden kantoren met een oppervlak van meer dan 1500 m2 beschouwd als kwetsbaar object. Daarom is in lid 3.5.4 opgenomen dat bedrijfs- en functiegebonden kantoren die geen onderdeel van een Bevi-inrichting zijn een oppervlak van minder dan 1500 m2 moeten hebben.
In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om (beperkt) kwetsbare objecten die geen onderdeel zijn van een risicovolle inrichting te kunnen toestaan op de gronden van de inrichting van DSM. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om een deel van deze gronden van de inrichting van DSM af te splitsen en daarop een eigen inrichting te vestigen met daarop (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en bedrijfs- of functiegebonden kantoren. Dit mag alleen een niet Bevi-inrichting zijn (alleen bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegelaten). De afwijkingsbevoegdheid kan ook worden toegepast voor de toelating van kwetsbare objecten op het Calvé-terrein. Met de afwijkingsbevoegdheid kunnen kwetsbare objecten buiten de 10-6-contour (van DSM) worden toegelaten. Beperkt kwetsbare objecten moeten buiten de 10-5-contour zijn gelegen. Voorwaarde om de afwijkingsbevoegdheid toe te passen is dat het groepsrisico wordt verantwoord.
Met de afwijkingsbevoegdheid kan worden afgeweken van de voor beperkt kwetsbare objecten geldende richtwaarde. Met de afwijkingsbevoegdheid kunnen beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour worden toegestaan. Binnen de 10-5-contour mogen de objecten niet worden toegelaten.
Een richtwaarde is een norm waaraan zoveel mogelijk moet worden voldaan. Afwijking is mogelijk als er gewichtige redenen zijn om van de waarde af te wijken. In dit geval is daar sprake van. Het gaat om een bestaand industrieterrein voor bedrijven uit hogere milieucategorieën. De ruimte die daarvoor beschikbaar is, is schaars. Daarnaast is het terrein - zoals toegelicht in Hoofdstuk 3 - een belangrijk onderdeel van de kennisas en aangewezen als kenniscentrum. Het terrein levert een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de nationale economische belangen in de metropoolregio Den Haag-Rotterdam. Om het terrein optimaal te kunnen benutten, kan het noodzakelijk zijn om op het terrein beperkt kwetsbare objecten die niet behoren tot de Bevi-inrichting te plaatsen.
Met de regeling die in het bestemmingsplan is opgenomen voor (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle activiteiten wordt bij het Bevi aangesloten. Met de regeling is geen strengere regeling beoogd dan het Bevi.
Molenbiotoop
Een deel van het DSM-terrein bevindt zich binnen de molenbiotoop van de molen 'De Roos'. De molenbiotoop is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. In lid 3.1 is bepaald dat de gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.
Op grond van artikel 16 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland dienen voor gebieden binnen de biotoop van deze molen bouwhoogtebeperkingen te worden opgenomen, tenzij de vrije windvang en het zicht op de molen door bestaande bebouwing al beperkt zijn en geen verdere beperking ontstaat. Voor het bestemmingsplan is dat onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat bebouwing op het DSM-terrein geen significante gevolgen heeft voor de molen. Voor het opnemen van bouwbeperkingen bestaat in dit geval dan ook geen reden. Het onderzoek is besproken in paragraaf 7.7.
Boezemtak
De doodlopende boezemtak op het DSM-terrein wordt mogelijk gedempt. In de planregels is dit als volgt geregeld: de boezemtak is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'water'. In de planregels is vastgelegd dat het water ter plaatse van die aanduiding niet mag worden gedempt. In lid 27.2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de aanduiding te verwijderen of te wijzigen. In de planregels is opgenomen dat vooraf schriftelijk advies van het Hoogheemraadschap moet worden ingewonnen.
Bij het eventuele dempen van de waterloop zal de waterkering naast de boezemtak worden verplaatst. Voor het gebied waarvoor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' geldt is daarom ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De dubbelbestemming kan daardoor worden verplaatst naar de nieuwe locatie van de waterkering.
Bedrijventerrein-2
De bestemming 'Bedrijventerrein-2' heeft betrekking op het terrein van transportbedrijf Van der Lee en de overige bedrijfsterreinen ten oosten van het kanaal. Voor de bedrijfsterreinen is een inwaartse zonering toegepast. Op de terreinen van Van der Lee en de percelen ten zuiden daarvan is maximaal milieucategorie 3.1 en 3.2 mogelijk. Voor het bestaande bedrijf van Van der Lee dat daar niet in past is een maatbestemming toegepast. Op de verbeelding is dat met een aanduiding aangegeven.
In de Surinamestraat is een sportschool gevestigd. Daarnaast zijn dienstwoningen en twee burgerwoningen aanwezig. Deze functies zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Op het bedrijventerrein achter de woningen aan de Vrijenbanselaan is maximaal milieucategorie 2 mogelijk. Het autobedrijf dat ter plaatse is gevestigd behoort tot deze categorie. Op de verbeelding is de aanduiding 'detailhandel' aangegeven. In de planregels is vastgelegd dat (uitsluitend) ter plaatse van deze aanduiding detailhandel in auto's voorzover behorend tot milieucategorie 2 is toegestaan.
Gemengd
Het perceel ten zuiden van Surinamestraat heeft een gemengde bestemming gekregen. In het bestaande pand vinden kantoor en bedrijfsactiviteiten plaats. Ook dit perceel is inwaarts gezoneerd. Dat leidt tot categorie 3.2 als maximale milieucategorie.
Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van fietsenstallingen.
In het groengebied aan de zuidzijde van het westelijke DSM-terrein en de groenstrook langs de Provincialeweg zijn voorzieningen toegestaan die (onder meer) voor de grondwateronttrekking nodig zijn. Op de verbeelding is dat aangegeven met de aanduiding 'nutsvoorziening'.
Tuin
De voortuinen bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin'.
Op deze gronden zijn qua bebouwing uitsluitend erkers en entrees toegestaan.
Verkeer
De hoofdstructuur van ontsluitingsroutes is specifiek bestemd. Het betreft alle binnen het plangebied aanwezige wegen. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze bestemming.
Water
Voor de in het gebied voorkomende hoofdwatergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.
De haven van DSM en Calvé is aangegeven met de aanduiding 'haven'. Op die locatie zijn de laad- en losactiviteiten die nodig zijn voor de bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Wonen
De bestaande woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bouwwerken buiten het bouwvlak mag in totaal niet meer dan 50% van het oorspronkelijke achtererfgebied bedragen (anti-dichtslibregeling).
Overige bestemmingen
Waarde - Archeologie
Voor de bescherming van archeologische waarden worden de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie I t/m III gebruikt. Er geldt een vergunningplicht voor aanlegactiviteiten. Daarnaast dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een archeologisch onderzoek te overleggen en kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. In de Monumentenwet 1988 is bepaald dat deze verplichtingen niet van toepassing zijn op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 tenzij de gemeenteraad een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststelt. Vanwege de archeologische verwachtingswaarde - zoals toegelicht in paragraaf 9.1 - bestaat aanleiding om een andere ondergrens te hanteren dan de in de wet genoemde 100 m2. Om ontwikkelingen niet onnodig te belemmeren, is voor het plangebied gekozen voor drie verschillende ondergrenzen. Dat heeft geleid tot drie dubbelbestemmingen.
Waarde - Cultuurhistorie - 1
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' is gehanteerd voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken in het plangebied. Deze objecten/ panden hebben cultuurhistorische waarde. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden gekoppeld om de cultuurhistorisch waarden te beschermen en te behouden. Tevens is aan deze bestemming een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld.
Waarde - Cultuurhistorie - 2
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' is gehanteerd voor cultuurhistorisch waardevol groen. De bestemming is van toepassing op een smalle strook groen langs het spoor. Deze strook is onderdeel van het plangebied en maakt deel uit van het Agnetapark. In de regels is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor ingrepen die tot aantasting van de cultuurhistorische waarden kunnen leiden. Normaal onderhoud en beheer zijn van de vergunningplicht uitgezonderd.
Leiding - Gas / Leiding - Water / Leiding - Riool
In het plangebied ligt een aantal planologisch relevante leidingen: een aardgastransportleiding, een waterleiding en een rioolleiding. Daarnaast is een gasonderstation gesitueerd op het DSM-terrein. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Water' en 'Leiding - Riool'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig.
De Gasunie heeft aangegeven dat bij de leiding rekening dient te worden gehouden met een belemmeringstrook van 4 meter. Deze strook is op de verbeelding aangegeven.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen, zoals de bestemming 'Bedrijventerrein-1'. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
In het bestemmingsplan wordt er rekening mee gehouden dat de waterkering op het DSM-terrein ter hoogte van de Altena Hoeve wordt verplaatst. De waterkering volgt nu de waterloop die ver het DSM-terrein insteekt. Deze waterloop wordt mogelijk gedempt. Na het verplaatsen van de waterkering is de dubbelbestemming overbodig. Om die reden is in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de dubbelbestemming te wijzigen. Van de bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien de waterkering is verplaatst, bescherming niet meer nodig is en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
geluidzone - industrie
Het plangebied is grotendeels een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Voor de gronden die zijn gelegen tussen het geluidgezoneerde bedrijventerrein en de vastgestelde geluidscontour is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Met deze algemene aanduiding is bepaald dat op gronden met deze aanduiding geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing is toegestaan tenzij voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.