direct naar inhoud van Regels
Plan: Torenpad-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Torenpad-West met identificatienummer NL.IMRO.0484.BKtorenpadwest-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.10 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.11 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 cultuur en ontspanning

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning zoals bijvoorbeeld een atelier, een bioscoop, een bowlingbaan, een creativiteitscentrum, een dansschool, een theater, een museum, een muziekschool, een theater, een (binnen)speeltuin, een wellnesscentre, een kinderboerderij en daarmee vergelijkbare functies met daarbij horende horeca.

Onder cultuur en ontspanning wordt, tenzij expliciet in deze regels anders is bepaald, niet verstaan:

  • a. erotisch getinte vermaaksfuncties en bordelen;
  • b. een attractiepark;
  • c. een casino;
  • d. een dierentuin;

en hiermee vergelijkbare functies

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.29 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodaties, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.30 horeca in lichte vorm

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven,

1.31 horeca in zware vorm

een bedrijf waar hoofdzakelijk in de avonduren en/of de vroege nacht dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals een bardancing, discotheek of nachtclub, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.32 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, begraafplaats alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.34 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.35 ontheffing

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.36 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.37 peil
  • 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.38 oprit

het gedeelte van het bouwperceel bij een woning bedoeld voor het bereiken van de bij het huis behorende garage of carport. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg. Een oprit is maximaal 5 m breed.

1.39 plankaart

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.40 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.43 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.44 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.45 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.46 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.47 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;

2.4 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.9 dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.10 vrije doorvaart

afstand tussen het peil conform peilbesluit en de onderkant van de brug/duiker.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal de op de plankaart aangegeven goothoogte;
  • c. bouwhoogte maximaal de op de plankaart aangegeven bouwhoogte;
  • d. nutsvoorzieningen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een maximale goot- en nokhoogte van 4 meter.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij lichtmasten maximaal 6 m;
  • b. bij een geluidscherm 2 m;
  • c. bij speelvoorzieningen 4 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - groene haag' een groene haag en een poort conform artikel 7.4;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, oprit, verhardingen en water.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Erkers

Uitsluitend uitbouwen in de vorm van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen mogen worden gebouwd, mits:

  • a. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
  • b. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
  • c. voor zover de erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
  • d. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  • b. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  • c. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

De onder artikel 4.1 bedoelde oprit en verhardingen mogen gebruikt worden ten behoeve van het parkeren van personenauto('s) voor de bewoners en / of bezoekers van de bijhorende woning mits niet méér dan 3 auto's worden geparkeerd;

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. wandel- en fietspaden en fietstunnels;
  • c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van garageboxen met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • b. Buiten het bouwvlak mogen gebouwen voor speelvoorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. maximaal 4 m voor speelvoorzieningen;
  • b. maximaal 3 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • c. maximaal 2 m voor overige bouwwerken.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging en waterlopen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - langzaam verkeer' een brug voor uitsluitend langzaam verkeer, welke tevens toegankelijk is voor calamiteitenverkeer;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen bruggen, dammen en/of duikers.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt:

  • a. bij bruggen en viaducten maximaal 8 m;
  • b. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4 m.
6.2.3 Vrije doorvaart

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vrije doorvaart' dient sprake te zijn van een vrije doorvaart van minimaal 1,5 m hoogte over een breedte van minimaal 2 m, gemeten vanaf het hoogste peil van het wateroppervlak.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, waarbij maximaal het aantal woningen is toegestaan zoals vermeld ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', met dien verstande dat het totaal aantal woningen in het plangebied niet meer mag bedragen dan 100;
  • b. vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • c. twee-aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
  • d. aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. steigers en terrassen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en water.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduidingen:
    • 1. 'vrijstaand' aan 1 zijde minimaal 3 m en aan de andere zijde minimaal 1 m;
    • 2. 'twee-aaneen' aan één zijde minimaal 3 m;
    • 3. 'aaneengebouwd' aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 3 m;
  • c. goothoogte maximaal de op de plankaart aangegeven goothoogte;
  • d. bouwhoogte maximaal de op de plankaart aangegeven bouwhoogte;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a, c en d mogen uitbreidingen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak plaatsvinden, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte aan de voorzijde maximaal 1 m hoger mag zijn dan de op de plankaart aangegeven goothoogte;
    • 2. de bouwhoogte aan de voorzijde maximaal 1 m hoger mag zijn dan de op de plankaart aangegeven bouwhoogte;
    • 3. voor de achterzijde is de maximale goot- en bouwhoogte gelijk aan de op de plankaart aangegeven goot- en bouwhoogte;
    • 4. de uitbreiding van het hoofdgebouw ten minste 1 m achter de voorgevel moet zijn gelegen;
    • 5. de uitbreiding van het hoofdgebouw niet breder mag zijn dan 5 m.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - noordrand' gelden de volgende regels:
    • 1. woningen zijn met de voorgevel georiënteerd op het zuiden.
    • 2. wanneer er woningen in de tweede lijn worden gebouwd, dienen de woningen in de eerste lijn binnen dat bouwvlak in de voorste bouwgrens te worden gebouwd of tot maximaal 5 meter daarachter.
    • 3. de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw is 120 m².
    • 4. in afwijking van sub 3 is de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw 250 m² en de maximale inhoud van het hoofdgebouw 1.250 m³, mits er niet meer dan één woning wordt gebouwd op een perceel dat de gehele breedte en diepte van het bouwvlak bestrijkt.
7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. voor zover de aan- of uitbouw wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
    • 3. met dien verstande dat voor uitbouwen in de vorm van erkers tevens de volgende bepalingen gelden:
      • de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
      • de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden bedraagt minimaal 2,5 m;
  • b. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;
    • 2. 60 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
    • 3. 75 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.500 m2;
    • 4. 90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 2.000 m2;
    • 5. 105 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2;
    • 6. 120 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 3.000 m2;

mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

  • c. goothoogte maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
  • d. bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  • b. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  • c. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m.
7.2.4 Bouwverbod

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geen achtererf' mag niet worden gebouwd en dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de inwerkingtreding van dit plan.

7.2.5 Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan, uitstel concreet plan
  • a. Het college kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding noordrand” nadat een inrichtingsplan is ingediend en goedgekeurd door het college. Het inrichtingsplan dient daarbij een uitwerking te zijn van hetgeen beschreven staat in bijlage 1. De gronden dienen vervolgens binnen uiterlijk 2 jaar na aanvraag omgevingsvergunning als zodaning te worden ingericht en onderhouden. Deze voorwaardelijk verplichting tot onderhouden vervalt 4 jaar nadat de inrichting was voltooid.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.5 onder a voor een langere termijn en / of een andere inrichting dan welke als goedgekeurd plan bij de omgevingsvergunning voor het bouwen aanwezig was met dien verstande dat de termijn niet langer mag zijn dan 4 jaar en dat in / bij het nieuwe inrichtingsplan gemotiveerd wordt waarom afgeweken wordt en waarom dit alsnog voldoende past bij de ruimtelijke kwaliteit van de betrokken gronden in relatie tot de omgeving. Hierbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld waaronder de periode m.b.t. het vervallen van de verplichting.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking oriëntatie noordrand

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het realiseren van woningen die niet met de voorgevel georiënteerd zijn op het zuiden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - noordrand', mits dit stedenbouwkundig inpasbaar is.

7.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' mogen pas in gebruik worden genomen conform de bestemming 'Wonen', mits ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - groene haag' binnen de bestemming 'Tuin' een groenblijvende haag met een bij de omgeving passende poort is gerealiseerd en in stand gehouden, waarvoor geldt:

  • a. De maximale hoogte van de erfafscheiding en de poort bedraagt 2 m.
  • b. De maximale breedte van de poort betreft 3 m.
  • c. De groene haag en poort worden gerealiseerd conform het beeldkwaliteitsplan.
  • d. De poort wordt binnen 5 meter van de westelijke grens met het bestemmingsvlak 'Water' gerealiseerd.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wijzigen door het bouwen van woningen mogelijk te maken, mits de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het plan voorziet in voldoende watercompensatie dan wel in hetzelfde peilgebied voldoende compensatie plaatsvindt en dit in overleg gebeurd met het hoogheemraadschap van Rijnland (watertoets);
  • d. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

Met betrekking tot bestaande afmetingen, afstanden en percentages geldt het volgende:

  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de Bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
  • b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de Bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  • c. In die gevallen dat in de bestemmingen Tuin, Verkeer en Verblijf gebouwen aanwezig zijn, die in strijd zijn met de bouwmogelijkheden in deze bestemming, maar in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
9.2 Voorwaardelijke verplichting hoofdwatergang

Omgevingsvergunningen voor het bouwen mogen pas worden verleend wanneer er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - hoofdwatergang' een watergang is aangelegd met over de gehele lengte een breedte van 7 m en een diepte van 0,9 m.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn.
  • e. Het gebruik van houtkachels, propaantanks, open haarden en daarmee gelijk te stellen verbrandingsinstallaties.
10.2 Voorwaardelijke verplichting ontsluiting langzaam verkeer

Het gebruiken van de gronden met de bestemming 'Wonen' conform de bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan als binnen 1 jaar na het in werking treden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste woning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - langzaam verkeer' een brug is gerealiseerd, die uitsluitend wordt gebruikt door langzaam verkeer en calamiteitenverkeer.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijken van de regels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een hoofdgebouw mits:
    • 1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    • 2. het aantal woningen gelijk blijft;
    • 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
    • 4. in afwijking van het bepaald onder 3 kan worden toegestaan dat percelen voor 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150 m²;
    • 5. in afwijking van het bepaald onder 3 kan worden toegestaan dat percelen voor 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250 m²;
  • b. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    • 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    • 2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    • 3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  • c. een een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    • 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    • 2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  • d. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  • e. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • f. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m, binnen dezelfde bestemming, mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • g. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  • h. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  • i. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
11.2 Voorwaarden voor afwijken

Ontheffing als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de ontheffing voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

12.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het plan voorziet in voldoende watercompensatie dan wel in hetzelfde peilgebied voldoende compensatie plaatsvindt en dit in overleg gebeurd met het hoogheemraadschap van Rijnland (watertoets);
  • d. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op het desbetreffende bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1 indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op het bouwperceel zelf redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  • b. of het van belang is dat de benodigde parkeerruimte algemeen toegankelijk is en in openbaar gebied wordt gerealiseerd;
  • c. en op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 14.1 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid onder artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 15.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Torenpad-West'.