direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Herziening Buitengebied 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B098herzbg2010-0004

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, uitsluitend ten behoeve van:
    • 1. grondgebonden veehouderij;
      en uitsluitend binnen bouwpercelen waar de agrarische hoofdtak is of wordt gevestigd, ten behoeve van:
    • 2. paardenfokkerij, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit, en
    • 3. kleinschalige verblijfs- en dagrecreatie binnen bestaande gebouwen, tot bij elk bedrijf een oppervlakte van 100 m2, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit;
    • 4. intensieve veehouderij, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' is de functie natuurwaarden toegestaan ter instandhouding en bescherming van de voorkomende natuurelementen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' is de functie archeologische waarden toegestaan ter instandhouding van en onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen;
  • d. instandhouding van de ter plaatse voorkomende landschapswaarden, ter plaatse van de aanduiding “landschapswaarden”(lw);
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'natuur-en landschapswaarden' is de functie natuur- en landschapswaarden toegestaan ter instandhouding van de voorkomende natuur- en landschapswaarden;

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen elk bouwperceel op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mag uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf;
  • b. onder die bebouwing zijn binnen elk bouwperceel begrepen ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het betreft een bouwperceel met de aanduiding "zonder bedrijfswoning";
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij toegestaan, mits de afstand van deze bebouwing tot gevoelige bestemmingen ten minste 70 meter bedraagt en voldaan wordt aan milieuregelgeving;
  • d. buiten bouwpercelen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. als gebouwen, in totaal ten hoogste 1 gebouw bij eenzelfde agrarisch bedrijf met bouwperceel, zoals een melkstal of een veeschuur, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m2, de goothoogte niet meer dan 3 m en de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, en;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd bouwwerken voor mestopslag en andere silo's, en uitgezonderd bouwwerken ten behoeve van een paardenbak.
  • e. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf, mits
    • 1. de duurzame noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
    • 2. vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf worden of zijn gebouwd;
    • 3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 550 m3 bedragen.
  • f. binnen het achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits niet meer dan 40% van het erf wordt bebouwd met een maximum van 70 m2;
  • g. indien de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m2 mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 20%, met een maximum van 100 m2;
  • h. de diepte van een bijbehorend bouwwerk vanuit de achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • i. bedrijfswoningen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met als afdekking een kap met een dakhelling van ten minste 35° en ten hoogste 65°, en overige bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met als afdekking een kap met een dakhelling van tenminste 12° en ten hoogste 50°;
  • j. aan- en uitbouwen mogen voorzien worden van een plat dak;
  • k. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan:
      • 6 meter (goot) en 10 meter (hoogte) voor bedrijfswoningen en overige bedrijfsgebouwen;
      • aansluitend op de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw (goot) voor aan- en uitbouwen;
      • 3 meter (goot) en 5 meter (hoogte) voor bijgebouwen;
      • 7 meter (hoogte) voor bouwwerken voor mestopslag;
      • 12 meter (hoogte) voor silo's;
      • 1 meter (hoogte) voor erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
      • 2 meter (hoogte) voor overige erf- of terreinafscheidingen;
      • 10 meter (hoogte) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwperceel;
      • 2 meter (hoogte) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwperceel.
  • l. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing", mag het veranderen van de uiterlijke verschijningsvorm van deze bebouwing slechts geschieden, nadat ter zake advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie;
  • m. met betrekking tot het bouwen kan voordat een bouwvergunning wordt verleend, advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Kamperen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het binnen een agrarisch bouwperceel:

  • a. gebruiken van gronden, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, als standplaats voor ten hoogste 10 en gedurende maximaal zes weken in die periode voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, en;
  • b. bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen van 50 m2, een goothoogte van 3 m en een hoogte van 5 m, uitsluitend indien daarvoor redelijkerwijs geen ruimte beschikbaar is binnen de agrarische bedrijfsbebouwing, mits:
    • 1. daardoor de waarden als bedoeld lid 3.1 d tot en met h, niet onevenredig worden aangetast, en
    • 2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, al of niet met behulp van opgaande beplanting.

3.3.2 Paardenfokkerij

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het uitoefenen van een paardenfokkerij als hoofdactiviteit, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond,
  • b. de waarden als bedoeld in lid 3.1, worden niet onevenredig aangetast, en
  • c. het overigens in dit artikel bepaalde.

3.4 Wijziging verschuiving en vergroting bouwpercelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat voor gronden als bedoeld in lid 3.1 de aangegeven grens van een bouwperceel elders op die gronden wordt aangegeven, mits:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • b. de waarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden aangetast,
    en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde hoger dan 2 m mogen door het wijzigen niet buiten het bouwperceel komen te liggen;
    • 2. de oppervlakte van het bouwperceel mag door het wijzigen tot 1,5 ha worden vergroot, en;
    • 3. de bebouwingsmogelijkheden dienen zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polders te behouden.

Alvorens te beslissen omtrent wijziging, waarbij het bouwperceel wordt vergroot, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

3.5 Vorm van verboden gebruik

Een vorm van verboden gebruik als bedoeld in 'Algemene gebruiksregels' is in ieder geval:

  • a. het gebruik van gronden buiten bouwpercelen ten behoeve van een paardenbak;
  • b. het gebruik van bij een agrarisch bedrijf behorende gronden voor het telen van ruwvoedergewassen over een oppervlakte van meer dan 20% van de totale oppervlakte van de gezamenlijke bij het betreffende bedrijf behorende gronden, als bedoeld in lid 3.1