direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zaanoever Westzijde 270-276
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302

Toelichting

Hoofdstuk 1 Leeswijzer

De toelichting behorende bij een bestemmingsplan geeft uitleg over -en een onderbouwing van- de in de planregels en op de verbeelding opgenomen bestemmingen en regels. De toelichting is hiertoe als volgt opgebouwd.

  • hoofdstuk 2 Inleiding:
    geeft een inleiding op het bestemmingsplan. De aanleiding, doelstelling, plangrenzen, planvorm en het voorgaande plan worden behandeld.
  • hoofdstuk 3 Beschrijving plan:
    geeft een beschrijving van ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied. Daarin komen onder meer de geschiedenis, de huidige en toekomstige stedenbouwkundige invulling van het gebied en de verkeersstructuur aan de orde.
  • hoofdstuk 4 Beleid:
    geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied.
  • hoofdstuk 5 Onderzoek:
    beschrijft de resultaten van de voor het bestemmingsplan relevante en uitgevoerde milieuonderzoeken, de watertoets en overige aspecten.
  • hoofdstuk 6 Beschrijving planvorm en bestemmingsplanregeling:
    bevat de juridische plantoelichting. Daar waar de planregels toelichting behoeven is in dit hoofdstuk een uitleg van de juridische regeling gegeven.
  • hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid:
    in dit hoofdstuk wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Zo wordt ingegaan op de economische onderbouwing van de in het plan opgenomen ontwikkeling. Ook wordt ingegaan op de contacten met het Wijkoverleg Oud West en wordt een overzicht gegeven van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • hoofdstuk 8 Integrale afweging:
    dit hoofdstuk geeft een finale afweging over de wenselijkheid van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 9 Bijlagen:
    tot slot bevat dit hoofdstuk een opsomming van de bijlagen bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Gebiedsbeschrijving

Op de locatie "Zaanoever Westzijde 270-276" was in de periode 1860-1952 een gasfabriek aanwezig (zie afbeelding 1). Het bedrijfsterrein betrof aanvankelijk alleen het terrein tussen de Westzijde en de Zaan. In een later stadium is ook een gedeelte van het terrein westelijk van de Westzijde in gebruik genomen. Na de buitengebruikstelling en sloop van de gasfabriek is het oostelijke deel van het terrein in gebruik genomen als opslagterrein. Ook is daar een gasverdeelstation in stand gehouden dat nog altijd operationeel is. Op het westelijke terreindeel zijn omstreeks 1989 kantoorgebouwen en een magazijn geplaatst. De rest van dit terreindeel was in gebruik als parkeerterrein. Het oostelijk terreindeel (het voorliggende plangebied) ligt momenteel grotendeels braak. Een beschrijving van de bestaande situatie is opgenomen in hoofdstuk 3.

Afbeelding 1: De voormalige gasfabriek.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0001.png"

2.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan omvat het oostelijke gedeelte van het voormalige gasfabriekterrein. Het gebied wordt ingesloten door de Westzijde en de westelijke Zaanoever. Het plangebied wordt aan de noordzijde door de Prins Bernhardweg, aan de zuidzijde door het perceel Westzijde 266 begrensd. Het perceel waarop het pand Westzijde 278 staat, maakt geen onderdeel uit van het nu voorliggende plangebied. Het gebouw is in particulier bezit en maakt geen onderdeel uit van de projectontwikkeling.

2.3 Ontwikkeling

Op het terrein, met een oppervlakte van circa 8.600 m2, zal door Verwelius Zaanoever BV een woningbouwproject met 124 woningen worden gerealiseerd. Daarbij wordt een differentiatie in woningtypen en bouwhoogten nagestreefd. De nadruk ligt op de realisering van appartementen, maar ook grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

Afbeelding 2: Ligging plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0002.png"

2.4 Vigerend bestemmingsplan/beheersverordening

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening "Van Spoorbrug tot Sluis", zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 1 december 2016. Daarmee is het tot dan vigerende planologisch regime (bestemmingsplan "Van Spoorbrug tot Sluis" en de sindsdien verleende omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan) opnieuw van toepassing verklaard. De bestaande rechten en plichten van de burger zijn hierdoor ongewijzigd gebleven. Het bestemmingsplan "Van Spoorbrug Tot Sluis" is op 7 december 2006 door de gemeenteraad van Zaanstad vastgesteld en op 12 juni 2007 door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland goedgekeurd. In dat bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", met de aanduiding (z), hetgeen betekent dat er geen gebouwen zijn toegestaan. Een relatief klein deel van het plangebied (ter plaatse van het nog steeds in gebruik zijnde gasverdeelstation) heeft de bestemming Maatschappelijke doeleinden met de aanduiding *3. Dat laatste betekent dat er plat afgedekte bebouwing met een maximale hoogte van 3 meter mag worden opgericht.

Het gehele plangebied heeft een dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied.

Afbeelding 3: Fragment verbeelding bestemmingsplan "Van Spoorbrug Tot Sluis".

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0003.jpg"  

Binnen het plangebied zijn hogedruk aardgasleidingen aangegeven. Deze leidingen hebben de dubbelbestemming "Leiding – Gas". De leidingen ten noorden van het gasverdeelstation worden in het kader van de projectontwikkeling verplaatst.

Het zuidelijke deel van het plangebied ligt binnen het beperkingen gebied van de luchthaven Schiphol (aangegeven met een blokjeslijn). In paragraaf 5.3.7 wordt nader op ingegaan op de gevolgen voor de ontwikkeling van het plangebied.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgestane ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische voorwaarden voor de ontwikkeling van het bouwplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie plangebied

Het voormalige Gasfabriekterrein ligt, nadat de bebouwing is gesloopt, al langere tijd braak. In 2006 is begonnen met de bodemsanering van het terrein. Doelstelling van de sanering was de bodem geschikt te maken voor toekomstig gebruik en om het verspreidingsrisico weg te nemen. De bodemsanering is uitgevoerd en vervolgens is in 2008 met de evaluatie van de grondsanering ingestemd. Vervolgens is een grondwatersaneringsplan opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd.

Centraal op het terrein is een gasverdeelstation aanwezig. Dit gasverdeelstation is nog steeds in bedrijf. Vanaf dit verdeelstation loopt in noordelijke en zuidelijke richting een gasleiding die vervolgens afbuigt in de richting van de Westzijde.

Afbeelding 4: Huidige toestand van het plangebied met het gasverdeelstation.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0005.png"

Langs de Westzijde is de voormalige directeurswoning van de gasfabriek nog steeds aanwezig. Dit gebouw wordt niet in de ontwikkeling betrokken omdat het geen eigendom is van de ontwikkelaar en is dan ook niet opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan.

3.2 Functionele structuur

Aan de overzijde van de Westzijde zijn enkele woningen en enkele bedrijfsfuncties gevestigd. In een iets ruimere omgeving zijn andere voorzieningen gevestigd. Supermarkten bevinden zich zowel aan de Westzijde als aan de Oostzijde op een afstand van 600 meter. Het plangebied ligt niet ver verwijderd van het Zaanlands Lyceum. Ook basisschool OBS Over de Brug en peuteropvang Hannie Schaft, sportvoorzieningen (Fit For Free Zaandam, Atletiekvereniging Zaanland) en het Zaans Medisch Centrum liggen op relatief korte afstand. De dichtstbijzijnde basisschool ligt op een loopafstand van minder dan 100 meter.

3.3 Verkeersstructuur

Door de ligging aan de Westzijde (met een directe aansluiting op de Prins Bernhardweg) is het gebied uitstekend ontsloten voor het gemotoriseerde verkeer. Vanaf de locatie is de nationale wegenstructuur (rijkswegen A7 en A8) binnen enkele minuten te bereiken.

Het station Zaandam ligt (via de Westzijde en de Stationsstraat) op een afstand van ongeveer 1,5 km. Bushaltes (bus 67) in beide richtingen zijn ter hoogte van het plangebied aan de Westzijde aanwezig.

De verkeersaspecten komen uitgebreid aan bod in paragraaf 5.5.

3.4 Toekomstige situatie

Voor het gebied is door IMOSS een stedenbouwkundig plan1 vervaardigd. In het plangebied worden volgens dit plan in totaal 124 woningen gerealiseerd. Aan de Zaanzijde zullen openbare oevers en privéoevers elkaar afwisselen. Dit is mede ingeven door het feit dat het plangebied van noord naar zuid in 3 zones is verdeeld: het dichtbebouwde noordelijke deel, een groene scheg in het middendeel en een minder dichtbebouwd zuidelijk deel. Uitgangspunt voor het parkeren is dat er zoveel mogelijk geparkeerd gaat worden in gebouwde (half-)ondergrondse parkeervoorzieningen.

Afbeelding 5: Aanzicht vanaf de Zaan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0006.png"

In het noordelijke deel van het plangebied zal een appartementencomplex (blok A) verrijzen. Het appartementencomplex zal zich aan drie zijden om het bestaande pand Westzijde 278 vouwen en een markant herkenningspunt gaan vormen op het kruispunt van de Zaan en de Prins Bernhardweg die een stedelijke hoofdontsluitingsweg is. De bouwhoogte zal daarom maximaal 8 bouwlagen boven op een halfverdiepte parkeergarage zijn met eventueel nog een hoogteaccent. Het blok krijgt een kloeke, industriële uitstraling die contrasteert met de omgeving, maar goed aansluit op het historisch-industriële karakter van bebouwing langs de Zaan.

Afbeelding 6: De verschillende bouwblokken.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0007.png"

Vanuit de binnenzijde van het complex wordt het contact met de Zaan behouden door een opening in de gevel. Ook het bestaande pand Westzijde 278 behoudt op deze wijze het contact met de Zaan. De opening in de gevel is goed te zien in afbeelding 5.

Het te handhaven gasverdeelstation maakt onderdeel uit van de groene middenzone, waarin ook ruimte is voor speelgelegenheid. Aan de zijde van de Zaan zal daarbij ruimte worden gereserveerd voor een plek waar het water op een speciale wijze kan worden beleefd.

Het zuidelijke deel van het plangebied vormt een overgangsgebied naar de ten zuiden van het plangebied gesitueerde kleinschalige lintbebouwing. De woningen (blok B) in dit deelgebied vormen een overgang naar het noordelijke appartementencomplex. Qua schaal en maat houden deze woningen daarom het midden tussen de lintbebouwing en het appartementencomplex. Individuele herkenbaarheid zal in blok B worden nagestreefd, bijvoorbeeld door het realiseren van dwarskappen en verticale geleding. De ruimtelijke definiëring van de groene middenzone maakt het wenselijk dat een deel van de woningen in blok B op deze ruimte worden georiënteerd. Een ander deel van de woningen zal zich oriënteren op de Westzijde, waardoor de aansluiting op het bestaande lint wordt benadrukt.

Een extra maatregel om de geleidelijke overgang van appartementengebouw naar de lintbebouwing te benadrukken is het realiseren van één extra vrijstaande woning (blok C) als zuidelijke afronding van het project.

Ter hoogte van blok B wordt de relatie met de Zaan versterkt door het aanbrengen van een gebied in gezamenlijk eigendom als verlengstuk van de daar te realiseren privétuinen. De overgang van de tuin naar de Zaan vindt trapsgewijs plaats. De tuinen op het dek gaan over in groen op het dek dat op zijn beurt overgaat in een kade. Deze kade moet vrij blijven van bebouwing vanwege de verplichte afstand ten opzichte van de gasleiding. Dit biedt de kans om tevens een gezamenlijke ruimte aan de Zaan te maken voor de appartementen haaks op de Zaan. Aan de Zaan komt ruimte om een bootje aan te leggen. Vanaf de Zaan ontstaat op deze wijze een beeld van bootjes, kade, dek, tuinen en daarachter de nieuwe woningen met een eigentijds 'Zaans' karakter.

Afbeelding 7: Stedenbouwkundig plan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0008.png"

3.5 Indicatief programma

Programma blok A:

    Aantal   segment  
Penthouse >180m²   2   Hoog  
Appartementen 80-100m²   65   Middelduur  
Appartementen < 75 m²   33   Middelduur/starterskoop  

 

Programma blok B:

    Aantal   segment  
Herenhuizen >180m²   6/7   Hoog  
Appartementen 80-100m²   6   Middelduur  
Appartementen < 75 m²   10   Middelduur/starterskoop  

 

Programma blok C:

    Aantal   segment  
Vrijstaande woning/ 2-1kap   1/2   Hoog  

Bovenstaand is het indicatieve programma weergegeven. Bij de nadere uitwerking kan afgeweken worden van het indicatieve programma. Zo kan de vrijstaande woning in blok C worden gewijzigd in een tweekapper ten koste van één woning in blok B.

3.6 Parkeren

Autoparkeren
Voor het project is een parkeerbalans opgesteld op basis van de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota Parkeren 2016. Bij het opstellen van de parkeerbalans is het uitgangspunt gehanteerd dat het bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaats per woning) wordt gerealiseerd aan de overzijde van de Westzijde. Daar worden ook parkeerplaatsen voor bewoners gerealiseerd.

Het parkeren op de locatie wordt ondergronds opgelost, onder de bouwblokken. Dit gebeurt in halfverdiepte parkeergarages onder de blokken A en B. Uitsluitend de bewoners parkeren in de parkeergarages. Een gedeelte van de bewoners van blok A krijgen een parkeerplaats onder blok B. De parkeergarages worden via een tweetal inritten op de Westzijde ontsloten.

Volgens de parkeernorm (exclusief het bezoekersparkeren) dienen er in de blokken A en B respectievelijk 87 en 27 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In totaal derhalve 114 parkeerplaatsen. Er zullen in beide garages iets minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan volgens de norm nodig is, namelijk 72 en 38 parkeerplaatsen. In totaal derhalve 110 parkeerplaatsen (een tekort van 4 pp). In blok C dienen 2,2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Volgens het plan zijn dat echter 1,3 parkeerplaatsen, derhalve een tekort van 0,9 pp.

Voor bezoekers (en de overloop van bewonersparkeren) wordt het parkeren opgelost op het tegenover liggende terrein Westzijde 163. Het gaat daarbij om een totaal van circa 5 parkeerplaatsen. Ten behoeve van het bezoekersparkeren dient rekening te worden gehouden met circa 37 parkeerplaatsen. Dit terrein is openbaar toegankelijk en zal worden heringericht om 42,5 parkeerplaatsen voor bezoek en (overloop) bewoners te realiseren.

In het op het terrein aanwezige gebouw is momenteel een sportschool en een kantoor gevestigd. Er zijn op het terrein 17 parkeerplaatsen aanwezig. Volgens de norm dienen er echter 40,5 parkeerplaatsen te zijn.

Het totaal aantal parkeerplaatsen dat na de herinrichting op deze locatie kan worden gerealiseerd bedraagt 85 parkeerplaatsen. Dit is voldoende voor de aanwezige functies (40,5) en de nieuwe woningen (42,5).

Fietsparkeren
De fietsparkeernormen zoals opgesteld door de gemeente Zaanstad zijn als richtlijn gehanteerd. Op basis van deze berekeningen zijn 519 fietsparkeerplaatsen nodig. In de praktijk blijkt de norm hoog uit te vallen. Uitgangspunt is daarom dat de bewoners plek krijgen voor twee fietsen in de berging, in de garage of op eigen terrein. Op het mandelig gebied kan ook een groot deel van het bewonersparkeren opgelost worden.

Het fietsparkeren voor bezoekers gebeurt in de openbare ruimte. Deze locaties liggen zo dicht mogelijk bij de entree van de appartementen en woningen.

Het totale aantal fietsparkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd bedraagt 489 stuks.

Afbeelding 8: Parkeerbalans blokken A, B en C.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0009.png"

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskaders.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. In de SVIR staan de plannen van het rijk voor ruimte en mobiliteit. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Hierbij valt te denken aan bevoegdheden op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);

  • 1. De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven. Zaanstad is gelegen in het gebied noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn:

  • Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met andere overheden;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura2000 gebieden.

De Metropoolregio Amsterdam heeft internationaal een sterke economische positie. Schiphol is de belangrijkste vestigingsplaatsconditie voor internationale bedrijven, hoofdkantoren en kenniswerkers en cruciaal voor het aantrekken van bedrijfsfuncties op het gebied van research & development, sales en logistiek voor vrijwel alle topsectoren in Nederland (waaronder de creatieve sector rond Amsterdam/Brainport Zuidoost-Nederland, de zakelijke dienstverlening in het cluster Zuidas en de topsector Life Sciences & Health). Naast de Mainport Schiphol dragen de Zeehavens Amsterdam, de luchthaven Lelystad en de economische sectoren handel en logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening (waaronder vooral de Zuidas), Agro & Food (Zaanstreek en Greenport Noord Holland Noord), ICT (Amsterdam is de op een na grootste internetexchange van de wereld) en nieuwe media, de creatieve industrie en flowers en foods (Greenport Aalsmeer en opkomende Greenport Noord Holland Noord), bij aan de sterke internationale positie.

Te midden van de stedelijke en economische dynamiek bevinden zich rondom het stedelijke gebied enkele unieke cultuurhistorische waarden. Het rijk beschermt de werelderfgoedgebieden (De Beemster, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) ruimtelijk door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken.

Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de Structuurvisie de volgende nationale belangen en aandachtspunten aangegeven:

  • stedelijke regio met topsectoren;
  • gebiedsontwikkeling Zaan-IJ-oevers;
  • verbetering bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam;
  • de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura2000-gebieden;
  • 20ke Geluidscontour van Schiphol;
  • (nieuwe) hoogspanningsverbinding;
  • Cultureel erfgoedgebied;
  • (inter)nationaal hoofdwegennet.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

4.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Bij besluit van 28 augustus 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Met ingang van 1 juli 2017 is echter een wijziging inwerking getreden. Deze wijziging betekent dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve van toepassing op een stedelijke ontwikkeling in de vorm van een woningbouwlocatie buiten bestaand stedelijk gebied. Op de nu voorliggende ontwikkeling, die voorziet in de bouw van circa 124 woningen is de ladder niet van toepassing omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.

Onderdeel van de wijziging van het Bro is bovendien het vervallen van de regionale afstemming van de behoefte. Bovenlokale afstemming is van groot belang en het is aan de provincies om de bovenlokale afstemming en samenwerking in het kader van verstedelijking actief te stimuleren.

Het project wordt ontwikkeld binnen regionale woningbouwafspraken (zie daarvoor paragraaf 4.5.1 en 4.5.2) en met inachtneming van de waarden van de omgeving. Daarnaast is het plangebied multimodaal ontsloten (voet, fiets, auto en openbaar vervoer). Het voorliggende plan voorziet bovendien in de mogelijkheid om tot gebiedsontwikkeling van (een deel van) de Zaanoevers te komen en sluit derhalve aan op het beleid uit de SVIR.

4.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat algemene regels van de rijksoverheid waarmee de nationale belangen juridisch worden vastgelegd. De regeling is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale verordeningen. Het Barro is in gedeelten in werking getreden (30 december 2011 en 1 oktober 2012).

Niet alle onderwerpen en specifieke gebieden die in het Barro zijn opgenomen zijn voor Zaanse bestemmingsplannen relevant. Mogelijk van belang voor Zaanse bestemmingsplannen zijn:

  • de bepalingen met betrekking tot Rijksvaarwegen: er moet rekening gehouden worden met een vrijwaringzone rondom het Noordzeekanaal en met eventuele belemmeringen voor bijvoorbeeld de doorvaart van schepen, zichtlijnen en het uitvoeren van beheer en onderhoud;
  • bepalingen met betrekking tot reserveringsgebieden rondom hoofdwegen en landelijke spoorwegen in Zaanstad en regels met betrekking tot belemmerende activiteiten in die reserveringsgebieden;
  • bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening en specifiek de hoogspanningsverbinding Beverwijk-Oostzaan-Diemen;
  • bepalingen omtrent de wezenlijke kenmerken en waarden van de in de provinciale verordening vastgelegde gebieden in de ecologische hoofdstructuur en de regels voor de bescherming daarvan.

Geconstateerd kan worden dat het Barro van weinig belang is voor het nu voorliggende plangebied.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 22 juni 2010 hebben provinciale staten de "Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt. In de structuurvisie geeft de provincie aan dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen. Daarbij richt de provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionale en bovenregionale schaal spelen en/of gevolgen hebben.

Afbeelding 9: Provinciale belangen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0010.png"

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de structuurvisie (evenals de SVIR) uit van de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten.

4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 3 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze wijziging treedt op 1 maart 2017 in werking. Op 20 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten bovendien besloten om de kaarten van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) uit het Natuurbeheerplan 2017 op te nemen in de PRV. In de PRV heet dit Ecologische Hoofdstructuur. De verordening is van toepassing op bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 of lid 2 van de Wabo..

Artikel 5a PRV sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen nut en noodzaak (Laddertrede 1) en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio (Laddertrede 2) uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2a en 2b van het Bro.

De gewijzigde PRV gaat uit van een andere definitie dan de voorheen gehanteerde definitie voor "bestaand bebouwd gebied". Voortaan wordt uitgegaan van "bestaand stedelijk gebied": Het bestaand stedelijk gebied is gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening. In dat artikel wordt bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de statenvoordracht over de wijziging van de PRV is onder meer als reactie van GS opgenomen dat het uitgangspunt is dat de gemeenten als eerste verantwoordelijk zijn voor het invulling van wat gezien moet worden als bestaand stedelijk gebied. Met dit bestemmingsplan geeft de gemeente deze invulling voor het voorliggende plangebied.

Het voorgaande heeft direct gevolgen voor bijvoorbeeld het bufferzonebeleid (artikel 24 PRV) en de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling (artikel 16 PRV). Deze regels zijn van toepassing op het landelijk gebied en derhalve niet van toepassing op onderhavig plangebied.

4.3.3 Monitor woningbouw 2015

De provincie streeft naar het realiseren van voldoende woningen, waarbij volgens de ambities uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zoveel mogelijk in binnenstedelijk gebied wordt gebouwd. Om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie wordt jaarlijks de monitor woningbouw uitgevoerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. Hierdoor kan op basis van de resultaten tijdig worden bijgestuurd, zodat (nog) niet behaalde opgaven alsnog gerealiseerd kunnen worden of doelen kunnen worden bijgesteld.

Zaanstad behoort tot de Stadsregio Amsterdam. Ten aanzien van de woningkwantiteit geeft de woningbouwmonitor 2015 het volgende aan. In de Stadregio ligt de kwantitatieve RAP-afspraak op 6.500 woningen per jaar. De regio loopt voor op de afspraak maar op basis van de woningbehoefte is de afspraak te laag (bijna 10.000 woningen). In deze regio wordt te weinig gebouwd waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. Positief is dat het aantal verleende bouwvergunningen in 2014 (circa 4.400) bijna is verdubbeld t.o.v. 2013, dat betekent dat de productie vanaf 2016 zal stijgen. Maar dit is onvoldoende om aan de woningbehoefte te voldoen.

4.4 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

4.4.1 Waterprogramma 2016-2021 (WBP5)

Op 16 december 2015 heeft het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterprogramma vastgesteld. Dit plan is in feite de opvolger van het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4).

In het Waterprogramma presenteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in die planperiode samen met anderen worden uitgevoerd. Daarbij wordt voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012) en de landelijke Deltabeslissingen.

4.4.2 Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast Noorderkwartier (BWN 2005)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over de aanpak van wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit voor de komende jaren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten dienen te anticiperen op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De opgave voor het terugdringen van de wateroverlast is uitgewerkt in raamplannen. De planperiode beslaat de jaren 2005 tot 2015.

De studie Bescherming Wateroverlast Noorderkwartier, ook wel aangeduid als de faalkansenstudie, heeft inzicht verschaft in de omvang van het overlastprobleem. De resultaten vormen het vertrekpunt voor de knelpuntenanalyse en de uitwerking van de maatregelen. Het raamplan richt zich niet op de aanpassing van de boezemsystemen, maar op kleinschalige maatregelen in de poldersystemen. De problemen worden opgelost waar ze zich voordoen, waarbij als belangrijkste uitgangspunt geldt dat te dempen water geheel moet worden gecompenseerd en dat een toename van de bestaande verharding in voldoende mate dient te worden gecompenseerd.

De genoemde BWN-studie stamt uit 2005. Inmiddels voldoen de polders aan de wettelijke normen en is het hoogheemraadschap nu bezig met de watersysteemanalyse om de veerkracht van de poldersystemen bij extreme situaties in beeld te brengen. Met de resultaten uit deze studie zal HHNK daarna samen met de gebiedspartners naar kosteneffectieve maatregelen zoeken om de klimaatbestendigheid van gebieden te vergroten.

4.5 Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 en Keur 2016.

In de Beleidsnota Waterkeringen beschrijft HHNK het beleid en de uitgangspunten voor het beheer en medegebruik van de waterkeringen. Dit document is een uitwerking van het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP4) dat op hoofdlijnen richting geeft aan de beheer- en ontwikkelopgaven voor het water(keringen)beheer in de planperiode.

De Beleidsnota Waterkeringen geeft helderheid over hoe het hoogheemraadschap omgaat met de volgende thema's:

  • Het doelmatig beheren van de waterkeringen
  • Het waarborgen van de waterkerende functie van de keringen, nu en in de toekomst
  • Het afstemmen van de belangen die voortvloeien uit andere functies op het waterveiligheidsbelang
  • Het vergunningen- en ontheffingenbeleid
  • De komende jaren werken we dit beleid, en daarmee onze beheervisie, verder uit in onderliggende beheerdocumenten.

De wettelijke grondslag voor het beheer van de waterkeringen vindt zijn oorsprong in de Wet op de Waterkering (1996) en is nu opgenomen in de Waterwet. Nadere bepalingen voor het beheer zijn vastgelegd in de (provinciale) Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning. De regels in de Keur zijn onderverdeeld in:

  • gebodsbepalingen;
  • verbodsbepalingen;
  • gedoogplichten.

De regels uit de Keur zijn vastgelegd in een zogeheten Keurdocument. Een bijgeleverde legger bevat specifieke informatie en kaarten. De legger bepaalt waar de geboden en verboden uit de Keur van toepassing zijn. HHNK heeft 4 verschillende leggers. Voor de waterkering langs de Zaan ter plaatse van de Westzijde geldt de "legger regionale waterkeringen" (zie ook paragraaf 5.4.2, afbeelding 22).

4.6 Regionaal beleid

4.6.1 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020

Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (hierna: “RAP Wonen”) van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (SRA) toont aan dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015-2025 wat woningbehoefte betreft een tekort bestaat aan harde plancapaciteit van 31.330 woningen. Het RAP Wonen voor 2016-2020 is vastgesteld in september 2017. De kwantitatieve cijfers uit het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam (2011-2015)' zijn gelijk aan die van de 'Provinciale woonvisie 2010-2020'. Voor de periode 2016–2020 hebben provincie en gemeenten nieuwe actieprogramma's opgesteld. Zowel stedelijk als suburbaan is sprake van een aanzienlijk capaciteitstekort. Om de groei van de regio echt op te kunnen vangen heeft de gemeente de ambitie om per jaar 1.000 nieuwe woningen te bouwen, 10.000 woningen tot 2025 en nog eens 10.000 de jaren erna. De woningen worden alleen gebouwd binnen de stedelijke contour. Om tegemoet te komen aan de vraag van verschillende groepen woningzoekenden is aanbod nodig in alle typen en prijsklassen woningen. Er is dus sprake van een actuele behoefte, deze behoefte is in het RAP Wonen regionaal afgestemd.

4.7 Gemeentelijk beleid

4.7.1 Woonvisie Zaanstad 2008-2020

Met de Woonvisie Zaans Mozaïek 2008-2020 zet de gemeente in op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Door te bouwen in gevarieerde woonmilieus en de diversiteit van het woningaanbod te vergroten wil de gemeente inzetten op woonkwaliteit en de positie in de regio verbeteren. Om er voor te zorgen dat er diverse woonmilieus worden gerealiseerd zullen er in de toekomst met name in het midden en hogere prijssegment koopwoningen moeten worden toegevoegd. De woningen in het plangebied sluiten bij deze segmentering aan. Zij vormen daarmee een waardevolle en kwalitatieve toevoeging aan het woonmilieu in Zaanstad en de stadsregio Amsterdam die voorziet in een behoefte voor doorstromers op de woningmarkt. Daarnaast zijn de woningen in het plangebied ook noodzakelijk als het gaat om een kwantitatieve toevoeging. Gezien de toekomstige economische en demografische ontwikkelingen zijn er in de metropoolregio Amsterdam tussen 2010 en 2030 zo'n 150.000 woningen extra nodig. De gemeente Zaanstad maakt deel uit van de metropoolregio en levert daaraan een bijdrage van zo'n 10.000 woningen: 6000 tot 2020 en 4000 tot 2030.

Zaanstad wil zich daarbij als aantrekkelijke woon- en werkstad profileren met bijzondere woonmilieus in een waterrijk landschap en met een imposant industrieel erfgoed. De strategische doelstelling van de woonvisie is daarom het gericht benutten en versterken van verscheidenheid in mensen en woonmilieus vanuit de kracht van de specifieke identiteit van Zaanstad: het Zaans Mozaïek.

De volgende vier beleidsopgaven geven richting aan het Zaans Mozaïek:

  • Door sterker te sturen op kwaliteit en gedifferentieerde woonmilieus kan Zaanstad een veelzijdige en aantrekkelijke stad blijven en haar positie binnen de regio versterken.
  • Het tegengaan van verval en benutten van kansen in de wijken versterkt de fysieke, economische en sociale kwaliteit van de wijken en draagt bij aan de verscheidenheid van de stad.
  • De vergrijzing en het streven om mensen met een zorgvraag te laten participeren in de samenleving vraagt om een verdere uitrol van het ingezette beleid van wonen, welzijn en zorg.
  • Duurzaamheid als basis is een voorwaarde voor een op de langere termijn kwalitatief hoogwaardige, aantrekkelijke, veilige en gezonde stad.

4.7.2 Samen Verder met Zaans Mozaïek; actualisatie Woonvisie

Met Zaans Mozaïek sloeg Zaanstad een nieuwe koers in waarbij de focus veranderde van uitbreiding naar transformatie en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent gedifferentieerde woonmilieus, keuzevrijheid in woningaanbod, kwalitatief goede woningen en een goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken. Veel van de uitgangspunten en ambities uit de bestaande woonvisie uit 2008 blijven van kracht, maar de gemeente wil doelen opnieuw scherp stellen. Aan de hand van de analyse Zicht op het Zaans Mozaïek zijn de ontwikkelingen in de afgelopen jaren in kaart gebracht en is een beeld ontstaan hoe Zaanstad er nu voor staat. Na jaren van stagnatie begint de woningbouwmarkt weer aan te trekken, maar het woningtekort is intussen opgelopen.

Er zal dus moeten worden gezorgd voor versnelling van de woningproductie, maar ook voor een aanbod dat aansluit bij huidige én toekomstige woonwensen. Vooral kwetsbare groepen met lage inkomens en starters dreigen de dupe te worden van het feit dat er in de afgelopen jaren minder gebouwd en verhuisd is, waardoor de doorstroming stagneert en wachtlijsten oplopen. Meer goedkope woningen bouwen is echter niet de oplossing.

Zaanstad speelt in op de verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn door het faciliteren van het bouwen van minstens 600 woningen per jaar. Hierbij is vraaggericht bouwen en daarmee een divers nieuw aanbod creëren, een belangrijke pijler. Naast sociale woningbouw moeten ook huur- en koopwoningen in midden en hoge segment worden gebouwd. Op die manier ontstaat er een betaalbaar aanbod voor mensen met verschillende inkomens. Dat gebeurt door intensieve samenwerking tussen de markt en de gemeente.

Uitvoeringsagenda
Aan de woonvisie is een uitvoeringsagenda gekoppeld. De uitvoeringsagenda is samengesteld op basis van een programmatische aanpak rond vijf deelthema's:

  • Versnelling en kwaliteit nieuwbouw;
  • Verbeteren kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  • Beter benutten sociale voorraad en borgen betaalbaarheid;
  • Wijkontwikkeling;
  • Langer zelfstandig wonen.

Om de woningbouwproductie te versnellen wil de gemeente onder meer gebruik maken van locaties met potenties en deze in goede samenwerking met marktpartijen te ontwikkelen. Daarbij dienen drempels te worden opgeheven. Het voorliggende plan is daar een voorbeeld van. De ontwikkeling van woningen in een hoger segment zal bijdragen aan het op gang brengen van de gewenste doorstroming.

4.7.3 Ontwikkelingsplan ZaanIJ

Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Zaanstad het Ontwikkelingsplan ZaanIJ vastgesteld. Het ontwikkelingsplan zet in op de ontwikkeling van ongeveer 7.000 nieuwe woningen en een half miljoen m2 werkruimte aan de Zaan- en IJ-oevers tot 2040. Deze functies vinden ruimte in pakhuizen en fabrieken, op industrieterreinen en op vrije kavels aan het water. Zaanstad sluit daarmee aan op de ontwikkeling van de Noordelijke IJ-oever in Amsterdam. De oevers van Zaan en IJ hebben van oudsher een bedrijfsbestemming. In de 16de en 17de eeuw was dit het eerste industrieterrein van Europa met meer dan 100 bedrijfsmolens langs de Zaan. Na het graven van het Noordzeekanaal werd de Zaanstreek de proviandkast van Nederland waar cacao, rijst, olie en vetten werden verwerkt bij Verkade, Duyvis, Lassie, Honig en Wessanen. De grote fabrieken zijn nog steeds beeldbepalend, maar ze leveren steeds minder werk. Daarom wil Zaanstad meer diversiteit in de economie en een gevarieerder woningaanbod. De oevers van de Zaan en het IJ bieden daarvoor uitgelezen kansen. Verdichting en transformatie langs het water zijn ook een goed alternatief voor stadsuitbreiding.

Het plangebied ligt aan de Zaan. Aan de Zaan is ruimte voor bijzondere woonmilieus. Het voornemen bestaat om in het plangebied 124 nieuwe woningen te realiseren. De woningen sluiten aan de zuidzijde aan op de bebouwingsstructuur langs de dijk de Westzijde. Anderzijds vormen de overige woningen een front aan de Zaanzijde.

4.7.4 MAAK.Zaanstad

MAAK.Zaanstad schetst de stad die Zaanstad wil, kan en moet zijn; wat het vertrekpunt is, hoe de stad tussen nu en 2040 gaat groeien, hoe de groei van het aantal inwoners kan worden gebruikt om kwaliteit aan de stad toe te voegen en hoe de stad er in 2040 uit ziet.

In MAAK.Zaanstad is een grote binnenstedelijke woningbouwopgave geformuleerd. Zaanstad is immers onderdeel; van de metropoolregio. De huidige stad met een eenzijdige woningvoorraad, met een groot accent op sociale huur en kleine koop is een stad die weinig te bieden heeft aan mensen die meer willen dan dat, of ze nu in eigen stad een wooncarrière willen maken, of er willen komen wonen.

MAAK.Zaanstad formuleert ambitieuze doelstellingen. De gemeente wil geleidelijk aan doorgroeien richting de 200.000 inwoners; dit betekent een toename van tussen de 15.000 en 20.000 woningen. Daarbij wil MAAK.Zaanstad de kwaliteit en leefbaarheid van de stad krachtig verbeteren: meer diverse woonmilieus met hogere kwaliteit, een sterke economie, een goede bereikbaarheid en een veerkrachtige sociale structuur, een duurzame stad waarin mensen zich thuis voelen en met plezier wonen, werken, recreëren en leven.

Het toevoegen van 124 woningen aan de Zaan, volgens het indicatieve programma zoals aangegeven in paragraaf 3.5, speelt in op de wens om vooral andersoortige woningen te ontwikkelen dan tot nu toe het geval was. Dus meer differentiatie in woningtypen en prijsklassen.

4.7.5 Zaans geluidbeleid

De gemeente Zaanstad heeft haar gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in het "Actieplan 2013-2018 en beleidsregel hogere waarde".

In de Wet geluidhinder zijn ontheffingsgronden opgenomen op grond waarvan van de voorkeursgrenswaarde kan worden afgeweken en er een hogere waarde kan worden verleend. Deze ontheffingsgronden zijn gebaseerd op stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeer/vervoerskundige en financiële aspecten. Een nadere uitwerking en interpretatie van deze ontheffingsgronden is opgenomen in Bijlage 2. Alleen als blijkt dat geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel in conflict zijn met één of meerdere van de genoemde ontheffingsgronden, kan worden overgegaan tot het verlenen van een hogere waarde.

Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. Het slotstuk van deze procedure is het verlenen van een hogere waarde om de realisatie van een (ruimtelijk) plan alsnog mogelijk te maken. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het toestaan van een bepaald geluidniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat. De volgende stappen moeten hiervoor worden gevolgd:

  • Toets het geluidsniveau.
  • Toets of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting terug te brengen dan wel of er wettelijke ontheffingsgronden van toepassing zijn.
  • Beoordeel of voldaan wordt aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel.
  • Indien er sprake is van appartementenflats of transformatie van bedrijfsgebouwen dan geldt een specifiek kader uit de beleidsregel hogere waarde.
  • Valt de ontwikkeling binnen een specifiek aangewezen gebied waarvoor de beleidsregel niet van toepassing is (transformatiegebieden binnen door de Crisis en herstelwet aangewezen gebieden), dan is de beleidsregel hogere waarde niet van toepassing.

Met het stellen van de voorwaarde van een geluidsluwe gevel wordt vooral gestuurd op de stedenbouwkundige invulling van een bouwplan. Door de voorwaarde van een geluidsluwe gevel is de initiatiefnemer genoodzaakt het geluidsaspect mee te nemen in het ontwerp. Geluid wordt daarmee onderdeel van het (stedenbouwkundig) ontwerp. Met de geluidsluwe gevel ontstaat uiteindelijk een duurzame verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

De beleidsregel dient ter invulling van de bevoegdheden voor het vaststellen van hogere waarden op grond artikel 110a, lid 1 en lid 2 van de Wet geluidhinder per 1 januari 2007. De gemeente heeft ingevolge de hiervoor genoemde artikelen uit de Wet geluidhinder de bevoegdheid hogere waarden vast te stellen binnen de door haar vastgestelde kaders, voor zover deze kaders niet in strijd zijn met de wettelijke regelgeving.

Bij appartementenflats (zoals in het onderhavige geval) en te transformeren bedrijfsgebouwen mag worden afgeweken van de voorwaarde van een geluidluwe buitengevel. Daar wordt de voorwaarde gesteld dat ter plaatse van tenminste één buitengevel de te openen delen (ramen en/of deuren maar geen suskasten) geluidsluw moeten worden uitgevoerd.

4.7.6 Zaans geurbeleid 2016

Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid op 14 juli 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van het geurbeleid is de geurhinder in Zaanstad te beperken waardoor de kwaliteit van de leefomgeving verbetert. Het geurbeleid is er op gericht om het bestaande niveau van geurhinder te verminderen en nieuwe geurhinder te voorkomen. Daarbij zijn doelen gesteld die gehaald kunnen worden, ten aanzien van bedrijven en ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. In paragraaf 5.3.3 komt het geuraspect aan de orde.

4.7.7 Archeologienota Zaanstad 2009

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Daarin staat dat bescherming van het archeologische erfgoed door de gemeente geregeld moet worden via het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan worden archeologiegebieden aangewezen waaraan regels zijn verbonden. Deze regels stellen het verplicht om bij bepaalde bodemverstoringen maatregelen te nemen om de archeologische vindplaatsen in de grond te beschermen of te laten opgraven.

In de Archeologienota Zaanstad 2009 is het beleid op het gebied van archeologie van de gemeente Zaanstad gepresenteerd waarin de uitgangspunten van het Verdrag van Valleta zijn verwerkt. Op grond van het in 2000 opgestelde, en nadien meerdere malen geactualiseerde, archeologische gedeelte van de cultuurhistorische waardenkaart kan worden bepaald of in een plangebied sprake is van een waardevol archeologisch gebied. Deze, of nieuwe gebieden, kunnen worden opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan en aan deze gebieden worden regels verbonden.

4.7.8 Welstandsnota Zaanstad 2013

De Welstandsnota Zaanstad 2013 is op 4 september 2014 door de gemeenteraad van Zaanstad vastgesteld. De welstandsnota is geschreven voor het beheer van het aanzien van de stad. Het is beleid, waarmee bouwplannen binnen de structuur van het bestaande bebouwingsbeeld zijn te beoordelen.

Zaanstad is zich breed aan het oriënteren op de toekomst. De stad wil haar positie binnen de metropoolregio Amsterdam versterken. In dat licht is het 'Ruimteplan Zaan en IJ' opgesteld, een stedenbouwkundige verkenning naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de gebieden langs de Zaan en het IJ en naar de mogelijkheden om de relatie tussen Zaanstad en Amsterdam te versterken. Het historisch landschap van Zaan en IJ is daarbij de drager van het plan. Het is geen kant en klare blauwdruk, maar eerder een ruimtelijke strategie die inspeelt op onzekerheid en dynamiek.

Afbeelding 10: Welstandsgebieden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0011.png"

Het ruimteplan onderscheidt zeven gebieden, op basis van de ruimtelijke kenmerken. Daarbinnen zijn diverse locaties benoemd, al dan niet in clusters, afhankelijk van de ruimtelijke context. Voor deze locaties wordt, wanneer er concrete ontwikkelplannen zijn, een kader voor welstandsbeoordeling gemaakt en vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid. De mate van detail zal afhangen van de beoogde ontwikkeling. Zolang dergelijke, aanvullende kaders niet zijn vastgesteld, geldt voor de gebieden die binnen het 'Ruimteplan Zaan en IJ' vallen het welstandsbeleid zoals beschreven in deze welstandsnota. Een aantal gebieden heeft een gewogen welstandsniveau, waarbij er onderscheid is gemaakt in gewone en bijzondere gebieden. In de bijzondere welstandsgebieden zoals het nu voorliggende plangebied, is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst.

Door IMOSS is een Beeldkwaliteitsplan2 opgesteld voor de locatie dat na vaststelling onderdeel zal gaan uitmaken van de Welstandsnota.

4.7.9 Uitvoeringsnota Parkeren 2016

Het parkeerbeleid van de gemeente Zaanstad is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. De nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto's en fietsen. Dit is het document waar de bestemmingsplannen naar verwijzen; daarmee vormt deze nota een juridisch document.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1.(onder f.) dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat is verricht om te onderzoeken of ten aanzien van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Woningbehoefte

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor om in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, de behoefte aan die woningen aan te tonen.

Zoals blijkt uit de paragrafen in hoofdstuk , waar wordt ingegaan op het gemeentelijke (woon)beleid, bestaat er binnen de regio een grote vraag naar woningen. Zaanstad heeft als gemeente een opgave om een deel van de regionale behoefte op te vangen. De Woonvisie Zaans Mozaïek (zie paragraaf ) gaat uit van een jaarlijkse bouwproductie van minstens 600 woningen. Inmiddels wordt in MAAK.Zaanstad een grotere bouwopgave voorzien. Het onderhavige plan voorziet in het realiseren van 124 woningen aan de Westzijde te Zaandam.

Zaanstad zet uitdrukkelijk in op het huisvesten van de eigen bevolking en heeft tevens binnen de Stadsregio (SRA) een huisvestingstaak en bouwopdracht in verband met de bevolkingsgroei in de regio. Hierbij wordt uitdrukkelijk voor de lijn intensiveren en transformeren gekozen om omliggende landschappelijk waarden zo veel mogelijk te ontzien. Het plan betreft het bouwen van zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen. Het bouwen van deze woningen in bestaand stedelijk gebied sluit aan bij dit beleidsuitgangspunt.

Op dit moment is binnen de gemeente Zaanstad grote behoefte om aan de gewenste gemiddelde bouwproductie van gemiddeld 600 woningen per jaar invulling te geven. De crisis heeft gezorgd voor een aanzienlijke stagnatie van deze productiebehoefte. Recentelijk is vanuit de SRA de vraag voor een versnellingsopgave van 1.000 woningen per jaar voor Zaanstad gekomen.

Geconcludeerd kan worden dat het project een goede invulling vormt van het woonbeleid omdat het een transformatie en verdichting binnen het stedelijk weefsel betreft.

5.3 Milieu

5.3.1 Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar woningen die in een "zone van een weg" vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km/uur-gebieden.

Het plan ligt binnen de geluidzones van diverse wegen. Derhalve is akoestisch onderzoek3 uitgevoerd. Verkeersgegevens zijn verkregen van de gemeente Zaanstad.

Voor het akoestisch onderzoek zijn de Westzijde, de Vincent van Goghweg en de Prins Bernhardbrug beschouwd. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de beschouwde wegen ter plaatse van vele appartementen en woningen wordt overschreden. De maximaal berekende waarde bedraagt 63 dB. Er dienen daarom hogere grenswaarden verleend te worden voor deze toekomstige appartementen en woningen tot maximaal 63 dB.

Om in aanmerking te kunnen komen voor hogere waarden zal aangetoond moeten worden dat de betreffende appartementen en woningen geluidsluwe gevels hebben of kunnen worden voorzien van geluidluwe gevels. In het akoestisch onderzoek is daarom een maatregel (coulissenschermen) doorgerekend. Het blijkt dat met de doorgerekende maatregel voldaan kan worden aan de eis dat woningen worden voorzien van een geluidluwe gevel.

Geconcludeerd kan worden dat er hogere waarden verleend dienen te worden in het kader van de vaststellingsprocedure van dit bestemmingsplan. Aangezien de hogere waarden dienen te voldoen aan het Zaans geluidbeleid, maar de uitvoering daarvan sterk verweven is met de uitvoering van het bouwplan, zal tijdens de procedure van de omgevingsvergunning getoetst worden aan het geluidbeleid. In dit bestemmingsplan zal dit worden afgedwongen via een zogenaamde voorwaardelijke verplichting, die erop neerkomt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen pas kan worden verleend indien:

  • uit akoestische berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel;
  • burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder hebben vastgesteld of hebben laten vaststellen, dan wel;
  • de woningen worden uitgerust met een permanent geluiddichte gevel (dove gevel);

In het geval van hogere waarden dient te worden voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden volgens het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in het "Actieplan 2013-2018 en beleidsregel hogere waarde". Dit is als voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Bij het vaststellen van de hogere waarden zal in het besluit worden aangegeven aan welke voorwaarden bij de verlening van een omgevingsvergunning dient te worden voldaan.

Spoorweglawaai
Zowel aan de noordzijde als aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een spoorweg. Het gaat om respectievelijk de spoorlijnen naar Zaanstad-Purmerend en Zaanstad-Uitgeest. Deze spoorwegen hebben een aandachtszone. De systematiek van de zonering houdt in dat langs een (toekomstige) spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, op de gevel van woningen bedraagt 55 dB. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.

De omvang van de geluidszone (het planologisch aandachtsgebied) langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart.

Beide spoorlijnen zijn een hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 1 van het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen en als zodanig opgenomen op de Geluidplafondkaart spoor. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Deze geluidszone (planologisch aandachtsgebied) geldt alleen bij het ruimtelijk mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

Geluidproductieplafonds zijn berekende waarden op referentiepunten. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. De geluidproductieplafonds, brongegevens en relevante besluitinformatie zijn opgenomen in het zogenaamde geluidregister.

Op basis van het bovenstaande kan worden bepaald dat de geluidzones ter plaatse van het plangebied, conform het bepaalde in artikel 1.4a Bgh, als gevolg van de spoorlijn Zaanstad-Uitgeest 200 meter bedraagt en als gevolg van de spoorlijn Zaanstad-Purmerend 600 meter. Het plangebied ligt respectievelijk op een afstand van 750 en 600 meter verwijderd van beide spoorlijnen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten de geluidzones is gesitueerd. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het project.

Op 29 juni 2012 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de tweede geluidkaart voor hoofdspoorwegen vastgesteld. Deze geluidkaart geeft aan hoeveel geluid er in 2011 afkomstig was van hoofdspoorwegen waar meer dan 30.000 treinen reden.

De volgende afbeelding geeft de geluidsproductie aan van beide spoorlijnen. Deze afbeelding bevestigt dat het plangebied geen geluidsbelasting heeft die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Afbeelding 11: Geluidkaart 2011.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0012.png"

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Er zijn derhalve geen beperkingen als gevolg van industrielawaai.

Bouwbesluit
Het maximaal toelaatbare binnenniveau ter plaatse van woningen bedraagt 33 dB. Conform het Bouwbesluit dient een gevel van een gebouw een minimale gevelwering te hebben van 20 dB. Derhalve dient bij een geluidbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen te worden genomen om aan de norm te voldoen.

In het kader van de nadere uitwerking van het bouwplan ten tijde van de omgevingsvergunningprocedure dienen (zoals boven beschreven) nog keuzes te worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan het Zaans geluidbeleid. Deze keuzes hebben invloed op de te berekenen gecumuleerde geluidsbelasting van de gevels. Uitgaande van de dan berekende waarde worden tevens extra (bouwkundige) geluidwerende voorzieningen bepaald voor de appartementen en woningen om aan het maximale binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen. Verwacht wordt dat de geluidwerende voorzieningen financieel en praktisch haalbaar zijn.

Activiteitenbesluit
Conform het Activiteitenbesluit (artikel 2.17, eerste lid, onder a) geldt voor een gasdrukmeet- en regelstation standaard een maximale geluidsnorm geldt van 50 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevel van gevoelige gebouwen. De geluidsnorm dient gemeten te worden vanaf de inrichtingsgrens (= de bestemmingsgrens, inclusief hekwerk). Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk dat de gevels van gevoelige gebouwen dichtbij het gasdrukmeet- en regelstation gebouwd kunnen worden. Ten behoeve van dit plan is er daarom een akoestisch onderzoek4 uitgevoerd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de normen worden overschreden. Maatgevende bronnen betreffen de twee deuren in de westgevel en de deur in de noordgevel van het gasontvangstation. Wanneer deze drie deuren vervangen zouden worden door drie goed geïsoleerde deuren blijkt dat aan de normen van 50 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan.

De vervanging van de deuren is in dit bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting vastgelegd.

5.3.2 Bodemverontreiniging

Op het terrein zijn grond- en grondwatersaneringen uitgevoerd. Van deze saneringen zijn beschikkingen afgegeven. Door deze saneringen is het terrein geschikt gemaakt voor de beoogde bestemming, namelijk wonen en bedrijfsterrein. Wel zijn er enkele gebruiksbeperkingen als gevolg van restverontreinigingen in grond en grondwater.

Grond
Het doel van de sanering was enerzijds het verspreidingsrisico in het grondwater weg te nemen en anderzijds de grond geschikt te maken voor de beoogde bestemmingen. Bij het saneren zijn de verontreinigingskernen met mobiele stoffen verwijderd. Vervolgens heeft ontgraving plaatsgevonden van de resterende ophooglaag en is er tot 1,0 m-mv een leeflaag met zand/grond op signaleringsdoek aangebracht. Het noordelijk terreingedeelte, met de toenmalige bestemming bedrijventerrein, is aangevuld met categorie 1 zand. Op het zuidelijk deel bestaat de leeflaag uit schoon zand. Plaatselijk is er in de bovengrond verontreinigde grond achtergebleven. Deze verontreinigingen zijn afgedekt met een folie en in een dikte variërende laag grond.

Grondwater
Het doel van de grondwatersanering was het wegnemen van het verspreidingsrisico. Na deze sanering is er een stabiele eindsituatie ontstaan waarmee voldaan is aan de saneringsdoelstelling. Er is een nazorgplan om te monitoren of inderdaad sprake is van een stabiele eindsituatie. De monitoring vindt eenmaal per 5 jaar plaats en wordt uitgevoerd door Bodemzorg. Na de eerste monitoringsronde is deze stabiele situatie bevestigd.

Gebruiksbeperkingen
Door de aanwezige restverontreinigingen op het terrein zijn er nog enkele gebruiksbeperkingen:

  • Er ligt een verbod op teelt van gewassen voor menselijke consumptie;
  • Toekomstige kruipruimten dienen te worden voorzien van dampdichte folie dan wel dient de vloer dampdicht te zijn ter plaatse van de contouren conform afbeelding 12.
  • Buiten de nazorgcontour moet in geval van het mogelijk verplaatsen/aantrekken van de grondwaterverontreiniging door de "verstoorder" maatregelen genomen worden om verspreiding tegen te gaan;
  • Bij grondwateronttrekking binnen de nazorgcontour dient rekening te worden gehouden met sterke grondwaterverontreiniging en een mogelijke noodzaak voor zuivering.

Afbeelding 12: Gebied waar het raadzaam is dampdichte vloeren te realiseren (grijze arcering).
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0013.png"

Bouwplan
Het noordelijke deel is gesaneerd voor de bestemming bedrijfsdoeleinden (hotel) en niet voor wonen. Omdat op deze plek in het nu voorliggende plan een appartementencomplex zonder tuinen is gesitueerd, staat de bodemsituatie de nieuwe woonbestemming niet in de weg.

Het beoogde openbare groen in het plan bevindt zich op het middendeel van het terrein, wat is voorzien van een schone leeflaag. Voor de beoogde grasoevers wordt ter plaatse geen grondverbetering toegepast en blijft de folie intact. De restverontreiniging in de bovengrond nabij de oeverbescherming blijft ongemoeid en is doormiddel van de folie met tenminste 0,5m schone grond voldoende afgeschermd.

De privé-tuinen of mandelig terrein op het zuidelijke deel van het plangebied liggen bovenop de half-verdiepte parkeergarage, waardoor ook hier geen contact met de verontreinigde ondergrond mogelijk is.

Wanneer het toekomstige woningbouwplan gebruik gaat maken van warmtepompsystemen met de bodem als bron voor WKO, dient rekening te worden gehouden met de bodemsituatie. Een gesloten warmtepompsysteem in plaats van een systeem met een open bron zal hier de juiste optie zijn.

5.3.3 Geur

In deze paragraaf is bekeken in hoeverre er – met het oog op mogelijke geurhinder – sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • Zijn er geurgevoelige objecten voorzien?
  • Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van het plangebied?
  • Is deze geurbelasting aanvaardbaar?
  • Als we alles in ogenschouw nemen is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

Zaans geurbeleid
Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad (14 juli 2016). Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. Hiervoor is het niet van belang of een bedrijf onder provinciaal of gemeentelijk gezag valt.

Het Zaans geurbeleid gaat uit van een streefkwaliteit. Uitgangspunt voor deze streefkwaliteit is een situatie waarin er geen ernstige geurhinder meer is en waarin het aantal geurgehinderden 12% of minder is. Het Zaans geurbeleid heeft als doel het op termijn behalen van de streefkwaliteit.

De geurbelasting wordt uitgedrukt in een zogenaamde 'hedonische waarde' (afgekort als H). Deze waarde duidt de (on-)aangenaamheid van geur uit. De mate van geurhinder is afhankelijk van de onaangenaamheid van een geur (hedonische waarde) maar ook van de geur concentratie (het aantal odour-units/m3). De geurbelasting geldt voor continue en discontinue bronnen voor alle typen geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid wordt gebruik gemaakt van 2 onderscheidende hedonische waarden5:

  • Licht onaangename geur: H=-1
  • Onaangename geur: H=-2

De concentratie waarin een geur onaangenaam wordt verschilt per soort geur: voor de meeste mensen is chocolade (cacao) een lekkere geur, wanneer deze té overheersend wordt – zoals in sommige delen van Zaanstad regelmatig het geval is – is het echter niet meer prettig. Deze geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3). Elke geur wordt in verschillende concentraties waargenomen, waarbij de concentratie in de lucht en de onaangenaamheid ook verschilt. Dit is de reden dat er volgens het Zaans geurbeleid per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald is welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde (geurbelasting) hoort. Zo kan elke geur(concentratie) 'teruggerekend' worden naar de geurbelasting die daarbij hoort.

Volgens het geurbeleid verschillen objecten in gevoeligheid voor geur het onderscheid is als volgt: standaard gevoelige objecten, minder geurgevoelige objecten en minst geurgevoelige objecten. Voor de standaard gevoelige objecten, zoals woningen, geeft de concentratie horend bij H=-1 van continue bronnen de streefkwaliteit weer. Is een object minder geurgevoelig, dan is de toegestane geurconcentratie hoger. Het Zaans geurbeleid maakt onderscheidt in:

  • 1. Standaard geurgevoelige objecten, zoals woningen;
  • 2. Minder geurgevoelige objecten, zoals horeca en maatschappelijke functies;
  • 3. Minst geurgevoelige objecten, zoals bedrijven.

Op grond van het geurbeleid geldt dat bij standaard en minder geurgevoelige objecten de H=-2 contour niet mag worden overschreden. Er mag dus geen sprake zijn van ernstige geurhinder.

Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad.

  • 1. Wat wordt er mogelijk gemaakt en zijn dat geurgevoelige objecten?

In het plangebied zijn nieuwe geurgevoelige objecten voorzien. Het betreft ca. 125 woningen. Deze objecten worden beschouwd als standaard geurgevoelige objecten. Nu er sprake is van geurgevoelige objecten, is de vervolgvraag of er relevante geurhinder te verwachten is.

  • 2. Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken in of nabij dit plangebied en is deze geurbelasting aanvaardbaar?

Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, milieuvoorschriften6 , geuronderzoek en evt. geurklachten is bepaald welke bedrijven geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van dit plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande tabel en worden hierna toegelicht.

Tabel 1: mogelijke geurrelevante bedrijven binnen- en buiten het besluitgebied.

Bedrijf   SBI code (2008)   Locatie   Afstand tot de locatie van geurgevoelig objecten   Richtafstand geur
(rustige woonwijk)  
Richtafstand geur (gemengd gebied)   Geur-klachten bekend   Geur-rapport aanwezig   Relevantie voor de planlocatie  
Touwen en Co   203   Oostzijde 300
Zdam  
450 meter   300 meter   200   Nee   Nee   Niet relevant  
Danisco Zaandam bv   1089a   Oostzijde 155
Zdam  
Ca. 250 meter   200   100   nee   nee   Niet relevant  
Cargill BV
De Jonker  
10821-1.   Oostzijde 321
Zdam  
650 meter   500 meter   300   ja   Ja.   Niet Relevant  
Verkade   1072   Westzijde 103
Zdam  
300 meter   100 meter   50   Ja.   ja   Niet relevant  

Touwen en Co
Op circa 450 meter afstand van het plangebied bevindt zich aan de Oostzijde 300 de verf- en lakfabriek Touwen en Co b.v. Op basis van het VNG-boekje “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009 heeft het bedrijf Touwen en Co een Sbi-code 203 met een richtafstand van 300 meter voor het aspect. In de vigerende milieuvergunning van het bedrijf zijn geen geurcontouren of een acceptabel geurhinderniveau vastgelegd, omdat in de afgelopen jaren geen geurklachten van de omwonenden over de bedrijfsactiviteiten zijn ontvangen. Voor de voorgenomen planlocatie overschrijdt het bedrijf niet de richtafstand tot de geurgevoelige objecten en er zijn ook geen andere aspecten waaruit blijkt dat de streefkwaliteit zou kunnen worden overschreden. Verder zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend waarmee relevante geurhinder zal kunnen worden veroorzaakt. Op dit moment is er geen relevante geurhinder en dit is ook in de toekomst niet te verwachten. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het aspect geur van het bedrijf geen belemmering zal vormen voor de realisatie van de nieuwe woningen binnen de planlocatie. Het bedrijf is niet geurrelevant voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Danisco Zaandam bv
Op circa 250 meter afstand van het plangebied bevindt zich aan de Oostzijde 155 te Zaandam de voedingsmiddelenfabriek Danisco Zaandam bv. Op basis van het VNG-boekje “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009 heeft het bedrijf een Sbi-code 1089a 'vervaardigen overige voedingsmiddelen' met een richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Voor het bedrijf is in 2005 een revisie omgevingsvergunning verleend. De vergunning van het bedrijf is in 2016 op onderdeel externe veiligheid ambtshalve gewijzigd. In de vigerende omgevingsvergunning van het bedrijf zijn geen geurcontouren of een acceptabel geurhinderniveau vastgelegd en in de afgelopen jaren zijn geen geurklachten van de omwonenden over de bedrijfsactiviteiten ontvangen. Daarnaast wordt buiten het bedrijf geen geur als gevolg van de bedrijfsprocessen waargenomen. Voor de voorgenomen planlocatie overschrijdt het bedrijf niet de richtafstand tot de geurgevoelige objecten en er zijn ook geen andere aspecten waaruit blijkt dat de streefkwaliteit zou kunnen worden overschreden. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend, waarmee relevante geurhinder zal kunnen worden veroorzaakt. Danisco veroorzaakt geen geurhinder die relevant is voor deze ontwikkeling. Geur vanwege dit bedrijf is daarom geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen binnen de planlocatie. Het bedrijf is niet geurrelevant voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Verkade bv Westzijde 103 te Zaandam
Op circa 300 meter afstand van de planlocatie bevindt zich koekjesfabriek Verkade bv. Verkade heeft op basis van de SBI code 1072 voor geur een richtafstand van 100 meter. Voor de planlocatie wordt voldaan aan de richtafstand tot de ontwikkeling. Voor het bedrijf is recent een geuronderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de geurcontour de H=-1 voornamelijk op het eigen bedrijfsterrein ligt. Ter plaatse van de ontwikkeling wordt wat betreft Verkade voldaan aan de streefkwaliteit voor geur. Het bedrijf is niet geurrelevant voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Cargill bv. productielocatie “De Jonker”
Op circa 650 meter afstand van de planlocatie bevindt zich aan de Oostzijde 321, het bedrijf Cargill b.v. productielocatie “De Jonker”. In het bedrijf worden cacaobonen tot halffabricaat cacaomassa verwerkt. Op basis van het VNG-boekje “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009 heeft een sbi- code 10821-1. De richtafstand voor het aspect geur is 500 meter. Voor het bedrijf wordt voldaan aan de richtafstand van 500 meter. Op 21 december 2015 is voor het bedrijf een revisie omgevingsvergunning verleend. Bij de vergunning is een geuronderzoek toegevoegd. Het rapport is opgesteld door SGS, rapportnr. EZGE-13-0234, d.d. 31 maart 2015. In het rapport is aangegeven, dat de emissie aan ammoniak (NH3), VOS (vluchtige organische stoffen) en geur aan de hand van herziene emissiekentallen uit BR-cacao is berekend. De geurbelasting situatie van het bedrijf is in de omgevingsvergunning als volgt vastgesteld: De geurimmissiesituatie moet voldoen aan de zwarte contouren 2,5 Ou/m³ als 98% en 5 Ou/m³ als 98%, zoals aangegeven in onderstaand afbeelding 13.

Afbeelding 13: Geurcontouren Cargill De Jonker.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0014.png"

Uit deze contour blijkt dat het plangebied buiten de H=-1 contour ligt. Daarmee wordt voldaan aan de streefkwaliteit. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend waarmee relevante geurhinder zal worden veroorzaakt. Met het oog op dit bedrijf is geur daarom geen belemmering voor dit plangebied. Het bedrijf is geen relevante geurbron voor de nieuwe standaard geurgevoelige objecten (woningen) op het plangebied.

Overige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er in de nabijheid van de geurgevoelige objecten geen overige bedrijven zijn die relevante geurhinder veroorzaken. De overige bedrijven overschrijden niet de richtafstanden tot de geurgevoelige objecten en er zijn ook geen andere aspecten waaruit blijkt dat de streefkwaliteit zou kunnen worden overschreden. Deze bedrijven veroorzaken geen geurhinder die relevant is voor dit plangebied. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van omliggende bedrijven bekend waarmee relevante geurhinder zal worden veroorzaakt. Met het oog op de overige bedrijven is geur daarom geen belemmering voor dit plangebied.

Conclusie
In het plangebied zijn woningen voorzien. Woningen zijn geurgevoelige objecten. Er is onderzocht of er bedrijven zijn die geurhinder veroorzaken en of deze geurhinder aanvaardbaar is.

Het plangebied ligt in de omgeving van diverse bedrijven. Uit richtafstanden, geldende milieuvoorschriften en geurrapporten blijkt dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de zogenoemde streefkwaliteit voor geurbelasting.

Geur is daarmee geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen binnen het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat in het plangebied ten aanzien van het aspect geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

Omdat in het plangebied 124 woningen worden gerealiseerd, kan worden geconcludeerd dat er uit het oogpunt van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Om dit te toetsen geeft de Atlas voor de leefomgeving informatie over de stand van de luchtkwaliteit. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). De uitkomsten (laatste peiljaar 2016) zijn weergegeven in de afbeelding 14, 15 en 16.

Afbeelding 14: Concentratie NO2 in 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0015.png"

Afbeelding 15: Concentratie PM10 in 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0016.png"

Afbeelding 16: Concentratie PM2,5 in 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0017.png"

De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van zowel NO2 als PM10 bedragen 40 ìg/m3. Ook voor PM2,5 geldt vanaf 1 januari 2015 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Deze bedraagt 25 µg/m3.

Geconstateerd wordt dat de concentratie NO2 in 2016 22,9-26,8 µg/m3 bedroeg. De concentratie Fijnstof (PM10) bedroeg in 2016 19,6-20,1 µg/m3 en de concentratie Fijnstof (PM2,5) bedroeg 11,2 µg/m3.

Er zijn derhalve geen overschrijdingen van de grenswaardes voor de componenten Fijnstof en NO2. Derhalve is de luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

5.3.5 Externe veiligheid

Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht waarbij een vergelijking gemaakt moet worden met de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden.

Afbeelding 17: Fragment risicokaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0018.jpg"

De risicokaart laat zien dat in de (verdere) omgeving van het plangebied inrichtingen zijn gevestigd: United Biscuits (Westzijde 103) en Danisco Zaandam BV (Oostzijde 155). Beide inrichtingen vallen niet onder het Bevi en hebben geen gevolgen voor het plan. Ten oosten van het plangebied stroomt de Zaan. Hierover worden onder andere brandbare stoffen vervoerd. De route niet is opgenomen in het Basisnet. Desondanks kan bij een aanvaring met een binnenvaarttanker (geladen met bijvoorbeeld benzine) een deel van de benzine uitstromen over het water. Ontsteking van de plas leidt tot een korte hevige brand waarbij de stromingssnelheid van het water invloed heeft op de grootte en de vorm van de plas. Het plangebied ligt in dat geval in het geheel in het effectgebied van een plasbrand benzine op het water.

Het plangebied ligt daarnaast binnen de invloedsfeer van het gasverdeelstation en de hogedrukgasleiding W-570-07.

  • Gasverdeelstation

De hoofdactiviteit van het GOS station is de 'productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water'. Uitsluiteind leiding W-570-07 is aangesloten op het station. Het gasverdeelstation binnen het plangebied heeft volgens het bepaalde in artikel 3.12, lid 6 van het Activiteitenbesluit een PR 10-6 contour van 15 meter (doorzet = 40.000 m3 per uur). Binnen deze contour mogen geen woningen worden gerealiseerd. In dit bestemmingsplan is met de begrenzing van de bestemming Wonen rekening gehouden met de contour van het gasverdeelstation.

  • Hogedrukgasleiding

Vanaf het gasverdeelstation loopt een hogedrukgasleiding. De buisleiding is geregistreerd voor transport van aardgas onder een druk van maximaal 40 bar en heeft een uitwendige diameter van 8,62 inch. De leiding heeft een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijde van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. In het stedenbouwkundige plan is hiermee rekening gehouden. Op basis van afstandstabellen van de Gasunie is bekend dat het invloedsgebied van buisleidingen tot 40 bar en tot 10 inch uitwendige diameter beperkt blijft tot 120 meter. Het invloedsgebied is het gebied waarbinnen een beoordeling en verantwoording van het groepsrisico dient te worden gegeven. Aangezien het invloedsgebied gedeeltelijk samenvalt met het plangebied, kan gesteld worden dat deze buisleiding relevant is voor het initiatief omdat het groepsrisico beoordeeld en (zo nodig) verantwoord dient te worden.

Ten behoeve van de planontwikkeling is een onderzoek7 naar de externe veiligheid uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder kort samengevat.

Plaatsgebonden risico
Buisleiding W-570-07 bevat geen PR 10-6 risicocontour omdat de plaatsgebonden risicocontour ter plaatse van het plangebied op de buisleiding ligt. Het plaatsgebonden risico vormt om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Verder voldoet het stedenbouwkundig plan aan de afstanden van de risicocontour die gelden voor het GOS-station.

Groepsrisico
Het aspect externe veiligheid als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen hoeft geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied te zijn. Door de verhoging van het groepsrisico is het wel nodig een verantwoording van het groepsrisico op te stellen, waarover het bevoegd gezag een besluit moet nemen. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht is voor de buisleiding uitgewerkt met inachtneming van het advies van de Veiligheidsregio Zaanstreek – Waterland (kenmerk: Z/18/001645, d.d. 16 maart 2018).

Een beperkte verantwoording omvat de volgende punten:

  • Een vermelding van de personendichtheid in het invloedsgebied.
  • De hoogte van het groepsrisico per kilometer buisleiding.
  • De mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding en beperking van rampen.
  • De mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied.

Personendichtheid
In het onderzoek externe veiligheid (zie bijlage van de toelichting) zijn de dichtheden van personen binnen het invloedsgebied vermeld. De beoogde aantallen personen, die potentieel aanwezig kunnen zijn, zijn gebaseerd op het aantal te realiseren woningen.

Omvang risico
Met de ontwikkeling stijgt het groepsrisico door de toename van het aantal aanwezige personen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt echter niet overschreden. De oriëntatiewaarde is een richtwaarde waaraan het groepsrisico getoetst dient te worden. Het bevoegd gezag mag onderbouwd van de oriëntatiewaarde afwijken. De maximale overschrijdingsfactor wordt in de toekomstige situatie gevonden bij 43 slachtoffers, een frequentie van 4.98E-007. Het groepsrisico bedraagt 0.092 maal de oriëntatiewaarde.

Het risico bij een buisleiding ontstaat wanneer de leiding beschadigd raakt of breekt waardoor het aardgas onder hoge druk uit de leiding stroomt. In het meest ongunstige scenario ontsteekt het aardgas, een zogenoemde fakkelbrand. Een fakkelbrand kan 1 á 2 uur duren omdat de leiding afgesloten moet worden en leeggelopen is. Indien er een volledige breuk is van de buisleiding op een ongunstige locatie kan bijna het gehele plangebied getroffen worden door de effecten.

Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang
Het plangebied is zowel vanuit de noord- als zuidzijde voor de hulpdiensten goed bereikbaar. De hulpdiensten bevinden zich op een afstand van circa 500 meter aan de overkant van de Zaan.

Voor de gebouwen in het plan kunnen bouwtechnische maatregelen worden genomen. Zo valt te denken aan het gebruik van hittebestendig en/of hittewerend materiaalgebruik, zoals bijzondere beglazing die de extra druk aan kan. Verder kan overwogen worden om de woningen te voorzien van afschakelbare (mechanische) ventilatie. De initiatiefnemer van het plan is verantwoordelijk voor het treffen van eventuele maatregelen.

Zelfredzaamheid
Het plan is in hoofdzaak bestemd voor zelfredzame personen. Bij een evacuatie zijn zij zelf in staat zich in veiligheid te brengen. In het plangebied is het mogelijk om te vluchten vanaf de eventuele calamiteit. Indien verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn (ouderen, zieken en gehandicapten) is het van belang dat buren of een huismeester op de hoogte zijn van beperkingen. Er dient er extra aandacht besteedt te worden aan risicocommunicatie en de hulpdiensten dienen in goed contact te staan met organisaties zoals de thuiszorg.

Bij een eventuele fakkelbrand zijn de personen in het plangebied in eerste instantie op zichzelf aangewezen doordat een fakkelbrand niet geblust kan worden door de brandweer. Daarnaast kan geneeskundige hulpverlening de slachtoffers niet bereiken zolang de fakkel brandt. Bij een fakkelbrand is het advies om binnen te blijven/te schuilen.

5.3.6 Natuur

Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt vanaf 1 januari 2017 de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998 en is het sluitstuk van de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies, onder andere vastgelegd in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013). Hiertoe maakt de Wnb onderscheid in het beschermen van gebieden (hoofdstuk 2), dier- en plantensoorten (hoofdstuk 3) en houtopstanden (hoofdstuk 4).

De Wnb gaat in op de bescherming van natuurgebieden van Europees belang die behoren tot het zogenoemde Natura2000-netwerk. In feite verandert er niet veel ten opzichte van de Natuurbeschermingswet 1998. Natura2000-gebieden zijn belangrijke delen van het NNN en dragen veel bij aan het bereiken van een goede biologische diversiteit.

De provincies zijn vanaf 1 januari 2017 verantwoordelijk voor het beleidsveld natuur en krijgen te maken met extra taken, bevoegdheden en verplichtingen, waarbij het nieuwe stelsel de Europese regelgeving als uitgangspunt neemt. De provincies hebben de opdracht om de Wnb nader uit te werken in een provinciale Natuurvisie die de strategische hoofdlijnen van het natuurbeleid moet weerspiegelen.

Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) opgenomen.

Het Natura2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura2000-gebied".Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Natuurnetwerk Nederland kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen;
  • landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden); grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

Afbeelding 18: Beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0019.png"

Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat is beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet, het Natuurnetwerk Nederland of ander gebiedsgericht natuurbeleid. Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van de Natura2000-gebieden Polder Westzaan (1.5 km), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (1,7 km) en Wormer en Jisperveld & Kalverpolder (2.5 km) is een toetsing van de gevolgen van dit plan voor dit Natura2000-gebied mogelijk aan de orde. Gezien de ligging van het plangebied in de bebouwde kom, de grootschalige infrastructuur tussen het plangebied en de Natura2000-gebieden en de aard van de beoogde ingreep zijn negatieve, uitstralende effecten ook niet aan de orde.

Met betrekking tot ammoniak en stikstof is een specifieke berekening gemaakt. Bij de berekening8 van de huidige en de te verwachten stikstofemissie is gebruik gemaakt van achtergronddocumenten behorend bij het rekenmodel AERIUS van de Programma Aanpak Stikstof (PAS). Opgemerkt dient te worden dat de berekening niet uitgaat van gasloos bouwen. Inmiddels is duidelijk geworden dat het project gasloos wordt gebouwd. Dat heeft tot gevolg dat de uitstoot tot een minimum wordt beperkt. De uitgevoerde berekening kan daarom worden gezien als een worst-case scenario.

Uit de berekening komt naar voren dat de stikstofdepositie op de hectare 0,03 mol/ha/j toename zal bedragen. De resultaten per Natura2000 gebied zijn in onderstaande tabel weergeven. De AERIUS-berekening is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Tabel: Resultaten AERIUS

Natuurgebied   Hoogste depositie (mol/ha/j)   Overschrijding KDW   Ontwikkelingsruimte beschikbaar  
Polder
Westzaan  
0,03   ja   ja  
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske   0,02   ja   ja  
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder   0,01   ja   ja  
Kennemerland-Zuid   0,00   ja   ja  
Noordhollands Duinreservaat   0,00   ja   ja  
Eilandpolder   0,00   ja   ja  

Bij een depositie tussen de 0,05 en 1 mol (grenswaarde) is er alleen een meldingsplicht bij landbouw, infrastructurele of industrie ontwikkelingen. Boven de 1 mol is er altijd een vergunningsplicht. Er is echter een uitzondering, de grenswaarden voor Natura2000 gebieden kunnen verlaagd worden van 1 mol naar 0,05 mol.

In het geval van het Natura2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is de grenswaarde verlaagd. Ondanks deze verlaging worden de drempel- en grenswaarde niet overschreden. Als gevolg van de ontwikkeling van de locatie is er geen sprake van een meldings- of vergunningsplicht. Hieruit volgend kan geconcludeerd worden dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan. Nu gasloos gebouwd wordt kan met zekerheid worden gesteld dat het project geen gevolgen heeft voor de natuurgebieden in de omgeving.

Soortbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten (kleine) zoogdieren. Er is daarom in 2016 een natuurtoets9 uitgevoerd, die in 2017 geactualiseerd10 is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming. De aanwezigheid van geschikt habitat op de locatie voor de verschillende soorten en soort-groepen is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 19: overzicht geschiktheid locatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0020.png"

In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

De tabel geeft aan dat de enige onzekerheid voortkomt uit de mogelijke lichtoverlast voor vleermuizen op de Zaan. Indien strooilicht vanaf straatverlichting niet mogelijk is, zal nader onderzoek dienen te worden uitgevoerd en mogelijk een ontheffingsaanvraag dienen te volgen. Deze situatie zal zich niet voordoen. Het planproces is immers gebaat bij een spoedig verloop. De eventuele meerkosten van vleermuisvriendelijke straatverlichting zijn gering en wegen niet op tegen de meerkosten van een langere procedure.

De maatregelen hebben met name betrekking op de uitvoeringsfase. De resultaten leiden tot de conclusie dat de soortbescherming geen belemmering is voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.7 Beperkingengebied luchthaven Schiphol

Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat de ruimtelijke maatregelen op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. Tezamen met het luchthavenverkeerbesluit, dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer, is het besluit een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart, zoals dat in die wet is opgenomen door de wet van 27 juni 2002 tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol. Het LIB maakt onderscheid in verschillende onderdelen waarop de ontwikkeling dient te worden getoetst.

Het plangebied bevindt zich geheel binnen het beperkingengebied van de luchthaven Schiphol. Met behulp van de webapplicatie lib-schiphol.nl is getoetst11 of er beperkingen voor de ontwikkeling van het bouwplan zijn. Er zijn geen hoogtebeperkingen voor de ontwikkeling van het plan. Het plan valt ook niet binnen de 20 Ke-contour van Schiphol.

5.3.8 Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Afbeelding 20: Omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 meter  
5.2   700 meter   500 meter  

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied
Het gebied waarbinnen het plangebied ligt kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van verkeersontsluitingen en de Zaan als transportassen. Aan de overzijde van de Westzijde is sportschool "Fit for free" gevestigd. Andere bedrijfsactiviteiten worden niet uitgeoefend in de directe omgeving van het plangebied. Volgens Bedrijven en milieuzonering worden sportscholen (SBI 931) aangemerkt als milieucategorie 2. Binnen een gemengd gebied dient een dergelijke functie op een afstand van 10 meter van een woning te zijn gesitueerd. Aan deze afstand wordt voldaan, de dichtstbijzijnde nieuwe woning wordt aan de overzijde van de Westzijde op een afstand van circa 20 meter gerealiseerd. Milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.4 Water

5.4.1 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is om negatieve effecten van ruimtelijke plannen en besluiten op de waterhuishouding zoveel mogelijk te voorkomen, de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen. Met de watertoets vindt vroegtijdig afstemming plaats tussen de waterbeheerder en de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan. De voor dit plan uitgevoerde watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen (naast veiligheid en wateroverlast/verdroging ook waterkwaliteit). De watertoets is in gezamenlijk overleg tussen de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)) en de gemeente en/of initiatiefnemer van het ruimtelijke plan) opgesteld. De belangrijkste resultaten hiervan zijn in dit hoofdstuk samengevat.

5.4.2 Situatie plangebied

Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onbebouwd. In het verleden (2003) was er in het plangebied echter wel bebouwing en verharding aanwezig. Het terrein was nagenoeg geheel verhard. De verharding had een oppervlakte van circa 8.600 m2 (= omvang Nuon-locatie).

Afbeelding 21: Luchtfoto uit 2005.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0021.png"

Het plangebied ligt tussen de Westzijde en de Zaan. De Westzijde is ten opzichte van de Zaan de waterkering van de polder Westzaan. De Zaan maakt deel uit van de Schermerboezem en heeft als zodanig een belangrijke functie voor de waterhuishouding. Via het Zaangemaal wordt overtollig water op het Noordzeekanaal uitgeslagen. Het peil van de Zaan wordt zo gehouden op NAP-0,50 meter. Bij zware regenval en ongunstige omstandigheden kan het peil van de Zaan oplopen.

De tussen de Westzijde en de Zaan gelegen gronden (de boezemlanden) wateren daarom af op de Zaan. De hoogteligging van deze gronden dient daarop te zijn aangepast.

De Westzijde is de waterkering zoals deze van oudsher loopt. Als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten dient de waterkering te worden opgehoogd tot op de hoogte van NAP+0,20 bij herbestrating van de Westzijde wordt het peil zo nodig opgehoogd tot NAP+0,20 meter tot NAP+0,25 meter. Op de navolgende afbeelding wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de waterkering weergegeven (leggerkaart). Op de afbeelding zijn de verschillende zones opgenomen die voortkomen uit de keur van het hoogheemraadschap (kernzone, waterstaatswerk, beschermingszone en profiel van vrije ruimte).

Afbeelding 22: Leggerkaart regionale waterkering.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0022.png"

Het waterstaatswerk is bij de regionale waterkeringen afgeleid uit de vorm, constructie, opbouw en stabiliteit van het aanwezige dijklichaam. De grenzen van het waterstaatswerk zijn bepaald aan de hand van geotechnische stabiliteitsberekeningen (resultaat: wat is nodig om de standzekerheid en het kerend vermogen van de waterkering te garanderen) en een beschouwing van wat nodig is om opdrijven van het achterland te voorkomen. Binnen de zonering van het waterstaatswerk is ook een kernzone gedefinieerd. De kernzone omvat het fysieke dijklichaam met een ruimte van 5 tot 10 meter eromheen. Bij de kernzone horen ook de havenhoofden en voorlanddijken. De beschermingszone aan weerszijde van het waterstaatswerk, nodig om het waterstaatswerk te beschermen, is bepaald op basis van een cartografische regel.

Het plangebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel, waarbij het hemelwater van schone verharde oppervlakten naar de Zaan loost, terwijl het afvalwater met daarbij het hemelwater van vervuilde verharde oppervlakten wordt geloosd op het riool in de Westzijde. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de zuivering Westpoort, ten zuiden van het Noordzeekanaal.

Toekomstige situatie
Verharding en compenserende maatregelen:
Het voornemen bestaat om binnen het plangebied 124 nieuwe woningen te realiseren. Hiermee vindt er een toename van het verhard oppervlak plaats ten opzichte van de huidige situatie.

Door de toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met mogelijke wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename dienen er volgens het beleid in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak. Het HHNK heeft in het kader van het vooroverleg echter het volgende aangegeven: "Door de ontwikkeling vindt er verhardingstoename plaats ten opzichte van de huidige situatie. In het verleden was hier echter bebouwing/verharding aanwezig. Daarom mag er vanuit worden gegaan dat er geen of nauwelijks toename van verharding zal plaatsvinden en vanuit dit oogpunt geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn."

Waterkering
Als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten dient de waterkering te worden opgehoogd tot op de hoogte van NAP+0,20 bij herbestrating van de Westzijde en de Oostzijde wordt het peil zo nodig opgehoogd tot NAP+0,20 meter tot NAP+0,25 meter. Met de toekomstige benodigde hoogte zal rekening gehouden worden bij de toegang van het plangebied.

Binnen het plangebied is uitsluitend het gedeelte dat grenst aan de Westzijde onderdeel van de kernzone. De te realiseren woningen worden gerealiseerd binnen de beschermingszone van de waterkering. Dat betekent dat bij de uitvoering van het project een watervergunning nodig is. In het bestemmingsplan is het belang van de waterkering beschermd door de bestemming Waterstaat - Waterkering.

Beheer en onderhoud waterlopen en waterkeringen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Hiertoe moeten de waterlopen wel aan de voorwaarden van het hoogheemraadschap voldoen. In stedelijk gebied is het uitgangspunt dat waterlopen varend onderhouden kunnen worden, en dus tenminste 6 meter breed en 0,8 meter diep ten opzichte van het laagst gevoerde waterpeil zijn.

De woningen en ingangen van de parkeergarages worden nabij en ter plaatse van de regionale waterkering gerealiseerd. Op deze waterkering is de keur van toepassing. De verantwoordelijkheid van het beheer en het onderhoud van de waterkering ligt bij het Hoogheemraadschap.

Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Het hemelwater zal worden geloosd op de Zaan. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Met het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat wordt geadviseerd om een gescheiden stelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Nautische aspecten
Vanwege de ligging van het te ontwikkelen gebied aan een vaarweg, is het van belang dat er een nautische toets plaatsvind op basis van de Richtlijn Vaarwegen (Rvw, 2011). Ten behoeve van het project is deze toets12 uitgevoerd.

Onderstaande tabel geeft de resultaten weer die volgen uit de nautische toets van de plannen aan de Richtlijn Vaarwegen en het voorliggende bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat er geen zwaarwegende nautische bezwaren zijn mits er mitigerende maatregelen worden toegepast.

  Toets   Advies  
Belemmering van zichtlijnen voor scheepvaart   In het huidige plan voldoen de zichtlijnen niet aan de Rvw. Daar er echter uit wordt gegaan van een lagere vaarsnelheid vanwege de beweegbare brug, voldoet het plan wel aan de Rvw.    
Vrije ruimte oever   De vrije ruimte langs de oever in het huidige plan voldoet niet aan de Rvw. De beperkingen voor deze vrije ruimte zijn echter niet opgenomen in de bepalingen van het gemeentelijke bestemmingsplan voor dit gebied.   In het plan wordt een strook van ongeveer 10 m langs de vaarroute vrijgehouden van bebouwing deze strook biedt voldoende ruimte voor hulpdiensten en werkzaamheden / onderhoud aan oeverconstructies, steigers etc.
 
Noodzaak voor aanvaarbescherming   Aanvaarbescherming ter hoogte van de steigers is noodzakelijk om schade aan de steigers en eventueel afgemeerde pleziervaartuigen te voorkomen/beperken.   Om hinder en schade aan de objecten langs de vaargeul te voorkomen wordt aanbevolen aanvaarbescherming aan te brengen. Voor een vlotte doorvaart wordt aanbevolen de steigers zodanig te ontwerpen dat de af te meren pleziervaartuigen niet voor een verdere versmalling van de hoofdvaarweg zorgen.  
Hinder door golfslag en zuiging   Hinder door golfslag en zuiging zijn inherent aan het varen. Hinder voor afmeervoorzieningen en afgemeerde vaartuigen zal echter beperkt zijn door de lage vaarsnelheid bij het naderen van de beweegbare brug.    
Afstand tussen drenkelingentrappen   De Rvw schrijft voor dat de horizontale afstand tussen drenkelingentrappen maximaal 30 meter mag zijn.   Voor de te plaatsen drenkelingtrappen wordt aanbevolen om de afstanden te hanteren zoals opgenomen in de Rvw of vergelijkbare maatregelen te treffen.  
Locatie cameraopstelling en zicht bij brug   De Prins Bernhardbrug wordt op afstand bediend op basis van camerabeelden. Door de te realiseren bebouwing veranderen de zichtlijnen van de camera's waardoor deze op een andere locatie moeten worden bevestigd.   Voor de nieuwe situatie wordt aanbevolen een proefopstelling op te zetten op basis van de voorschriften in de Rvw alvorens de camera's te installeren. De meest logische locatie is aan de oostzijde van de brug.  
Insteekhaven bij vrijstaande woning: effect zuiging en golfslag + beheer & onderhoud van de oeverbeschoeiing.   De bewegingen van schepen van en naar een insteekhaven kunnen nautische conflicten opleveren doordat ze haaks op de vaarweg insteken.
De oever bij een insteekhaven blijft onderdeel van de vaarweg. Gemeente Zaanstad blijft hier verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud.  
Om de doorgaande scheepvaart te attenderen op de bewegingen van schepen van en naar de insteekhavens wordt aanbevolen bebording te plaatsen bij de insteekhaven. Verder dienen er met de eigenaar
afspraken gemaakt te worden over
beheer en onderhoud.  
Windonderzoek   Op basis van de uitgevoerde kwalitatieve toets kan worden vastgesteld dat de windbelasting van zowel schepen als de brug ten gevolge van het plan niet beduidend zal worden beïnvloed.    
Mogelijkheden tot het realiseren van insteekhavens i.p.v. aanmeerstijgers   Vanuit veiligheids- en doorstromingsoverwegingen verdient het niet de voorkeur om een insteekhaven te realiseren. Dit heeft namelijk tot gevolg dat recreatievaartuigen haaks op de vaarweg moeten manoeuvreren. Dit heeft een negatief effect op de veiligheid enerzijds- en de doorstroming anderzijds.   Er wordt aanbevolen om aanmeerstijgers en geen insteekhaven te realiseren.  

Toets en advies afdeling Havens en Vaarwegen
Op 3 mei 2018 heeft de afdeling Havens en Vaarwegen van de gemeente Zaanstad een advies uitgebracht over de opgestelde Nautische toetsing13. Daarbij worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • De vrije zichtlijn van camera op de Prins Bernardbrug voor het verkeersmanagement op de Zaan te onderzoeken en te waarborgen;
  • Een verlichtingsplan op te stellen ter voorkoming van hinderlijke verlichting voor de scheepvaart;
  • Mogelijke beperkingen en storingen voor maritieme communicatie (marifoon) te onderzoeken ter borging van de veilige vaart en passage Prins Bernardbrug.

Afdeling Havens en Vaarwegen adviseert op grond van nautische overwegingen positief op het voorgelegde nautische toetsing van de Anteagroep en het voorgestelde bouwplan aan de Westzijde 276 te Zaandam, mits wordt voldaan aan de volgende opsomming:

  • Geen mitigerende maatregelen te nemen die de veilige en vlotte doorvaart van de scheepvaart op de Zaan in gevaar brengen of belemmeren, zoals snelheid beperkende maatregelen;
  • Ligplaatsen langs de oever aan de westzijde toe te staan tot 100 m zuid van de Prins Bernhardbrug tot max. 6 m uit de oever en dit alleen ten behoeve van eigenaren van het beoogde project voor recreatieve vaartuigen zonder slaapgelegenheid. Dit via een ketenbeding te bestendigen;
  • Deze ligplaats te baggeren tot een diepte van minimaal 3 m ter voorkoming van ongewenste waterbeweging door passerende diep geladen schepen;
  • Verlichtingsplan op te stellen ter voorkoming van hinderlijke verlichting voor de scheepvaart;
  • Beperkingen en storingen in het marifoon communicatiesysteem voor de scheepvaart en verkeersmanagement te onderzoeken door het situeren van hoogbouw langs de vaarweg.

5.5 Verkeer

Door de gemeente Zaanstad is op 12 februari 2009 een integraal verkeersplan vervaardigd, het Zaans Verkeer en Vervoer Plan (ZVVP). Leefbaarheid en veiligheid zijn binnen de gemeente Zaanstad belangrijke verkeersthema's. Dit wordt onder meer bereikt door alle woonstraten in te richten als erftoegangsweg waar de maximum snelheid 30 kilometer c.q. stapvoets (op een woonerf) is. Dit houdt in dat de verkeersruimte niet alleen voor het rijdende verkeer geschikt moet zijn, maar dat er ook een belangrijke gebruikswaarde geldt voor het langzame verkeer en het verblijfsverkeer. Dit komt tot uitdrukking zowel in de inrichting van de verkeersruimte, als in verkeersbesluiten en -borden. De wegen binnen het plangebied worden ingericht als 30 kilometer/uur-gebied. De Westzijde heeft een ontsluitingsfunctie en een daarbij behorende maximum snelheid van 50 km/uur.

5.5.1 Verkeersgeneratie van het project

De maximale verkeersgeneratie14 van het project bedraagt 610 mvt/etm. Daarvan zal een deel in noordelijke richting de Westzijde oprijden en een deel in zuidelijke richting. Voor het drukste spitsuur wordt gerekend met 10% van de etmaalintensiteit. Dat betekent dat op het drukste uur van de dag ongeveer 60 auto's van en naar het projectgebied rijden. Dat is gemiddeld 1 auto per minuut. Geconcludeerd kan worden dat de Westzijde (met een ontsluitingsfunctie) het extra verkeer als gevolg van het project gemakkelijk kan verwerken.

5.5.2 Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Op regionaal en nationaal niveau wordt het plangebied ontsloten vanaf de Westzijde (met een directe aansluiting op de Prins Bernhardweg). Vanaf de locatie is de nationale wegenstructuur (rijkswegen A7 en A8) binnen enkele minuten te bereiken.

5.5.3 Openbaar vervoer

Het station Zaandam ligt (via de Westzijde en de Stationsstraat) op een afstand van ongeveer 1,5 km. Met de trein zijn aansluitingen in alle richtingen mogelijk.

Bushaltes (bus 67) zijn ter hoogte van het plangebied aan de Westzijde aanwezig. Met deze buslijn zijn diverse NS-stations te bereiken: Zaandam, Wormerveer en Krommenie-Assendelft. Hier kan worden overgestapt op diverse andere buslijnen.

5.5.4 Langzaam verkeer

Langzaam verkeer kan gebruik maken van de woonstraten in de omgeving. Ten behoeve van de onderhavige planontwikkeling worden geen extra langzaamverkeersroutes aangelegd.

5.5.5 Parkeren

Het project voldoet aan de parkeernormen volgens de Uitvoeringsnota Parkeren 2016 (zie paragraaf 3.4). In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 toetsingskader is van een omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.6 Monumenten en archeologie

5.6.1 Monumenten

Binnen het onderhavige plangebied van het uitwerkingsplan bevinden zich geen monumenten en geen elementen van historisch geografische waarde.

5.6.2 Archeologie

Het plangebied van het bestemmingsplan Zaanoever Westzijde 270-276 ligt buitendijks langs de oever van de Zaan. De Westzijde is een uit de middeleeuwen daterende dijk langs de Zaan waar ter hoogte van de locatie vermoedelijk vanaf de zestiende eeuw, maar zeker vanaf de zeventiende eeuw is gewoond en gewerkt. Resten van deze bewoning en activiteiten kunnen als archeologische sporen en vondsten op het terrein aanwezig zijn. Het gaat om resten van huizen, pakhuizen, schuren, loodsen en molens. Op het terrein stond de molen van ene Dirk Cornelisz. (1629-1635) en houtzaagmolen De Eikenboom (1664-1884). Op de grens met de oprit naar de Prins Bernhardbrug stond de houtzaagmolen van Dirk Claesz. Noomes (1635-1664). Mogelijk zijn ook overblijfselen van deze laatste molen op het terrein aanwezig.

Afbeelding 23: Archeologische waarden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302_0023.png"

Enige jaren terug hebben op het terrein saneringen plaatsgevonden waarbij de bodem op veel plaatsen tot meer dan een meter diepte is verstoord. De verwachting is dat op deze plekken geen archeologische vondsten meer zijn te verwachten. Langs de randen van het terrein en in het noordelijk deel zijn echter verschillende terreindelen waar niet is gegraven of waar de bodem maar tot 50 cm of 100 cm diepte is verstoord. In deze gebieden kunnen nog archeologische belangrijke resten liggen. Op de bestemmingsplankaart (Verbeelding) worden de gebieden die tot 50 cm diep zijn verstoord, aangeduid met WR-A1 en de gebieden die tot 100 cm diepte zijn verstoord met WR-A4. Aan deze gebieden zijn in de Regels van het bestemmingsplan voorwaarden gekoppeld voor bodemverstorende activiteiten.

Het gebied aan beide zijden van de Zaan, tussen de Beatrixbrug en de spoorbrug van de spoorlijn Zaandam – Enkhuizen, vormt de oude kern van Zaandam.

5.6.3 Cultuurhistorie

De geschiedenis van dit deel van de stad gaat terug tot de middeleeuwen, toen het gebied door boeren werd ontgonnen. In die periode werd direct langs de Zaan gewoond, aan de huidige Oostzijde en Westzijde. Vanaf de zestiende eeuw breidde de bewoning zich uit langs paden, haaks op beide hoofdstraten. Aan de Westzijde betreft het de straten ten zuiden van de Harenmakersstraat, die zuidelijk van de gasfabrieklocatie is gesitueerd.

Vanaf het einde van de middeleeuwen verschenen tussen de woningen ook industriële gebouwen en complexen: molens, pakhuizen, touwslagerijen, smederijen, scheepswerven etc. Deze combinatie van woningen en industriële gebouwen is kenmerkend voor de Zaanstreek en wordt vrijwel nergens anders in zo'n sterke mate aangetroffen.

De 17e en 18e eeuwse, vaak houten woningen en pakhuizen, stonden en staan soms nog direct aan de Westzijde, zowel aan de Zaankant als aan de overkant. Rond 1860 stichtte W. H. de Geus uit Utrecht een gasfabriek aan de Zaan, binnen het huidige plangebied, waar gas uit steenkool werd gewonnen. In de loop der jaren breidde deze fabriek zich uit ten koste van de woningen en pakhuizen. Ook verrezen er drie grote, hoge gashouders. Deze enorme bouwsels stonden vrijwel direct achter en naast de oude, kleinschalige bebouwing (zie afbeelding 1). Tijdens de oorlog zijn twee gashouders door Britse jagers in de brand geschoten. Na de komst van aardgas werd de fabriek in 1970 stilgezet waarna de gebouwen werden gesloopt. Van de historische bebouwing, die buiten het plangebied staat, zijn verscheidene houten huizen op de gemeentelijke of Rijks monumentenlijst gezet.

Doorwerking cultuurhistorie in het plan
De combinatie van wonen en industriële activiteiten is een vormgevend vertrekpunt geweest voor het stedenbouwkundige ontwerp en de bouwvolumes. Voornamelijk blok A heeft een vormgeving die verwijst naar de industriële gebouwen langs de Zaan. Ook de symbiose van dit industriële element met de woningen verwijst naar de historische afwisseling van wonen en industrie zoals dat vanaf het einde van de middeleeuwen kenmerkend was voor de Zaanoevers.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling / Aanmeldnotitie

Door enkele veranderingen in de wettelijke bepalingen met betrekking tot milieueffectrapportages (Besluit m.e.r.) kan sinds enkele jaren niet meer worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde voor m.e.r.(-beoordeling) ligt en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Het plan kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van kolom 4, bij categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (nieuwe stedelijke ontwikkeling). Gelet op het voorgaande zal, ondanks het feit dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling niet aan de drempelwaarden van de de gevallen uit het Besluit m.e.r. voldoet, een vormvrije m.e.r.-beoordeling dienen plaats te vinden.

Sinds 16 mei 2017 is het op basis van artikel 7.17 Wet milieubeheer verplicht een aanmeld-notitie op te stellen wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanmeldnotitie dient door het bevoegd gezag (in het onderhavige geval het college van burgemeester en wethouders) voorafgaand aan de procedure van het ruimtelijke plan te worden vastgesteld.

Ten behoeve van het project is een aanmeldnotitie opgesteld15. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten (en de daarop gebaseerde Aanmeldnotitie) voldoen niet alleen aan de onderzoeks-verplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Artikel 5, lid 1 van de "Europese richtlijn milieu-beoordeling projecten" geeft aan dat de opdrachtgever in "passende vorm" de in bijlage III bedoelde informatie verstrekt. Gelet op de aard van de nu voorgestelde ontwikkeling kan worden gesteld dat de "Kenmerken van het project", de "Plaats van het project" en de "Kenmerken van het potentiële effect" zo kleinschalig en niet significant voor de omgeving zijn dat met de in dit hoofdstuk beschreven kenmerken en gevolgen voldaan is aan de criteria van 'Bijlage III Europese richtlijn milieu-beoordeling projecten'.

Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in deze toelichting beschreven ontwikkeling, zijn uitgesloten. Er zijn geen significante effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000-gebieden. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Beschrijving planvorm en bestemmingsplanregeling

In dit hoofdstuk wordt eerst in algemene zin ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling. Vervolgens worden de algemene uitgangspunten voor deze bestemmingsregeling weergegeven. Daarna worden de planregels en verbeelding waar nodig specifiek toegelicht.

6.1 Opzet van de bestemmingsregeling

In het bestemmingsplan Zaanoever Westzijde 270-276 is voor alle ontwikkelingen (zie paragraaf 3.4) een directe eindbestemming opgenomen. Dit betekent dat er geen nadere uitwerking in de vorm van een uitwerkingsplan nodig is en benodigde vergunningen direct kunnen worden aangevraagd.

De eindbestemmingen zijn waar mogelijk ruim en globaal opgesteld, zodat ruimte geboden wordt zonder dat gewenste ontwikkelingsrichting uit het oog verloren wordt.

Voor wat betreft de terminologie en de opbouw van het plan is op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregels aangesloten. Het onderhavig bestemmingsplan gaat daarom uit van de recentste versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012 v1.3.1). Ook is het handboek Standaarden bestemmingsplan van de gemeente Zaanstad gevolgd, waarin de SVBP tevens verwerkt is.

6.2 Specifieke toelichting op de regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2).

Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten de volgende bestemmingen.

Artikel 3 Bedrijf – Nutsbedrijf
|Deze bestemming is toegekend aan het terrein van het bestaande gasverdeelstation en is conform een soortgelijke situatie in het bestemmingsplan Krommenie.

Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan het terrein met openbaar toegankelijke groenvoorzieningen rond het bestaande gasverdeelstation.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Alle (semi)openbare gronden hebben deze bestemming gekregen. Doordat ook groenvoorzieningen binnen deze bestemming zijn ondergebracht kan een flexibele invulling van de openbare ruimte plaatsvinden.

Artikel 6 Water - 1
Deze bestemming is afgestemd op de bestemming voor de Zaan zoals opgenomen in het bestemmingsplan Zaandam Noord. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er namelijk voor gekozen om de planologisch-juridische regeling voor de Zaan aan te laten sluiten op de systematiek van een recent bestemmingsplan waarin ook een deel van de Zaan is bestemd. De functies die in het plangebied niet voorkomen zoals sluizen en bruggen zijn niet opgenomen.

Ter plaatse van de aanduiding "steiger" is een steiger toegestaan.

Artikel 7 Wonen
De woningen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gerealiseerd. Omdat het akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidsbelasting van meerdere woningen de voorkeurswaarde overschrijdt is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan slechts worden verleend indien:

  • uit akoestische berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel;
  • burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder hebben vastgesteld of hebben laten vaststellen, dan wel;
  • de woningen worden uitgerust met een dove gevel, met dien verstande dat de woning in dat geval in ieder geval één geluidsluwe gevel heeft.

Als extra voorwaarde geldt dat wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in het "Actieplan 2013-2018 en beleidsregel hogere waarde". Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het realiseren van minimaal 1 geluidsluwe gevel (dan wel -10dB t.o.v. de hogere waarde) per woning, of 1 geluidsluw te openen deel indien het een appartementencomplex betreft).

Deze regeling is flexibel. In feite kunnen de woningen altijd worden gerealiseerd indien een dove gevel wordt gerealiseerd. Daarmee onttrekken de gevels zich immers aan de normering van de Wet geluidhinder. Voorts is besloten om de hoogst berekende hogere waarde voor alle woningen te verlenen. Op deze wijze vormt de hogere waarde ook geen belemmering voor de realisering van de woningen.

Tot slot is er een voorwaardelijke verplichting toegevoegd die de vervanging van de deuren van het gasverdeelstation als voorwaarde stelt voor de realisering van de woningen.

Het totaal aantal woningen is vastgelegd in de regels. Op deze wijze is het aantal van 124 woningen geborgd.

In het bestemmingsplan is een regeling voor aan huis verbonden beroep en bedrijf opgenomen. Aan de hand van jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp is gekozen voor de zgn. 30%-70% regeling. Dat wil zeggen: wanneer een beroep of bedrijf aan huis niet meer dan 30% van het bruto woonvloeroppervlak inclusief bijbehorende bouwwerken beslaat met een maximum van 65 m² dan wordt op het pand geen bedrijfsbestemming gelegd, maar blijft de woonbestemming gehandhaafd. De vestiging van het beroep of bedrijf aan huis mag geen aanzet geven tot verdringing van de woonfunctie.

Binnen de reikwijdte van een beroep en bedrijfsactiviteiten aan huis wordt nadrukkelijk inbegrepen de vestiging van dienstverlenende activiteiten zoals een kapsalon en pedicure/manicure.

Artikel 8 Leiding - Gas
De door het plangebied lopende gasleiding heeft een beschermingszone met een breedte van 8 meter. Binnen deze zone zijn er beperkingen aan het bouwen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
De gronden met een dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" zijn primair bestemd voor het behoud en de bescherming van de (potentiële) archeologische waarden van de gronden. Daarnaast zijn ze mede bestemd voor de andere daar voorkomende bestemming. Bebouwing is pas toegestaan nadat een rapportage is gemaakt waaruit blijkt dat de archeologische waarden van de gronden die kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Dit betekent dat wanneer de archeologische waarden niet in de bodem behouden kunnen blijven, de aanvrager van de omgevingsvergunning de vindplaats zal moeten worden opgegraven. Voor de gebieden met de bestemming WR-A4 zijn bij een verstoring kleiner dan 50 m² of ondieper dan 80 cm geen archeologische maatregelen nodig. Voor de gebieden met de bestemming WR-A1 zijn bij een verstoring kleiner dan 50 m² of ondieper dan 50 cm geen archeologische maatregelen nodig.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Voor de in het plangebied aanwezige regionale waterkering is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de belangen van de waterkering.

De aanlegvergunning uit artikel 12.3 is een vergunning in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en geldt voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.

Algemene regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het open gebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

Artikel 13 Algemene bouwregels
In dit artikel is een verwijzing naar het parkeerbeleid opgenomen. Hiermee wordt het parkeerbeleid onderdeel van het toetsingskader van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De bepaling is dynamisch in die zin, dat toekomstige wijzigingen van het parkeerbeleid ook onderdeel uit maken van deze regel.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Deze regel vormt het sluitstuk van de bestemmingsplansystematiek in die zin, dat deze regel al het gebruik dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt. Daaronder valt onder meer het verbod op seksinrichtingen behalve op gronden waar dit expliciet is toegestaan.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Deze bestemming regelt dat er binnen de veiligheidszone rond het gasregelstation geen kwetsbare objecten, zoals woningen, mogen worden gerealiseerd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsregels kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

Artikel 17 Overige regels
In dit artikel zijn de toegelaten overschrijdingen van bouw- en/of bestemmingsgrenzen opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om dakoverstekken, balkons of trappenhuizen.

Voorts is geregeld dat wet- en regelgeving (waarnaar in het plan wordt verwezen) gelden zoals deze luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro opgenomen. Tot slot bevat het plan een slotregel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 6.12, lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere woningen onder verstaan. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is. De gemeente Zaanstad heeft met de eigenaar van de grond, tevens ontwikkelaar van het project, een anterieure overeenkomst gesloten. Daardoor zijn de kosten anderszins verzekerd. Derhalve is geen exploitatieplan noodzakelijk.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Door de initiatiefnemer is op 7 november 2017 in samenwerking met de gemeente Zaanstad een inloopavond georganiseerd. Deze avond is door circa 40 belangstellenden bezocht. De gepresenteerde plannen zijn overwegend positief beoordeeld.

Opmerkingen
Het Wijkoverleg Oud West heeft opmerkingen gemaakt over de ontsluiting van parkeergarage via Westzijde. Aandacht wordt gevraagd voor de verkeersafwikkeling via de Westzijde en de kruising van het fietspad ter plaatse van de in- en uitrit.

Voorkeur wordt uitgesproken voor architectuur volgens de principes van de Zaanse school. Anderen spreken zich daarentegen uit voor een speelse gevel.

Ook wordt aandacht gevraagd voor voorzichtigheid met het heien.

Reactie
Bij de uitwerking van het bestemmingsplan zal vanzelfsprekend aandacht worden gegeven aan een veilige aansluiting voor alle soorten verkeer. Ook zal bij de uitvoering voorzichtigheid worden betracht bij de werkzaamheden, zodat de omgeving zo weinig mogelijk overlast ondervindt van de werkzaamheden.

De architectuur van de bebouwing sluit aan op de industriële geschiedenis van de Zaanoevers en krijgt een eigentijdse uitstraling.

7.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan is naar de gebruikelijke overlegpartners verzonden. Er zijn van 4 overlegpartners reacties binnengekomen. De provincie Noord-Holland heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. De Gasunie, de Veiligheidsregio en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hebben opmerkingen gemaakt. Enkele van deze opmerkingen hebben tot een aanpassing van het plan geleid. In de bijlagen is de Nota van beantwoording opgenomen. In deze nota zijn de reacties samengevat en beantwoord.

7.4 Vaststellingsprocedure

Het ontwerp-bestemmingsplan Zaanoever Westzijde 270-276 inclusief bijlagen heeft in het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 16 augustus 2018 tot en met 26 september 2018 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze te geven op het ontwerp-bestemmingsplan en de bijbehorende documenten. Bovendien is op11 september 2018 een goed bezochte inloopavond gehouden. Er is één zienswijzen ontvangen van de Gasunie. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de als bijlage opgenomen "Nota zienswijzen".

De zienswijze is aanleiding geweest voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek en vervolgens het aanpassen van de toelichting en de regels van dit bestemmingsplan. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de belangen van de Gasunie is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 7.2.1 onder e van de regels. Daarin is geregeld dat de omgevingsvergunning voor de woningen niet kan worden verleend alvorens er voldoende maatregelen zijn genomen zodat voldaan kan worden aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit ten aanzien van de grenswaarden voor invallende geluidbelasting op de gevels van de woningen. De maatregelen bestaan uit het vervangen van drie deuren in het gasverdeelstation.

Daarnaast is het bestemmingsplan op één punt ambtshalve gewijzigd: In de regels is onder strijdig gebruik (artikel 14.1) opgenomen dat het niet toegestaan is om een bestaande woning te splitsen in meerdere zelfstandige woningen. Onder voorwaarden kan daar met een omgevingsvergunning van afgeweken worden (artikel 16 Algemene afwijkingsregels).

Hoofdstuk 8 Integrale afweging plan

Goede ruimtelijke ordening
Bij het bestemmingsplan wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging gemaakt over de manier waarop functies ten opzichte van elkaar worden gesitueerd, mede in relatie tot de wenselijkheid van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt. Belangrijk onderdeel hierbij is de situering van milieubelastende en milieugevoelige functies ten opzichte van elkaar.

Voor dit bestemmingsplan zijn geluid en geur belangrijke milieuaspecten. Uit deze plantoelichting en nadere afweging in relatie tot de onderstaande gebiedskwaliteit, blijkt dat in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat door het treffen van maatregelen aan alle gevels en dat, alle belangen afwegend, de geluid- en geurhinder als aanvaardbaar wordt beschouwd. De overige milieuaspecten kunnen evenmin worden aangemerkt als een belemmerende factor.

Gebiedskwaliteit
Sinds het begin van het Zaanoeverproject, in 1989 zijn er meerdere woonprojecten tot stand gekomen langs de Zaanoever. De ontwikkeling van de Westzijde past geheel in deze stedenbouwkundige visie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de oevers van de Zaan (Ontwikkelingsplan ZaanIJ). De Zaanoever staat bekend als een aantrekkelijk woongebied, mede vanwege de unieke ligging en de historische verbondenheid met de industriële ontwikkeling van de Zaanstreek.

Supermarkten bevinden zich zowel aan de Westzijde als aan de Oostzijde op een afstand van 600 meter. Het plangebied ligt niet ver verwijderd van het Zaanlands Lyceum. Ook basisschool OBS Over de brug en peuteropvang Hannie Schaft, sportvoorzieningen (Fit For Free Zaandam, Atletiekvereniging Zaanland) en het Zaans Medisch Centrum liggen op korte afstand. De dichtstbijzijnde basisschool ligt op een loopafstand van minder dan 100 meter. Door de ligging aan de Westzijde (met een directe aansluiting op de Prins Bernhardweg) is het gebied uitstekend ontsloten voor het gemotoriseerde verkeer. Vanaf de locatie is de nationale wegenstructuur (rijkswegen A7 en A8) binnen enkele minuten te bereiken.

Het station Zaandam ligt (via de Westzijde en de Stationsstraat) op een afstand van ongeveer 1,5 km. Bushaltes (bus 67) in beide richtingen zijn ter hoogte van het plangebied aan de West-zijde aanwezig.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een verwaarloosd stukje stad tot een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig woon- en leefgebied op een veelbelovende locatie in Zaanstad. Dit wordt bereikt door de rijke cultuurhistorie van de Zaanoevers uitgangspunt te laten zijn bij de toekomstige ontwikkeling. Het initiatief van de particuliere ontwikkelaar sluit goed aan bij de wensen van Zaanstad om het gebied rond de Zaan te herontwikkelen.

Er is voor het gebied een separaat beeldkwaliteitplan opgesteld. Het indicatieve bouwplan is voorgelegd aan de Welstandscommissie. Daarmee is geborgd dat de nieuwe woningen een hoogwaardige kwaliteit krijgen. Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld zal het plan nader worden uitgewerkt in overleg met de Welstandscommissie.

Het flexibel bestemmen van de locatie maakt een definitieve inpassing van het bouwplan mogelijk, met inachtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwregels en flexibiliteitsregels. Daarbij wordt gestreefd naar een gedifferentieerd woonprogramma.

Conclusie
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het realiseren van 124 woningen aan de Westzijde een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling is. Het bestemmingsplan voorziet in een duidelijke woningbouwbehoefte, in een deel van Zaanstad waar dit een bijdrage levert aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Het project voldoet qua geur aan de streefkwaliteit, er is dan ook sprake van een goed woon- en leefmilieu. Hierin wegen onder meer mee: de kwaliteiten van het gebied, de situering in gemengd gebied (met reeds bestaande woningen en andere functies), goede bereikbaarheid van dagelijkse voorzieningen en voor auto, fiets en OV. Bovendien vormen de woningen binnen het bestemmingsplan ruimtelijk een samenhangend geheel en zijn de functies een positieve aanvulling op de bestaande bebouwing en woningen op deze specifieke plek en in de omgeving. Tenslotte vormen de ontwikkelingen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving.

Gelet op het voorgaande maakt het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die in het kader van de algehele belangenafweging wenselijk zijn en waarbij sprake is van goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 9 Bijlagen

  • 1. IMOSS, Herontwikkeling Voormalige Nuon Terrein, 3 juni 2018.
  • 2. Munsterhuis geluidsadvies, Wegverkeerslawaai akoestisch onderzoek, 22 mei 2018.
  • 3. SPA WNP ingenieurs, Onderzoek externe veiligheid, 24 mei 2018.
  • 4. Econsultancy, Stikstofdepositie onderzoek Westzijde te Zaandam, 10 oktober 2016.
  • 5. Econsultancy, Actualisatie Natuurtoets Westzijde ong. te Zaandam, 12 december 2017.
  • 6. Rapport toetsing LIB - Gasfabriekterrein 20160809, 9 augustus 2016.
  • 7. Antea Group, Nautische toetsing en advies project Westzijde 276 Zaandam, 6 maart 2018.
  • 8. Afdeling Havens en Vaarwegen, gemeente Zaanstad, Nautisch advies, 3 mei 2018.
  • 9. buRO, Aanmeldnotitie, juni 2018.
  • 10. buRO, Onderbouwing verkeersintensiteiten, juni 2018.
  • 11. gemeente Zaanstad, Nota Reacties artikel 3.1.1 Bro.
  • 12. Munsterhuis geluidsadvies, Briefrapport industrielawaai akoestisch onderzoek, 14 januari 2019.
  • 13. gemeente Zaanstad, Nota zienswijzen, januari 2019.