Plan: | Rijndijk 86, Hazerswoude-Rijndijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.HRrijndijk86-VA01 |
VOF Rijndijk 86 is voornemens om de voormalige bedrijfslocatie van Avery Dennison te Hazerswoude Rijndijk (Rijndijk 86) te herontwikkelen naar woningbouw. De huidige bebouwing is gesloopt. Op het braakliggend terrein wordt een woongebied met maximaal 102 woningen gerealiseerd.
Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’ welke is vastgesteld op 28 januari 2016 door de gemeente Alphen aan den Rijn. Om de strijdigheid op te heffen is onderstaand bestemmingsplan opgesteld.
Hazerswoude Rijndijk ligt tussen Leiden en Alphen aan den Rijn (afbeelding 1.1). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 33.000 m2 en is gelegen tussen de Rijndijk en de Oude Rijn (afbeelding 1.2).
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Afbeelding 1.2: ligging plangebied (luchtfoto 2018)
Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’, welke is vastgesteld op 28 januari 2016 door de gemeente Alphen aan den Rijn. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Een smalle strook langs de Rijndijk heeft tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerende bestemmingsplan. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Op 28 maart 2019 is het Parapluplan Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld.
De essentie van het archeologiebeleid van de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude bestond uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het voldeed daarmee aan de eisen van de Monumentenwet 1988 (nu de Erfgoedwet). In het verlengde hiervan is in 2016 opdracht verleend om ook van het laatste ontbrekende deel, de voormalige gemeente Boskoop, de archeologische waardenkaart op te stellen. Het geheel is vervolgens samengevoegd tot één samenhangend beeld en beleid. Op de beleidskaart wordt aangegeven in welke mate met archeologie in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden. Deze kaart wordt vervolgens gebruikt om in bestemmingsplannen al dan niet een dubbelbestemming Waarde Archeologie op te nemen.
Het doel van de actualisatie is na te gaan in hoeverre de bestaande archeologische waarden- en beleidskaarten bijgesteld moeten worden. Er is nadrukkelijk geen sprake van een herziening van het beleid op basis van de uitgevoerde onderzoeken. Wel zijn voor de gehele gemeente de basiskaarten nagelopen. Er is bovendien meer inzicht in de opbouw van de bodem waardoor de archeologische verwachting van enkele gebieden verandert.
Het plangebied is in dit Parapluplan bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'.
Afbeelding 1.4: Uitsnede vigerend Parapluplan Archeologie. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied, waarna in hoofdstuk 4 het stedenbouwkundige plan wordt toegelicht. Het vijfde hoofdstuk omvat de milieuaspecten en hoofdstuk 6 de watertoets. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Het achtste hoofdstuk is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Conclusie
Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een 'stedelijke ontwikkeling' de behoefte naar deze functie moet worden aangetoond. In paragraaf 2.3.3. wordt derhalve nader ingegaan op dit aspect.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ordening (Barro) in werking getreden. Op 18 mei 2016 is de geconsolideerde versie van het Barro vastgesteld.
Het plangebied is in de kaart behorende bij het Barro aangewezen als zijnde 'Romeinse Limes' welke onderdeel uit maakt van de invloedssfeer 'Erfgoederen. Romeinse Limes is als zijnde erfgoed van uitzonderlijke universele waarde aangewezen (Titel 2.13). Romeinse Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. In de bijlage behorende bij het Barro zijn de volgende kernkwaliteiten van deze waarde opgenomen;
In artikel 2.13.4 is opgenomen dat de kernkwaliteiten van deze waarde nader worden uitgewerkt in de Provinciale Verordening. In deze Verordening worden ook regels gesteld in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. Er kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunning. Middels de omgevingsvergunning kan van de gestelde regels worden afgeweken. In de Verordening worden ook regels opgenomen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning geen activiteiten mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van de waarde aantasten.
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen een invloedssfeer van het Barro. De provincie Zuid-Holland heeft de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes uitgewerkt in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze kernkwaliteiten zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland vertaald naar regels die opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. In paragraaf 5.7 wordt verder ingegaan op de archeologische waarden.
Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen. Het plan wordt getoetst aan de ladder (zie paragraaf 2.3.3). De ligging van het plangebied in een gebied dat is aangewezen als Romeinse Limes wordt verder uitgewerkt in paragraaf 5.7.
Per 1 april 2019 is de Omgevingsvisie 'Omgevingsbeleid Zuid-Holland' in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de omgevingsvisie: er wordt gebuikt gemaakt van reeds bestaande ruimte die wordt geherstructureerd. Deze herstructurering biedt de mogelijkheden de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Provinciaal milieubelang
De provincie Zuid-Holland benoemt in haar Omgevingsbeleid vier provinciale milieubelangen. Hieronder leest u welke dit zijn en hoe de voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot deze belangen:
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens.
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.
De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante risicobron.
De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de provinciale milieubelangen.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie juridisch geborgd. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen.
In de Omgevingsverordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 6.2.3. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze Ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De Ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de Ladder zoals opgenomen in de Verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud. In paragraaf 2.2.3 wordt de onderbouwing van de Ladder toegelicht.
Het plangebied is in de kaart behorende bij de Omgevingsverordening aangewezen als zijnde detailhandel. Feitelijk heeft hier nooit detailhandel gezeten. Deze locatie betreft de plek waarop conform het vigerende bestemmingsplan een bedrijf met specifiek de aanduiding lijm- en stickerfabriek heeft gezeten.
In artikel 6.12 lid 4 van de Omgevingsverordening staat dat bedrijven mogen worden getransformeerd naar andere functies. Het aantal ha moet worden gecompenseerd indien de te transformeren locatie groter is dan 1 hectare, tenzij kan worden aangetoond dat compensatie opgelost kan worden binnen de regio.
De voormalige bedrijfslocatie (circa 3 hectare) is lange tijd niet in gebruik genomen door bedrijvigheid. Dit heeft o.a. te maken met de (solitaire) ligging van de locatie in een woonomgeving en de suboptimale bereikbaarheid, waardoor deze locatie (ook op langere termijn) minder geschikt is geacht als vitale locatie voor bedrijvigheid.
Vanuit het compensatievraagstuk is er in Alphen aan den Rijn op de bestaande terreinen voldoende ruimte beschikbaar, waar uitbreiding van bedrijven op middellange termijn mogelijk is. Dit wordt onderbouwd in het rapport “Kwalitatieve behoefteraming Rijnstreek” van bureau Stec (2018), waarbij de uitbreiding van bedrijventerrein Steekterpoort II en de uitbreiding van bedrijventerrein Hoogewaard als beschikbaar aanbod op termijn worden meegenomen. Dit is ook vastgelegd in de nieuwe “Ruimtelijke strategie bedrijventerreinen Holland Rijnland 2019”.
Tevens zijn er locaties waar verdichting zonder belemmeringen een kwalitatieve meerwaarde op kan leveren. Wanneer kansen voor intensief ruimtegebruik op de bestaande terreinen zich voordoen, worden deze kansen zoveel mogelijk benut. Alphen aan den Rijn werkt daarnaast aan de verduurzaming van de bedrijventerreinen, zoals vastgelegd in het Economisch Actieprogramma van de gemeente en het Actieplan duurzaamheid.
Figuur 2.1: uitsnede kaart kantoren en detailhandel.
Uit de kaart behorende bij de Omgevingsverordening is op te maken dat het plangebied binnen het gebied ligt wat is aangewezen als Romeinse Limes.
In artikel 6.27 van de verordening zijn de regels opgenomen ten aanzien van de Romeinse Limes.
Als binnen een bestemmingsplan gronden liggen die zijn aangewezen als Romeinse Limes dan moet het bestemmingsplan bestemmingen en daarbij behorende regels bevatten die de verwachte archeologische waarden beschermen. Deze regels voorzien in elk geval in de voorwaarde dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als er werkzaamheden binnen het gebied plaats vinden welke een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m2. Het gaat hier om werkzaamheden waarbij er activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het maaiveld. Voorwaarde voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is dat er gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van het archeologie onderzoek.
Figuur 2.2: uitsnede kaart provinciale Verordening, Romeinse Limes.
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan een regionale waterkering (Rijndijk).
In artikel 6.22 van de Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van regionale waterkeringen opgenomen.
Waterveiligheid is een provinciaal belang. In de Verordening zijn daarom regels opgenomen voor de bescherming van regionale waterkeringen.
Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de regionale waterkeringen mogelijk maken. In een bestemmingsplan wordt de waterkering als zodanig bestemd, eventueel met een dubbelbestemming.
De daarbij behorende beschermingszone, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder, wordt in een bestemmingsplan als zodanig bestemd of aangeduid.
Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering in het kader van de watertoets (zie Hoofdstuk 6).
Figuur 2.3: uitsnede kaart provinciale Verordening, regionale waterkering.
Om een vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart te waarborgen, moet worden gegarandeerd, dat nieuwe ontwikkelingen langs de provinciale vaarwegen de doorvaart van de scheepvaart niet belemmeren, de zichtlijnen voor de scheepvaart en voor bedienings- en begeleidingsobjecten niet hinderen en de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet hinderen. Daarom zijn voor deze vaarwegen, waaronder voor de Oude Rijn gelegen aan de noordoostzijde van het plangebied, vrijwaringszones opgenomen. In artikel 6.19 zijn de regels met betrekking tot de vrijwaringszone provinciale vaarwegen opgenomen.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een provinciale vaarweg is gelegen kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.
De breedte van de vrijwaringszone, gemeten vanuit de oever van de provinciale vaarwegen, bedraagt:
Figuur 2.4: uitsnede kaart provinciale Verordening, vrijwaringszone Oude Rijn.
Met behulp van de aanduiding 'vrijwaringszone - provinciale vaarweg' zijn de gronden die vallen binnen de vrijwaringszone berekend vanaf de oever opgenomen in het bestemmingsplan.
De historische landgoederen in Zuid-Holland bepalen in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied en daarmee ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. Het provinciaal beleid is gericht op de bescherming en versterking van de historische landgoederen en hun ontsluiting voor een breed publiek). De provincie wil de waarden van de historische landgoederen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ in de verordening.
De in de verordening geregelde landgoedbiotoop is tevens een buitenplaatsbiotoop. De term landgoedbiotoop blijven we gebruiken omdat deze in het populaire spraakgebruik duidelijker overkomt en daardoor ook is ingeburgerd.
Op grond van de kenmerken van een buitenplaats of een kasteel/kasteellocatie is vervolgens gekeken welke gemeenschappelijke ruimtelijke kenmerken van een buitenplaats en kasteel zo algemeen zijn en zo kenmerkend, dat op grond hiervan een beschermingszone rond een buitenplaats en kasteel getrokken zou kunnen worden.
Op grond hiervan kan een landgoed- en kasteelbiotoop bestaan uit:
Daarnaast kunnen er voor zowel de landgoed- en kasteelbiotoop naast deze gemeenschappelijke kenmerken en waarden afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn, die zijn opgenomen in deze toelichting en waarvoor ook de verordening geldt.
Op grond hiervan kan een landgoedbiotoop ook bestaan uit:
In artikel 6.26. zijn de regels met betrekking tot de landgoedbiotoop opgenomen.
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoedbiotopen en de kasteelbiotopen kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voor zover:
Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:
Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoed- als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.
Figuur 2.5: uitsnede kaart provinciale Verordening, landgoedbiotoop.
Ladder voor duurzame verstedelijking: In de navolgende subparagraaf 2.2.3 wordt de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking toegelicht. Het plangebied is aangewezen als zijnde een PDV-locatie voor grootschalige detailhandel. Voor het plangebied wordt ingezet op herontwikkeling naar woningbouw. Het voorliggende plan is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en is niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Detailhandel: Voor de verloren ha aan bedrijventerrein zal compensatie plaatsvinden in de Oude Rijnzone.
Romeinse Limes: Voor het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Dit is in lijn met de Omgevingsverordening.
Regionale waterkering: Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor het functioneren van de waterkeringen. Op de locaties waar een regionale waterkering in het plangebied ligt wordt een dubbelstemming opgenomen ter bescherming van deze waterkering. In het voorliggende plan is rekening gehouden met de Oude Rijn.
Vrijwaringszone Oude Rijn:
In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de vaarroute van de Oude Rijn. De waterweg heeft een flauwe bocht ter hoogte van het plangebied. Het zicht op de vaarweg is goed. In het plan wordt de toegangsweg en achtertuinen aan de zijde van de Oude Rijn gerealiseerd. Er worden geen obstakels direct langs de rivier geplaatst die hinder kunnen opleveren voor het vaarverkeer.
Landgoedbiotoop: In hoofdstuk 3 (inventarisatie plangebied) en hoofdstuk 4 (stedenbouwkundige visie) van dit bestemmingsplan wordt (het effect van deze ontwikkeling op) de landgoedbiotoop van buitenplaats 'Agthoven' beschreven. Conclusie is dat deze ontwikkeling geen nadelig effect heeft op de landgoedbiotoop, maar dat deze verbetert. De publiek toegankelijke oever en doorzichten naar het achterland vergroten het blikveld op de buitenplaats, die hiermee beter te herkennen en te ervaren zal zijn.
Bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan wordt wel aandacht geschonken aan de beeldkwaliteit en doorzichten naar de Oude Rijn (en achtergelegen gebied).
Voor het planvoornemen is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.
Kader
In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaan stedelijk gebied, bevat de toelichting tevens een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toets
Behoefte
Het plan voor deze locatie is reeds opgenomen in de Planlijst 2017. De behoefte aan en de regionale afstemming van het voorgenomen woningbouwprogramma in het kader van dit project is daarmee reeds verantwoord in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ligging in bestaand stads- en dorpsgebied
De ontwikkeling van de woningen die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt in bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), zie figuur 2.6.
Figuur 2.6: uitsnede kaart Omgevingsvisie, bestaand stads- en dorpsgebied.
De provincie verstaat onder BSD: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
Conclusie
Aangezien sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied, is een uitgebreide motivering niet benodigd.
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. De Regionale Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. Deze structuurvisie heeft geen formele juridische status maar is zelf bindend richting alle 15 gemeenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast biedt het een kader bij toetsing van en inbreng voor provinciale en nationale ruimtelijke plannen zoals de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en nationale Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit. Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiele herziening.
De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De voorliggende woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de uitwerking van de eerstgenoemde kernbeslissing om in de aaneengesloten stedelijke agglomeratie van Holland Rijnland netto 30.000 woningen te bouwen in de periode tot 2020, teneinde te kunnen voorzien in de regionale behoefte. Het merendeel van deze behoefte wordt opgevangen in de aaneengesloten stedelijke agglomeratie van Katwijk tot en met Leiden en Alphen aan den Rijn. De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie en voorziet in een kleinschalig, landelijk woonmilieu in de Oude Rijnzone.
Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen.
Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio’s Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek.
Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.
In de regio Holland Rijnland blijkt uit de bandbreedte in de behoefteramingen van de provincie dat er meer behoefte is dan enkel vanuit de regio zelf; immers de behoefte volgens de provinciale Bevolkingsprognose (BP) ligt ruim boven het niveau van de Woningbehoefteraming (WBR) die uitgaat van de autonome regionale behoefte. Er is een substantiële behoefte van buiten de regio. De autonome woningbehoefte in de regio is volgens de WBR van de provincie in de periode 2015 - 2030 30.000 woningen (uitgaande van de lokale bevolkingsontwikkeling, zonder saldo instroom van buiten).
In de Transformatievisie Oude Rijnzone wordt de transformatieopgave verder uitgewerkt. Het gaat daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk net werk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen naar Groenendijk in het westen. De volgende uitgangspunten zijn van belang:
Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. De inzet is om nieuwe woningen binnenstedelijk via inbreiding te verwezenlijken.
Het programma voor de Oude Rijnzone bestaat daarmee tot 2020 uit 8.600 woningen, waarvan er circa 5.900 binnen de bestaande contouren komen. Een stabiele bevolkingsopbouw is noodzakelijk voor de vitaliteit van de Oude Rijnzone. Daarom moet de Oude Rijnzone voorzien in een mix aan woonmilieus voor diverse woonwensen. In overeenstemming met de provinciale woonvisie wordt in de gehele Oude Rijnzone gebouwd voor diverse inkomensgroepen en gezinssamenstellingen, met extra nadruk op woningtypen voor senioren en op levensloopbestendige woningen.
De herontwikkeling van het plangebied past binnen de transformatievisie Oude Rijnzone.
De provincie Zuid-Holland heeft op 13 juli 2013 het Gebiedsprofiel Wijk en Wouden vastgesteld. Met de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is een eerste aanzet gedaan voor de kwaliteit van de ruimtelijke ordening. Als uitwerking van deze kwaliteitskaart worden in het buitengebied van Zuid-Holland voor 17 gebieden de “gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit” opgesteld. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities in het gebied. Of te wel een antwoord op de vragen: ‘wat is er’, ‘wat speelt er’, ‘wat is waardevol’ en ‘wat willen we daarmee’.
Het gebiedsprofiel Wijk en Wouden is samen met gemeenten en andere gebiedspartners opgesteld. Gezamenlijk is bepaald wat karakteristiek is voor de streek en wat de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit is. Met het formuleren van kwaliteitscriteria wordt de eerste stap gezet naar het maken van mooie, functionele en duurzame plannen.
Het gebiedsprofiel is een hulpmiddel om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren. Het is nadrukkelijk geen blauwdruk of ontwikkelingsplan. Er wordt niet bepaald waar welke functie mag komen; er staan dus geen contouren, bestemmingen of functies in. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Beschrijving gebied Wijk en Wouden
Het landschap van Wijk en Wouden is een markant deel van het Groene Hart. Hier raakt het veenlandschap aan de strandwallen langs de kust en aan de oeverwallen langs de Oude Rijn. Nergens anders in het Groene Hart wordt een open polderlandschap met een ruime maat zo contrastrijk en strak begrensd door stedelijke randen. Vanuit het open polderland zijn de stedelijke randen rondom vaak zichtbaar en dat geeft de ‘gespaarde’ openheid een extra dramatiek. Dat de icoon-waarde van dit polderlandschap komt ook tot uiting in de keuze om het tracé van de Hogesnelheidslijn in een tunnel met een lengte van 7 kilometer onder de veenpolders aan weerszijden van de Oude Rijn heen te halen. De randen rond het polderlandschap hebben elk een eigen karakter.
Relevant voor het plangebied is dat dit onderdeel uitmaakt van de noordelijke rand van het gebied Wijk en Wouden. Deze uitgesponnen stadsrand langs de Oude Rijn wordt begrensd door de spoorlijn Leiden- Utrecht. Aan de zuidkant van het spoor is het polderlandschap weids en open. Het venster vormt contact met het Hollandse Plassen gebied.
De ambities die hierbij horen is het versterken van de randen van het gebied, en de mate van kwaliteit en diversiteit binnen die randen, en het behouden en versterken van het herkenbare open middengebied van de polders, met relaties met de landschappen buiten Wijk en Wouden.
Kwaliteitsbeeld
Het kwaliteitsbeeld is een samenvatting van de belangrijkste thema’s van Wijk en Wouden met bijbehorende ambities:
De ambities die in de gebiedsprofielkaarten worden beschreven zijn een verdere uitwerking en verscherping van deze ambities Wijk en Wouden.
Toets aan bestemmingsplan
Het voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de doelstelling om de visuele relatie te versterken tussen de rivier (Oude Rijn) en achterliggend landschap. Dit wordt mede vormgegeven door de groenstroken vanaf de Rijndijk naar de rivier en de binnenhaven die wordt aangelegd. Hierdoor worden er in vergelijking tot de voormalige massieve bebouwing nieuwe doorzichten toegevoegd.
Een tweede onderdeel is het toevoegen van voorkanten in de ontwikkeling naar de rivier toe. Het grootste deel van het plangebied wordt georiënteerd op de Oude Rijn met een (wandel)kade langs de rivier waaraan de woningen worden ontsloten. Daarnaast past het plan ook binnen de ambities om de openbaarheid van de oevers te herstellen nu het oude bedrijfsterrein wordt vervangen door een woongebied met de mogelijkheid om langs de oevers van de Oude Rijn te verblijven.
Het plan draagt hierdoor bij aan het gebiedsprofiel Wijk en Wouden en de ambities die voor dit gebiedsprofiel zijn geformuleerd.
Het provinciaal beleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan. De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Ter bescherming van archeologische waarden en waterkering(en) worden dubbelbestemming opgenomen.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2015 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven. In de Welstandsnota worden drie welstandsniveaus gedefinieerd: 'bijzonder', 'regulier' en 'soepel'.
Het landelijke lint Oude Rijn is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, het karakteristieke profiel van de lintwegen en Rijnoevers en de cultuurhistorische bebouwing. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
De Alphense Woonagenda “Alphen ademt woonkwaliteit” is op 31 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze agenda is de brede en uitnodigende visie op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. In plaats van initiëren en/of regisseren van initiatieven, neemt de gemeente steeds vaker de faciliterende rol. Initiatieven die bijdragen aan de gewenste woonkwaliteit van de gemeente kunnen rekenen op steun van de gemeente.
De Woonagenda kent vijf speerpunten:
Deze speerpunten vormen tezamen de toekomstbestendige woonkwaliteit, die in de gemeente wordt nagestreefd. In het uitvoeringsprogramma zijn doelen en actiepunten benoemd om te komen tot deze woonkwaliteit. Het uitvoeren van genoemde acties leidt tot zichtbare resultaten met betrekking tot woonkwaliteit op locaties in de gemeente.
De beoogde woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het versterken van de identiteit in Hazerswoude-Rijndijk langs de Oude Rijn.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijke beleid.
Het plangebied bestaat uit een gebied tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Oude Rijn. Aan de zuidzijde vormt de Rijndijk de begrenzing van het plangebied. De Rijndijk is tevens een waterkering.
Het plangebied kent een oost-west gerichte ruimtelijke structuur, waarbinnen de Oude Rijn en de lintbebouwing langs de Oude Rijn aan weerszijden van de Rijndijk kunnen worden onderscheiden.
Figuur 3.1: Luchtfoto plangebied d.d. 23 mei 2017 (bron: www.globespotter.nl)
Huidige bebouwing
Het aaneengesloten bedrijfspand vormt een forse barrière tussen de woningen in Hazerswoude-Rijndijk en de Oude Rijn. Vanaf de Rijndijk in de buurt Groenendijk is door de bebouwing nauwelijks contact met het water van de Oude Rijn.
De massieve aaneengesloten bebouwing past eveneens niet in de fijnere woonverkaveling aan de zuidzijde van de Rijndijk alsmede de woonbebouwing die langs de Oude Rijn deels aanwezig is ten noordwesten en zuidoosten van het plangebied.
Het beeld langs de Rijndijk is gevarieerd: bouwstijlen, bouwperiodes en functies wisselen elkaar in rap tempo af. Woningen en bedrijvigheid staan naast en tegenover elkaar, de korrelgrootte van de bebouwing en afstand tot de weg is zeer divers. Ter hoogte van Groenendijk wijkt de bebouwing langs de Rijndijk wat terug en biedt ruimte aan een ventweg, fietspad en parkeren. De inrichting van dit deel van de Rijndijk zal door de gemeente worden herontworpen, waarbij naast een goede verkeersafwikkeling de centrale plek in de kern zal worden versterkt.
De waterstructuur van de Hoogeveensche Vaart en de Oude Rijn is op dit moment ter hoogte van het bedrijfsperceel overkluisd. De ontwikkeling biedt kansen om het water weer zichtbaar te maken.
Oude Rijn
De Oude Rijn heeft van oudsher een belangrijke functie voor de binnenvaart. Het belang van de binnenvaartroute zal ook zeker in de toekomst niet afnemen aangezien het Rijk vervoer over water actief stimuleert.
Landgoedbiotoop overzijde Oude Rijn
Polder Achthoven kenmerkt zich door een lange, smalle strokenverkaveling. De bebouwing staat hier over het algemeen langs de hoofdontsluitingswegen en langs de Oude Rijnzone. Langs de Oude Rijn zijn veel oude historische boerenhoven nog intact en aangewezen als rijksmonument. Ze vormen cultuurhistorische ensembles met hun veelal kenmerkende oprijlaan, hekwerken en agrarische bebouwing. Ook zijn op sommige plekken de buitenplaatsen uit de 17e en 18e eeuw nog zichtbaar. Deze historische bebouwing vormen de belangrijke cultuurhistorische en landschappelijke structuren, die behouden moeten blijven en versterkt moeten worden.
De ontwikkeling van het plangebied aan de andere kant van de Oude Rijn heeft een positieve ontwikkeling. De ontsluiting en dwarsverbindingen met water en groen versterken het zicht op en de toegankelijkheid van de oever van de Oude Rijn en de aan de overzijde van de Oude Rijn gelegen landgoederen.
Lintbebouwing
Vanuit het verleden is met name de kwaliteit van de Oude Rijn als natte transportas voor (zware) goederen benut. Dit heeft geleid tot het ontstaan van dorpen en steden met de 'achterkanten' naar het water en bedrijventerreinen georiënteerd op de Oude Rijn. Ook is aan de noordzijde een historisch jaagpad aanwezig. Langs nagenoeg de gehele rivier is sprake van een geleidelijke en gevarieerde ontwikkeling met een grote diversiteit aan functies in een langgerekt lint.
De lintbebouwing volgt de Rijndijk. Aan de westzijde van het plangebied wijkt de Rijndijk ten opzichte van de Oude Rijn en is er in de loop van de tijd bebouwing tussen Rijndijk en de rivier gerealiseerd. Bebouwing grenst hier met de achterkant aan het water. De positie ten opzichte van het water heeft o.a. geleid tot vestiging van watergebonden bedrijvigheid.
Het plangebied is op dit moment massief bebouwd ten behoeve van de (voormalige) bedrijfsvoering. Doorzichten vanaf de Rijndijk naar de Oude Rijn zijn niet aanwezig.
Buitenplaats Agthoven
De landgoedbiotoop van buitenplaats 'Agthoven' ten noorden van de Oude Rijn grenst aan het plangebied ter plaatse van de oeverlijn. Agthoven is een van oorsprong 14de-eeuwse hofstede die rond 1745 is verbouwd tot buitenplaats met herenverblijf en een boerderij erachter. In 1880 is de helft van dit voorhuis of herenverblijf gesloopt. De rest is gerestaureerd.
In de boerderij en andere bijgebouwen (koetshuis, tuinmanswoning, washuis) is een dierenverzorgingscentrum gevestigd. Het terrein bestaat uit een park met landschappelijke aanleg, schapenweitje, groentetuin, boomgaard, eilandje met griend, restant slingervijvers en smeedijzeren toegangshek. De buitenplaats ligt in open weidegebied grenzend aan de Oude Rijn. De kern van de biotoop wordt gevormd door het huis met de tuin en omliggende park, welke via een meanderde toegangsweg is verbonden met de Hondsdijk (voormalig jaagpad) en de Oude Rijn. Er zijn daardoor geen expliciete zichtlijnen of panorama's die zich hier mee verbinden. Wel geeft de openheid van de Oude Rijn en de weides rondom deze buitenplaats een relatief groot blikveld, die de herkenbaarheid en beleefbaarheid van de buitenplaats vergroten.
Het plangebied kent op dit moment de volgende functies:
Bedrijven
Bedrijven bevinden zich vooral in de zone tussen de Rijndijk en het water. Binnen het plangebied was Avery Denisson Materials Nederland B.V. (lijm en sticker fabriek) gevestigd.
Wegen
De Hoge Rijndijk is een belangrijke doorgaande weg, waaraan het plangebied direct gelegen is. Langs deze historische weg langs de Oude Rijn, die van Alphen aan de Rijn naar Leiden loopt, is veel lintbebouwing gelegen met verschillende functies.
Waterwegen
Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Oude Rijn. De Oude Rijn begint bij Wijk bij Duurstede als Kromme Rijn en wordt na Utrecht vervolgd als de Leidse Rijn. De Oude Rijn vormt een verbinding tussen de Noordzee (monding bij Katwijk) en het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. De rivier wordt gebruikt voor beroepsvaart (voor bijvoorbeeld laden en lossen van bedrijven langs de Oude Rijn) en voor pleziervaart. Via de Oude Rijn kunnen onder andere De Kaag en de Westeinderplassen bereikt worden.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Een impressie daarvan is hieronder opgenomen in afbeelding 4.1.
De realisatie van plan Nieuw Rein betekent praktisch een verdubbeling van de omvang van de kern Groenendijk. Een toevoeging van dergelijke omvang biedt de gelegenheid om vorm te geven aan een nieuwe identiteit, om een kwaliteitssprong te maken. Plan Nieuw Rein zoekt dan ook op punten aansluiting bij de bestaande omgeving, maar heeft ook duidelijk zijn eigen signatuur.
Op stedenbouwkundig vlak wordt verbinding met de bestaande kern gezocht, zowel ruimtelijk als programmatisch. Er wordt een haventje ingericht voor pleziervaart. Deze haven ligt in het verlengde van de Hoogeveensche Vaart. Langs de Oude Rijn wordt een openbaar pad aangelegd, zodat alle inwoners van Groenendijk van de ligging aan het water kunnen profiteren. Een park verbindt het pad langs de Oude Rijn met de Rijndijk. Dit park wordt ingericht als verblijfsgebied, een plek om te spelen en te ontmoeten. Het polderlandschap aan de zuidzijde van Groenendijk wordt nu rechtstreeks verbonden met de Oude Rijn via het Groenendijksepad, het Speeltuinpad, en het nieuwe park. Het plan voorziet in de mogelijkheid om in de toekomst een langzaam verkeerverbinding te maken met het naastgelegen terrein van Nieuw Werklust.
In het plan zijn verschillende typen woningen opgenomen, deels gelegen aan het water. Een waterpartij (de haven) en een groenstrook verdelen het plangebied in drie subgebieden. Tussen deze gebieden worden brede onbebouwde zones gerealiseerd met een doorkijk vanaf de Rijndijk naar de rivier de Oude Rijn. Deze doorzichten worden vormgegeven via het water (aanlegplaats voor boten van bewoners) met een toegang naar de Oude Rijn en een groenstrook aansluitend op het groene karakter van de Rijndijk ter plaatse (gelet op de uitbuiging van de weg op deze locatie).
Het water op de locatie van de beoogde haven is in de huidige situatie aanwezig (Hoogeveensevaart) maar ligt onder de overkluizing die is gemaakt voor het huidige bedrijfspand.
De stedenbouwkundige verkaveling zoals weergegeven in het stedenbouwkundig plan gaat indicatief uit van het volgende woonprogramma. Er zal 15% sociale woningbouw gerealiseerd worden.
Type woning | Aantal |
Rijwoning breedte 5,4 m | 15 |
Rijwoning breedte 6,0 m | 33 |
Vrijstaand | 1 |
Twee onder één kap breedte 5,4 m | 8 |
Twee onder één kap breedte 6,0 m | 30 |
Sociale huur < 100 m2 | 15 |
Sociale huur > 100 m2 | |
Totaal | 102 |
Tabel 4.1: Indicatief woonprogramma. Bron: KOKON architecten
Afbeelding 4.1: Impressie stedenbouwkundig plan. Bron: KOKON architecten
Beeldkwaliteitsplan
Voor het plan wordt ook een andere architectonische uitwerking op hoofdlijnen vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. Dit plan is als Bijlage 8 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitsplan zal als aanvullend onderdeel (addendum) van de Welstandsnota van de gemeente Alphen aan den Rijn worden vastgesteld.
Het beeldkwaliteitsplan is opgesteld om richting te geven aan de ontwikkeling van plan ‘Nieuw Rein’. Er worden richtlijnen opgesteld om de integrale kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te waarborgen. Deze richtlijnen fungeren tijdens het gehele planproces als leidraad voor een ieder die zich bezighoudt met de ontwikkeling van het plangebied: van ontwerper tot investeerder en van ambtenaar, ontwikkelaar tot toekomstige eigenaar en bewoner. Deze richtlijnen waarborgen daarbij niet alleen de kwaliteit van de individuele gebouwen en openbare ruimten, maar voorzien vooral in het creëren van samenhang binnen het gebied en tussen dit gebied en haar omgeving.
Het beeldkwaliteitsplan dient een zowel initiërend als inspirerend beleidsdocument te zijn en is een aanvulling op de welstandsnota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het beeldkwaliteitsplan is onderdeel van het bestemmingsplan. Sommige richtlijnen zijn zeer concreet en leggen afspraken vast. Andere zijn een verwijzing naar referenties en geven meer een denkrichting aan. Er is getracht om de aspecten die voor het geheel van belang zijn, zo eenduidig mogelijk vast te leggen. Vormgevers als architecten en landschapsdeskundigen hebben binnen deze kaders voldoende ruimte om hun ideeën gestalte te geven.
Afbeelding 4.2: Impressie verkaveling, kaprichting en referenties plangebied
Erfafscheidingen
De overgang van openbaar naar privé wordt voor een belangrijk deel vormgegeven in de erfscheidingen. Doelstelling is om de buurt een groene, natuurlijke uitstraling te geven en het contact tussen woning en openbaar gebied te bevorderen. Erfscheidingen voor zover gelegen aan het openbaar gebied worden groen vormgegeven. In de voortuinen komen op privaat gebied lage hagen. Soorten kunnen worden afgewisseld om een gevarieerd beeld te generen en bijzondere plekken te markeren. Aandachtspunt daarbij is dat afwisseling vanuit de inrichting een riskant effect kan hebben, het kan ineens halverwege een haag of per kavel gaan gebeuren. De afwisseling gaat eventueel per blok, maar symmetrie is ook nastrevenswaardig. Zo veel als mogelijk worden lage hagen toegepast, ter plaatse van achtertuinen mogen hoge hagen worden toegepast. Deze liggen op privéterrein en worden door de bewoner onderhouden. De hagen worden aangebracht door de ontwikkelaar. Ze hebben bij aanleg voldoende substantie, zodat de waarschijnlijkheid van instandhouding wordt vergroot. In de koopakte bij de woningen wordt een instandhoudingsplicht opgenomen. Zelfbouw erfscheidingen richting het openbaar gebied zijn niet gewenst.
Langs een aantal gevels worden veranda’s toegepast. Dit gebeurt daar waar naastgelegen openbare ruimte daar voldoende aanleiding voor biedt: aan de Nieuwe Rijn en aan het nieuwe centraal gelegen parkje. In combinatie met puien in de voorgevel, geven deze een open karakter aan de woningen; de woningen gaan een duidelijke relatie aan met het openbaar gebied. Indien ter plaatse van een hoekkavel een garage wordt gepositioneerd aan de openbare zijde van het kavel, dan wordt deze meegenomen in de architectuur van de woning.
Afbeelding 4.3: Referentiebeeld voor- en zijtuinen in het plangebied
Openbare ruimte
De openbare ruimte wordt ingericht met materialen met natuurlijke uitstraling en aardse kleurstelling, afgestemd op de architectuur. Verharding wordt deels aangelegd conform principes van de erfinrichting, waarbij verharding zo veel mogelijk op één niveau wordt aangelegd. Bij straten die direct aansluiten op de Rijndijk worden wel stoepen gemaakt in verband met verkeerskundige randvoorwaarden. Speelgelegenheid wordt aangelegd in een vorm van natuurlijk spelen, wellicht in overleg met omwonenden. Er wordt een minimum aan verharding toegepast en waar mogelijk wordt halfverharding gebruikt. Het park krijgt behalve een speelfunctie ook de rol van ontmoetingsplek.
De oevers zijn deels openbaar en deels privaat. De bestaande oevers langs de Oude Rijn blijven gehandhaafd. Private oevers krijgen een lage beschoeiing in combinatie met een talud. De kopers worden een beperkt aantal vlonderopties aangeboden, waarbij de vlonders niet of nauwelijks in het water staan en beperkt boven de waterlijn liggen. Eenheid in ontwerp en uitvoering en het creëren van een verzorgd eindbeeld zijn belangrijke uitgangspunten. Een hoge beschoeiing is niet gewenst.
De openbare oever aan de recreatiehaven wordt uitgevoerd als vlonder vlak boven het water.
Afbeelding 4.4: Referentiebeeld oevers en toegankelijkheid
De groeninrichting is gericht op beleving en gebruikskwaliteit. Bomen dragen in grote mate bij aan het groene karakter van het plan, waarbij de soortkeuze afhangt van de plek. In zijn algemeenheid wordt gezocht naar een diversiteit aan bomen, zodat het plan een rijke uitstraling krijgt. Bij de groenstructuur wordt ook rekening gehouden met de vaarweg de Oude Rijn.
De brug ter plekke van de entree van de recreatiehaven is beeldbepalend en zal onderdeel zijn van het ontwerp van het inrichtingsplan. Toegankelijkheid, technische randvoorwaarden en uitstraling gaan hand in hand. De vrije doorvaarhoogte bedraagt ca. 1.8 meter.
Architectuur
De architectuur voor plan Nieuwe Rein introduceert een nieuwe identiteit voor de kern Groenendijk, gebruikmakend van subtiele verwijzingen naar kwaliteiten in de omgeving. De architectuur is rijzig en voornaam, om het belang van de kern Groenendijk aan de Rijndijk te benadrukken.
Enkele belangrijke elementen in het beeldkwaliteitsplan zijn:
Landgoedbiotoop
Buitenplaats Agthoven geeft in zijn structuur en oriëntatie naar buiten geen aanleiding om daar met Nieuw Rein stedenbouwkundig op aan te haken, als het gaat om het opvangen of reageren op zichtlijnen en structuren. Wel reageert het stedenbouwkundig plan op de buitenplaats door het blikveld ten zuiden van de Oude Rijn te vergroten. Dit door onder meer het grotendeels publiek toegankelijk maken van de oever, en het creëren van enkele doorsteken. De beleefbaarheid en herkenbaarheid van de buitenplaats wordt hiermee vergroot.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder te verwachten.
Om de ruimtelijke inpasbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling te beoordelen, is aangesloten bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Deze geeft per bedrijfscategorie een “veilige” afstand voor de diverse milieuaspecten, de zogenaamde richtafstand. Realisatie van woningen binnen deze richtafstand is alleen gemotiveerd mogelijk indien wordt aangetoond dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd én dat het bestaande bedrijf niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad ten gevolge van de ontwikkeling.
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen “rustige woonwijk / rustig buitengebied” en “gemengd gebied”. In het geval van het omgevingstype “gemengd gebied” mag de richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Gebiedstypering
Gezien de aanwezige functiemenging en de ligging langs de doorgaande wegen kan in onderhavige situatie worden uitgegaan van een gemengd gebied.
Bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan “Van Rijksweg 11 tot Rijn” zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor de bedrijven behorende in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn op diverse percelen een door middel van een specifieke bestemming bedrijven uit een hogere categorie toegestaan.
Voor bedrijven uit categorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter in het geval van een “rustige woonwijk / rustig buitengebied” en een richtafstand van 10 meter in het geval van een “gemengd gebied”.
Het perceel Rijndijk 92 (ten zuidoosten van het plan) heeft de bestemming “Maatschappelijk”. Gelet op de begripsomschrijving van maatschappelijk zijn hier activiteiten toegestaan die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met categorie 2.
Het perceel Rijndijk 18 is als locatie bekend als 'Nieuw Werklust'. De bedrijvigheid op deze locatie zoals bestemd is niet meer in gebruik. Er wordt voor dit gebied onderzocht welke ontwikkelingsmogelijkheden hier passend zijn. Op basis van de huidige bestemming zijn bedrijven in categorie 1 of 2 toegestaan met een richtafstand van minimaal 10 meter tot woningen. Gelet op de watergang tussen beide plangebieden kan worden voldaan aan deze richtafstand.
Daarnaast is aan de overzijde van de Oude Rijn in de gemeente Leiderdorp een agrarisch bedrijf aanwezig aan de Achthovenerweg 58. Omgeven door dit bedrijfsperceel ligt de woonbestemming van de woning aan de Achthovenerweg 58A waar de gemeente Leiderdorp op 3 april 2019 het ontwerp bestemmingsplan heeft gepubliceerd voor sloop en nieuwbouw van deze woning. Het bedrijf heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' waarbinnen agrarische grondgebonden veehouderijen of akkerbouwbedrijven zijn toegestaan.
Afbeelding 5.1: Uitsnede bestemmingsplan Polder Achthoven 2016, gemeente Leiderdorp
De minimale afstand tussen het agrarisch bedrijf en het plangebied aan de overzijde van de Oude Rijn bedraagt ca. 40 meter. Grondgebonden veehouderij is toegestaan op dit perceel op grond van het bestemmingsplan Achthoven 2016. Het aspect geur is hierbij relevant. In het vigerende bestemmingsplan Polder Achthoven 2016 van de gemeente Leiderdorp wordt aangegeven dat er geen ruimte geboden wordt aan ontwikkelingen van veehouderijen anders dan die al in het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.
In het vigerende bestemmingsplan Polder Achthoven 2016 van de gemeente Leiderdorp wordt aangegeven dat er geen ruimte geboden wordt aan ontwikkelingen van veehouderijen anders dan die al in het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren. Op het perceel Achthovenerweg 58 is een agrarisch bedrijf gevestigd op ca. 40 meter afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde bestaande woningen aan de Achthovenerweg liggen dichter bij dit agrarisch bedrijf en zijn als geurgevoelig object bepalend voor de geurcontour.
Voor het plangebied zijn geen beperkingen voor wat betreft geur.
Inventarisatie
In onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden ten opzichte van het plan weergegeven.
Afbeelding 5.2: Richtafstanden t.o.v. plan (bron: akoestisch onderzoek KuiperCompagnons, d.d. 28 april 2017, zie Bijlage 2)
Op basis hiervan zijn de volgende conclusies te trekken:
Oplossingsrichtingen Pleyn68
In het stedenbouwkundig plan is de oplossing voor wat betreft Pleyn68 verwerkt. In de verkaveling is de toegangsweg tot het woongebied verschoven tussen het perceel van Pleyn68 en de woningen in. Het profiel van de weg met parkeervakken en voortuin en zijtuin zijn dusdanig qua afmeting dat wordt voldaan aan de richtafstand van minimaal 10 meter uit de VNG-publicatie.
Gelet op de aanwezigheid van het buurtcentrum Pleyn68 en de te ontwikkelen woningbouw heeft de Omgevingsdienst geadviseerd om voor het buurthuis een aanvullend akoestisch onderzoek uit te voeren.
Voor de onderbouwing van het bestemmingsplan is onder meer inzicht nodig in de geluidgevolgen vanwege het nabij het plangebied gelegen buurthuis Pleyn 68. Hiervoor is door Antea Group onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).
Doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de geluidbelasting (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, maximale geluidniveau) vanwege het buurthuis bedraagt op de voorgenomen woningen binnen het plangebied.
Voor het vaststellen van de geluidbelasting is de bedrijfsvoering geïnventariseerd, de isolatie van het pand doorgemeten en is rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden die het buurthuis nu heeft op grond van de geldende geluidgrenswaarden ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Op zaterdag 29 september 2018 zijn vanaf 23.30 uur door de Omgevingsdienst Midden-Holland geluidsmetingen verricht in en nabij Pleyn 68, zie Bijlage 4. Aanleiding voor de geluidsmetingen is een plan voor nieuwbouw woningen ten noordwesten van Pleyn 68, op de locatie Rijndijk 86. Op verzoek zijn daarom geluidsmetingen verricht in overleg met Pleyn 68 bij een disco. De doelen van de metingen zijn enerzijds om indicatief te bepalen wat de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwbouw woningen is. Anderzijds om te controleren of Pleyn 68 aan de geldende geluidsvoorschriften, die gelden voor de inrichting, kan worden voldaan.
Conclusie en advies meting 2018
De geluidsnorm van het LAr,LT van 45 dB(A) op de gevel van de woningen (Rijndijk 37a en Rijndijk 39) is gedurende de nachtperiode overschreden met 14 dB. De overschrijding van de geluidsnorm bij de woning gelegen aan de Rijndijk 94 bedroeg 13 dB.
Indien op een afstand van circa 8 meter van de inrichtingsgrens van Pleyn 68 nieuwbouwwoningen komen zal de richtwaarde van het LAr,LT van 40 dB(A) gedurende de nachtperiode met 25 dB overschrijden.
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat met inzet van een maatregel in de vorm van een geluidscherm van 5,6 meter hoog op de zuidoostelijke plangrens (zoals beschreven in hoofdstuk 6 van het onderzoek, zie Bijlage 3) kan worden verzekerd dat de geluidbelasting vanwege het buurthuis (onder genoemde condities) niet meer bedraagt dan:
Met inzet van de maatregelen zoals beschreven, wordt bewerkstelligt dat:
Voorzover er in verband met akoestische maatregelen ten behoeve van Pleyn 68 dove geveldelen gerealiseerd worden, daar bij voorkeur geen slaapkamers worden gesitueerd.
Naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan is in overleg met alle betrokken partijen verkend welke oplossingen mogelijk zijn rondom de inpassing van de nieuwbouw en het buurthuis Pleyn'68.
Met de stichting Pleyn'68, de omgevingsdienst, v.o.f. Rijndijk 86, gemeente Alphen aan den Rijn en Antea Group zijn de mogelijke aanpassingen besproken en daarna doorgerekend in een aanvullend akoestisch onderzoek (zie Bijlage 13).
In dit onderzoek is de afstand tussen de voorgevels van de nieuwe woningen en de erfgrens van Pleyn'68 vergroot naar 30 meter. Door het toepassen van een geluidscherm met een hoogte van maximaal 2 m en het doof uitvoeren van de kopse gevels vanaf de 1e verdieping kan worden voldaan aan de wet- en regelgeving. Hierdoor is inpassing van de nieuwe woningen mogelijk.
Afbeelding 5.3: Gewijzigde stedenbouwkundige situatie (bron: KOKON architecten)
Het bestemmingsplan voldoet aan de richtafstanden zoals in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009)' is verwoord. Voor de onderbouwing van het bestemmingsplan is onder meer inzicht nodig in de geluidgevolgen vanwege het nabij het plangebied gelegen buurthuis Pleyn 68. Hiervoor zijn aanvullende onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van de gezamenlijke uitgangspunten uit het akoestisch onderzoek, het realiseren van een geluidscherm en een afstand van 30 meter tussen voorgevels van woningen en de erfgrens van Pleyn'68, is vertaald in de regels en de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
Er zijn vanuit milieuhinder en richtafstanden geen knelpunten voor de realisatie van 102 nieuwe woningen.
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden andere normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers.
Met het oog op de ontwikkeling is een beperkt verkennend bodemonderzoek afgeleid van de NEN 5740 verricht (zie Bijlage 1), met als doel het indicatief vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese ‘verdacht’ juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
Matig tot sterke verontreiniging met zink in de ophooglaag
Voor de vastgestelde matige en sterke verontreiniging aan zink in de eerder verrichte bodemonderzoeken en in onderhavig beperkt verkennend bodemonderzoek (boring 11 en 15.2) wordt, op basis van de Wet bodembescherming, nader bodemonderzoek aanbevolen naar de omvang van de verontreiniging. Dit om na te gaan of mogelijk sprake is van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging. Onderhavige indicatieve onderzoeksresultaten bevestigen de aanwezigheid van de eerder vastgestelde heterogeen verontreinigde ophooglaag.
Asbestverontreiniging in de ophooglaag
Gezien de bijmenging met puin in de ophooglaag zijn twee grondmengmonsters geanalyseerd op asbest (indicatief). Uit de analyseresultaten blijkt dat de puinhoudende grond (MM1 en MM2 van de ophooglaag) asbest (hechtgebonden chrysotiel en niet-hechtgebonden chrysotiel en crocidoliet) bevat. Op basis van de Wet bodembescherming wordt derhalve een nader onderzoek aanbevolen.
Zintuiglijk aangetroffen verontreiniging met olie in de grond
Ter plaatse van de bovengrondse opslagtanks (noordoostelijke buitenplaats naast de rivier de Oude Rijn) is zintuiglijk aan het opgeboorde bodemmateriaal een sterke oliewaterreactie geconstateerd. De zintuiglijk verontreinigde grond is analytisch licht verontreinigd met minerale olie. Mogelijk maakt de aangetroffen verontreiniging deel uit van de achtergebleven restverontreiniging van de medio 1999 uitgevoerde bodemsanering. Voor de uitgevoerde bodemsanering wordt verwezen naar het interim evaluatieverslag van Iwaco (d.d. 24 december 1999).
Voormalige insteekhavens en gedempte watergangen
Uit het (historisch) kaartmateriaal blijkt dat op de locatie diverse voormalige insteekhavens (scheepswerf) en voormalige watergangen waren gesitueerd. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de voormalige insteekhavens en gedempte watergangen is in onderhavig onderzoek niet bepaald. Aanbevolen wordt de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de voormalige insteekhavens en gedempte watergangen te onderzoeken.
Om te bepalen of de locatie geschikt is voor woondoeleinden (en t.b.v. de bestemmingplanwijziging en de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen) wordt aanbevolen na sloop van de opstallen de gehele locatie, inclusief ophooglaag, originele bodem, voormalige insteekhavens en gedempte watergangen, conform de NEN 5740, NEN 5707 en de NTA 5755 te onderzoeken. Op basis van de beschikbare gegevens is de locatie, zonder sanerende maatregelen, mogelijk niet geschikt voor het beoogde doel.
Gezien de verwachte bodemkwaliteit en het immobiele karakter van de aangetroffen verontreiniging (heterogeen verdeelde verontreiniging met zware metalen in de ophooglaag) ligt het isoleren met de verontreiniging d.m.v. het aanbrengen van een leef- en/of afdeklaag voor de hand. Aanbevolen wordt de isolatiemaatregelen aan te laten sluiten bij de toekomstige inrichting.
Aanbevolen wordt onderhavige rapportage af te stemmen met Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH, uitvoeringsdienst milieutaken voor o.a. gemeente Alphen aan den Rijn).
De mogelijk bij bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan wettelijke bepalingen (Besluit Bodemkwaliteit). De gemeente waar de grond wordt toegepast is in dergelijke gevallen het bevoegd gezag.
Vervolgonderzoek
Voor het plangebied is een aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd (BMA Milieu B.V., kenmerk MKB.2018.0021, d.d. 19 maart 2019). Dit onderzoek is ter beoordeling aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming voorgelegd. Er is sprake van een heterogene, diffuse bodemverontreiniging met zware metalen. Omdat meer dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en bestaat er een saneringsnoodzaak. Het saneringsplan is opgesteld, bij de ODMH is ingediend, en op het saneringsplan is een beschikking is verleend, die onherroepelijk is geworden.
Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is het, conform correspondentie met het bevoegd gezag, niet nodig dat meer bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar zodat aanvullend bodemonderzoek en de sanering kan worden uitgevoerd voor de aanvraag van de omgevingsvergunning in kader van de bouw.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Voor de 30 km/u-wegen wordt onderzoek uitgevoerd vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wet geluidhinder (Wgh) hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Het voorliggende plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorlijn.
Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In de directe omgeving van het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.
Uit de berekende geluibelastingen (zie Bijlage 2) kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Achthovenerweg/Hondsdijk:
Op de grondgebonden woningen langs het water aan de noordzijde van het plan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van deze weg bedraagt 51 dB. Voor deze woningen is een hogere waarde vastgesteld (zie Bijlage 10). Omdat de hogere waarde niet hoger is dan 53 dB, zijn er geen eisen aan een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte gesteld.
Afbeelding 5.4: Uitsnede Rekenresultaten Achthovenverweg / Hondsdijk (hogere waarde noodzakelijk >48 dB), zie Bijlage 2 voor volledige figuur.
Rijndijk (50 km/uur):
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op alle woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ruimschoots wordt gerespecteerd. Het vaststellen van hogere waarden is derhalve niet noodzakelijk.
Rijndijk (30 km/uur):
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting (na aftrek) ten hoogste 54 dB bedraagt. Deze geluidbelasting treedt op ter hoogte van de kopgevel van het meest zuidelijke blok langs de Rijndijk. Op de andere blokken treden op de kopgevels geluidbelastingen tot 53 dB op. Daarnaast treden op de voor- en achtergevels van deze blokken geluidniveaus op tot 50 dB.
Hoewel 30 km/uur wegen formeel niet getoetst hoeven te worden, wordt toch aanbevolen de volgende maatregelen te overwegen:
De bovenstaande aanbevelingen heeft geleid tot een aangepast stedenbouwkundig plan waarbij de woningen evenwijdig aan de Rijndijk zijn geplaatst zodat de achterzijde een geluidluwe buitenruimte is.
Groenestein:
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting (na aftrek) ten hoogste 46 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB, die zou gelden wanneer de weg als 50 km/uur was uitgevoerd, gerespecteerd.
Binnenwaarden:
Om in de woningen een goed woon- en leefklimaat te realiseren wordt aanbevolen bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevel uit te gaan van de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek. Dit is ook overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregel.
In de omgeving van het plan zijn de spoorlijnen van Alphen aan den Rijn en de HSL gelegen. Op grond van de Geluidsproductiesystematiek heeft de eerstgenoemde spoorlijn een zone van 300 m aan de zijde van de beschouwde locatie. Omdat de spoorlijn op grotere afstand is gelegen, leidt het geluid van deze spoorlijn niet tot belemmeringen. Direct ten westen van de locatie is de HSL-tunnel onder het Groene Hart gelegen. Omdat deze spoorlijn ondergronds is gelegen leidt ook dit spoorverkeer niet tot belemmeringen.
Op circa 450 meter ten westen van het plan bevindt zich het industrieterrein “Barrepolder”, waarop de brouwerij van Heineken gevestigd is. Rondom dit industrieterrein is op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone vastgesteld. Zoals in onderstaande afbeelding 5.5 zichtbaar is, ligt het plan buiten de zone van het industrieterrein. Dit betekent dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor het plan.
Afbeelding 5.5: ligging geluidzone industrieterrein ten opzichte van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai blijft onder de maximale richtwaarde van 68 dB. Hiermee leidt de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen voor het aspect geluid.
Gelet op de geringe overschrijding van 1 dB op het gedeelte van de Rijndijk waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt zijn mitigerende maatregelen aan de wegdekverharding of het plaatsen van een geluidscherm niet doelmatig. Het nemen van mitigerende maatregelen is formeel ook niet noodzakelijk wanneer het 30 km/uur wegen betreft.
De aanbevelingen heeft geleid tot een aangepast stedenbouwkundig plan waarbij de woningen evenwijdig aan de Rijndijk zijn geplaatst zodat de achterzijde een geluidluwe buitenruimte is.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dienen hogere waarden vastgesteld te worden (zie Bijlage 10). De hogere waarden zijn lager dan 53 dB waardoor geen nadere voorschriften vanuit het gemeentelijk geluidsbeleid van toepassing zijn.
De uitkomsten van het akoestisch onderzoek zijn verwoord in de regels en de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.
Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Provinciaal groepsrisicobeleid
De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten).
Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden. In het advies van de Veiligheidsregio Hollands-Midden (kenmerk: UIT-2017-067140, datum: 7 april 2017) is aangegeven hoe staat met de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Lokaal beleid
In de raadsvergadering van 21 april 2016 is de "Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn 2016-2020" vastgesteld. In deze beleidsvisie zijn concrete kaders opgenomen hoe om te gaan met externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In de beleidsvisie is verder aangegeven dat het provinciale beleid (zie hierboven) het kader vormt voor het lokale EV beleid in Alphen aan den Rijn.
Afbeelding 5.6: Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn, de globale ligging van het plangebied is weergegeven in rood kader (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland).
Het plangebied ligt binnen het toxisch invloedsgebied (> dan 4 km) van de N11. Conform artikel 8 van het Bevt moet dan ook in worden gegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten gevolge van een incident op de weg kunnen er toxische stoffen (vloeistof en/of gas) vrijkomen. In deze paragraaf wordt het scenario verduidelijkt en wordt ingegaan op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij zo'n incident.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen of -wagon lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving kan waaien. Bij een bepaald percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw de voorkeurshandeling. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. De zelfredzaamheid kan bevorderd worden door een goed alarmeringssysteem.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Bevi-bedrijven
Op de risicokaart (www.risicokaart.nl) is rondom het plangebied geen risicobron gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron is de Heineken Brouwerij op industrieterrein “Barrepolder”, circa 500 meter ten westen van het plangebied, zie figuur 5.7.
Deze risicobron is door de afstand niet relevant in het kader van de ontwikkeling en kan verder buiten beschouwing worden gelaten. Op en rondom het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de risico's zoals deze bij externe veiligheid beschouwd worden.
In de risicokaart (www.risicokaart.nl) is de locatie van Avery Dennison opgenomen. Door de herontwikkeling van dit gebied vervalt deze risicobron. In de risicokaart zal deze risicobron worden verwijderd.
Uit het beleidskader van externe veiligheid volgt ook dat naar de Avery Dennison locatie, het plangebied van dit bestemmingsplan, een gasleiding loopt. Deze gasleiding zal eveneens worden verwijderd gelet op de herontwikkeling van het plangebied en de gestaakte bedrijfsactiviteiten ter plaatse.
Uit de risicokaart, zie afbeelding 5.6 en 5.7 volgt dat er in de omgeving van het plangebied verder geen risicobronnen liggen die invloed (kunnen) hebben op de ontwikkeling van het plangebied.
Afbeelding 5.7: Uitsnede risicokaart. Bron: risicokaart.nl
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Door het plangebied loopt geen aangewezen routering voor het transport van gevaarlijk stoffen. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van routes voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg en water. Tevens ligt het plangebied niet in een risicozone van een hoogspanningsverbinding en/of straalpad en buisleidingen.
Door het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse en het opruimen van de industriële gasleiding naar dit bedrijf toe zijn er geen risicobronnen in de omgeving van het plangebied die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.
De contouren van de gasleiding (zie afbeelding 5.6.) zijn voor het plangebied niet meer relevant. Deze voormalige gasleiding voor het bedrijf wordt verwijderd voordat de woningen worden gerealiseerd. De overige contouren raken het plangebied niet.
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luidt 'Luchtkwaliteitseisen' en wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch, waardoor toetsing niet nodig is.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Om de Europese normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' kan worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de realisatie van circa 102 nieuwe woningen. In de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) is in bijlage 3A aangegeven in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is, zie onderstaande uitsnede.
Afbeelding 5.8: NIBM-grens uit Bijlage 3A Regeling NIBM
Een project dat omvangrijker is dan deze grenzen, is in beginsel IBM. Gelet op de omvang van voorliggende ontwikkeling van in totaal 102 woningen kan worden geconcludeerd dat dit aantal aanzienlijk minder is dan de 1.500 woningen in de regeling NIBM. Het plan voldoet daarmee aan de Wet milieubeheer.
Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de heersende luchtkwaliteit in beeld gebracht.
Om een beeld te geven van de (autonome) concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomstige situatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de NSL Monitoringstool (ronde 2018). De NSL Monitoringstool is het instrument waarmee de overheden de monitoring uitvoeren van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hieruit is af te leiden hoe hoog de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 zijn ter hoogte van het plangebied en de omgeving, zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstjaren 2020 en 2030.
Hoogste concentraties plangebied Rijndijk 30 - 86:
Stof 2017 2020 2030 Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) 21,3 17,9 13 40
Fijn stof (PM10) 18,4 19,1 16,5 31,2*
Fijn stof (PM2.5) 10,7 11,2 9 25
* bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m3 is sprake van meer dan 35 overschrijdingen van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10. Uit de tabel blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2.5 (ruim) onder de grenswaarden liggen.
Aan de hand van de bovenstaande gegevens zijn de huidige meetgegevens ruim onder de grenswaarden. Daarnaast worden de concentraties minder in de toekomst. Hiermee leidt de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen voor het aspect luchtkwaliteit.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.
In het vigerende bestemmingsplan Polder Achthoven 2016 van de gemeente Leiderdorp wordt aangegeven dat er geen ruimte geboden wordt aan ontwikkelingen van veehouderijen anders dan die al in het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren. Op het perceel Achthovenerweg 58 is een agrarisch bedrijf gevestigd op ca. 40 meter afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde bestaande woningen aan de Achthovenerweg liggen dichter bij dit agrarisch bedrijf en zijn als geurgevoelig object bepalend voor de geurcontour.
Voor het plangebied zijn geen beperkingen voor wat betreft geur.
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De afgelopen jaren is in de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude al stevig ingezet op duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is in september/oktober 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
Beleidskader
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie in 2050 fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal en klimaatbestendig te zijn. In het actieprogramma 2017 – 2020 “Doorbraakplan voor een duurzaam Alphen op weg naar 2050; een groene stad met lef!” zijn de ambities uitgewerkt in concrete tussendoelen:
Ook in de concept ‘Dorpsvisie Hazerswoude-Rijndijk en Groenendijk’ worden de warmteanalyse en klimaatadaptatie (wateroverlast en hittestress) als aandachtspunten genoemd.
Bij duurzame gebiedsontwikkeling hanteert Alphen aan den Rijn het instrument Duurzaamheidsprofiel van de Locatie (DPL). De ambitie is een DPL-score van ten minste 7,0 te realiseren. Bovendien mag de score door een ontwikkeling niet achteruit gaan. Voor locaties van beperkt omvang kan ook gebruik gemaakt worden van het instrument GPR-gebied. Voor woningbouw gebruikt Alphen aan den Rijn daarnaast het instrument GPR-gebouw.
Alphen aan den Rijn heeft het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 – 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 – 2025 Midden-Holland ondertekend. Beide regio’s streven naar een energieneutraal, klimaatbestendige en fossiele energie vrije regio, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie.
Sinds 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden nieuwe kleinverbruikers (zoals woningen) in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet.
Energietransitie
Nieuwbouw is ten minste energieneutraal, en zo mogelijk Nul-op-de-meter of energieleverend. In afspraken tussen gemeente en ontwikkelaar(s) kan de ambitie worden vastgelegd middels een GPR-score voor het thema energie van ten minste 9,0 en bij voorkeur 10,0.
Nieuwe woningen worden niet meer op het gasnet aangesloten. Alphen aan den Rijn heeft in 2018 door CE-Merosh een warmteanalyse laten uitvoeren om te bekijken welke opties voor woningverwarming toegepast kunnen worden. Goede opties hiervoor zijn:
Uit de warmteanalyse bleek dat vooral de tweede optie (warmtepompen) kansrijk zijn.
Een nieuwe trend is dat thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) steeds meer aandacht krijgt. Gezien de ligging bij de Oude Rijn en de omvang van de locatie is het zinvol dit te onderzoeken. TEO wordt doorgaans gecombineerd met open warmte- en koudeopslag (WKO) in de bodem. De bodem onder Groenendijk is zeer geschikt voor WKO.
Een andere optie voor een warmtenet kan zijn restwarmte uit de Rotterdamse Haven. Er is een warmteleiding van Rotterdam naar Leiden gepland die op ca. 1 km afstand de nieuwbouwlocatie passeert.
De optie All-electric werkt met een warmtepomp per woning (of gebouw). Warmtepompen halen warmte uit de omgeving. Dit kan lucht, water of bodem zijn. Vanuit duurzaamheid heeft de bodem als warmtebron de voorkeur. Het rendement voor verwarming ligt dan hoger, zodat met minder energie verwarmd kan worden. Bovendien kan dan in de zomer op duurzame wijze worden gekoeld. Dit kost minder energie en de hittestress neemt af. Uit bodemkaarten van het gebied blijkt dat de bodem geschikt is voor gesloten bodemenergiesystemen. In Alpen aan den Rijn wordt dit ook al veelvuldig toegepast. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd de noodzakelijke individuele luchtwarmtepompsystemen op een dergelijke wijze te integreren in het woningontwerp dat geluidoverlast voor buren wordt voorkomen.
Bij zongeoriënteerde woningen is oververhitting van de woning een aandachtspunt. De kans op oververhitting kan worden verkleind door bijvoorbeeld overstekken toe te passen. Ook zal de toepassing van zonnepanelen, groene daken en bodemenergie (inclusief koeling) de kans op oververhitting verkleinen.
Ter bevordering van duurzaam vervoer dienen laadpalen voor elektrische auto’s in het plan opgenomen te worden. Een optie is een laadplein met zonnepanelen, die meteen voor schaduw op de auto’s zorgen.
Andere duurzaamheidsthema’s
Tussen de initiatiefnemer en gemeente worden nadere afspraken gemaakt over:
Rijksbeleid
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'.
Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
De aandachtsgebieden op het gebied van archeologie zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Hierin zijn verschillende zones aangemerkt als provinciaal belang. De Romeinse Limes is er hier één van.
De Romeinse Limes, de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, houdt zich verborgen in het landschap. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Romeinse Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk en door een zone langs het Rijn Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. Deze hele zone is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken, wachttorens en scheepswrakken. De Romeinse Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van de Werelderfgoedlijst van Unesco.
Voor de Limeszone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij het uitvoeren van werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en waarbij de grond dieper wordt geroerd dan 30 centimeter onder het maaiveld. Gemeenten hebben de mogelijkheid af te wijken van deze criteria.
Voor wat betreft cultuurhistorie zijn met name de historische windmolens in het gebied van belang. De windmolens zijn beeldbepalende elementen in het landschap en iconen van cultureel erfgoed, met name op het gebied van waterbeheersing en landwinning. De provincie Zuid-Holland helpt om molens in stand te houden en stimuleert ook gebruik en bezoek van de molens. Ook vindt de provincie het belangrijk dat molens als beeldbepalende elementen gezien kunnen worden en kunnen blijven draaien. Daarom kent Zuid-Holland een beschermend beleid voor de omgeving van windmolens. In de (directe) omgeving is geen molenbiotoop aanwezig voor de bescherming van windmolens.
Gemeentelijk beleid
Op 28 maart 2019 is het Parapluplan Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld.
De essentie van het archeologiebeleid van de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude bestond uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het voldeed daarmee aan de eisen van de Monumentenwet 1988 (nu de Erfgoedwet). In het verlengde hiervan is in 2016 opdracht verleend om ook van het laatste ontbrekende deel, de voormalige gemeente Boskoop, de archeologische waardenkaart op te stellen. Het geheel is vervolgens samengevoegd tot één samenhangend beeld en beleid. Op de beleidskaart wordt aangegeven in welke mate met archeologie in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden. Deze kaart wordt vervolgens gebruikt om in bestemmingsplannen al dan niet een dubbelbestemming Waarde Archeologie op te nemen.
Het doel van de actualisatie is na te gaan in hoeverre de bestaande archeologische waarden- en beleidskaarten bijgesteld moeten worden. Er is nadrukkelijk geen sprake van een herziening van het beleid op basis van de uitgevoerde onderzoeken. Wel zijn voor de gehele gemeente de basiskaarten nagelopen. Er is bovendien meer inzicht in de opbouw van de bodem waardoor de archeologische verwachting van enkele gebieden verandert.
Het plangebied is in dit Parapluplan bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'.
Afbeelding 5.9: Uitsnede vigerend Parapluplan Archeologie. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Er kunnen archeologische resten worden aangetroffen uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe tijd, afhankelijk van de precieze bodemopbouw in het plangebied en de mate van verstoring. Uit de Romeinse tijd vanwege de ligging in de lage oever- of geulafzettingen van de Oude Rijn de resten van beschoeiing(en) van de rivier en andere ‘watergebonden’ vondsten (resten van schepen, fuiken, visgerei, etc.) verwacht worden, die een relatie hadden met de bekende nederzettingen op de zuidelijker gelegen hoge delen van de oeverwal (o.a. AMK terrein 3177). Van de bebouwing die volgens oude kaarten tenminste vanaf het begin van de 17e eeuw in het oostelijke deel van de onderzoekslocatie aanwezig was, mag onder andere vanwege de naam ‘Oud Groenestein’ voor een van de boerderijen, worden verwacht dat deze mogelijk een laatmiddeleeuwse oorsprong heeft.
De bouw van de eind 19e-eeuwse fabriek op het perceel ten oosten van de Hoogeveense Vaart en de bouw van de begin 20e-eeuwse woonhuizen (in het westelijke deel) zullen delen van de onderzoekslocatie verstoord hebben, echter onbekend is hoe diep. De latere uitbreidingen van de fabriek zijn gedeeltelijk te volgen aan de hand van de bouwtekeningen. Er zijn geen bekende vergravingen (kelders, sloten, diepe funderingen), alleen verstoringen door heipalen. De aanbouw uit 1971 heeft zo’n grote dichtheid aan heipalen dat ook hierbij wel gesproken kan worden van een forse verstoring. Eventueel gravend onderzoek zou hierdoor erg beperkt worden. Onbekend is hoe diep de sloopwerkzaamheden tussen de verschillende fases van bebouwing de bodem verstoord hebben.
Cultuurhistorische waardenkaart
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de cultuurhistorische waardenkaart opgesteld (april 2018). Hierin zijn de waardevolle landschappen, landschapselementen, gebouwde objecten en stedenbouwkundige deelgebieden die Alphen aan den Rijn karakter geven te raadplegen.
De cultuurhistorische waardenkaart is onderverdeeld in verschillende thema's. Voor het plangebied en omgeving is hieronder een afbeelding opgenomen waarin alle kaartlagen zijn geselecteerd.
Afbeelding 5.10: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: website gemeente Alphen aan den Rijn)
Voor het plangebied zijn de volgende waarden relevant die volgen uit de 12 lagen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart Alphen aan den Rijn (CHWK):
Vanuit de herontwikkeling van het gebied worden de gebouwen grenzend aan het plangebied niet gewijzigd. Door de herontwikkeling van bedrijfsterrein met massieve gebouwen naar woningbouw ontstaat er zelfs een betere aansluiting op de omliggende woonbebouwing aan de zijde van Nieuw Werklust en het buurthuis Pleyn68.
Archeologie
Geadviseerd wordt om de specifieke archeologische verwachting te toetsen voordat het terrein een nieuwe bestemming krijgt. De eerste stap hiertoe is het uitvoeren van een verkennend archeologisch booronderzoek, dat indien nodig kan worden aangevuld met nader archeologisch onderzoek. In onderstaande afbeelding is een projectie gemaakt van de 19e-eeuwse situatie op het nieuwbouwplan. Hierop is het voorgestelde boorplan gekoppeld aan de verwachte verstoring door de nieuwbouw en aan bekende locaties van de bebouwing (middeleeuwen- Nieuwe tijd).
Afbeelding 5.11: Projectie van de nieuwbouw op de bebouwing in 1832 (kadastrale kaart). De stippellijnen geven de lijnen van de voorgestelde boorraaien weer.
Naar aanleiding van overleg tussen ontwikkelaar Wilma Wonen, Antea en de ODMH is een andere onderzoeksstrategie opgesteld voor het onderzoeken van het perceel. Aan de zuidoostzijde wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit wordt gecombineerd met een booronderzoek aan de andere zijden van het gebied.
Uit het uitgevoerde veldonderzoek (zie Bijlage 6) blijkt dat de aangetroffen sporen en vondsten in werkput 1 t/m 3 wijzen op nabijgelegen bewoning in de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Daarmee is in principe wel sprake van een vindplaats. Vanwege de mate van verstoring binnen de werkputten en door het naastgelegen voormalige fabrieksgebouw is de informatiewaarde van de vindplaats beperkt en zal nader onderzoek hieraan naar verwachting weinig toevoegen. Geadviseerd wordt het terrein vrij te geven voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.
In Werkput 4 en 5 zijn de aangetroffen archeologische resten zo beperkt dat ook hier geen aanvullend onderzoek wordt geadviseerd.
Op basis van de resultaten van uitgevoerde onderzoeken komt de archeologische dubbelbestemming Waarde Archeologie 3 te vervallen.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Cultuurhistorie
Aan de hand van de relevante lagen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart Alphen aan den Rijn (CHWK) volgen de onderstaande conclusies:
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
Doel onderzoek
Het doel van de Natuurtoets is het opsporen van strijdigheden van het voorgenomen plan met de beschermde soorten en beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland; NNN) en het bepalen of het plan uitvoervaar is.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is en zo ja, of deze ontheffing of vergunning kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wet natuurbescherming.
Echter, deze vragen zijn ook relevant voor het bestemmingsplan omdat in deze Natuurtoets wordt beoordeeld of ten tijde van de vaststelling van het plan op voorhand in redelijkheid duidelijk is dat de Wet natuurbescherming niet de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat uit een Natuurtoets duidelijk is geworden of voor de activiteiten die volgen uit deze vaststelling de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een ontheffing of vergunning.
De volgende onderzoeksvragen zijn van toepassing:
Het natuuronderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en ligging van beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:
Bureaustudie
Toetsing effecten beschermde gebieden (NNN, Natura 2000)
NNN - EVZ
Het plangebied ligt niet in beschermd natuurgebied. De afstand tot zuidelijk gelegen beschermd NNN-gebied bedraagt circa 700 meter. Het betreft terreinen in een natuurstrook langs de N11, in hoofdzaak bestaande uit natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op een afstand van circa 300 meter oostelijk van de ontwikkeling is een Ecologische Verbindingszone gepland (nog niet ingericht).
Afbeelding 5.12: Planlocatie (in rood) ten opzichte van NNN-gebieden en EVZ
Gezien de afstand van de ontwikkeling tot het NNN-gebied en de EVZ, en het feit dat de provincie Zuid-Holland bij toetsing aan NNN geen externe werking kent, kunnen effecten van de planontwikkeling op NNN en EVZ worden uitgesloten.
Natura 2000
Het plangebied ligt op 1.700 meter afstand van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied De Wilck. Dit Natura2000-gebied De Wilck is niet stikstofgevoelig. Op deze afstand kunnen directe effecten op Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. Indirecte effecten zijn mogelijk aan de orde indien het project leidt tot een toename van de emissie en depositie van stikstof als gevolg van het project zelf en de daarmee samenhangende verkeersafwikkeling van woon- en werkverkeer. Stikstofdepositie kan zodoende bijdragen aan verzuring en vermesting in Natura 2000-gebieden.
Afbeelding 5.13: Planlocatie (in rood) ten opzichte van meest nabijgelegen Natura 2000-gebied
Gezien de afstand van de woningbouwontwikkeling tot het Natura 2000-gebied van 1.700 meter en het feit dat dit natuurgebied niet stikstofgevoelig is zijn effecten uit te sluiten. Ten aanzien van andere Natura2000-gebieden geldt een afstand groter dan 12,5 kilometer naar Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en een afstand groter dan 11,5 km naar Meijendel & Berkheide.
Gelet op de voorgenomen ontwikkeling waarbij een lijm en stickerfabriek wordt vervangen door woningen zonder aansluiting op het gasnet in combinatie met de afstand van de ontwikkeling tot voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden (meer dan 10 kilometer) zijn er voor wat betreft stikstofdepositie significant negatieve effecten uit te sluiten.
De lijm en stickerfabriek die voorheen op de locatie aanwezig was is verplaatst naar het buitenland. Er zitten wel nog vestigingen van Avery Dennison in Alphen aan den Rijn, maar dat betreffen een bedrijfslocatie die al aanwezig was (H.A. Lorentzweg 2), en een (voormalige) showroom (Maatschapslaan 41).
Nu de fabriek naar het buitenland vertrokken is, is er geen sprake meer van depositie op Natura 2000-gebieden in de (directe) omgeving van het plangebied. Gelet op de activiteiten van de lijm en stickerfabriek zal de stikstofdepositie tijdens de bouw en in de gebruiksfase lager zijn dan werd veroorzaakt door de inmiddels gesloopte fabriek.
Voor het project is een AERIUS berekening uitgevoerd, deze is opgenomen als Bijlage 11 van dit bestemmingsplan. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met de AERIUS Calculator versie 2020 (gepubliceerd op 15 oktober 2020). Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat zowel de inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase als verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden. Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.
Terreinbezoek
Het terreinbezoek aan het plangebied is uitgevoerd na de sloop van de bestaande bebouwing. Voor deze sloop is door de gemeente Alphen aan den Rijn als bevoegd gezag een sloopvergunning verleend. Het terrein was onbebouwd tijdens het terreinbezoek.
De woningbouwontwikkeling is voorzien op een voormalige bedrijfslocatie (firma 'Avery – Dennison'). Het voormalige bedrijfsterrein bestond uit bebouwing, verhard oppervlak en groenvoorzieningen. Tijdens de voorbereidende fase van asbestsanering is de bestaande bebouwing gesloopt. Tussentijds heeft een veldbezoek door een ecoloog van Antea Group plaatsgevonden en zijn relevante aandachtspunten doorgegeven aan het sloopbedrijf en de gemeente. In de navolgende fasen zijn ook de overige delen van het terrein bouwrijp gemaakt, en heeft tussentijds geen aanvullend terreinbezoek door de ecoloog plaatsgevonden. Een volledige toetsing aan effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten is zodoende niet uitgevoerd.
Op 30 april 2019 heeft de ecoloog een hernieuwd bezoek aan de planlocatie gebracht. Tijdens dat terreinbezoek is geconstateerd dat er geen biotopen van beschermde soorten meer aanwezig waren.
Afbeelding 5.14: Foto's plangebied d.d. 18 maart 2019 vanaf de Oude Rijn
Uit de natuurtoetsing volgt dat er vanuit de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten geen aanleiding is voor nader onderzoek naar natuurwaarden. Het project is uitvoerbaar.
Voor het plangebied is aan de hand van de nota parkeernormen en voorzieningen 2014 van de gemeente Alphen aan den Rijn een berekening gemaakt van de benodigde parkeercapaciteit.
Aan de hand van het stedenbouwkundig plan voor de realisatie van 102 woningen zijn de parkeerplaatsen geïnventariseerd.
Afbeelding 5.15: Stedenbouwkundig plan met parkeervoorzieningen
Aan de hand van de verschillende woningtypes en bijbehorende parkeernorm is een berekening opgesteld van de parkeerbalans. In onderstaande figuur is deze samengevat voor het totale plan.
Aan de hand van de 102 te bouwen woningen zijn er op het drukste moment, de werkdagavond, in totaal 176,5 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Afbeelding 5.16: Parkeerbalans plangebied
De parkeerplaatsen uit het stedenbouwkundig plan (zie afbeelding 5.15) zijn genormeerd aan de hand van de parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Niet elke parkeerplaats telt als 1,0 mee in de parkeerberekeningen. De verschillende soorten parkeergelegenheden en hun berekeningsaantal is in onderstaande tabel samengevat.
Uitgaande van een maximale parkeerdruk op een werkdagavond (176,5 plaatsen) volgt uit een doorrekening van het stedenbouwkundig plan dat er 176,6 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Er is een overschot, per saldo, van 0,1 parkeerplaats.
Afbeelding 5.17: Berekening parkeercapaciteit plangebied
Het plan voldoet hiermee aan de gemeentelijke parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Op verzoek van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft de GGD Hollands Midden een advies uitgebracht over het bestemmingsplan. Welke mogelijkheden er zijn om gezondheid in het bestemmingsplan te laten landen, gebruikt de GGD bij advisering het document “Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving” ; opgesteld door GGD-en en het RIVM. Daarin worden 3 principes uitgewerkt:
Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn, en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn uitnodigen tot bewegen (wandelen, fietsen, spelen), elkaar ontmoeten, ontspannen, een goede milieukwaliteit (lucht, geluid), klimaatbestendigheid (zoals meer groen voor tegengaan hitte- en wateroverlast) en een goede toegang tot voorzieningen.
Woonomgeving
De geplande locatie ligt op een afstand van ca. 800 meter van de dichtstbijzijnde provinciale weg. Dit voldoet ruim aan de advieswaarden van de GGD om een afstand van minimaal 300 meter tussen de snelweg en gevoelige bestemmingen aan te houden.
Om de luchtkwaliteit zo gezond mogelijk te houden raden we aan om processen die slecht zijn voor de luchtkwaliteit zoveel mogelijk te beperken. Een voorbeeld hiervan zijn hout- en allesbranders. Door de woningen te realiseren zonder houtkachelschoorsteen, en een vergunning te vragen voor het plaatsen van een houtkachel, kan dit voorkomen worden.
De GGD vraagt aandacht voor een rookvrije omgeving met name rond kinderopvangcentra, schoolpleinen, speeltuinen, (buiten-) sportverenigingen en kinderboerderijen.
De GGD stimuleert de aanleg van aantrekkelijke, groene plekken die mensen de gelegenheid bieden te ontmoeten, ontspannen en bewegen. De ontwikkeling van een recreatiehaven in het centrum van het te ontwikkelen gebied, is daarom een zeer goed plan. Wellicht kan deze haven ook geschikt worden gemaakt om in te zwemmen. Wel moet er aandacht zijn voor eventuele (gezondheids)risico’s. Zorg voor een goede doorstroming van het water door regelmatig planten en algengroei te verwijderen, de hygiëne rondom de plas te bewaken en de waterkwaliteit te blijven toetsen. Ook is dan duidelijke communicatie richting de bezoekers van de waterpartij van belang, bijvoorbeeld door met borden aan te geven dat het water in de plas geen drinkwater is.
Gebouwen
Bij de realisatie van een sociale duurzame wijk is het wenselijk dat er een betaalbaar en passend woningaanbod is voor alle doelgroepen, waaronder mensen met een laag inkomen, ouderen (en denk daarbij aan vergrijzing en dus aan levensloopbestendig bouwen), mensen die extra zorg nodig hebben, en mensen die heel snel een woning nodig hebben, bijvoorbeeld na een echtscheiding. Geadviseerd wordt om toekomstgericht te bouwen met uiteenlopende woonvormen.
Mensen zijn circa 70% van de tijd in hun eigen woning. Door zorg te dragen voor een prettige temperatuur, geschikte isolatie en een goede binnenluchtkwaliteit, kunnen gezondheidsklachten die samenhangen met het gebouw worden voorkomen. Het gaat om klachten als vermoeidheid, hoofdpijn, sufheid en slaperigheid. Zonwering en groene daken kunnen voorkomen dat de woningen teveel opwarmen in de zomer.
Mobiliteit
Voor de gezondheid is het van belang langzaam vervoer (lopen/fietsen) te bevorderen. In de visie komt op meerdere plaatsen naar voren dat er aandacht nodig is voor het realiseren van (snelle en) veilige fietsverbindingen. Ook kan worden nagedacht over goede OV-verbindingen. Aandacht voor (uitbreiding van) wandelroutes wordt ook als aandachtspunt benoemd. Door het realiseren van routes voor ommetjes, worden mensen meer uitgenodigd om te gaan wandelen en elkaar te ontmoeten. Deze kans wordt nog meer benut wanneer dergelijke routes worden gekoppeld aan openbare ontmoetingsplekken.
Conclusie voor bestemmingsplan en plangebied
In het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is geregeld dat er diverse nieuwe looproutes in het plangebied ontstaan die ook door andere inwoners kunnen worden gebruikt. Langs de Oude Rijn wordt een route aangelegd die aansluit door het openbaar gebied op de Rijndijk. Ook de groenzone vanaf de Rijndijk naar de Oude Rijn versterkt de verbinding tussen de woonbebouwing en het water.
De woningen in het gebied worden gasloos gebouwd. Dit sluit aan op de duurzaamheidsambitie. Ook de gezondheid rond gebouwen verbeterd nu de uitstoot van gasgestookte installaties niet meer voorkomt. De uitwerking van de woningen en daarmee het binnenklimaat zal later in het proces worden uitgewerkt. De relatie tussen gebouwen en het gebied is geregeld in het beeldkwaliteitplan. In dit plan en ook in de stedenbouwkundige kaders is de visie en inrichting van de openbare ruimte weergegeven. Hiermee is het ontwerp van binnen- en buitenruimte gezamenlijk uitgewerkt en vastgelegd.
In het plangebied worden diverse ontmoetingsruimtes gecreëerd. Rondom de haven met aanlegsteigers wordt een ontmoetingsplaats gerealiseerd. In het groengebied tussen de Rijndijk en de Oude Rijn is ook ruimte voor verblijven, spelen en elkaar ontmoeten.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd om te bepalen voor welke gebieden in de gemeente Alphen aan den Rijn een verhoogd risico geldt op achtergebleven CE (rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Alphen aan den Rijn, Saricon bv, 16S140-VO-02, 12 juli 2016). De verdachte gebieden zijn ingetekend op de Risicokaart CE. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk.
Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Indien men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Groene Harttunnel voor het HSL-spoor. De afstand tot de buitencontouren van de planologische beschermingszone van de tunnel en het plangebied bedraagt circa 50 meter. In het kader van de aanleg van de tunnel is uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten van de spoorlijn voor geluid en trillingen. De spoorlijn Alphen aan den Rijn – Leiden ligt op ruim 660 meter van het plangebied.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan kan het belangrijk zijn om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast hiervan. In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandacht punt is.
De beoordeling van het aspect trilling vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.
Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn ‘Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen’. Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddelde trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau bij de beoordeling geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden. Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.
Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op.
De spoorweg Alphen aan den Rijn – Leiden ligt op 660 meter van het plangebied, van trillingshinder van deze spoorlijn is in het plangebied geen sprake. Dit bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk ter plaatse van bestaande bebouwing. De afstand tot de Groene Hart tunnel blijft hierbij gelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal er hierdoor geen verandering van het trillingsniveau plaats vinden. Door nieuwe bouwtechnieken voor de vervangende nieuwbouw zal de situatie ter plaats kunnen verbeteren.
Conclusie voor het bestemmingsplan en plangebied
Vanuit het aspect trillingshinder worden geen belemmeringen voor de planontwikkeling verwacht.
Aanleiding
Onderdeel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het uitvoeren van de watertoets (Bijlage 7). Een samenvatting van de watertoets is als waterparagraaf opgenomen in dit bestemmingsplan.
Locatie
Het plangebied is gelegen tussen de Rijndijk en de Oude Rijn, aan de Rijndijk 30-86 Hazerswoude- Rijndijk. Het totale plangebied beslaat een oppervlakte van circa 33.000 m2, welke momenteel grotendeels bestaat uit verharding met gebouwen en parkeerplaatsen.
Doel
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Alphen aan den Rijn) met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Huidige situatie
Het maaiveld in en rondom het plangebied is redelijk vlak en ligt rond de NAP +0,3 m. De geohydrologische opbouw bestaat uit een toplaag tot een diepte van 3 m (zandige) klei met daaronder een pakket van grind en zand tot een diepte van NAP -11 m. Naast het plangebied ligt de Oude Rijn. Daarom is het plangebied gelegen in het peilvak “Boezem Rijnland (deel ZH)”, welke op een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -0,61 en -0,64 m wordt gehandhaafd. Het grondwater ligt op een diepte van circa -0,5 m met een GHG van 0,0 m.
Toekomstige situatie
Het voorgenomen plan behelst nieuwe woningbouw met groen en een binnenhaven te realiseren. Bij de herontwikkeling neemt de verharding, volgens de huidige plannen, niet toe maar af. Ook neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het plangebied toe doordat de huidige duiker wordt vervangen door oppervlaktewater.
Met deze maatregelen wordt het gebied volgens de richtlijnen van het Hoogheemraadschap van Rijnland ingericht, die het klimaat meenemen als een belangrijke factor. Door deze richtlijnen te volgen wordt er invulling gegeven aan het klimaatbestendig bouwen. Deze richtlijnen worden beschreven in de toelichting op de watertoets.
Vuil- en hemelwaterafvoer
Conform het beleid van de gemeente moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater richting de rioolwaterzuivering worden geleid en het hemelwater bij voorkeur richting de boezem.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd en verwerkt te worden.
Grondwater
In de huidige situatie ligt het grondwater ongewenst dicht onder het maaiveld om bebouwing mogelijk te maken. In de detailuitwerking wordt onderzocht hoe toekomstige wateroverlast kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door onderzoek naar de benodigde ophoging, toepassen van goed doorlatend ophoogmateriaal en toepassing van drainage die onderhouden kan worden.
Beschermingszones en waterkeringen
Het plangebied valt binnen beschermingszone van de regionale kering langs de Oude Rijn. De duiker onder het plangebied, en binnen de beschermingszone wordt vervangen door een watergang. Volgens de definitieve uitvoeringsregels op de keur van Hoogheemraadschap van Rijnland d.d. september 2017, hoofdstuk 10.2 blijkt dat er meer dan straatmeubilair en/of beplanting wordt aangebracht in de kernzone en dat dit vergunningsplichtig is.
Klimaatbestendig
Tussen de initiatiefnemer en gemeente worden nadere afspraken gemaakt over het verbeteren van de klimaatbestendigheid (water vasthouden en dempen van hittestress) door een groene inrichting met hoog en laag groen, schaduw, groene gevels en daken en waterdoorlatende of waterpasserende bestrating.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De begrippen zijn afgestemd op de 'standaard begrippenlijst' die de gemeente Alphen aan den Rijn hanteert.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hieronder worden de verschillende bestemmingen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan kort toegelicht.
De bestemming Groen is aangewezen voor groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Er mogen in deze bestemming geen gebouwen worden opgericht, maar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het openbaar gebied en de toegangswegen door het te ontwikkelen gebied hebben de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Deze toegangswegen sluiten aan op de Rijndijk als buurtontsluitingsweg. Het parkeren kan ook binnen deze bestemming plaatsvinden alsmede binnen de bestemming Wonen.
De waterpartij in het plangebied die aansluit op de Oude Rijn is bestemd als water. Dit gebied is stedenbouwkundig gezien een belangrijk element en daarom voorzien van de bestemming 'Water'.
Binnen de bestemming Wonen kan de (her)ontwikkeling van het plangebied plaatsvinden. In de regels zijn de voorwaarden opgenomen waarin de woningen die gerealiseerd worden moeten voldoen. Gelet op de gewenste flexibiliteit zijn de kaders benoemd en kan de invulling binnen deze kaders plaatsvinden.
Middels deze dubbelbestemming worden dijken en andere waterkerende elementen beschermd. Deze dubbelbestemming beperkt de bebouwingsmogelijkheden zodat de waterkering gewaarborgd blijft.
Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, algemene regels gesteld die van toepassing kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naamgeving van het bestemmingsplan vastgelegd. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen bij de uitvoerende partij. Geconcludeerd kan worden dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Voorts is tussen de gemeente en initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst afgesloten in december 2018. In deze overeenkomst wordt het kostenverhaal tussen gemeente en initiatiefnemer geregeld. Het opstellen van een publiekrechtelijk exploitatieplan is hierdoor niet noodzakelijk.
Voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied is door de initiatiefnemer op 20 februari 2018 een inloopavond voor de omgeving georganiseerd in buurthuis Pleyn68. De reacties van de omgeving is meegenomen bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan.
Daarnaast is met het buurthuis Pleyn68 gesproken over de ontwikkeling.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overlegpartners.
De reacties geven geen aanleiding voor inhoudelijke aanpassingen van het plan. Met diverse opmerkingen zal bij de uitvoering rekening worden gehouden. Het verslag van het vooroverleg is als Bijlage 9 opgenomen. Naar aanleiding van een opmerking van de provincie is in de toelichting nader ingegaan op compensatie van bedrijventerrein in relatie tot transformatie van de bedrijfsbestemming naar een andere bestemming.
Het ontwerpbestemmingsplan Rijndijk 86, Hazerswoude-Rijndijk heeft vanaf 9 april 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het plan is eveneens gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn binnen de termijn 7 zienswijzen ontvangen. De samenvatting van de ontvangen zienswijzen en de beantwoording daarvan is in de Nota van beantwoording zienswijzen verwoord. Deze is als Bijlage 12 van dit bestemmingsplan opgenomen.