direct naar inhoud van Regels
Plan: Zaanoever Westzijde 270-276
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Zaanoever Westzijde 270-276 met identificatienummer NL.IMRO.0479.STED3850BP-0302 van de gemeente Zaanstad.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf/beroep

Een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 archeologische waarde

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bestaand gebruik

Gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig waren en overeenkomstig de bestemming worden gebruikt, dan wel waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en binnen 6 maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.20 bruto vloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.21 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.23 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van supermarkten, perifere detailhandel en, grootschalige detailhandel.

1.24 dove gevel

De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A). Alleen bij uitzondering heeft een dove gevel te openen delen, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.25 erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.26 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidbelasting vanwege het wegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.28 geluidsgevoelige functies (of gebouwen)

Bewoning of andere geluidsgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.29 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.30 hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.31 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 kamerverhuur

Het bewonen van een deel van een woning, zonder de bedoeling met de andere bewoners duurzaam in gezinsverband samen te wonen of duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren.

1.33 kampeermiddelen

een tent, tentwagen, kampeerauto of toercaravan;

enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.34 kwetsbaar object

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.35 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.36 mantelzorg

Het bieden van langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voorvloeit uit de sociale relatie.

1.37 nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals onder meer tranformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 ondergeschikte bouwdelen

De volgende ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  • b. aircoinstallaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  • c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.
1.39 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.40 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 peil

Onder het peil wordt verstaan:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;

voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.42 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt.

1.44 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 straatmeubilair

De op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.46 verkeersvoorzieningen

Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, onbebouwde parkeervoorzieningen, verkeerslichten enz.

1.47 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.48 voorgevel(rooi)lijn (gevellijn)

De op de verbeelding aangegeven lijn, dan wel een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.49 vrijstaand bijbehorend bouwwerk

Een op zich zelfstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het

hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is.

1.50 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.51 waterkering

Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.52 waterstaatkundige werken

Werken, daaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, waterkeringen, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.53 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.54 Wgh-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht.

1.55 woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvorm, niet zijnde kamerverhuur; onder woning of wooneenheid worden mede zorgwoningen begrepen.

1.56 woongebouw

Een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.57 zendmast

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.58 zorgwoning

Vorm van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, dan wel een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.3 Bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 Brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.7 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Minimum bouwhoogte:

Vanaf het peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van het gehele gebouw aan deze minimumhoogte moet voldoen.

2.11 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met de daarbij horende:

  • b. terreinen;
  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen..

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. water;
  • d. (openbare) nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt het volgende:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 25 m² bedragen.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt 5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van kunstobjecten zoals beelden en andere kunstuitingen is maximaal 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt 3 meter.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen

met de daarbij behorende:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. verkeersvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte is ten hoogte 3,5 meter;
  • b. de oppervlakte is ten hoogste 25 m² per gebouw.

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen is maximaal 5 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten zoals beelden en andere kunstuitingen is maximaal 5 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken is maximaal 3 meter.

Artikel 6 Water - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water(berging), waterstaatkundige werken en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. scheepvaartverkeerstekens en andere nautische verkeersvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "steiger" zijn tevens een steigers toegestaan;
  • d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen, met uitzondering van gebouwen behorend bij bruggen en sluizen, uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 5 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de maximum bouwhoogte van scheepvaartverkeerstekens en andere nautische verkeersvoorzieningen 12 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de bouwhoogte van (drijvende) kranen 30 meter bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het aan- en afmeren of afgemeerd houden of laten aan- en afmeren of afgemeerd houden van:

  • a. schepen anders dan ten behoeve van het gebruik ten dienste van de bestemming dan wel het gebruik van de aangrenzende gronden;
  • b. woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

alsmede:

  • c. het belemmeren van een vlotte, veilige, doelmatige en milieuvriendelijke afwikkeling van het scheepvaartverkeer en instandhouden van de oevers.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen,

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • b. erven en tuinen,
  • c. water,
  • d. nutsvoorzieningen,
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen,
  • f. parkeervoorzieningen (ondergronds en bovengronds),
  • g. bergingen, laad- en losvoorzieningen en manoeuvreerruimtes.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen als bedoeld in 7.2.2 kan slechts worden verleend indien:

  • a. uit akoestische berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel;
  • b. burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder hebben vastgesteld of hebben laten vaststellen, dan wel;
  • c. de woningen worden uitgerust met een dove gevel, met dien verstande dat de woning in dat geval in ieder geval één geluidsluwe gevel heeft;
  • d. in het geval genoemd onder b wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden volgens het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in het "Actieplan 2013-2018 en beleidsregel hogere waarde";
  • e. aan het in artikel 3 bedoelde gebouw (gasverdeelstation) voldoende maatregelen zijn genomen zodat voldaan kan worden aan het bepaalde in artikel 2.17, eerste lid, onder a van het Activiteitenbesluit ten aanzien van de grenswaarden voor invallende geluidbelasting (LAr,LT en LA,max) op de gevels van woningen.

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 124;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding "maximum bouwhoogte (m)" is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • d. de maximum hellingshoek van een dakvlak bedraagt 50o.

7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. maximaal 50% van het erf mag worden bebouwd, tot een maximum van 75 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag maximaal 100 m² worden bebouwd wanneer het erf groter is dan 300 m²;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,3 meter;
  • e. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk is gelijk aan of kleiner dan die van het hoofdgebouw;
  • f. bij een hoofdgebouw met kap ligt de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk minstens 1,5 meter onder de nok van het hoofdgebouw;
  • g. de maximale breedte van naast het hoofdgebouw gelegen bijbehorende bouwwerken is 60% van de breedte van het hoofdgebouw met een maximum van 5 meter.

7.2.4 Dakkappellen
  • a. Dakkapellen in het voordakvlak of in een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte niet meer dan 1,75 meter bedraagt;
    • 2. de zijkant meer dan 0,5 meter van de erfgrens of van de zijkant van het dakvlak is gelegen;
    • 3. de bovenkant meer dan 0,5 meter van de nok is gelegen;
    • 4. de voet tussen 0,5 meter en 1 meter boven de goot is gelegen;
    • 5. de breedte niet meer bedraagt dan:
      • 50% van de voorgevel met een maximum van 4,5 meter
      • 70% van de zijgevel;
    • 6. niet meer dan twee dakkapellen per dakvlak zijn toegestaan;
    • 7. bij het plaatsen van twee dakkapellen op een dakvlak deze op één lijn en met een minimale tussenruimte van 0,6 meter gebouwd moeten worden.
  • b. dakkappelen in dakvlakken aan de achterzijde of aan de zijde voor zover niet naar openbaar gebied gericht, zijn niet toegelaten, behalve voor zover deze vergunningvrij zijn toegelaten.

7.2.5 Dakterras

Voor het bouwen van een dakterras gelden de volgende regels:

  • a. het dakterras wordt vanuit het hoofdgebouw ontsloten;
  • b. op het dakterras is alleen een ander bouwwerk toegestaan in de vorm van een terrasafscheiding met een maximum bouwhoogte van 1,5 meter;

7.2.6 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden een bestaande woning te veranderen in, te vergroten tot en/of te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen.
  • b. In aanvulling op het bepaalde in lid 7.2.1 geldt dat voor zover een woning is voorzien van een dove gevel, deze dove gevel ook bij aanpassingen van de woning in stand moet worden gehouden.

7.3.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt, aanvullend aan lid 7.1, in ieder geval aangemerkt dat:

  • a. het is toegestaan een deel van de woning te gebruiken ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf of beroep, mits:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. het vloeroppervlak in gebruik voor de beroeps- of de bedrijfsmatige activiteit niet groter is dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen, met een maximum van 65 m²;
    • 3. de ruimtelijke uitstraling en invloed op de omgeving passend is bij de woonfunctie;
    • 4. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 6. geen horeca en geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd bed en breakfast en een beperkte verkoop ondergeschikt aan de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en de bescherming van gasleidingen;
  • b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  • c. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 11 Waterstaat - Waterkering;
  • d. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 8 Leiding - Gas;
  • e. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 10 Waarde - Archeologie 4.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

8.3.2 Voorwaarden

Bij toepassing van het bepaalde in lid 8.3.1 wordt getoetst dat de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Voorts dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Algemeen

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens een omgevingsvergunning voor de activiteit "aanleg" uit te voeren:

  • a. het aanbrengen/rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

8.4.2 Uitzondering

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
8.4.3 Voorwaarden

Bij toepassing van het bepaalde in lid 8.4.1 wordt getoetst dat de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad. Voorts dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  • a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 11 Waterstaat - Waterkering;
  • b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 8 Leiding - Gas;
  • c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 10 Waarde - Archeologie 4.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Vaststelling archeologische waarden

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

9.2.2 Voorwaarden

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder lid 9.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de vergunde werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/of (te laten) onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

Het onder lid 9.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:

  • a. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld;
  • b. de bouw van een bouwwerk waarvan de maximale of totale oppervlakte kleiner is dan 50 m²;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

9.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bestaande situatie of toestand van de gronden op een diepte vanaf 50 centimeter te wijzigen of te verstoren.

9.4.2 Uitzondering

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens verleende vergunning;
  • d. een oppervlakte hebben die minder dan 50 m² bedraagt.

9.4.3 Vergunning

De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

9.4.4 Vaststelling archeologische waarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegde gezag in voldoende mate is vastgesteld.

9.4.5 Voorwaarden

Aan de omgevingsvergunning kan één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  • a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 11 Waterstaat - Waterkering;
  • b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 8 Leiding - Gas;
  • c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 10 Waarde - Archeologie 4.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Vaststelling archeologische waarden

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

10.2.2 Voorwaarden

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder lid 10.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de vergunde werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/of (te laten) onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

Het onder lid 10.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:

  • a. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,80 meter onder het maaiveld;
  • b. de bouw van een bouwwerk waarvan de maximale of totale oppervlakte kleiner is dan 50 m²;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

10.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bestaande situatie of toestand van de gronden op een diepte vanaf 80 centimeter te wijzigen of te verstoren.

10.4.2 Uitzondering

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens verleende vergunning;
  • d. een oppervlakte hebben die minder dan 50 m² bedraagt.

10.4.3 Vergunning

De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

10.4.4 Vaststelling archeologische waarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegde gezag in voldoende mate is vastgesteld.

10.4.5 Voorwaarden

Aan de omgevingsvergunning kan één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. dijklichaam;
  • b. water met een functie voor de waterhuishouding, waterberging, waterlopen, waterhuishoudkundige werken en waterstaatkundige werken;

met de daarbij behorende:

  • c. oeverstroken, oevervoorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
  • d. bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers;
  • e. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  • a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 11 Waterstaat - Waterkering;
  • b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 8 Leiding - Gas;
  • c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 10 Waarde - Archeologie 4.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

11.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. maximum bouwhoogte erfafscheidingen: 2,5 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 5 meter.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 800 m²;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • d. het graven, dempen, verbreden of verdiepen van waterlopen, waterpartijen en andere wateren;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • f. het verwijderen van bomen, houtgewas, de verwijdering van bodemvegetaties, riet en andere oevervegetatie;
  • g. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden.

11.3.2 Uitzondering

Het in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare, nutsvoorzieningen.

11.3.3 Voorwaarden voor verlening

De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat:

  • a. voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de betreffende locatie of in de directe omgeving daarvan in of buiten het plangebied;
  • b. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de “Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016” en;
  • c. indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:

  • a. een parkeerplaats of fietsenstalling gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven ten behoeve van een andere functie dan parkeren, tenzij op de betreffende locatie, of in de directe omgeving, vervangende parkeerplaatsen dan wel fietsenstallingen worden gerealiseerd van gelijke omvang;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van Bevi-inrichtingen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van vuurwerkbedrijven of als een opslagplaats van vuurwerkverkoop;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit M.e.r. 1994;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen of materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  • h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de stalling of opslag van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • j. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als permanente standplaats voor kampeermiddelen;
  • k. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, daaronder begrepen het gebruik voor bed and breakfast, mantelzorg en als zorgwoning;
  • l. het veranderen in, om te zetten tot en/of te vergroten tot van een bestaande woning naar twee of meer zelfstandige woningen.

Artikel 15 algemene aanduidingsregels

15.1 Veiligheidszone

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone" mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel gebruikt.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 5 meter, en een maximale bruto vloeroppervlak van 30 m² worden gebouwd;
  • b. andere bouwwerken zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken worden gerealiseerd;
  • c. wordt afgeweken van de in de planregels voorgeschreven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • d. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. andere bouwwerken ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen worden gebouwd;
  • f. wordt afgeweken van lid 14.1 onder l, zo nodig in samenhang met lid 7.2.2 onder b, om het veranderen van een bestaande woning tot twee of meer zelfstandige woningen toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van de bestaande woning is groter dan of gelijk aan 140 m2;
    • 2. de oppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat moet groter zijn dan 50 m2.

16.2 Voorwaarden

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van lid 16.1 onder a tot en met e geldt dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  • b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. luifels, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

17.2 Wet- en regelgeving

Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het, tenzij daar anders is aangegeven, wet- en regelgeving zoals deze luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik of laten gebruiken dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • e. Lid a t/m d zijn van toepassing behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zaanoever Westzijde 270-276 van de gemeente Zaanstad.