direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterfront Brielle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ten noordoosten van de Vesting Brielle, ter plaatse van het voormalige recreatieterrein van Moerman aan de Rochus Meeuwiszoonweg ligt de ontwikkellocatie voor de afronding van het waterfront van Brielle. Als gevolg van de ontwikkelingen van woon- en recreatiegebied Meeuwenoord is het recreatiebedrijf verdwenen. Een deel van deze gronden is al enkele jaren geleden tot ontwikkeling gekomen. Als gevolg van de gewijzigde marktsituatie is de ontwikkeling van het plangebied gestagneerd. Een deel van de geplande appartementen en kadewoningen zijn niet gebouwd.

Het voor de locatie geplande en vergunde woningbouwprogramma sluit niet meer aan op de actuele marktvraag. Vandaar dat in opdracht van de ontwikkelaar (Herkon B.V.) een alternatief plan is ontworpen dat uitgaat van uitsluitend grondgebonden woningen. Het nieuwe plan gaat ook uit van aanpassing van de havenkom en het realiseren van een wandelpad daarlangs. In principe zijn geen ligplaatsen voorzien, maar de (openbare) bereikbaarheid en het voorliggende bestemmingsplan maakt dit ook niet onmogelijk.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Meeuwenoord', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 mei 1971, gedeeltelijk goedgekeurd door GS d.d. 27 december 1972 en de rechten welke zijn verleend als gevolg van de gevoerde artikel 19 lid 2 WRO-procedure, zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing d.d. 11 augustus 2006.

Op basis van het vigerende, verouderde bestemmingsplan en de verkregen rechten, is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling van de afronding van het Waterfront Brielle ruimtelijk passend is, en wordt aangegeven binnen welk kader de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de Rochus Meeuwiszoonweg ten noordoosten van de Vesting van Brielle. Het plangebied ligt momenteel braak en de opstallen zijn verwijderd. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Meeuwenoord', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 mei 1971, gedeeltelijk goedgekeurd door GS d.d. 27 december 1972 en de rechten welke zijn verleend als gevolg van de gevoerde artikel 19 lid 2 WRO-procedure, zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing d.d. 11 augustus 2006.

Onderstaand is een uitsnede van de voor het plangebied vigerende plankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerende plankaart

Voor het plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan een bestemming als kampeerterrein. Op basis van de gevoerde artikel 19 lid 2 WRO-procedure uit 2006 is het mogelijk om ter plaatse van het plangebied woningbouw, in de vorm van appartementen en kadewoningen mogelijk te maken, conform het opgenomen bouwplan.

Het initiatief is in strijd met de vigerende planologische regeling. De gemeente staat echter positief tegenover de beoogde ontwikkeling en biedt met het voorliggende bestemmingsplan een passend juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden, de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noordoosten van de Vesting Brielle, ter plaatse van het voormalige recreatieterrein (zie figuur 2.1) aan de Rochus Meeuwiszoonweg. Na jarenlang in gebruik te zijn geweest als recreatieterrein met verblijfsrecreatie en jachthaven is circa 10 jaar geleden het besluit genomen om te stoppen met het recreatiebedrijf en aansluitend aan de ontwikkelingen van woonwijk Meeuwenoord het gebied te gaan ontwikkelen tot woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto van het voormalige recreatieterrein

Voor het plangebied is in 2006 een door een ruimtelijke onderbouwing, behorende bij een artikel 19 lid 2 WRO-procedure het bestemmingsplan gewijzigd. Het voornemen uit 2006 voorzag in de realisatie van 70 woningen, waarvan circa 50 appartementen. Hiervan is maar een deel (vooral appartementen) gebouwd. Het gehele terrein is vrij gemaakt van bebouwing en opstallen (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0004.png"

Figuur 2.2: Situatie plangebied, opstallen zijn verwijderd.

De gronden van het plangebied liggen momenteel braak en de voormalige jachthaven wordt niet meer gebruikt.

2.2 Het initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om de ontwikkeling van voormalig recreatieterrein af te gaan ronden, door het bouwen van maximaal 28 nieuwe woningen. Gekozen is om, in afwijking van het plan uit 2006, minder woningen te realiseren. Het nieuwe voornemen sluit beter aan bij de huidige markt en vraag van de consument om grondgebonden woningen in de nabijheid van open water.

Bebouwing

Het inrichtingsvoorstel gaat uit van de realisatie van maximaal 28 woningen in de vorm van rijwoningen en eventueel 2 onder één kap woningen. De woningen krijgen een achtertuin gelegen op het zuiden of zuidwesten, waardoor de nieuwe bewoners ten volste van de zon kunnen genieten. Een deel van de woningen is met de privé ruimten en het uitzicht geörienteerd op de voormalige jachthaven en oude vesting van de stad Brielle.

Het voornemen voorziet in een strook woningen langs de Rochus Meeuwiszoonweg en woningen rond de havenkom.

Parallel aan de Rochus Meeuwiszoonweg worden maximaal 15 woningen gerealiseerd. De woningen worden op vier na voorzien van een parkeerplaats op eigen terrein, ontsloten aan de zuidzijde. Aan de voorzijde krijgen de woningen een ondiepe voortuin, waar een voetpad langs loopt. In het kader van de ontwikkeling en de reconstructie van de Rochus Meeuwiszoomweg wordt de nu aanwezige greppel vervangen door drains en een hemelwaterriool met een verbinding naar het oppervlaktewater. Tussen de weg en het voetpad voor de woningen wordt een beukenhaag gerealiseerd.

Rond de havenkom worden maximaal 13 woningen gebouwd. Deze woningen krijgen geen parkeerplaats op eigen terrein, maar parkeren in de openbare ruimte op toegewezen plaatsen. De woningen krijgen een kleine voortuin en ruime achtertuin met uitzicht op de havenkom en de vestingwerken van de stad Brielle. Om het vrije uitzicht in de achtertuinen te behouden worden bergingen aan de voorzijde van de woningen ten noorden van de havenkom mee-ontworpen en gerealiseerd. De woningen ten oosten van de havenkom hebben een dermate ruime achtertuin dat de realisatie van bergingen daar wel past.

In dit bestemmingsplan is gekozen voor een flexibele opzet met redelijk ruime bouwvlakken, waardoor de locatie en afmetingen van de woningen nog niet exact wordt vastgelegd. Het maximaal aantal woningen per bouwvlak is wel vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding. Hierdoor is het mogelijk dat per bouwvlak een gewijzigde verdeling van woningtypen, lengte van bouwblokken en afmetingen (breedte, diepte) van de woningen kan worden gerealiseerd.

Ontsluiting

Voor de ontsluiting van de woningen wordt een nieuwe weg aangelegd tussen de beide woonblokken. De inrichting van de weg tussen het appartementenblok en de woningen rond de havenkom wordt afgerond. Langs de beide wegen is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, voor zowel bewoners als bezoekers.

Voor voetgangers worden rond de woonblokken voetpaden aangelegd, waarmee het plangebied wordt verbonden met de vesting en het reeds gerealiseerd deel van het waterfront. Het plan gaat ook uit van aanpassing van de havenkom en het realiseren van een wandelpad langs de oever. Door de lage ligging van het wandelpad ten opzichte van de tuinen, wordt het zicht vanuit de tuinen en de privacy van de bewoners niet verstoord. Bij de herinrichting van de havenkom zijn in principe een aantal ligplaatsen voorzien. Deze zullen in eerste instantie worden aangeboden aan de bewoners van aangrenzende woningen. De openbare ruimte zal worden aangekleed met groenvoorzieningen vergelijkbaar met delen van het bestaande waterfront.

Voor een impressie van het voornemen zie figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0005.png"

Figuur 2.3: Impressie planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Doorwerking
Voor zover relevant, voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de SVIR. Er wordt met dit plan recht gedaan aan de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden van de locatie (en omgeving) Voor het overige heeft de SVIR een te hoog abstractieniveau voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Modernisering Monumentenzorg (2010)

Het Rijk wil de monumentenzorg moderniseren. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebiedsgericht en ontwikkelingsgericht. De vele positieve zaken van het huidige stelsel blijven bestaan of worden verbeterd. De visie op moderne monumentenzorg rust op vier pijlers.


Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening

Vroeg in het proces van ruimtelijke ontwikkelingen wordt de cultuurhistorie geïnventariseerd en geanalyseerd. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Bij wijzigingen van het bestemmingsplan wordt het effect van die verandering op de cultuurhistorische waarden afgewogen tegen andere belangen. Burgers kunnen bij belangrijke cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium hun inbreng leveren.


Pijler 2: Vermindering regeldruk

Monumentenwetgeving is in het nieuwe stelsel een ontwikkelkracht. Borging van de cultuurhistorie vooraan in de ruimtelijke ordening (zie de eerste pijler) is een principiële keuze die erop gericht is om sectorale ingrepen tijdens de ruimtelijke processen overbodig te maken. Het aan monumenten gebonden instrumentarium kan worden verkleind als pijler nummer 1 goed vorm krijgt.


Per 1 januari 2012 is de regelgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen veranderd. Vergunningvrij bouwen is nu ook toegestaan aan gebouwen en op achtererven binnen een beschermd stadsgezicht, mits niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd (en niet zichtbaar vanuit openbaar gebied).


Pijler 3: Efficiënter beheer en financiering bestaande voorraad

De bestaande rijksmonumenten moeten goed beheerd worden. De eigenaar zorgt voor het beheer en de gemeente zorgt voor de begeleiding hiervan. Maatregelen in pijler 3 zijn erop gericht deze partijen optimaal te faciliteren met kennis en bevoegdheden. Er komt toereikende structurele financiering voor restauratie en instandhouding. De groei van het monumentenbestand wordt strikt gereguleerd, binnen de bestaande budgettaire kaders.


Pijler 4. Bevorderen herbestemming en herontwikkeling

De grote opgave voor de komende decennia ontstaat door de leegstand van grote gebouwen zoals kerken, scholen en industriële complexen. Vanwege hun cultuurhistorische waarde kunnen ze een inspiratiebron zijn voor herontwikkelingsplannen. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze pijler is erop gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen en om een financieel instrumentarium te bieden voor de exploitatie van de gebouwen. Dit is een vernieuwende blik op de subsidies in de monumentenzorg. Belangrijk element in de voorstellen voor het nieuwe stelsel is dat de cultuurhistorie vroeg in het ontwikkelingsproces wettelijk geborgd wordt. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan. Landschap en cultuurhistorie vormen zo een inspirerende kracht in ruimtelijke procedures in plaats van een beperkende voorwaarde. Het vertalen van het verleden naar het heden moet voor ontwerpers en ontwikkelaars verankerd raken in hun denk- en werkwijze. Deze aanpak past in de systematiek van ruimtelijke ordeningsprocedures waarbij vooraf wordt aangegeven wat de kaders zijn, waardoor minder toetsing achteraf nodig is. Door het instrumentarium in het nieuwe monumentenstelsel af te stemmen op de Wro (Wet ruimtelijke ordening), werkt de rijksaanpak eenduidig door naar lagere overheden.

Doorwerking

De planontwikkeling voorziet niet in het aantasten van cultuurhistorisch erfgoed. Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de Vesting Brielle.

3.1.3 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Doorwerking

Het aspect archeologie komt aan de orde in hoofdstuk 4 Cultuurhistorie.

3.1.4 Beschermd stadsgezicht

In 1975 hebben de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting is daarbij aangemerkt als 'een samenhangende groep roerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens schoonheid of het karakter van een geheel'. In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied worden de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd. Op basis van artikel 37 van de Monumentenwet is het verboden in beschermde stadsgezichten een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

Doorwerking

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied aan de Rochus Meeuwiszoonweg heeft geen gevolgen voor het beschermd stadsgezicht van de Vesting Brielle.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Voorne-Putten

De gemeente Brielle maakt deel uit van de regio Voorne-Putten. Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.

Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin. Het plangebied ligt buiten de vesting van Brielle, een historische kern.

Doorwerking

Het plan haakt aan bij het in de VRM genoemde thema beter benutten en opwaarderen van wat er is. Het initiatief zorgt voor een opwaardering en invulling van het voormalige recreatieterrein van Moerman. Door het ontwikkelen van het plangebied middels het bouwen van verschillende typen woningen aan het water, zal de herstructurering van het gebied Meeuwenoord afgerond worden waardoor een waardig en modern waterfront voor de stad Brielle ontstaat.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan zijn artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking en artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop relevant.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
      • gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
      • passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
      • zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Doorwerking

Op 29 januari 2014 is door de Stadsregio Rotterdam en de gemeenten op Voorne Putten de "Samenwerkingsafspraken woningmarkt subregio Voorne-Putten/Rozenburg 2014-2020" ondertekend. Uitgangspunt van deze afspraken is bouwen voor kwaliteit in aantrekkelijke woonmilieus. Op 18 maart 2014 is ingestemd met de Samenwerkingsafspraken. Deze afspraken bieden ruimte om in totaal 519 woningen te bouwen op verschillende locaties in de gemeente Brielle. Tevens is opgenomen dat er binnen het totaal aantal woningen "geschoven" kan worden met de locaties waar de woningen gebouwd gaan worden. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 28 nieuwe woningen. Op basis van de vigerende planologische situatie is het reeds mogelijk op het plangebied nog 30 woningen te realiseren. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de genoemde eisen uit de Verordening.

Artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
    • 1. als de molen is gelegen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 3. als de onder i en ii bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, dan geldt het volgende:
      • molen buiten bestaand stads- en dorpsgebied: tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand.
      • molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied: binnen en tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 30-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht een grotere hoogte kan worden toegestaan berekend vanuit de 1 op 100-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 100 meter afstand;

Doorwerking

De ontwikkeling van het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de molen. Hierdoor dient in de planontwikkeling rekening te worden gehouden met de bouwhoogten van de nieuwe woningen. Op basis van het voorliggend plan geldt voor 13 woningen dat de voorgenomen nokhoogte te hoog is ten opzichte van de molenbiotoop.

Conform de Verordening Ruimte dient gezocht te worden naar compensatie of het plegen van aanpassingen bij de kadewoningen. Compensatie kan bestaan uit het verwijderen van andere bebouwing, dan wel het verwijderen of blijvend verlagen van beplanting. In overleg met het bevoegd gezag is gekozen voor de optie compensatie. Dit gebeurt door het verwijderen van beplanting. Op basis van het voorliggend plan dient minimaal 80 m2 gecompenseerd te worden. Door het kappen van 3 bomen aan de Batterijweg wordt ca. 90,75 m2 aan compensatie gerealiseerd. Zo wordt voldaan aan de genoemde eis. Ter compensatie van de te kappen bomen wordt een aantal nieuwe (lage) bomen herplant. Zie ook paragraaf 4.1 en 5.11.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de eisen en uitgangspunten van de Verordening ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Brielle

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0006.png"

Figuur 2.1; Uitsnede structuurvisie

Uitbreidingen

Het plangebied maakt onderdeel uit van de uitbreidingen van Brielle. De uitbreidingen van Brielle bestaan uit naoorlogse uitbreidingswijken, voornamelijk gelegen ten zuiden van de vesting. Ten noorden van de vesting ligt de kleine woonwijk Meeuwenoord. Het plangebied, in de structuurvisie aangeduid als Haven Moerman, behoort tot de reeds geplande woningbouwlocatie. Het nu voorliggende plan voorziet in een afname van woningen ten opzichte van het oorspronkelijke plan.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en is gericht op de ontwikkeling van woningen. De geplande bouw zorgt voor de afronding van het waterfront van Brielle, waarbij minder woningen worden gerealiseerd dan oorspronkelijk vergund. Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het beschreven beleidskader.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie

4.1 Beschermd stadsgezicht

Op 15 september 1975 hebben de toenmalige ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting Brielle is daarbij aangemerkt als "een samenhangende groep onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel". Bij beschermde stads- en dorpsgezichten zou men dan ook kunnen spreken van "stedenbouwkundige" monumenten, waarbij de nadruk valt op het historische plan van aanleg.

In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied dient de bescherming van de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd te worden. Dit betekent dat regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van opstallen en onbebouwde gronden gericht zullen moeten zijn op veiligstelling van de cultuurhistorische waarden. In elk geval dienen zij zo opgesteld te worden, dat een zorgvuldige beoordeling en inpassing van bouwwerken, andere werken en werkzaamheden, alsmede een grondige afweging van belangen verzekerd zijn. Het is daarbij echter in geen geval de bedoeling om het gebied waarvoor het beschermd gezicht geldt te "bevriezen". Er wordt wel naar gestreefd noodzakelijke of wenselijke veranderingen zo te doen plaatsvinden, dat zij qua aard, schaal en sfeer passen in de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Bij de planbeschrijving zal op één en ander nader worden ingegaan.

De aanwijzing van het beschermd stadsgezicht te Brielle omvat de gehele omwalde en omgrachte stad. Tevens is in de aanwijzing een gedeelte van het grondgebied van de kern Brielle en Vierpolders aansluitend aan de omwalling begrepen. Het betreft nog grotendeels onbebouwd gebied met een agrarische functie aan de oost- en noordwestzijde van de stad.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0007.png"  

Figuur 4.1 Zones beschermd stadsgezicht

Molenbiotoop molen ‘t Vliegend Hert

Onderdeel van het beschermd stadsgezicht is molen ‘t Vliegend Hert. De molen en bijbehorende molenbiotoop wordt beschermd conform het provinciaal beleid, opgenomen in de Verordening ruimte 2014 (zie paragraaf 3.2.2 en 5.11).

Conclusie

Het plangebied gelegen aan de Rochus Meeuwiszoonweg behoort niet tot het beschermde stadsgezicht. Het plangebied ligt hier echter zeer dichtbij, net buiten de oude vestingswal. De molenbiotoop van molen ‘t Vliegend Hert is wel gelegen over het plangebied. Bij het planvoornemen wordt dan ook rekening gehouden met de molenbiotoop (zie paragraaf 3.2.2 en 5.11). Met het aspect cultuurhistorie is dan ook gedegen rekening gehouden in de planontwikkeling.

4.2 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet, 1988

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsplan "Koers vastgelegd"

De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart (zie figuur 4.1). Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

De archeologische beleidskaart behorende bij het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' geeft voorts weer welke archeologische dubbelbestemmingen dienen te worden aangehouden. Ter plaatse van het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Daarom is voor het plangebied geen dubbelbestemming opgenomen.

Toetsing en conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

5.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de Rochus Meeuwiszoonweg en is goed ontsloten via het bestaande wegennet. De Rochus Meeuwiszoonweg is gecategoriseerd en ingericht als erftoegangsweg 30km/h binnen de bebouwde kom. Vanaf deze weg wordt het plangebied en de omliggende woonwijken en recreatieterreinen ontsloten. De Rochus Meeuwiszoonweg sluit binnen de Vesting van Brielle aan op de Maarland Noordzijde en de Nobelstraat, waarmee het plangebied is verbonden met het centrum van Brielle en de N218. Via de Lumeyweg en de Van Bloys van Treslongweg, welke uitkomt op de Oosterlandsedijk is het plangebied verbonden met het buitengebied van de gemeente Brielle en aansluitend via de Langesingel met de N218. De N218 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80km/h. Ter hoogte van Brielle geldt op deze weg een maximumsnelheid van 50km/h. De N218 leidt in westelijke richting, via de Rijksweg N15, naar de Maasvlakte en in oostelijke richting naar de Rijksweg N57. Via de N57 wordt in noordelijke richting aangesloten op de N15/A15 in de richting van het Botlekgebied. In zuidelijke richting leidt de N57 naar Goeree-Overflakkee en de Zeeuwse eilanden.

Gezien de ontwikkelingen in het gebied Meeuwenoord werkt de gemeente aan eerste verkenningen voor de herstructurering van de Rochus Meeuwiszoonweg. Hierdoor zal de verkeersveiligheid op de weg toenemen en zal de weg de verkeersintensiteit beter kunnen afwikkelen.

Ontsluiting langzaam verkeer

Voor fietsers en voetgangers zijn maar deels separate voorzieningen aanwezig langs de Rochus Meeuwiszoonweg. De weg is gecategoriseerd als 30km/h weg, waardoor fietsers en voetsgangers zich (deels ook) over de Rochus Meeuwiszoonweg naar het centrum van Brielle kunnen begeven. Aan de oostzijde aan het Brielse meer ligt er aan het einde van de Rochus Meeuwiszoonweg een voet- en fietsveer met een verbinding naar Rozenburg.

Ontsluiting openbaarvervoer

Op circa 900 meter loopafstand is een bushalte aanwezig aan het Slagveld bij het stadskantoor. Vanaf deze halte rijden lijnbussen in regelmatige frequentie in de richting van omliggende kernen als Rockanje, Rozenburg en Hellevoetsluis, maar ook in de richting van Spijkenisse. In Spijkenisse wordt aangesloten op het metronetwerk van Rotterdam.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317: 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgaande van een ligging binnen een weinig stedelijke omgeving (bron: CBS) in de bebouwde kom van de kern Brielle bedraagt het kencijfer voor woningen 7 tot 8 mvt/etmaal (weekdag). Op basis van autobezit en omgevingsadressendichtheid binnen de gemeente Brielle, kan worden uitgegaan van het gemiddelde, dus 7,5 mvt/etmaal. Op basis van deze gegevens bedraagt de verkeersgeneratie van het voornemen, de bouw van maximaal 28 woningen, circa 210 mvt/etmaal. Omrekening naar de verkeersgeneratie van weekdag naar werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,1. De verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt dan circa 230 mvt/etmaal.

Op basis van het vigerende planologisch beleid is het mogelijk in het plangebied 30 woningen in de vorm van appartementen en kadewoningen te realiseren. Deze 30 woningen hebben, uitgaande van een vergelijkbare kencijfers, een verkeersgeneratie van circa 220 mvt/etmaal op een weekdag en circa 250 mvt/etmaal op een werkdag. Als gevolg van de nieuwe plannen zal het plangebied dus een lagere en daarmee gunstigere verkeersgeneratie kennen.

Het verkeer gegenereerd door de ontwikkeling zal zich afwikkelen op de omliggende wegen en met name over de Rochus Meeuwiszoonweg in de richting van de Lumeyweg, Van Bloys van Treslongweg en de Oosterlandsedijk. De route door de Vesting van Brielle is voor doorgaand verkeer niet de voor de hand liggende route. Van de Rochus Meeuwiszoonweg zijn momenteel geen representatieve verkeersgegevens bekend. Dit als gevolg van de ontwikkelingen in het gebied Meeuwenoord. Hierdoor is de verkeersintensiteit op de Rochus Meeuwiszoonweg de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. In dat kader is door de gemeente besloten om de weg te gaan herstructureren. De planvorming voor deze herstructurering is momenteel gaande. Bij de herstructurering van de weg wordt rekening gehouden met de verkeersgeneratie de voorliggende ontwikkeling.

Parkeren

Bij de planontwikkeling wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen, met als uitgangspunt 2 parkeerplaatsen per woning. Op basis van het voornemen en de realisatie van maximaal 28 woningen, dient te worden voorzien in 56 parkeerplaatsen. In de verkavelingsschets (figuur 2.3) is hier rekening mee gehouden. Uitgangspunt bij de verkaveling is dat elke woning 1 parkeerplek op eigen terrein of een aangewezen plek in openbaar gebied krijgt. De overige parkeerplaatsen, onder andere voor bezoekers, worden in de openbare ruimte aangelegd.

5.2 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Wet geluidhinder

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Regionaal afsprakenkader geluid

De gemeente Brielle heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het regionaal afsprakenkader geluid ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het Afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het nieuwe Afsprakenkader wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen. Het plangebied is gelegen binnen de groene zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het afsprakenkader (geluidbelasting tussen de 50 en 55 dB(A). Binnen deze zone zijn woningbouwplannen mogelijk en geldt alleen een aantal procesafspraken.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0009.png"

Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone

De gemeente Brielle gaat (conform het Regionaal afsprakenkader geluid) bij de vaststelling van hogere waarden ten behoeve van woningbouwontwikkelingen binnen de geluidzone van Europoort-Maasvlakte uit van bouwplantoetsingscontouren. Uit deze contouren (figuur 5.2) blijkt dat de locatie is gelegen tussen de 54 dB(A) en 55 dB(A)-contour. Dit betekent dat voor alle te realiseren woningen een hogere waarde van 55 dB(A) dient te worden vastgesteld. Het ontwerp-besluit wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0010.png"

Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren

Er is akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (bijlage 2) om de geluidbelastingen op de verschillende gevels in beeld te brengen en te toetsen aan de voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarden beleid. Alle woningen bezitten een geluidluwe gevel dn de buitenruimtes zijn geprojecteerd aan de geluidluwe zijde van de woningen.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek industrielawaai blijkt dat in het kader van het bestemmingsplan voor de beoogde woningen een hogere waarde van 55 dB(A) dient te worden vastgesteld. Op basis van de berekende geluidbelastingen wordt geconcludeerd dat kan worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarden beleid. Het ontwerp-besluit wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.

5.3 Wegverkeerslawaai

Onderhavig plan maakt nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. De situatie is niet gelegen binnen de geluidszones van gezoneerde wegen. Rondom het plangebied liggen de Rochus Meeuwiszoonweg en de Batterijweg, beide 30 km/h-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ten gevolge van deze wegen de geluidsbelasting berekend.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteiten en voertuigverdelingen zijn aangeleverd door de gemeente Brielle. Het betreffen verkeerstellingen uit 2015. Om de verkeersgegevens door te rekenen naar het prognosejaar 2026 is uitgegaan van een jaarlijkse autonome groei van 1%. De wegdekverhardingen zijn ontleend aan beelden van Google Street View. Voor de wegen is uitgegaan van dicht asfaltbeton. In tabel 5.1 zijn alle verkeersgegevens weergegeven.

Tabel 5.1 Verkeersgegevens (intensiteiten in mvt/etmaal, afgerond op 50-tallen)

  2015   2025   Snelheidsregime   Wegdekverharding  
Rochus Meeuwiszoonweg   1.200   1.550   30 km/h   Dicht asfaltbeton  
Batterijweg   500   550   30 km/h   Dicht asfaltbeton  

Op grond van de verbeelding is de afstand van de wegas tot de dichtstbijzijnde woning bepaald. Deze afstand bedraagt 13,1 m tot de Rochus Meeuwiszoonweg en 54,2 m tot de Batterijweg.

Resultaten 

In tabel 5.2 is de geluidsbelasting ter plaatse van de dichtstbijzijnde gevel weergegeven ten gevolge van het verkeer op de Rochus Meeuwiszoonweg en de Batterijstraat. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 m t/m 10,5 m.

Tabel 5.2 Geluidsbelasting op de gevel

  1,5 m   4,5 m   7,5 m   10,5 m  
Rochus Meeuwiszoonweg   47 dB   47 dB   47 dB   47 dB  
Batterijweg   35 dB   36 dB   37 dB   37 dB  

Op basis van de geluidsberekening blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Rochus Meeuwiszoonweg de geluidsbelasting maximaal 47 dB bedraagt. Ten gevolge van het verkeer op de Batterijstraat bedraagt de maximale geluidsbelasting 37 dB. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van beide wegen de richtwaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woningen niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

5.4 Milieuzonering bedrijvigheid

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt ten noordoosten van de vesting Brielle. Naast woningen is in de directe omgeving van het plangebied veel groen/water aanwezig. Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op het aspect industrielawaai ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Beleidsvisie externe veiligheid

Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.

In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel (5.3) weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 28 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rochus Meeuwiszoonweg (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied, zie figuur 5.3) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2015; 21,7 ìg/m³ voor NO2, 21,3 ìg/m³ voor PM10 en 13,4 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0011.jpg"

Figuur 5.3: uitsnede kaart nsl-monitoring

5.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Volgens de bodemkwaliteitskaart regio Voorne-Putten is de bodemkwaliteit in het plangebied vergelijkbaar met de bodemkwaliteit van andere woonwijken in Nederland, lichte vervuiling maar over het algemeen schoon. Uit de bodemkwaliteitskaart geldt de kwaliteitsklasse AW2000 voor het plangebied. Ter plaatse van de klasse AW zijn alle gemiddelden lager dan de maximale waarden voor de klasse 'wonen'. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen dient ter plaatse van het gehele plangebied actueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor een deel van het plangebied is in 2011 reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat de gemeten overschrijdingen dermate gering zijn dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen beperkingen worden voorzien vanuit milieuhygiënisch oogpunt.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.8 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.

Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een voormalig recreatieterrein dat nu braak ligt. Omdat het plangebied in het bebouwde gebied van Brielle ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ten noordwesten van het plangebied uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Binnen het plangebied is overig oppervlaktewater aanwezig. Aan de noord- westkant heeft dit oppervlaktewater een beschermingszone van 2 m. Het water aan de zuidkant heeft een beschermingszone van 1 m. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0013.png"

Figuur 5.4: Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan bevat de realisatie van maximaal 28 woningen en tevens een aanpassing van de havenkom met realisatie van een wandelpad daarlangs. Aan de noordkant van het plangebied ligt een greppel die dient voor de afwatering van de Rochus Meeuwiszoonweg. De greppel is in onderhoud bij de gemeente Brielle. Zoals beschreven in paragraaf 2.2, wordt in het kader van de reconstructie van de Rochus Meeuwiszoomweg de nu aanwezige greppel vervangen door drains en een hemelwaterriool met een verbinding naar het oppervlaktewater.

In overleg met het waterschap is hier bepaald dat er geen noodzaak is voor watercompensatie als gevolg van het gedeeltelijk dempen van de greppel/watergang. Dit zal in het kader van de reconstructie van de Rochus Meeuwiszoonweg worden meegenomen.

De beoogde ontwikkeling voorziet in toename in verharding. Doordat afwatering van het hemelwater vrijwel rechtstreeks mogelijk is naar het Brielse Meer zijn watercompenserende maatregelen niet aan de orde.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten noordoosten van de vesting Brielle. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen op ruime afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Voornes Duin en ligt 4,8 km ten westen van het plangebied. De Brielse Maas is het dichtstbijzijnde EHS-gebied (ca. 1 km afstand). Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op circa 4,5 km afstand vanaf het plangebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000. De verkeersgeneratie is echter dermate beperkt (200 mvt/etmaal) en verdeelt zich snel over het wegennet dat op de wegen ter plaatse van de op ruime afstand gelegen Natura 2000 (> 4 km afstand van het plangebied) geen sprake zal zijn van een meetbare toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWfBrielle-0130_0014.png"

Figuur 5.5: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 4).

In tabel 5.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.4: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     Mol, bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis
Grote of middelste (bastaard) groene kikker, bruine kikker en gewone pad  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   vleermuizen (marginaal foerageergebied)   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Aan de waterrand kunnen broedvogels voorkomen zoals meerkoet en waterhoen. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Er vliegen en foerageren in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.11 Cultuurhistorie - Molenbiotoop

Ten zuidwesten van het plangebied, en onderdeel van het beschermd stadsgezicht ligt molen ‘t Vliegend Hert (zie figuur 5.6). De molen en bijbehorende molenbiotoop wordt beschermd conform het provinciaal beleid, opgenomen in de Verordening ruimte 2014 onder artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop (zie paragraaf 3.2.2). Zoals in paragraaf 3.2.2 staat beschreven dient een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed (Verordening ruimte 2014) te garanderen dat er in voldoende mate vrije windvang en zicht op de molen behouden blijft.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop. Hierdoor dient in de planontwikkeling rekening te worden gehouden met de bouwhoogten van de nieuwe woningen of te worden voorzien in compensatie. Op basis van het voorliggend inrichtingsplan is bepaald in welke mate en welke woningen invloed hebben ten opzichte van de molenbiotoop.

Het plangebied is in te delen in drie bouwvlakken. Onderstaand is per bouwvlak aangegeven hoe de hoogte van de bebouwing zich houdt ten opzichte van de molenbiotoop (zie bijlage 5).

  • 1. Bouwvlak 15 woningen aan de Rochus Meeuwiszoonweg

De uiteinde van de nokken bevinden zich op circa 190, respectievelijk 255 meter vanuit het middelpunt van de molen. De toegestane bouwhoogte bij 190 meter is 12,1 + NAP. De hoogte van het maaiveld ter plaatse is 1,20 +NAP. De woningen hebben een nokhoogte van maximaal 10,80 meter. Omgerekend naar NAP is dat 1,20 + 10,80 = 12,00 + NAP. De nok van de woningen ligt lager dan de toegestane hoogte.

  • 2. Bouwvlak 4 woning aan oostzijde voormalige jachthaven

De uiteinde van de nokken bevinden zich op circa 170, respectievelijk 185 meter vanuit het middelpunt van de molen. De toegestane hoogte bij 170 meter is 11,45 + NAP. De hoogte van het maaiveld ter plaatse is 1,20 +NAP. De woningen hebben een maximale nokhoogte van 11,60 meter. Omgerekend naar NAP is dat 1,20 + 11,60 = 12,80 + NAP. De nok van de woningen ligt te hoog.

  • 3. Bouwvlak 9 woningen aan noordzijde voormalige jachthaven

De uiteinde van de nokken bevinden zich op circa 160, respectievelijk 195 meter vanuit het middelpunt van de molen. De toegestane hoogte bij 160 meter is 11,1 + NAP. De hoogte van het maaiveld ter plaatse is 1,20 +NAP. De woningen hebben een nokhoogte van maximaal 11,60 meter. Omgerekend naar NAP is dat 1,20 + 11,60 = 12,80 + NAP. De nok van de woningen ligt te hoog.

Conform de Verordening Ruimte zou gezocht moeten worden naar compensatie of het plegen van aanpassingen bij 13 woningen. In overleg met het bevoegd gezag en de molenstichting is gekozen voor de optie compensatie, door het verwijderen van beplanting binnen een cirkel met straal van 400 m vanaf de molenwiek. Op basis van het voorliggend plan dient minimaal 80 m2 gecompenseerd te worden. In overleg met het bevoegd gezag, i.c. de Provincie Zuid-Holland, is afgesproken dat door het kappen van 3 bomen aan de Batterijweg ca. 90,75 m2 compensatie wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale compensatie eis. Ter compensatie van de te kappen bomen wordt een aantal nieuwe (lage) bomen herplant.

5.12 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 28 reguliere woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.

6.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

6.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;

en in sommige gevallen:

  • afwijking van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten tevens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de structurele groenelementen binnen het plangebied. Hierbinnen zijn groen en water mogelijk. Daarnaast zijn binnen deze bestemming speelvoorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de openbare wegen, paden (en pleinen).

Artikel 5 Water

Deze bestemming is opgenomen voor het water. Door de functieaanduiding jachthaven (jh) wordt de mogelijkheid geboden om ligplaatsen voor bewoners van aangrenzende woningen te realiseren.

Artikel 6 Wonen

Binnen deze bestemming is rekening gehouden met de woonfunctie en zijn tevens aan-huis-gebonden beroepen toegestaan.

Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Voor de realisering van bergingen voor de voorgevel is een uitzondering gemaakt. Het maximum aantal woningen is aangegeven met een aanduiding. De maximale bebouwingshoogte is aangegeven met een aanduiding.

Gekozen is voor een flexibele woonbestemming, zodat indien noodzakelijk, het woningbouwprogramma kan worden aangepast.

6.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen m.b.t. ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten en een parkeerregeling.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen wat er in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn. In dit artikel is tevens de bescherming van de molenbiotoop geregeld.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Artikel 13 Overige regels

Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan. Ook dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen in deze regel.

6.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsregels

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregels

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden en opstallen zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn al bij het eerder vergunde bouwplan een overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 1 juli 2016 voor een periode van zes weken. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Echter, vanaf 16 juni 2016 heeft eveneens de overeenkomst grondexploitatie ter kennisgeving ter inzage gelegen. Per abuis is de mogelijkheid geboden zienswijzen in te dienen met betrekking tot de overeenkomst grondexploitatie. De zienswijzen die zijn ingediend hebben echter betrekking op het voorontwerpbestemmingsplan en zijn daarom behandeld als inspraakreactie op het bestemmingsplan. In totaal zijn twee inspraakreacties ontvangen.

Inspraakreactie 1 (Bewonersvereniging Meeuwenoord)

Samenvatting

  • 1. Met betrekking tot de aanvoer van bouwmaterialen wordt verzocht zoveel mogelijk gebruik te maken van aanvoer over het water, zoals in de eerste fase van Port Brielle is besloten. De aanvoer door middel van vrachtwagens zorgt voor veel schade aan de lokale wegen. Mocht vervoer per vrachtwagen de enige optie blijken, dan moet dit aan restricties worden gebonden.
  • 2. Inzage wordt gevraagd in de status van de verschillende opties van herstructurering van de Rochus Meeuwiszoonweg en de invloed van de herstructurering en de verhoogde verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling en voorgaande ontwikkelingen op de wijk Meeuwenoord.

Beantwoording

  • 1. Met de ontwikkelaar worden in het kader van de omgevingsvergunning nadere afspraken gemaakt over inrichting bouwplaats, routes bouwverkeer en dergelijke. Daarbij worden belangen van bewoners en het beperken van hinder altijd meegenomen. Overigens is het project te kleinschalig voor aanvoer van materialen over water.
  • 2. Zoals aangegeven in de toelichting werkt de gemeente aan eerste verkenningen voor de herstructurering van de Rochus Meeuwiszoonweg. Dat project staat echter los van de ontwikkelingen die met dit plan worden gerealiseerd De gemeente zal over de reconstructie met met de bewoners/bewonersvereniging om de tafel gaan.

Inspraakreactie 2

Samenvatting

Met betrekking tot de aanvoer van bouwmaterialen wordt verzocht zoveel mogelijk gebruik te maken van aanvoer over het water, zoals in de eerste fase van Port Brielle is besloten. De aanvoer door middel van vrachtwagens zorgt voor veel schade aan de lokale wegen. Mocht vervoer per vrachtwagen de enige optie blijken, dan moet dit aan restricties worden gebonden.

Beantwoording

Verwezen wordt naar de beantwoording van inspraakreactie 1 onder 1.

7.2.2 Overleg

In het kader van inspraak en overleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland (via E-formulier)
  • 2. Waterschap Hollandse Delta
  • 3. Veiligheidsregio Rotterdam
  • 4. Gasunie
  • 5. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 6. Ministerie van Economische Zaken
  • 7. DCMR

De overlegpartners zijn in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een overlegreactie. De partners onder 1 en 2 hebben gereageerd. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

  • 1. Overlegreactie provincie Zuid-Holland

Samenvatting

Naar aanleiding van het invullen van het E-formulier aanbieden ruimtelijke plannen heeft de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het plan niet hoeft te worden toegezonden aangezien het plan niet strijdig is met het provinciaal beleid.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 2. Overlegreactie Waterschap Hollandse Delta

Samenvatting

Het waterschap heeft geen opmerkingen behalve dat wordt verwezen naar het Waterbeheerprogramma 2009 - 2015. Dit programma is niet meer actueel en is vervangen door het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021. Daarnaast is aangegeven dat een vergunning van het waterschap benodigd is voor de uitvoering van de werken.

Beantwoording

Het Waterbeheerprogramma 2009 - 2015 is vervangen door het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021. De aangedragen tekst is overgenomen.

7.2.3 Ambtshalve aanpassingen

Regionaal afsprakenkader geluid

De toelichting is aangevuld met een toetsing van het plan aan het Regionaal afsprakenkader geluid dat op 8 juli 2015 is ondertekend door de gemeente Brielle, gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR. Hierin zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied is gelegen in een zone waarbinnen woningbouwplannen mogelijk zijn en waar alleen een aantal procesafspraken gelden.

Aangepaste verkaveling

Het bestemmingsplan is afgestemd op enkele beperkte aanpassingen in de verkaveling. De aanpassingen hebben voornamelijk betrekking op de vormgeving van de woningen langs de Rochus Meeuwiszoonweg en de locatie van de bergingen van de woningen aan de oostzijde van de havenkom.

7.2.4 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 oktober tot en met 17 november 2016 ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan. Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen.

Zienswijze 1 (Schoot & Bijl)

Samenvatting

Indieners zouden de volgende drie punten apart benoemd zien in de omgevingsvergunning:

  • 1. bouwverkeer aanpassen aan bestaande wegen;
  • 2. aanvoer van bouwmaterialen tussen 8.30 uur en 17.00 uur voor de veiligheid van fietsende schooljeugd, het parkeerverbod aan de Lumeyweg, ontwijken van geparkeerde auto's en mogelijk overnachten op de openbare weg;
  • 3. opstelplaats in Seggeland in plaats van op de Oosterlandsedijk om overlast van draaiende motoren te voorkomen.

Beantwoording

De zienswijze heeft uitsluitend betrekking op het zoveel als mogelijk beperken van de bouwhinder voor omwonenden. De uitvoering van de bouwplannen komt bij de nog aan te vragen omgevingsvergunning aan de orde en niet in het bestemmingsplan. De indieners kunnen te zijner tijd reageren in het kader van de omgevingsvergunning. Overigens vindt er over de problematiek van de bouwhinder voor de start van de bouwactiviteiten nog overleg met de bouwer plaats op basis van de volgende uitgangspunten:

  • 1. De route naar de bouwplaats is door de gemeente vastgesteld. Een andere route is overigens niet mogelijk.
  • 2. Gebruikelijk is dat de aanvoer van bouwmaterialen plaatsvindt tussen 06.30 uur en 08.00 uur. na 17.00 uur vindt er geen aanvoer meer plaats. er zal niet worden overnacht op de openbare weg.
  • 3. De opstelplaats dient zich te bevinden in de buurt van de bouwplaats. Om deze reden is een opstelplaats in het bedrijvenpark niet aan de orde.

Geconcludeerd wordt dat de zienswijze niet leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2.5 Overleg

Ook zijn reacties van de volgende overlegpartners op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen:

  • 1. Provincie Zuid-Holland (via E-formulier)
  • 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 3. Evides
  • 4. Gasunie
  • 5. Waterschap Hollandse Delta

De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord. De overlegreacties geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  • 1. Overlegreactie Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

Uit het ingevulde E-formulier van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het bestemmingsplan niet strijdig is met een provinciaal belang.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 2. Overlegreactie Rijkswaterstaat Zuid-Holland

Samenvatting

Rijkswaterstaat ziet geen aanleiding om te reageren op het plan.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 3. Overlegreactie Evides

Samenvatting

Evides komt tot de conclusie dat er geen transportleiding van Evides aanwezig is die in het bestemmingsplan zou moeten worden overgenomen.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 4. Overlegreactie Gasunie

Samenvatting

De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen gasleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 5. Overlegreactie Waterschap Hollandse Delta

Samenvatting

Het Waterschap "Hollandse Delta" geeft aan dat in het ontwerp de inspraakreactie van het Waterschap is verwerkt, waardoor de waterstaatkundige belangen voldoende zijn gewaarborgd.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

7.2.6 Ambtshalve aanpassingen

Aangepaste verkaveling

Het bestemmingsplan is afgestemd op enkele beperkte aanpassingen in de verkaveling. De aanpassingen hebben voornamelijk betrekking op diepere achtertuinen bij de blokken aan de havenkom, een smaller pad langs het water en het vervallen van het talud.