direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Torenpad-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het gebied Torenpad-West worden nieuwe woningen gebouwd. De voormalige kwekerijgronden zijn aangekocht en de bedrijvigheid is beëindigd. Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt dat voorziet in de bouw van maximaal 100 woningen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet het gebied van een planologisch-juridisch kader. In dit plan wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan deze ontwikkeling.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt tussen de Parklaan, Zijde en Zinkeling. Het wordt omsloten door de bebouwing aan de genoemde straten. Bij de aanleg van de rotonde in de Zijde is reeds rekening gehouden met een aansluiting voor onderhavig plangebied. Het gebied heeft een oppervlakte van ca. 7,5 ha en bestaat uit langgerekte kavels die door brede sloten van elkaar zijn gescheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0001.png"

Ligging van het plangebied in Boskoop (foto: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het bestemmingsplan Boskoop - Dorp (vastgesteld d.d. 26 februari 2009) en Actualisatie Boskoop - Dorp (d.d. 31-10-2012) gelden voor het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water'. Voor het grootste deel van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Destijds was het plangebied al in beeld als nieuwe woningbouwlocatie, maar waren de plannen nog onvoldoende uitgewerkt om dit als zodanig te kunnen bestemmen. Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 12' mogen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water' gewijzigd worden naar de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen', 'Water', 'Verkeer' en 'Verkeer-Verblijf', waarbij geldt dat:

  • 1. het aantal woningen na wijziging maximaal 200 bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt;
  • 3. de op de plankaart opgenomen aanduiding 'hoofdontsluiting autoverkeer' in acht wordt genomen.

Aangezien voor een deel van het plangebied een ander bestemmingsplan geldt en dus buiten de aanduiding voor wijziging valt, is het niet mogelijk om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid. Het bestemmingsplan wordt daarom herzien. Wel wordt er aangesloten bij de bovengenoemde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0002.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Boskoop - Dorp'

Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat is vastgesteld op 30 juni 2011 en op 23 november 2017 voor het laatst is geactualiseerd als 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie'. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de voorgenomen ontwikkeling van woningen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0003.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Torenpad - West" bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie gegeven, waarna in hoofdstuk 3 een beschrijving volgt van de toekomstige ontwikkeling (het plan) en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Hoofdstuk 4 schetst het beleidskader van de diverse overheden voor het plangebied en omgeving. In hoofdstuk 5 wordt verslag gedaan van het onderzoek op het gebied van milieu, water, ecologie, verkeer, cultuurhistorie en archeologie en wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 een toelichting gegeven op de juridische opzet van het plan en de regels voor de verschillende bestemmingen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Karakteristiek van de omgeving

Het dorp Boskoop heeft de karakteristieke kenmerken van een dorp in een veenontginningsgebied; een raster van lintbebouwingen, de slagenverkaveling en de ruime aanwezigheid van water. De gronden tussen de wegen met lintbebouwing bleven nog lang in gebruik als teeltgronden. De eerste planmatige uitbreidingen ontstonden door een of enkele smalle kavels te bebouwen. Zo ontstonden smalle woonbuurtjes. Pas na 1960 vonden meer grootschalige woonuitbreidingen plaats tussen de linten.

De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de bebouwing langs de Zijde. De Zijde is een van de oude bebouwinglinten. Grenzend aan het plangebied staan hier vrijstaande woningen op ruime kavels. Aan de andere kant van de weg staan kleinere arbeiderswoningen, gebouwd aan het begin van de 20e eeuw.

Aan de westkant grenst het plangebied aan de stationsomgeving van Boskoop. Hier heeft de afgelopen jaren een ingrijpende vernieuwing plaatsgevonden. Het gebied krijgt meer betekenis als centrumgebied, met o.a. het Flora-theater, een casino, maatschappelijke voorzieningen als een school en een kerk, in combinatie met woningbouw.

2.2 Het plangebied

Het plangebied Torenpad-West ligt ingeklemd tussen de achterzijde van de bebouwing langs de Parklaan, de Zijde en de Zinkeling. Het bestaat uit een vijftal langgerekte percelen, van elkaar gescheiden door brede sloten. De gronden waren in gebruik als teeltgrond.

Een aantal jaren geleden is een rotonde aangelegd in de Zijde. Hierbij is reeds rekening gehouden met een aansluiting aan de noordkant, naar het achterliggende gebied.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

AM heeft het voornemen om maximaal 100 woningen te realiseren in het plangebied. De bestaande waterstructuur wordt versterkt en daartussen worden de woningen gerealiseerd. Het gaat om grondgebonden woningen. Het plangebied wordt ontsloten op de rotonde aan de Zijde. Binnen het plangebied worden nieuwe ontsluitingswegen aangelegd. Het plangebied wordt tevens in het noordwesten op de Parklaan ontsloten en in het zuidoosten op de Zinkeling. Centraal in het plangebied is ruimte om te spelen/wandelen. Bijgevoegde afbeelding toont een voorbeeldverkaveling. Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0004.png"

Voorbeeld situatieschets

De ontwikkeling van woningen is gepast op deze locatie te midden van bestaande bebouwing en ook al door de gemeente voorzien, gezien de opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 200 woningen.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in de greenport Boskoop. De regio is belangrijk voor de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Noodzakelijk is het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid. Het gaat daarbij om het kunnen beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen en kantoren, maar ook om voldoende aanbod van onderwijs, cultuur, toegankelijk groen en recreatiemogelijkheden.

Ladder duurzame verstedelijking

Om te onderzoeken of onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden van duurzame verstedelijking moet worden bepaald of de stedelijke ontwikkeling voorziet in de behoefte naar woningen. De provincie Zuid-Holland publiceert elke 3 jaar een bevolkingsprognose en een woningbehoefteraming, bedoeld om een kwantitatieve basis te leggen onder het provinciale woningbouwbeleid. Voor elke regio zijn de de effecten van regionaal afgestemde woningbouwprogramma's op de bevolkingsontwikkeling doorgerekend. In 2019 is een nieuwe bevolkingsprognose (BP2019) en woningbehoefteraming (WBR2019) en gepubliceerd.

Woningbehoefte

Voor de regio Holland-Rijnland, waar de gemeente Alphen aan den Rijn in ligt, wordt voor de komende jaren de volgende woningbehoefteraming gehanteerd:

periode   2019   2020 - 2030   2030 - 20340  
woningbehoefte   2.530   16.440   5.670  

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0005.png"

De procentuele groei van de gewenste woningvoorraadcijfers per gemeente in 2019-2040


Uit de WBR2019 blijkt dat de woningbehoefte in Zuid-Holland doorgroeit tot voorbij 2040. De grootste behoeftegroei vindt plaats in gemeenten met veel immigratie, zoals de grote steden en het Westland, maar in alle gemeenten blijft er een substantiële behoefte bestaan aan nieuwe woningen. Torenpad-West maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma. Daarnaast is met specifiek onderzoek voor de locatie onderzocht welke woonwensen er bestaan. Het programma van Torenpad-West is hierop afgestemd. Er is daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de geplande woningen.

De tweede vraag van de ladder voor duurzame verstedelijking is of de aangetoonde behoefte kan worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In het Structuurplan Boskoop 2015 zijn alle herstructurerings- en inbreidingslocaties in Boskoop opgenomen. Deze hebben een capaciteit van 350 respectievelijk 900 woningen. Hierin is het plangebebied opgenomen als inbreidingslocatie 'Parklaan - Zinkeling' met een indicatief aantal woningen van 25 per hectare. Het plangebied maakt op basis van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland ook al deel uit van de bebouwde ruimte. Hiermee is aangetoond dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.

Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn: laag van de ondergrond, laag van de cultuur- en natuurlandschappen, laag van de stedelijke occupatie en laag van de beleving. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0006.png"  

  (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)

Planspecifiek

Op de kaart 'beter benutten bebouwde ruimte' is het plangebied Torenpad-West reeds opgenomen als bebouwde ruimte, zie ook navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0007.png"

Uitsnede van de 'bebouwde ruimte' uit de Visie Ruimte en Mobiliteit (april 2019)

Boskoop en omgeving zijn op de kaart 'ruimtelijke kwaliteit' aangeduid als veenlandschap en 'sierteelt op veen'. Belangrijke kenmerken van dit gebied zijn de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), windakkers en doorzichten, kavelrichting en –structuur, waarbij de ontginningslinten nog steeds herkenbaar zijn als lint. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen bij aan het contrast tussen het besloten, kleinschalige karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds. Het plan sluit aan bij deze ontwikkelingen en past daarmee in het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Boskoop 2015

Het Structuurplan Boskoop 2015 is al een aantal jaren oud (vastgesteld in 2005). Het is echter een belangrijk beleidsplan, omdat hierin de toekomstige uitbreidingen van Boskoop zijn vastgelegd.

Er zijn vier speerpunten benoemd voor de ontwikkeling van Boskoop:

  • 1. Versterk de boomteelt
  • 2. Bouw vernieuwend voor de lokale vraag
  • 3. Koester de karakteristieken van Boskoop
  • 4. Benut de strategische ligging.

De woninguitbreiding is gebaseerd op het principe "Bouwen voor de lokale vraag". Woningbouw vindt plaats binnen de reeds aanwezige totale bebouwingsstructuur van Boskoop. Naast herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied worden nieuwe inbreidingslocaties gerealiseerd. Dit zijn gebieden binnen de door de provincie vastgestelde rode contouren.

De karakteritieke verkavelingspatronen en structuur van sloten, wegen en bebouwing vormen de basis voor nieuwe ontwikkelingen. Als belangrijke uitgangspunten voor nieuwe stedenbouwkundige plannen worden genoemd:

  • het behoud van het groene en kleinschalige karakter van Boskoop;
  • inpassing van het open water en de slagenverkaveling in de woonwijken;
  • doorzichten vanuit de woonwijken op de kwekerijen en
  • beheersing van de kosten, die het gevolg zijn van de slappe veenbodem.

In het Structuurplan zijn herontwikkelingslocaties en inbreidingslocaties aangegeven, die passend zijn binnen de reeds aanwezige totale bebouwingsstructuur van Boskoop. Samen bieden deze ruimte aan de bouw van ca. 1250 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0008.png"

Structuurplan Boskoop 2015. Het plangebied (met rode cirkel) is aangegeven als inbreidingslocatie (geel). De zwarte stippellijn is een aan te leggen fietsverbinding tussen het centrum en de stationsomgeving.

Planspecifiek

Het plangebied Torenpad - West is reeds in 2005 aangemerkt als toekomstige inbreidingslocatie en valt als zodanig binnen de gehanteerde bebouwingcontour. Basis van het stedenbouwkundig ontwerp is nadrukkelijk de bestaande langgerekte kavelstructuur en aanwezige water, waarmee de bestaande ruimtelijke karakteristieken herkenbaar blijven. Het initiatief sluit daarmee aan bij het Structuurplan Boskoop 2015.

4.3.2 Alphense Woonagenda 2016

De gemeenteraad heeft in 2016 de Alphense Woonagenda vastgesteld. Daarin staat een uitgewerkte visie op wonen tot 2025, uiteengezet in een aantal thema's:

  • Wijken en kernen met identiteit;
  • Keuzemogelijkheden door variatie;
  • Een veilige en gezonde leefomgeving;
  • Zelfredzame bewoners investeren in zichzelf en hun omgeving;
  • Woningvoorraad met toekomstwaarde.

Verder staan er in de Alphense Woonagenda doelstellingen voor de slagingskans van woningzoekenden. Gestreefd wordt naar een situatie waarin urgent woningzoekenden binnen een halfjaar een passende (tijdelijke) woning hebben gevonden.

Tevens wordt gestreefd naar het behoud van slaagkans voor de laagste inkomensgroepen, door in de huursector minimaal 70 procent van de jaarlijks vrijkomende huurwoningen aan te bieden met een huurprijs tot de aftoppingsgrens. De visie van de agenda wordt verder vertaald naar ambities en meerjarige afspraken in prestatieafspraken tussen huurdersorganisaties en de gemeente.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is specifiek onderzoek gedaan naar de woonwensen van woningzoekenden. Hieruit blijkt dat er voornamelijk vraag is naar 2-onder-1-kap woningen, vrijstaande woningen en hoekwoningen, uit het middeldure en dure segment. Hierop wordt ingespeeld met de voorgenomen ontwikkeling, door het woningaanbod af te stemmen op deze vraag. Het woningbouwprogramma dat hieruit volgt, sluit daarmee op onderdelen niet geheel aan op de woonagenda uit 2016. Omdat de woningbouwafspraken van dit plan dateren van voor de vaststelling van de Alphense Woonagenda 2016, wordt het voorliggende woningbouwprogramma toch acceptabel geacht.

4.3.3 Welstandsnota

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2015 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven, dat wordt gevolgd door een waardering.

Planspecifiek

Voor het plangebied geldt een regulier welstandsniveau. Het plangebied ligt in gebied 3C Boomteelt, maar gezien de ontwikkeling naar een woonwijk, zijn de criteria voor gebied 2B Dorps woongebied van toepassing. Het beleid voor dit gebied is gericht op het beheer van de rust in het groene straatbeeld en het aanzien vanuit de doorgaande wegen en omringende gebieden. Het bebouwingsbeeld is afwisselend op kleine schaal: de bebouwing varieert veelal binnen een straatlengte. Er wordt gestreefd naar het behoud van het straatbeeld met herhaling in rooilijnen en gevelindeling en samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het materiaalgebruik. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheden voor gevarieerde bebouwing met herhaling in rooilijnen en er is groen in het plan ingepast. Daarmee is rekening gehouden met de welstandscriteria. Om de beeldkwaliteit van de ontwikkeling te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 1.

4.3.4 Actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020

Op 23 november 2017 heeft de gemeenteraad het actieprogramma duurzaamheid 2017- 2020 vastgesteld. De ambitie van de gemeente betreft 'Alphen aan den Rijn, Duurzaamheidshoofdstad van het Groene Hart!'. Om hiertoe te komen is een strategie gekozen die loopt langs twee lijnen. Er wordt ingezet op versnelling van concrete projecten op korte termijn om verandering zichtbaar te maken en meer partijen te inspireren om deel uit te maken van het transitieproces. Voor de langere termijn ontwikkelt de gemeente in samenwerking met een aantal koplopers uit de Alphense samenleving een maatschappelijke transitieagenda.

Het actieprogramma bestaat inhoudelijk uit zeven thema's: Energie, Duurzaam wonen, Duurzame mobiliteit, Duurzaam ondernemen, Klimaatadaptatie & Green City, Duurzame scholen & verenigingen en Duurzame gemeentelijke organisatie.

Planspecifiek

Het thema Duurzaam wonen is van belang voor voorligeende ontwikkeling. Vanaf 2018 zijn alle nieuwe plannen aardgasvrij. Het voorliggend plan gaat uit van een duurzame gebiedsontwikkeling. Torenpad-West wordt een gasloos woongebied. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het actieprogramma duurzaamheid.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit past bij de toekomstige woonfunctie in het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 2, 3, 4, 5 en 6. Hieruit blijkt dat er in het grootste deel van het onderzochte gebied sprake is van ten hoogste lichte verontreinigingen die geen belemmeringen vormen voor de geplande woningbouw. Op een deel van de gronden zijn matig tot sterke verontreinigingen aangetroffen en op enkele plaatsen is asbesthoudend materiaal aangetroffen. De verontreinigingen zijn, zeker gelet op de omvang van het plan, beperkt en staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Een verdere detaillering zal later, in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, plaatsvinden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

5.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15476492 (aan de Zijde ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3)   23,5 µg/m3   18,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Aangezien het aantal toe te voegen woningen maximaal 100 bedraagt, wordt er ruim onder de norm van 1.500 woningen gebleven. Daarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai van de Zijde en spoorweglawaai van de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn. In het kader van het bestemmingsplan 'Boskoop - Dorp' is voor de opgenomen wijzigingsmogelijkheid voor Torenpad West de geluidsbelasting berekend. Bijgevoegde afbeelding toont de geluidbelasting ten gevolge van de weg Zijde. Hieruit blijkt dat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. Voor een deel van het plangebied is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor woningen binnen dit deel van het plangebied zijn hogere waarden aangevraagd en verleend. Wegverkeerslawaai vormt daardoor geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0009.png"

Geluidscontouren wegverkeerslawaai als gevolg van de Zijde

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn. Bijgevoegde afbeelding toont de geluidscontouren als gevolg van spoorweglawaai. Hieruit is op te maken dat alleen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Op deze locatie zijn geen woningen voorzien, waardoor er ook spoorweglawaai geen belemmering voor het initiatief vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0010.png"

Geluidscontouren spoorwegverkeerslawaai als gevolg van de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten westen van het plangebied staat het Flora-theater, waarvoor een richtafstand van 30 meter wordt geadviseerd op basis van de VNG brochure. Bij de situering van de woningen in het plangebied is rekening gehouden met deze richtafstand vanaf het theater. Het parkeerterrein dat ten noorden van het theater ligt, behoort bij dit bedrijf, waardoor een richtafstand van 30 meter wordt geadviseerd.

Daarnaast bevindt zich aan de Zijde 71 een bedrijfsbestemming, waar bedrijven van milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Aangezien (het bouwvlak van) dit bedrijf grenst aan een bestaande woning (Zijde 73), is deze afstand maatgevend voor de aan te houden afstand tot de toekomstige woningen in het plangebied. De toekomstige woningen liggen verder weg van de bedrijfsbestemming dan de bestaande woning aan Zijde 73. De ligging ten opzichte van de bedrijfsbestemming vormt daardoor geen belemmering voor het initiatief.

Ten noorden van het plangebied liggen agrarische bestemmingen, waar in de huidige situatie sierteelt plaatsvindt en waar het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan. De ontwikkeling voorziet echter ook in de aanleg van een watergang tussen deze agrarische percelen en de toekomstige woonpercelen. Bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen moet rekening worden gehouden met oppervlaktewater. Er mag geen drift op het oppervlaktewater neerdalen. Doordat de agrarische percelen rekening moeten houden met de aan te leggen watergang, zal het woon- en leefklimaat van de achterliggende woningen niet belemmerd worden.

Verder bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen milieubelastende functies die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de toekomstige woningen is een goed woon- en leefklimaat daarmee gewaarborgd en er worden geen bedrijven gehinderd in de bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

5.1.5 Externe veiligheid

Kader

Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR wordt door middel van een bestuurlijke afweging verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Lokaal beleid

In de raadsvergadering van 21 april 2016 is de “Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn 2016-2020” vastgesteld. In deze beleidsvisie zijn concrete kaders opgenomen hoe om te gaan met externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen bepaalde zones van risicobronnen. Voor plannen die buiten deze specifieke zones zijn gelegen geldt een standaard verantwoordingsparagraaf welke is opgenomen in paragraaf 4.3.3. van de Beleidsvisie EV.

Provinciaal groepsrisicobeleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ’Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening’ (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat ‘bereikbaarheid’ en ‘bluswatervoorzieningen’ (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.

Onderzoek

Ter voorbereiding van het plan ‘Torenpad-West’ is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.

Resultaten

Inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die EV relevant zijn. Langs het Laag Boskoop zijn verschillende propaantanks gelegen. In navolgende afbeelding is ten noordoosten van het plangebied een propaantank te zien met het bijbehorende effectgebied. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen.

Transport over de weg 

Op ongeveer 750 meter ten oosten van het plangebied is de provinciale weg N207 (Alphenseweg) gelegen. Over de N207 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand is alleen het transport van giftige stoffen relevant. Deze stoffen worden maar zeer beperkt over de N207 vervoerd. De enige maatregel die relevant is voor het plangebied is het uitvoeren van de nieuwbouw met mechanische ventilatie die met één druk op de knop kan worden uitgeschakeld. Hiermee wordt voorkomen dat giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen.

Over de Zijde worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. Het gaat om de bevoorrading van propaantanks in het buitengebied van Boskoop. De omvang van het transport is niet zodanig dat er ruimtelijke beperkingen aan zijn gesteld in de Beleidsvisie EV van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Transport over het water

Ten oosten van het plangebied is op ongeveer 600 meter afstand de Gouwe gelegen. In de regeling Basisnet (Bijlage III, Tabel Basisnet water) is de Gouwe niet aangewezen als EV relevante transportroute. De Gouwe vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen Torenpad-West.

Transport over het spoor

Ten westen van het plangebied is het spoor Gouda - Alphen aan den Rijn. Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd en levert dus geen beperkingen op voor het plangebied wat betreft externe veiligheid.

Transport per buisleiding

Ten westen van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding W-517-01 gelegen (zie navolgende afbeelding). Dit is een gasleiding die valt onder het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’ (Bevb). Voor ruimtelijke plannen die binnen het invloedsgebied van deze gasleiding zijn gelegen moet getoetst worden aan het Bevb.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0011.png"

Situatie externe veiligheid Torenpad-West

Zoals is te zien in voorgaande afbeelding valt maar een heel klein deel van het plan binnen het invloedsgebied van deze gasleiding. Het plan is in ieder geval ruim buiten de 100% letaalzone van de gasleiding gelegen. Deze 100% letaalzone is voor EV het meest relevant. Bij het meest ernstige scenario (volledige breuk leiding, veroorzaakt door een ‘derde’) is de hittestraling in deze zone zodanig, dat een gebouw (voor aanwezigen binnen) mogelijk onvoldoende bescherming biedt. Omdat het plangebied ruim buiten deze zone is gelegen en het plangebied vrijwel geheel buiten het invloedsgebied is gelegen is het groepsrisico voor het plan geen item.

Bij een eventueel incident is de afstand tot de meeste woningen in het plangebied dus voldoende, en mocht het nodig zijn, dan zijn er voldoende mogelijkheden om van de gasleiding af in oostelijke richting te vluchten. De toekomstige bewoners zijn voldoende zelfredzaam (gaat niet om bestemmingen specifiek bedoeld voor kwetsbare groepen).

Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen

Los van de EV relevante risicobronnen is het belangrijk dat de hulpdiensten het gebied goed kunnen bereiken, de woningen in het plan goed kunnen benaderen (bijvoorbeeld bij een woningbrand) en er voldoende bluswater aanwezig is. Dit zijn eisen die gelden vanuit het Bouwbesluit. Dit moet getoetst worden door de brandweer.

Conclusie

De risico’s in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor vormen geen belemmeringen voor het plangebied. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen gelegen nabij het plangebied. Wel is het plangebied voor een heel klein deel gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding (W-517-01).

Gezien het minieme deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de gasleiding is gelegen, is het groepsrisico geen item voor het plan Torenpad-West.

Gezien het groepsrisico is er geen strijdigheid met provinciaal belang (provinciaal groepsrisicobeleid). Wel moet nader worden gekeken naar de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (zie hieronder).

De volgende maatregelen worden genomen:

  • De mechanische ventilatie van de te bouwen woningen wordt uitgevoerd met de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen. In de omgevingsvergunning voor de nieuwe woningen wordt dit als voorwaarde opgenomen. Het gemakkelijk uitschakelen van de ventilatie kan al bereikt worden door de stekker van de ventilatie op een goed bereikbare plek te situeren. Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident elders, (rook)gassen naar binnen worden gezogen.
  • Het plan is met de brandweer besproken en afgestemd voor de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. In bijlage 7 is het advies van de Veiligheidsregio Holland Midden opgenomen. In de uitvoering van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.

Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

5.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van maximaal 100 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D, categorie 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het projecten en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

5.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Nationaal en Europees waterbeleid

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.

schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee beoogt het hoogheemraadschap dat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken aan water centraal. Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Waterbeleid

Hoogheemraadschap van Rijnland zet zich in voor:

  • Een veilig watersysteem met betrouwbare waterkeringen.
  • Het voorkomen van de afwenteling van waterproblemen naar andere watersystemen.
  • Het voorkomen van overlast door water of een tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het tegengaan van versnippering van het watersysteem.
  • Het realiseren van een biologisch gezond watersysteem.
  • Het realiseren van een ecologische infrastructuur (onder andere door een natuurvriendelijke inrichting), zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het benutten van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem.
  • Het vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water.
  • Het benutten en bufferen van schoon water.
  • Het toepassen van het ordeningsprincipe 'water stroomt van schoon naar vuil': verontreinigende activiteiten moeten benedenstrooms van kwetsbare functies/gebieden worden geplaatst.
  • Het aanpakken van vervuiling bij de bron.
  • Het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
  • Optimalisatie van beheer en onderhoud, binnen zowel het watersysteem als de afvalwaterketen.

Keur en Uitvoeringsregels

De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de 'Uitvoeringsregels'. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

Waterbeleid Gemeente Alphen aan den Rijn

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020

In december 2015 heeft de raad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2016-2020) vastgesteld. Het GRP bevat het beleid voor de invulling van de wettelijke gemeentelijke watertaken. Deze watertaken bestaan uit zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Het beleid in het GRP bevat een aantal speerpunten voor de planperiode. Belangrijkste daarvan voor dit plan zijn samenwerking in de waterketen, volksgezondheid, aanpassing aan klimaatverandering en duurzaamheid.

Stedelijk Waterplan Waddinxveen en Boskoop 2008

Voor de fusie van de gemeente Boskoop met Alphen a/d Rijn, heeft Boskoop tezamen met de gemeente Waddinxveen en het Hoogheemraadschap van Rijnland het “Stedelijk Waterplan Waddinxveen en Boskoop 2008” vastgesteld. Doelstellingen van het waterplan zijn:

  • een gezamenlijke visie die richtinggevend is voor het werken met water:
  • een efficiënte aanpak van de wateropgaven door afstemming van het waterbeleid tussen de waterplanpartners en andere partijen.
  • concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging daarvan en de doorwerking in de ruimtelijke ordening, beheer en onderhoud (operationele functie).

Belangrijkste fysieke maatregelen zijn de aanleg van natuurvriendelijke oevers en onderzoek naar mogelijkheden voor buffering van neerslag.

Visie op Water

Het op orde houden en ontwikkelen van een recreatief vaarwegennetwerk vergt een blijvende inspanning van de gemeente. In de Visie op Water wordt aangegeven voor welke ambities de gemeente stelt, welke regionale kansen er liggen en wordt een toekomstperspectief geschetst hoe vaarwegen benut en ontwikkeld kunnen worden. Ten aanzien van het plangebied worden, om de activiteiten van de grondschippers voor de polder Laag Boskoop te continueren, vaarwegen aangewezen. Voor al deze polders geldt dat enkel de primaire watergangen worden aangewezen als vaarweg.

Planspecifiek

Water is een centraal element in plan. Er bevindt zich veel oppervlaktewater in het plangebied. Bestaande watergangen worden grotendeels behouden of verbreed en er worden nieuwe verbindingen gelegd. Navolgend wordt verder ingegaan op het voorziene watersysteem.

Watersysteem

Het plangebied valt binnen de grenzen van de Polder Laag Boskoop. De polder heeft een verhoogd risico op wateroverlast bij hevige neerslag door een tekort aan ruimte voor waterberging. Behoudt van bestaand wateroppervlak en ophoging van gronden voor voldoende drooglegging is dan ook belangrijk. In de huidige situatie zijn binnen het plangebied zes verticaal georiënteerde sloten gelegen. Binnen dit stelsel van sloten ligt eveneens een hoofdwatergang die zowel van belang is voor het recreatieve vaarverkeer als voor de afwatering. De hoofdwatergang komt vanaf de noordwestzijde en doorkruist het plangebied horizontaal om vervolgens via de noordoostzijde zijn weg te vervolgen. De sloten zijn deels uitgevoerd met natuurlijke oevers en deels met beschoeiing. Het waterpeil bedraagt ca. -2,2 m NAP. De overtuinen en windakkers in het plan worden niet opgehoogd, maar behouden hun oorspronkelijke peil en kunnen eventueel werken als tijdelijke waterbuffer bij hoogwater. Het wordt daarmee geaccepteerd dat de windakkers kunnen onderlopen.

Het toekomstige watersysteem zal nagenoeg gelijk blijven. De kracht van het plan zit met name in de benutting van het bestaande water. De zes verticaal georiënteerde sloten blijven bestaan. Vanwege de toegankelijkheid van het gebied zullen de sloten wel doorkruist worden door wegen die met duiker of (ophaal)brug worden uitgevoerd. Vanwege het belang van de hoofdwatergang zal het gedeelte wat in oost-westelijke richting loopt verlegd worden richting het noorden. De huidige U-knik die de hoofdwatergang maakt zal daarmee komen te vervallen wat gunstig is voor de waterafvoer. De hoofdwatergang komt daarmee niet te midden van het plan te liggen maar juist ten noorden hiervan. De nieuw aangelegde hoofdwatergang krijgt een minimale breedte van 7m en een minimale diepte van 0,9m. De verlegging van de hoofdwatergang is in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld. Het onderhoud van alle watergangen moet in de toekomstige situatie uitvoerbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0012.png"

profielen van de nieuw aan te leggen hoofdwatergang in het noordelijk deel van het plangebied

Grondwater

Het waterpeil zal gehandhaafd blijven op het huidige peil. De woonkavels zullen worden opgehoogd zodat voldoende drooglegging ontstaat. Het peil ter hoogte van de woning bedraagt circa 1,2 á 1,3 onder NAP. Voor het openbaar gebied wordt een hoogte van 1,4 onder NAP aangehouden. De voorgestelde hoogtes passen binnen het streven dat het structurele grondwaterpeil in het openbare gebied minimaal 0,80m onder het straatpeil staat.

Stedelijk afvalwater

De gemeente Alphen aan de Rijn heeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 haar ambities weergegeven. Met de riolering en het stedelijk waterbeheer in Alphen aan den Rijn, wil men zorgen voor het:

  • beschermen van de volksgezondheid;
  • waarborgen van de veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving, en;
  • beschermen van milieu en natuur.

Ten aanzien van afvoer van afvalwater zijn diverse rioolstelsels mogelijk. Zo zijn er een gemengd stelsel, gescheiden stelsel, verbeterd gescheiden stelsel, drukriolering en individuele behandeling van afvalwater. Afvalwater afkomstig uit een gemengd stelsel gaat via vrij verval riolering of onder druk naar een gemaal waarvandaan het wordt getransporteerd naar de AWZI.

Afvalwater uit het plangebied wordt geloosd op de AWZI in Waddinxveen. Vanuit de bouwregelgeving zijn ontwikkelaars verplicht om stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden aan te bieden. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct in de bodem of het oppervlaktewater gebracht en berging en afvoer vinden zoveel mogelijk lokaal plaats. Ook binnen het plangebied zal sprake zijn van een gescheiden stelsel waarbij het hemelwater afgekoppeld wordt en geloosd wordt op bestaande en nieuw aan te leggen watergangen. Het resterende vuilwater wordt middels een droogweerafvoer afgevoerd richting de AWZI van Waddinxveen.

Inrichting

Ten aanzien van de inrichting van het watersysteem, de oevers en bruggen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de karakteristiek van de omgeving. Alle openbare oevers in het plangebied kennen een flauw talud met natuurlijke beplanting (bijvoorbeeld in de vorm van riet) in combinatie met een beschoeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0013.png"

Doorsneden en peilen openbare oever

In het plan wordt een grote diversiteit aan bruggen toegepast. Er is onderscheid gemaakt naar verschillende soorten bruggen:

  • Voetgangersbruggen (naar de overtuinen)
  • Fiets-/voetgangersbruggen
  • Autobruggen (duiker)
  • Kavelbruggen

Navolgend zijn enkele referentiebeelden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0014.jpg" Referentiebeelden van de toe te passen brugtypes

Waterbalans

Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient men een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak ter compensatie te graven als oppervlaktewater. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.

De nieuwe ontwikkeling zorgt voor een toename van ca. 19.000 m² verharding. Deze verharding is onder te verdelen in bestrating van wegen, dakvlakken van woningen en nieuw uitgeefbaar oppervlak (telt voor 50% mee t.a.v. verharding). Daarnaast zullen delen van watergangen gedempt worden en worden er nieuw watergangen gegraven en verlegd.

Navolgend is een kaartje opgenomen waarop de wijzigingen in verharding zijn weergegeven. Het bestaande water is rood gearceerd en het nieuwe water blauw gearceerd. De wegen zijn in donkergeel weergegeven, de dakvlakken van woningen donkeroranje en het nieuw uitgeefbaar oppervlak lichtoranje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0015.png"

waterbalans

Bovenstaande aantallen resulteren in de volgende waterbalans:

Bestaand water 15.567 m²

Nieuw water 18.452 m²

Toename wateroppervlak 2.885 m²

Bestaande verharding 7.770 m²

Nieuwe verharding wegen 8.581 m²

Nieuwe oppervlakte dakvlakken 6.801 m²

Nieuw uitgeefbaar oppervlak (50%) 11.538 m²

Toename verhard oppervlak 19.150 m²

15 % compensatie van toename verharding 2.872 m²

Waterbalans (Nieuw - Bestaand) +12 m²

Op basis van bovenstaande uitgangspunten ten aanzien van het oppervlaktewatersysteem, grondwatersysteem en afvalwatersysteem en de berekende waterbalans blijkt dat het plan uitvoerbaar is.

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Er is een oriënterend onderzoek flora en fauna uitgevoerd voor de ontwikkeling. Het rapport is opgenomen in bijlage 8. De conclusies van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van 6,6 km. Er is door de omgevingsdienst een scenarioberekening gemaakt van de te verwachten stikstofdepositie als gevolg van het project (zie bijlage 9). Hierin is geconcludeerd dat als er geen houtkachels worden gebruikt om de woningen te verwarmen, er in de gebruiksfase geen geen sprake zal zijn van een bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden. Om ervoor te zorgen dat er geen houtkachels of vergelijkbare installaties zoals propaantanks en open haarden gerealiseerd worden, is het gebruik van deze elementen als strijdig gebruik opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Daarmee is geborgd dat het toekomstig gebruik van het plangebied geen effect heeft op Natura 2000-gebieden. De verwachting is dat door de aanlegfase van het project te faseren, de aanlegfase geen hogere stikstofuitstoot veroorzaakt dan de gebruiksfase. De gebruiksfase is daarmee bepalend voor de effecten op Natura 2000-gebieden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan met betrekking tot stikstofdepositie is hiermee aangetoond.

Soortenbescherming

In het plangebied en de directe omgeving komen mogelijk vleermuizen, de rugstreeppad, algemene broedvogels en algemene vissen voor. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten te voorkomen. De aanwezigheid van de beschermde soorten en hun leefgebied vormen echter geen belemmering voor het voorliggend plan. De eventueel te treffen maatregelen zijn hieronder opgenomen.

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Voor rugstreeppad dient er buiten de kwetsbare overwinteringsperiode gewerkt te worden (winterrustperiode: medio oktober – eind maart) en dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • Na uitvoering van eventuele maatregelen dienen de werkzaamheden uitsluiten tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
  • Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren c.q. opstarten. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

5.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied zal worden ontsloten op de rotonde aan de Zijde in het zuiden, op de Parklaan in het noordwesten en op de Zinkeling in het zuidoosten. Binnen het plangebied wordt een rondgaande weg aangelegd waarmee alle woningen worden ontsloten, zie hiervoor de situatietekening in hoofdstuk 3.

Er wordt aangesloten bij de geldende parkeernormen op basis van de Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014 gemeente Alphen aan den Rijn. Voor zowel een vrijstaande woning als een twee-onder-een-kap woning geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor een aaneengebouwde woning geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Hieronder is de parkeerbalans opgenomen, waarbij is uitgegaan van de in hoofdstuk 3 opgenomen voorbeeldverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0016.png"

Parkeerbalans (bron: Beeldkwaliteitsplan IMOSS)

Uit de parkeerbalans blijkt een evenwicht tussen de totale behoefte (208,2 parkeerplaatsen) en het werkelijke aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie (209 parkeerplaatsen). Hiermee wordt er voldaan aan de parkeernormen. Door de regeling voor parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' over te nemen in de regels van dit bestemmingsplan, wordt gewaarborgd dat aan de geldende parkeernormen wordt voldaan.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. 

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor. Met de ontwikkeling wordt recht gedaan aan de cultuurhistorische karakteristiek van het gebied door de woningen in lintbebouwing te realiseren. Het Flora-theater en het naastgelegen park zijn aangewezen als rijksmonument. De voorgenomen woningbouwontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het theater en het park. De woning aan de Zijde 79 was voorheen een gemeentelijk monument, dat grenst aan het plangebied. De bouwmassa en de gevels van de woning zijn kenmerkend voor de villa-achtige opzet van dit deel van de Zijde. Het pand heeft daardoor een beeldbepalend karakter voor de directe omgeving. De bouwmassa en gevels van het gebouw veranderen niet met de voorgenomen ontwikkeling. De toekomstige woningen rondom dit voormalig gemeentelijk monument zorgen er ook niet voor dat het beeldbepalend karakter van het pand wordt aangetast. Via het beeldkwaliteitsplan wordt de toekomstige naastgelegen woning ingepast in het cultuurhistorische bebouwingslint aan de Zijde. Er is daarmee geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarde van het pand. Er is contact geweest met de erfgoedcommissie over deze toekomstige naastgelegen woning. De commissie vindt het realiseren van een woning op deze plek geen goed idee, omdat het bestaande doorzicht ter plaatse hierdoor teniet wordt gedaan. Het klopt dat het doorzicht teniet wordt gedaan door hier een woning te realiseren. Echter, in het project zijn achter deze kavel ook woningen gepland. Het doorzicht is daarmee ook niet meer aanwezig als de woning hier niet wordt gebouwd. Bij een integrale afweging van de gebiedsontwikkeling weegt het volkshuisvestelijk belang van het uitbreiden van de woningvoorraad zwaarder dan het behoud van een enkel doorzicht. Daarnaast is het belang van het behoud van het beeldbepalend karakter van de woning aan de Zijde 79 minder groot, nu deze niet meer de status heeft van een gemeentelijk monument. Daarom wordt de bouw van een woning naast het gemeentelijk monument aan de Zijde 79 wel mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Archeologie

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische waardenkaart van de Atlas Leefomgeving een lage trefkans in het plangebied. In bestemmingsplan 'Boskoop - Dorp' is voor het plangebied ook geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01_0017.png"

Uitsnede Archeologische Waardenkaart met plangebied rood omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

6.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, die aansluiten op de bestemmingen van de bestemmingsplannen 'Boskoop - Dorp' en 'Actualisatie Boskoop - Dorp':

  • 'Groen' waarbij de functie groenfunctie wordt neergelegd;
  • 'Tuin' waarbij de functie van tuinen wordt neergelegd;
  • 'Verkeer - Verblijf' waarbij de verkeersfunctie wordt neergelegd;
  • 'Water' ten behoeve van waterhuishoudkundige doeleinden. Het verleggen van de hoofdwatergang naar de locatie die is aangeduid als 'specifieke vorm van water - hoofdwatergang' is voorwaardelijk verplicht gesteld. Daarnaast is op twee locaties met behulp van een aanduiding een vrije doorvaart gegarandeerd voor grondschippers. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van een brug voor langzaam verkeer en calamiteitenverkeer in het zuidoosten van het plangebied;
  • 'Wonen' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Woningen zijn toegestaan in het bouwvlak. Binnen het plangebied geldt een maximum van 100 woningen. Met aanduidingen is voor specifieke locaties het maximum aantal woningen en de toegestane woningtypen bepaald. Voor de bouwvlakken aan de noordrand zijn enkele specifieke regels opgenomen, waarmee wordt bepaald dat de woningen op het zuiden georiënteerd moeten worden. Daarnaast is voor de noordrand geregeld dat de maximale oppervlakte van een woning 120 m² is. In afwijking hiervan mag in een bouwvlak waarbinnen niet meer dan één woning wordt gebouwd de maximale oppervlakte van de woning 250 m² zijn. Voor het bouwen met oriëntatie van de voorgevel op het zuiden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat een verkaveling mogelijk is waarbij woningen met de voorgevel georiënteerd zijn op het westen of oosten en de achtertuinen niet op het noorden liggen. Om de taluds te beschermen is voor de meest noordelijke rand van deze bestemming een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geen achtererf' opgenomen, waar een bouwverbod geldt met inbegrip van het bouwen van vergunningvrije bouwwerken.

Parkeren

Om te waarborgen dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen zijn de regels van het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' overgenomen in dit bestemmingsplan.

Beeldkwaliteit

Voor de ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan als welstandskader vastgesteld op basis van artikel 12a van de Woningwet.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

7.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Zuid-Holland en het hoogheemraadschap van Rijnland. In bijlage 10 wordt verslag gedaan van dit vooroverleg.

7.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het bestemmingsplan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Omwonenden zijn van het plan op de hoogte gesteld tijdens een informatieavond. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.4 Verslag zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 22 maart 2018 tot en met 2 mei 2018. Gedurende deze periode zijn 11 zienswijzen ingediend. Als gevolg hiervan zijn enkele aanpassingen in de verbeelding en regels gedaan. De overgebleven gronden met agrarische bestemming tussen het plangebied en de weg Zijde zijn in het plangebied opgenomen en hebben een woon- en tuinbestemming gekregen. Ten noorden van de woning aan Zijde 83 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden woningbouw mogelijk te maken. Het plangebied is daarnaast vergroot om de gehele wijzigingsbevoedheid voor 200 woningen te laten vervallen. Tevens is er een aanduiding opgenomen om aan te geven dat de brug die aansluit op de Zinkeling enkel een brug voor langzaam verkeer mag zijn. Het maximum aantal woningen in de meest zuidoostelijk gelegen bouwvlakken is teruggebracht tot 4 woningen per bouwvlak, waarbij het woningtype aaneengebouwd is uitgesloten. Ten behoeve van flexibiliteit is in het bouwvlak ten westen daarvan, waar 2 woningen mogelijk zijn, de mogelijkheid toegevoegd om twee-aaneengebouwde woningen te realiseren.

Naar aanleiding van de zienswijzen is een nadere onderbouwing toegevoegd als bijlage 11 met betrekking tot het milieuaspect wegverkeerslawaai. Hierin wordt bevestigd dat het plan wat betreft geluid uitvoerbaar is. Tevens is een beoordeling volgens het gemeentelijk afwegingskader voor woningbouwplannen toegevoegd als bijlage 12, waaruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen het afwegingskader. Ook is er een tekstuele onderbouwing in de toelichting toegevoegd met betrekking tot de cultuurhistorische waarde van het gemeentelijk monument aan de Zijde 79.