Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zaans Pijl
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0479.STED3839BP-0301

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eén van de centrale doelstellingen van het gemeentelijke programma ZaanIJ is om braakliggende terreinen met leegstaande panden langs de Zaan nieuw leven in te blazen, op een wijze die een positieve invloed heeft op de leefbaarheid van het omliggende gebied. De binnenstedelijke gebiedsontwikkeling, het ontwikkelen van een aantrekkelijk woonwerkmilieu in de ZaanIJ is als regionale opgave van nationaal belang benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het terrein van de voormalige veevoederfabriek Brokking en de omliggende (buitendijkse) gronden aan de Noorddijk 99 en 100 te Wormerveer, op een bijzondere plek aan de Zaan, is een dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingslocatie.
 
De veevoederfabriek heeft een rijke historie vanaf het begin van de 20e eeuw. In de jaren negentig was op de locatie veevoederfabriek De Ster (een mengvoederfabriek, voorheen De Pijl) gevestigd als onderdeel van het Wessanen-concern. Vanaf het moment dat de productie van de veevoederfabriek is beëindigd (rond 2000), hebben betrokkenen nagedacht over nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor het complex. De locatie kreeg veel aandacht in de ontwikkelingsvisie 'Noordzaan, uitzicht op een energieke toekomst. De Brokking-locatie wordt daarin gezien als de aanjager voor de herontwikkeling van de Noordzaan, het Zaanoevergebied van Meneba tot en met de Karnemelkspolder.
 
In de tussentijd is de Brokking-locatie gebruikt als bedrijfsruimte. In 2015 is het proces in een stroomversnelling terecht gekomen met als resultaat de plannen die er nu liggen.
  
Het plan is de Brokking-locatie te transformeren naar een uniek woongebied aan de Zaan. De verschijningsvorm van de industriële historische bebouwing wordt behouden en verbouwd of herbouwd tot een markant appartementengebouw. Links en rechts van deze industriële historische bebouwing uit 1930 worden twee nieuwe buurten gerealiseerd. In het stedenbouwkundig model  is dit vertaald naar 3 deelgebieden met daarin bij benadering 180 nieuwe woningen waarvan ook appartementen in het  monumentale bedrijfsgebouw. Ook wordt van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een deel van de ecologische verbindingszone 'de Watering' te realiseren aan de noordwestzijde van het plangebied. Met het plan wordt invulling gegeven aan de wens de fabriekslocatie een nieuwe functie te geven en wordt invulling gegeven aan een deel van de woningbehoefte in de regio.
 
Op 14 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Zaanstad onder voorwaarden ingestemd met het stedenbouwkundig model (d.d. 30 mei 2016), inclusief het gedeeltelijk bebouwen van het buitendijkse land ten noordwesten van het fabriekscomplex (raadsbesluit 2016/63 en 2016/63A),hierna: “Stedenbouwkundig Model”.
 
Een belangrijke rol in de afwegingen van de gemeente voor het project is dat het gaat om toevoegen van woningen in Wormerveer Noord. Dit deel van Zaanstad begint te vergrijzen en kent een onevenwichtige samenstelling van de bevolking. Een groot deel van het woningbestand in Wormerveer bestaat uit goedkope huurwoningen. De lokale middenstand heeft het niet makkelijk. Het bouwen van nieuwe woningen op en rondom de Brokking-locatie draagt bij aan de versterking van het woon- en leefklimaat in Wormerveer en van de economische en sociale basis van Wormerveer.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft het bedrijfsterrein van de voormalige veevoederfabriek Brokking aan de Noorddijk 99 en 100 te Wormerveer (gemeente Zaanstad) inclusief een deel van het ten noordwesten daarvan gelegen buitendijkse land aan de westelijke oever van de Zaan.
 
Het plan wordt in het noorden begrensd door de Zaan. In het zuiden en westen door de Noorddijk en in het oosten door de polder Noordzaan.
 
Het plangebied ligt buitendijks van de regionale waterkering Noorddijk ligt en grenst aan het boezemwater de Zaan, op het bedrijventerrein Noorderveld ten noorden van Wormerveer. Door de Noorddijk ligt dit deel van het bedrijventerrein afgescheiden van het overige deel van bedrijventerrein Noorderveld waardoor het een eigen deelgebied vormt op deze plek. De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in groter verband: 
   
Globale ligging plangebied in groter verband (rode druppel, bron: maps.google.nl)
 
   
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Noorderveld'. De raad van de gemeente Zaanstad heeft dit bestemmingsplan op 5 september 2013 vastgesteld.
 
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
 
Het huidige bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Agrarisch met waarden', en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Ecologie' en 'Waterstaat - Waterkering'. Het grootste gedeelte van het plangebied, ter plaatse van de oude fabriek van Brokking, heeft de bestemming 'Bedrijventerrein (artikel 4)'. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak en kent een maximum bebouwingspercentage van 70 %. De maximum bouwhoogte bedraagt 15,0 m en ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. 
 
Het noordwestelijke deel van het plangebied betreft het zuidelijke gedeelte van het open buitendijkse land ten noordwesten van het fabrieksterrein. Deze gronden vallen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden (artikel 3)'. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Om de milieuwaarden te beschermen is het hele bestemmingsvlak 'Agrarisch met waarden' ook nog voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie (artikel 12)'. Deze gronden zijn daarmee bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische hoofdstructuur waarbij landschappelijke en/of natuurwaarden ontwikkeld worden.
 
Daarnaast is de Noorddijk een regionale waterkering, de gronden zijn op grond van het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering (artikel 13)'. Mits de waterkerende functie van de gronden niet wordt geschaad mogen hier op grond van het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Noorderveld” bouwwerken worden gebouwd en gronden worden ontgraven en/of opgehoogd.
 
Binnen beide bestemmingen is de bouw van woningen niet toegestaan. Daarom moeten de geldende bestemmingen voor de gronden in het plangebied herzien worden om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante (ruimtelijke) beleidskader opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde.  In het kader van een zorgvuldige voorbereiding is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting op de verschillende bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan.. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Beschrijving plangebied
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het landschappelijk gelegen fabriekscomplex van de voormalige veevoederfabriek Brokking inclusief het zuidoostelijke deel van het open buitendijkse land ten noordwesten daarvan.
 
Bestaande situatie in plangebied bezien vanuit het noorden in zuidelijke richting met voor het fabriekscomplex het open buitendijkse land en helemaal vooraan op de foto het kleine, compleet begroeide, eiland Bloemendaal.
 
Ontwikkelingsgeschiedenis
Naast de voormalige locatie van molen De Vrijheid (1) wordt in 1930 veekoekenfabriek De Pijl (2) gebouwd. Het gebouw had een eigen insteekhaven (3). Het gebouw is orthogonaal - loodrecht op elkaar - van opzet, met een wisselende bouwhoogte. Het complex werd opgetrokken in baksteen en vormde een architectonisch samenhangend geheel.
 
De Zaanzijde en de zijde bij de insteekhaven waren gericht op de verwerking en productie van goederen. De Noorddijk kende naast de aan- en afvoer van goederen ook een entree functie, getuige de aanwezigheid van een groene voorzone met siertuin (5).
 
In 1938 neemt Wessanen De Pijl over en transformeert deze tot veevoederfabriek 'De Ster'. In de loop der tijd worden diverse delen aan het oorspronkelijke complex vast gebouwd, van silo’s tot opslagloodsen (A). Een nieuwe lostoren (B) vervangt het oorspronkelijke inlaadpunt na het gedeeltelijk dempen van de insteekhaven.
 
   
Naast de entree vanaf de Noorddijk (C) wordt een tweede entree (D) in gebruik genomen richting de opslagloodsen. De groene voorzone verdwijnt om plaats te maken voor kleinschalige loodsen en andere bijgebouwen (E). Het complex krijgt haar karakteristieke molenwiekstructuur (gezien van bovenaf).
 
Bestaande ruimtelijke en functionele structuur
Het Brokking-complex heeft tegenwoordig nog steeds deze orthogonale structuur waarin zowel de oorspronkelijke bebouwing als de latere uitbreidingen zijn opgenomen. De insteekhaven zorgt voor een verweving tussen landschap en gebouw. De orthogonale structuur, het omringende buitendijkse land en de afstand ten opzichte van de Noorddijk maken dat de Brokking-fabriek een op zichzelfstaand gebouwencomplex is.
 
Het complex licht op afstand van de Noorddijk; de rechthoekige architectonische opbouw contrasteert met het grillige verloop van de Noorddijk. Aan de noord- en zuidzijde bevindt zich open buitendijks land. 
 
Op navolgende afbeelding is het huidige gebouwencomplex meer in detail te zien:
 
 
Het gebouw vormt een oriëntatiepunt in de omgeving.
 
 
Het oudste deel van de fabriek is opgebouwd als een pakhuis met vloeren als opslagruimte voor goederen verpakt in zakken (horizontale opslag). Na demping van de haven ontstond er ruimte voor grootschalige silo’s - zonder vloeren - voor opslag van meel en andere losse goederen (verticale opslag). Langs de Zaan zijn lage uitbreidingen gerealiseerd met loodsen, magazijnruimtes en luifels.
 
  
2.2 Toekomstige situatie - Stedenbouwkundig plan
Het plangebied wordt in de nieuwe situatie geschikt gemaakt voor ongeveer 180  woningen en appartementen in een waterrijke woonomgeving. De woningen worden verdeeld over drie deelgebieden, te weten 'de Pijl', 'het Arsenaal' en 'de Tuin'. De appartementen worden gerealiseerd ter plaatse van de historische bedrijfsbebouwing, de zogenaamde ‘oude kern’ van fabriek De Pijl. In opdracht van de eigenaar is een eerste scan gedaan naar de mogelijkheden om De Pijl te behouden. Vervolgonderzoek dient uit te wijzen of dit mogelijk is. Het behoud van het historische deel is daarmee uitgangspunt bij de ontwikkeling. Mocht in een latere fase blijken dat dit toch niet mogelijk is, dan blijven de voorwaarden conform het amendement van Rosa van 14 juli 2016 onverkort van toepassing. Uit het derde punt in dit amendement blijkt dat indien dit leidt tot aanpassing van het stedenbouwkundig model - het stedenbouwkundig plan opnieuw aan de raad zal worden voorgelegd.
 
Op de onderstaande afbeelding is het beoogde stedenbouwkundig model voor het plangebied weergegeven. Zoals in de inleiding reeds is benoemd, is het Stedenbouwkundig Model vastgesteld door de gemeenteraad. (Bron: Stedenbouwkundig Model, Aad Trompert Architectuur en Stedenbouw, d.d. 30 mei 2016).  De drie deelgebieden zijn hierin duidelijk terug te zien.
Impressie deelgebieden en verkavelingsopzet in groter verband
 
Bebouwingsstructuur
Het stedenbouwkundig model ziet er ingezoomd als volgt uit (Bron: Stedenbouwkundig Model, Aad Trompert Architectuur en Stedenbouw, d.d. 30 mei 2016)
 
Impressie bebouwingsstructuur deelgebieden in detail (genoemde aantallen woningen nog niet defintief)
 
De Pijl
Midden in het plangebied ligt de kern van het Brokking-fabriekscomplex, de voormalige veekoekenfabriek 'De Pijl' uit 1930. De kern van de fabriek komt als nieuw centrum van de te ontwikkelen woonlocatie terug. De silo’s en andere gebouwen, die daar in de loop der tijd aan zijn vast gebouwd, worden gesloopt en niet herbouwd. Daardoor wordt het fabrieksgebouw De Pijl weer in zijn volle glorie zichtbaar gemaakt en krijgt de oude fabriek weer de plek en de uitstraling die ze vlak na de bouw in de vorige eeuw had. De fabriek krijgt een nieuwe functie als appartementengebouw.
 
Aan de noordzijde van de Pijl wordt de oude insteekhaven teruggebracht. Ten noorden daarvan komt het deelgebied 'de Tuin' als groene tegenhanger van het deelgebied 'het Arsenaal' en als overgang naar het open landschap van de Zaan en het open buitendijkse land.
 
Het Arsenaal
In het deelgebied 'Het Arsenaal' wordt de bebouwing verdicht. In het stedenbouwkundig model is voorzien in de bouw van 66 grondgebonden woningen aan het water, rondom drie insteekvaarten. De architectuur van Het Arsenaal wordt geënt op de robuuste Zaanse industriële architectuur (in baksteen). Alle woningen in het Arsenaal liggen aan het water en krijgen in plaats van tuinen, zwevende terrassen. De aanleghoogte van de eilanden is ongeveer 1,0 m boven het streefpijl van de Zaan. Volgens het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) wordt dit voldoende geacht, zie ook paragraaf 4.4 van deze toelichting. Daarmee wordt voldoende drooglegging van de woningen gegarandeerd.
De terrassen achter de woningen liggen bij voorkeur dichter bij het water. Dit kan door het hoogteverschil met een trap op de vlonder te overbruggen. De woningen krijgen verder diepe voortuinen waarin voor een deel de auto’s geparkeerd worden. De overige parkeerplaatsen bevinden zich langs De Boulevard.
 
De Tuin
Het deelgebied 'de Tuin' is de groene tegenhanger van het deelgebied 'het Arsenaal'. Het deelgebied 'de Tuin' is deels gesitueerd in het open buitendijkse land ten noordwesten van het plangebied en bestaat uit een compact oppervlak met daarop maximaal 45 grondgebonden woningen. Van het totale buitendijkse land ten noordwesten van het fabriekscomplex (inclusief het boerenland dat reikt tot aan het eiland 'Bloemendaal') wordt maximaal circa 20 % bebouwd.
 
Het deelgebied 'de Tuin' is zo dicht mogelijk tegen het deelgebied 'de Pijl' aangeschoven, terwijl tegelijkertijd zoveel mogelijk afstand gehouden wordt tot de Noorddijk. Door afstand te houden tot de dijk blijft het zicht op het open buitendijkse land zoveel mogelijk behouden en is het karakteristieke, kronkelende verloop van de dijk over de volle lengte zichtbaar. Langs de dijk wordt extra water gecreëerd, waardoor het deelgebied aan drie kanten in het water komt te liggen. Door het extra water kan de gewenste ecologische verbinding tussen de Watering en de Zaan zo goed mogelijk worden ingepast.
 
De Tuin wordt in eigentijds 'Zaanse Stijl' gebouwd, geïnspireerd op de Zaanse houten schuren.
De woningen liggen op ruime kavels die voor een deel aan het water grenzen. De woningen worden via een smalle ringvormige straat ontsloten. Het deelgebied 'de Tuin' krijgt een eenvoudige inrichting, waarbij het groen een hoofdrol speelt. De tuinen van de buitenste woningen lopen langzaam af naar het water en eindigen in een rietachtige zone. Alleen kleine steigers om een boot aan te leggen steken er doorheen. Zo krijgt het eiland een vorm die aansluit bij de kleine eilanden in de Watering en de ecologische zone rond De Tuin.
 
Het benutten van een deel van de polder Noordzaan ten noordwesten van het plangebied voor woningbouw is noodzakelijk om het plan te kunnen realiseren. Echter met de wijze waarop, en de mate waarin wordt ingegrepen, wordt het open karakter van het gebied behouden.
 
Groen- en waterstructuur
De groenstructuur ondersteunt de stedenbouwkundige ruimtelijke structuur en vormt de overgang naar het omringende landschap. Het gebied krijgt een groene uitstraling.
 
De gemeente is bezig met de realisatie van een ecologische verbindingszone via de Watering door Wormerveer voor de wenselijke verbinding tussen het Guisveld en het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld en Klaverpolder' aan de overzijde van de Zaan, conform het beleid in de Zaanse Ruimtelijke Structuurvisie 2020 Zichtbaar Zaans. Het gaat daarbij om het maken van brede natuurvriendelijke oevers, het creëren van kleine rieteilanden en bredere sloten en natuurvriendelijk beheer van de slootkanten. Het stedenbouwkundig model sluit aan en versterkt het plan voor het optimaliseren van deze ecologische verbinding. Rond De Poel (het water aan de overzijde van de Zaan) komt een reeks van kleine rieteilanden, zoals die ook al aanwezig zijn langs de noordwestzijde van de Watering. Samen met het eiland Bloemendaal, iets verderop in de Zaan, vormen ze een soort stapstenen, die in combinatie met de (oevers van de) Watering de gewenste ecologische verbinding mogelijk maken. De beoogde verbindingszone is op hoofdlijnen uitgewerkt in het rapport 'Ecozone Watering' van bureau Eelerwoude. De nadere uitwerking van de rieteilanden, waaronder de keuze van de beplanting en de bomen, vindt in een later stadium van de planuitwerking plaats in overleg met de gemeentelijke en/of provinciale ecoloog, mede op basis van het rapport van Eelerwoude en het flora- en faunaonderzoek dat in het kader van het MER zal worden uitgevoerd.
 
Door deze maatregelen ontstaat een ecologische verbindingszone die verschillende soorten de mogelijkheid biedt om van het ene natuurgebied naar het andere te trekken. Een dergelijke ecologische verbindingszone maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Verschillende doelsoorten, zoals muizen,de ringslang, de meervleermuis, de vroege glazenmaker (een libellesoort) en de ijsvogel, hebben baat bij de ecologische verbindingszone en de nieuwe inrichting van de aansluiting op de ecologische verbindingszone.
 
Op navolgende afbeelding is de beoogde locatie van de aansluiting op de ecologische verbindingszone weergegeven ter hoogte van het plangebied (Bron: Aad Trompert Architectuur en Stedenbouw, d.d. 30 mei 2016):
 
Impressie beoogde aansluiting van de ecologische verbindingszone tussen de Zaan
 
Cultuurhistorie en planvorming
Uit de lange voorgeschiedenis (met name de ontwikkelingsvisie Zaan en IJ) van de planvorming voor de Brokking-locatie blijkt dat verschillende aspecten van het stedenbouwkundig plan en de bebouwingscontour een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in de overwegingen bij de gemeentelijke besluitvorming. Een voorbeeld is Raadsinformatiebrief 24 november 2015, waarin het volgende wordt gesteld:
 
‘De wijze waarop, en de mate waarin wordt ingegrepen in dat poldertje was een cruciaal punt van
onderhandeling vanuit het supervisieoverleg. De onderhandelingen verliepen constructief, wat er toe leidde dat
Van Wijnen en het supervisieoverleg tot een gezamenlijke uitkomst kwamen: het plan werd in belangrijke mate
aangepast (minder woningen, andere vormgeving van dit deel van het plan). Met die aanpassingen wordt recht
gedaan aan het streefbeeld uit de ontwikkelingsvisie: het behouden van het open karakter van het gebied en
het iconische contrast met het fabriekscomplex Brokking moeten leidend zijn bij de ontwikkeling. Concreet:
onderstaande punten zijn in het stedenbouwkundig model opgenomen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit
van het ‘poldertje’ en het uitgangspunt uit de ontwikkelingsvisie:
  1. de noodzakelijke woningen zijn op een klein compact oppervlak samengebracht;
  2. de woningen vormen tezamen een kleine groene woonbuurt, ‘de Tuin’ genaamd;
  3. dit buurtje is zo dicht mogelijk tegen de Pijl aangeschoven;
  4. de woonbuurt houdt zoveel mogelijk afstand van de dijk;
  5. langs de dijk wordt extra water gecreëerd, waardoor het buurtje aan drie kanten in het water komt te liggen.
Van het totale poldertje (inclusief het boerenland dat reikt tot aan het Eiland Bloemendaal) wordt circa 20 %
bebouwd. Door afstand te houden tot de dijk blijft het zicht op het poldertje zoveel mogelijk behouden; het
karakteristieke kronkelende verloop van de dijk blijft over de volle lengte zichtbaar. In combinatie met het extra
gecreëerde water kan de gewenste ecologische verbinding goed worden ingepast. Het vele water versterkt de
relatie met de Zaan’.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR staan de plannen van het rijk voor ruimte en mobiliteit. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
 
Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);
  1. De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven. Zaanstad is gelegen in het gebied noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn;
  • Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met andere overheden;  
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden.
Te midden van de stedelijke en economische dynamiek bevinden zich rondom het stedelijke gebied enkele unieke cultuurhistorische waarden. Het rijk beschermt de werelderfgoedgebieden (De Beemster, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) ruimtelijk door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken.
 
Planspecifiek
Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de Structuurvisie de meerderde nationale belangen en aandachtspunten aangegeven. Voor het plangebied is de binnenstedelijke gebiedsontwikkeling van de Zaan-IJ-oevers en het behouden van het cultureel erfgoed van belang. De rijksoverheid wil samen met andere overheden de ruimtelijk-economische structuur van Nederland versterken door langs de Zaanoevers een aantrekkelijk woon-werkmilieu te creëren. Daarnaast wordt het oudste deel van 'De Pijl' uit 1930 meegenomen in de planvorming in het kader van het behouden van cultureel erfgoed. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn de dijk met aangrenzende sloot en Watering en de openheid van het landschap. Een verdere toelichting is opgenomen in voorliggende toelichting (zie toelichting paragraaf 2.2toelichting paragraaf 3.3.4 en toelichting paragraaf 4.7). De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze belangen. 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling raakt niet aan één van de nationale belangen zoals aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit ruimtelijke plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 treedt de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking. Aangezien het bestemmingsplan na 1 juli 2017 ter inzage wordt gelegd en wordt vastgesteld is de tekst van de Ladder zoals die geldt vanaf 1 juli 2017 van toepassing.
 
De nieuwe Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 leden 2 – 4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en luidt:
 
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
   
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan Zaans Pijl maakt de bouw van maximaal 180 woningen mogelijk en moet daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling 
 
Behoefte
In toelichting paragraaf 3.3.6 is een korte samenvatting van de Woonvisie 'Zaans Mozaiek' opgenomen waaruit de behoefte aan woningen blijkt. Hier is opgenomen dat door een toenemende woningbehoefte in Amsterdam de druk op de woningmarkt groot is. Voor geheel Zaanstad is de ambitie jaarlijks 1.000 woningen toe te voegen, de ondergrens is gesteld op 600 woningen per jaar.  
 
In navolging op 'Zaans Mozaiek' is  in 2015 de beleidsnota 'Samen verder met Zaans Mozaiek' door de raad vastgesteld. In deze beleidsnota is geconstateerd dat de vraag dermate groot is naar woningen dat er gezocht moet worden naar versnelling van de productie van woningen. 
 
De kwantitatieve cijfers uit het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam (2011 - 2015)' zijn gelijk aan die van de 'Provinciale woonvisie 2010 - 2020'. Voor de periode 2016 - 2020 stellen provincie en gemeenten nieuwe actieprogramma’s op. Zoals zich nu laat aanzien wordt het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam  2016 - 2020 nog voor de zomer van 2017 vastgesteld.
 
Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (hierna: “RAP Wonen”) van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (SRA) toont aan dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015 - 2025 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit van 31.330 woningen. Het RAP Wonen voor 2016-2020 is nog niet vastgesteld, de verwachting is dat nadat de oplegger gereed is, dit ter vaststelling wordt aangeboden aan het provinciebestuur. In principe dient voor de regionale afstemming te worden uitgegaan van deze gegevens. De kwantitatieve cijfers uit het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam (2011 - 2015)' zijn gelijk aan die van de 'Provinciale woonvisie 2010 - 2020'. Voor de periode 2016 - 2020 stellen provincie en gemeenten nieuwe actieprogramma’s op. Zoals zich nu laat aanzien wordt het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam 2016 - 2020 nog voor de zomer van 2017 vastgesteld. Zowel stedelijk als suburbaan is sprake van een aanzienlijk capaciteitstekort. Om de groei van de regio echt op te kunnen vangen heeft de gemeente de ambitie om per jaar 1.000 nieuwe woningen te bouwen, 10.000 woningen tot 2025 en nog eens 10.000 de jaren erna. De woningen worden alleen gebouwd binnen de stedelijke contour. Om tegemoet te komen aan de vraag van verschillende groepen woningzoekenden is aanbod nodig is alle typen en prijsklassen woningen. Er is dus sprake van een actuele behoefte, deze behoefte is in het RAP Wonen regionaal afgestemd.
     
Stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken grotendeels onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden een bedrijfsbestemming en zijn hierop bedrijfsopstallen aanwezig. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kunnen de bestaande bedrijfsopstallen aangemerkt worden als stedelijk gebied.
 
Het deelgebied 'de Tuin' was gelegen binnen 'bestaand bebouwd gebied'. Als gevolg van de wijziging van de provinciale verordening, en het aansluiten op de definitie van bestaand stedelijk gebied vanuit het Besluit ruimtelijke ordening, is 'de Tuin' daarmee deels buiten het bestaande stedelijk gebied komen te liggen. Deelgebied 'de Tuin' beslaat circa 10.000 m2 en is daarmee circa 19% van het gehele plangebied.
 
In toelichting paragraaf 3.2.2 (Ontwikkelingsvisie Noordzaan) is uitgewerkt waarom woningbouw op de beoogde locatie gewenst is. Kort samengevat kom het er op neer dat het voor Zaanstad van grote waarde is de fabriekscomplexen te herontwikkelen en de openheid van het landschap te handhaven. In deze visie zijn voor de locatie Brokking mogelijke programmatische scenario’s opgenomen, variërend van ‘behoud en hergebruik’ tot ‘afpellen en bijbouwen’ en ‘sloop en nieuwbouw’. De ontwikkelingsvisie geeft aan dat de landschappelijke ligging van Brokking de mogelijkheid biedt om te worden versterkt. Het complex heeft de potentie te transformeren tot ‘Buitenplaats Brokking’, met een mogelijke mix van wonen en nautische recreatie aan het water etc. aldus de Ontwikkelingsvisie. Het stedenbouwkundig model van voorliggend initiatief Zaans Pijl is de uitwerking daarvan en sluit hier goed bij aan.
  
Al vroeg in het planproces bleek dat met het betrekken van uitsluitend de gronden met de bedrijfsbestemming, welke zijn gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, een financieel haalbaar plan niet mogelijk was. Om toch tot een herontwikkeling van het plangebied te komen zijn de westelijke gronden bij de ontwikkeling betrokken. Op 14 juli 2016 heeft de raad van de gemeente Zaanstad ingestemd met het stedenbouwkundig model en daarmee ook met het betrekken van de westelijke gronden in het plan.   
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' (verder: structuurvisie) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na vaststelling is de structuurvisie nog verschillende keren herzien/gewijzigd.
 
In de structuurvisie legt de provincie vast welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening. De visie dient daarmee als leidraad voor de manier waarop de ruimte zich de komende dertig jaar zou moeten ontwikkelen. In het uitvoeringsprogramma behorende bij de structuurvisie is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie toelichting paragraaf 3.2.2) is de doorwerking naar gemeentelijke ruimtelijke plannen geregeld.
 
Het toekomstbeeld voor de provincie Noord-Holland is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft. Om dit toekomstbeeld te realiseren heeft de provincie in de structuurvisie provinciale belangen benoemd. De volgende drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:
  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie. De provincie vindt het belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de behoefte aan voorzieningen ter plaatse en de bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting.
Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting
De druk op de ruimte in de provincie neemt verder toe. De Provincie Noord-Holland verwacht dat tot 2040 ten minste een netto toevoeging aan de woningvoorraad nodig is van ruim 200.000 woningen, waarvan het merendeel in de Metropoolregio Amsterdam. De ruimte wordt in eerste instantie gezocht in gemeenten binnen de metropoolregio.
 
Om andere ontwikkelingen mogelijk te maken en waardevolle open landschappen te behouden zullen veel woningbouwlocaties een meer binnenstedelijk karakter krijgen. Woningbouw moet zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied bijdragen aan een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid, zowel in nieuwe ontwikkelingen als in transformatiegebieden zoals het Zaan/IJ-oeverprogramma in Zaanstad. Hierbij wordt gezocht naar nieuwe en aansprekende combinaties van wonen en werken.
 
Provinciale recreatieve routestructuren 
De provincie zet zich in voor het ontwikkelen van een compleet, toegankelijk en samenhangend regionaal netwerk van recreatieve verbindingen, voor wandelen, fietsen en varen. De provincie richt zich specifiek op het oplossen van knelpunten en ontbrekende schakels in deze netwerken. Hierbij is er onder andere extra aandacht voor het aanleggen van extra verbindingen tussen natuur- en recreatiegebieden. Daarnaast richt de provincie zich op het versterken van de samenhang tussen verschillende netwerken door de ontwikkeling van goed bereikbare recreatieknooppunten. Zo wordt het recreatieaanbod aantrekkelijker en beter ontsloten en vermindert de druk op plekken die niet op recreatie zijn toegerust.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt grotendeels in het bestaand stedelijk gebied. De structuurvisie stelt dat binnenstedelijke ontwikkelingen boven ontwikkelingen buiten de bebouwde kom gaan. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve vrijwel in lijn met het gestelde in de structuurvisie. In toelichting paragraaf 3.2.2 is uitgewerkt waarom een deel van de voorgenomen ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied moet plaatsvinden.
 
Daarnaast draagt de voorgenomen realisatie van een vaarverbinding tussen de Zaan en De Watering bij aan een verbetering van de provinciale recreatieve (vaar)routestructuren.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (verder: PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 3 februari 2014 is deze verordening opnieuw vastgesteld naar aanleiding van een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening. Tenslotte is de PRV opnieuw gewijzigd op 12 december 2016 en op 1 maart 2017 in werking getreden.
 
In de PRV stelt de provincie regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouw gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De transformatie van Brokking naar een woningbouwlocatie is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 5a van de Provinciale verordening (geconsolideerde versie van 1 maart 2017). De provincie Noord-Holland hanteert voor 'stedelijke ontwikkeling' de definitie van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
In artikel 5a is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
 
Regionale afspraken
De voorgenomen ontwikkeling is al een lange tijd voorzien en maakt onderdeel uit van de 'Ontwikkelingsvisie Noordzaan' zoals deze is vastgesteld op 22 mei 2012. Ten tijde van het opstellen van het nu geldende bestemmingsplan (vastgesteld op 5 september 2013) is de zonering van de omliggende bedrijven al bijgesteld om woningbouw op termijn mogelijk te maken en een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. In het bestemmingsplan Noorderveld is hierover terug te lezen dat de gemeente Zaanstad de bedrijven op Noorderveld heeft geïnventariseerd en bepaald wat de feitelijke milieucategorie was. Uit deze inventarisatie bleek dat de aanwezige bedrijven in de praktijk doorgaans bedrijfsactiviteiten uitoefenen die horen bij een lagere milieucategorie dan zij op grond van het bestemmingsplan mochten uitoefenen. Het merendeel van de gevestigde bedrijven had en heeft milieucategorie 2, soms 3.1 of 3.2. Op basis van deze inventarisatie is in bestemmingsplan Noorderveld een nieuwe zonering opgenomen die rekening houdt met de transformatie naar woningbouw.
 
De behoefte aan woningbouw in Zaanstad, en meer specifiek Wormerveer, volgt uit de gemeentelijk woonvisie 'Zaans Mozaiëk' (toelichting paragraaf 3.3.6) en de actualisatie op deze woonvisie, 'Samen verder met Zaans Mozaiëk' (toelichting paragraaf 3.3.11). Voor geheel Zaanstad is de ambitie jaarlijks 1.000 woningen toe te voegen, de ondergrens is gesteld op 600 woningen per jaar.
 
In toelichting paragraaf 3.2.3 wordt aangetoond dat de nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010 - 2020 en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s. Zo is het plan ook aangemeld en opgenomen in de 'Plancapaciteit Noord-Holland 2016', zie onderstaande afbeelding. 
 
Uitsnede Plancapaciteit Noord-Holland
 
In de regionale programma's hebben de provincie en de Noord-Hollandse gemeenten afspraken gemaakt over onder andere het aantal te bouwen woningen, de kwaliteit, duurzaamheid en voorzieningen. De kwantitatieve cijfers uit het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam (2011 - 2015)' zijn gelijk aan die van de 'Provinciale woonvisie 2010 - 2020'. Voor de periode 2016 - 2020 stellen provincie en gemeenten nieuwe actieprogramma’s op. Zoals zich nu laat aanzien wordt het 'Regionaal actieprogramma stadsregio Amsterdam  2016 - 2020 nog voor de zomer van 2017 vastgesteld.
 
In het regionaal actieprogramma is afgesproken dat 30 % van de woningen betaalbaar moeten zijn: dit betreffen huurwoningen tot de liberalisatiegrens en koopwoningen tot € 200.000,-. Gezien de hoge kosten die gemaakt moeten worden voor de bodemsanering op het fabrieksterrein en het behoud, dan wel terug brengen van de fabrieksgebouwen in de oorspronkelijke staat van 'De Pijl' uit 1930 is het niet mogelijk om in het plangebied goedkope woningen te realiseren. Mede vanwege de hoge kosten is het noodzakelijk om deels in het open buitendijkse gebied ten noordwesten van het fabrieksterrein te bouwen om een economisch uitvoerbaar plan te kunnen maken. Alle woningen vallen daarom in het (middel)dure prijssegment. Elders binnen de gemeente Zaanstad zullen betaalbare woningen gerealiseerd worden, zodat toch aan het percentage van 30 % voldaan wordt.
 
Bovendien is een belangrijke rol in de afwegingen van de gemeente rond het project, zoals al aangegeven in toelichting paragraaf 1.1, dat het gelokaliseerd is in Wormerveer Noord. Dit deel van Zaanstad begint te vergrijzen en kent een onevenwichtige samenstelling van de bevolking. Een groot deel van het woningbestand in Wormerveer bestaat uit goedkope huurwoningen. De lokale middenstand heeft het niet makkelijk en de leegstand van winkels in dit deel van de stad neemt toe. Het bouwen van nieuwe woningen op en rondom de Brokking-locatie draagt bij aan de versterking van de economische en sociale basis van Wormerveer. Het toevoegen van woningen in de (middel)dure sector zal dan ook kunnen bijdragen aan het versterken van Wormerveer Noord.
 
In kwalitatieve zin heeft Zaanstad in de beleidsnota 'Samen verder met Zaans Mozaiëk' de ambitie uitgesproken verder te willen doorontwikkelen als een stad met een breed en gevarieerd woningaanbod in het middensegment en met een aantrekkelijke prijs-kwaliteitverhouding. Dit gebeurd o.a. door de bouw van koopwoningen te stimuleren voor bijvoorbeeld voor jonge tweeverdieners of de groeiende groep senioren. Hiermee wordt ook de doorstroming verder bevorderd. De voorgenomen transformatie naar een uniek woongebied aan de Zaan sluit aan bij deze ambitie, een ambitie die gestoeld is op de woningvraag binnen de regio.
 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling, buiten bestaand stedelijk gebied
Deelgebied 'de Tuin' valt deels buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. In artikel 15 van de Provinciale verordening is opgenomen dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moeten voldoen aan de volgende eisen van ruimtelijke kwaliteit:
  1. 'Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in artikel 13 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
    1. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
    2. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
    3. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
    4. de historische structuurlijnen;
    5. cultuurhistorische objecten.
  2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
    1. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
    2. de ordeningsprincipes van het landschap;
    3. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
    4. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
    5. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen die aan Gedeputeerde Staten (GS) worden aangeboden, besluiten GS of zij een advies vragen aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO). Hierbij speelt de impact op het open landschap een belangrijke rol. Bij grote, ingrijpende of anderszins belangrijke plannen met impact op het open landschap kunnen GS de ARO om advies vragen.
 
In het huidige plan is sprake van het transformeren van een voormalige bedrijfslocatie van een groot bedrijf uit een hoge milieucategorie naar een woningbouwlocatie. In het deelgebied 'de Pijl', op de plaats van bestaande fabrieksgebouwen, en het deelgebied 'het Arsenaal' is het plangebied al verdicht zonder de kwaliteit van deze toekomstige woongebieden te niet te doen. Om een economisch uitvoerbaar plan te hebben zal echter ook deels in het thans nog open buitendijkse gebied (buiten het bestaand stedelijk gebied) ten noordwesten van het huidige fabrieksterrein gebouwd moeten worden. Dit deelgebied, de Tuin, beslaat circa 20% van het totale plangebied. In toelichting paragraaf 2.2 is het integrale plan hiervoor besproken, waaronder de realisatie van een ecologische verbindingszone. In deelgebied 'de Tuin' is gekozen voor een ruimere opzet waarmee ook beter aangesloten wordt bij de ecologische verbindingszone. Om de impact op het open gebied te beperken is 'de Tuin' logischerwijs in directe aansluiting op 'de Pijl' en het 'Arsenaal' geprojecteerd. 'De Tuin' is in het plan de groene tegenhanger van 'het Arsenaal'. In beeldkwaliteit sluit 'de Tuin' aan op de cultuurhistorische bebouwing hiervoor wordt de architectuur van de Tuin op een moderne wijze geënt op de Zaanse rurale houtbouw. Hiermee wordt het fabriekmatige en cultuurhistorische karakter van het plangebied verder versterkt. 
  
Regionale waterkeringen
In artikel 30 staat dat voor zover een bestemmingsplan mede betrekking heeft op regionale waterkeringen, zoals de Noorddijk, het bestemmingsplan moet voorzien in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels. Het bestemmingsplan moet tevens voorzien in een vrijwaringzone aan weerszijden van de waterkeringen opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Deze lokaal benodigde vrijwaringzones worden overgenomen van het hoogheemraadschap. Afwijken van de vrijwaringzone, als bedoeld in het eerste lid, is mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.
 
In de plannen wordt rekening gehouden met de waterkerende functie van de Noorddijk. Er is geen sprake van nieuwe bebouwing binnen de beschermingszone van de dijk. Er is een watervergunning nodig zijn om alle benodigde bouwwerkzaamheden en het toevoegen van verhard oppervlak (800 m² of meer) te mogen uitvoeren. Hierover is reeds het overleg gaande met het bevoegd gezag.
 
Duurzaam bouwen
In artikel 33 staat dat bestemmingsplannen voor woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie. Deze bepaling heeft tot doel gemeenten actief na te laten denken in het stadium van planvorming over duurzaam bouwen. De gemeente Zaanstad heeft haar doelstellingen omtrent duurzaam bouwen meegegeven aan de ontwikkelaar.
 
In toelichting paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie.
3.2.3 Provinciale woonvisie 2010 - 2020
Op 25 mei 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld (verder: woonvisie). De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.  
 
Planspecifiek 
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de stadsregio Amsterdam. De woningbouwopgave tot 2020 is in 2009 vastgelegd in de verstedelijkingsafspraken. Hierin is de Stadsregio Amsterdam onderverdeeld in vier subregio’s. Zaanstad valt binnen de subregio Zaanstreek en tussen 2015 - 2019 is er in deze regio behoefte aan circa 2.700 woningen (los van eventuele sloop); ruim 540 woningen per jaar. 
 
In de Uitvoeringsagenda Wonen 2015 - 2019 is aangegeven dat binnen de gemeente Zaanstad, als gevolg van de huishoudensgroei, er minimaal 600 woningen per jaar gerealiseerd moeten worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt deels invulling gegeven aan deze ambitie. De voorgenomen woningbouwplannen in het plangebied passen binnen de afgesproken aantallen op regionaal en lokaal niveau.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans
Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans' vastgesteld (verder: structuurvisie). De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Belangrijk element hierin is de verbinding met Amsterdam en de positie in de Metropoolregio. Dit heeft veel consequenties voor Zaanstad op het gebied van aansluiting openbaar vervoer, de verstedelijkingsopgave en de ontwikkeling van de economie. Ook in Zaanstad zelf zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van onder andere knooppunten van openbaar vervoer, herstructurering van bedrijventerreinen, industrieel erfgoed en de woningbouwopgave. Het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie, evenals de wens om de milieubelasting in het gebied terug te brengen.
 
Planspecifiek
Op de ontwikkelkaart 'Intensiveren | Transformeren 2020' is het plangebied aangeduid als '(gedeeltelijke) transformatie binnenstedelijke bedrijventerreinen'. Daarnaast wordt in de structuurvisie ingezet op de aanleg van een ecologische verbindingszone.
 
Intensiveren en transformeren
Zaanstad heeft geen uitbreidingsmogelijkheden meer in het landelijk gebied (vanwege beschermde natuurgebieden). Ook in het regionaal ruimtelijk beleid is uitbreiding in de vorm van uitleg niet aan de orde. Voortaan kan alleen nog maar binnen bestaande stedelijke contouren gebouwd worden. De gemeentelijke strategie is tweeledig:
  • In een aantal gebieden streeft de gemeente naar intensiveren door slim en meervoudig ruimtegebruik op basis van de bestaande functies en structuren.
  • In andere gebieden wil de gemeente juist ingrijpende veranderingen tot stand brengen via transformatie.
Langs de Zaanoevers, waar ook het plangebied gelegen is, is zowel sprake van intensivering als van transformatie. Belangrijk onderdeel van de opgave tot 2020 is het scheppen van de juiste randvoorwaarden ten aanzien van milieu, bereikbaarheid en imago.
      
De Zaan vormt bij uitstek ‘het visitekaartje van Zaanstad’. Het benutten van de kwaliteiten van de Zaan vormt al meer dan 20 jaar de inspiratie en inzet voor stedelijke ontwikkeling langs de Zaanoevers. Het gebied ZaanIJ loopt vanaf West-Knollendam (even ten noorden van het plangebied) tot het Zeeburgereiland. In 2011 zijn alle relevante aspecten en mogelijkheden voor dit gebied in beeld gebracht in een Ontwikkelingsplan Zaan/IJ, zodat de gemeente een integrale afweging kan maken over verdere kansen op korte en langere termijn. Ook mogelijke neveneffecten en gevolgen, zoals toename van verkeersdruk aan de zuidkant van Zaandam, zijn in de inventarisatie meegenomen.
 
In de jaren tot 2020 anticipeert de gemeente op de toekomstmogelijkheden van de locaties langs de Zaan en het IJ. Dat doet de gemeente in een open dialoog met het bedrijfsleven. Onderdeel van deze dialoog is de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van bedrijven. De geschiedenis leert dat in de loop der tijd bedrijven komen en gaan en hun eigen logische keuzemomenten voor investeringen en/ of bezinning op de vestigingslocatie kennen.
 
In de structuurvisie zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad weergegeven. Voor dit plangebied betreft het beoogde karakter, het profiel 'stadsrand, waterrijk (woongebied)'.
 
Beoogd profiel: 'Stadsrand, waterrijk'
Het profiel ‘stadsrand, waterrijk’ is een verfijning van het nieuw tuinstedelijke profiel. Het wordt toegepast aan de randen van de stad waar nieuwbouw of transformatie is gewenst. Dit profiel kent een lagere dichtheid van 20 - 30 woningen per hectare. De genius loci van de stad, wonen in en aan een waterrijk veenweidegebied, is hier het uitgangspunt. Wonen op en aan het water is voor een belangrijk deel van de woningen het basisuitgangspunt. Vaarroutes die met het buitengebied in verbinding staan zijn de basis voor het blauwe netwerk.
 
Openbare ruimte
De openbare ruimte wordt versterkt door een duidelijke samenhang tussen de blauwgroene inrichting van de buurten. Een waterrijke wijk is de opgave. Dit wordt bereikt door blauwgroene routes en ecologische verbindingen. De bereikbaarheid is vooral gericht op de fiets en de auto. De beoogde ontwikkeling in het plangebied sluit hier op aan met insteekhavens en een ecologische verbindingszone.
 
Het fietsnetwerk sluit aan op de recreatieve routes van de stad en de regio. Er is aandacht voor de relatie tussen de woning en het openbare gebied. De woningen en voorzieningen zijn gericht op de openbare ruimte. De overgang van water naar land is een belangrijke ontwerpopgave; afhankelijk van de gebiedskenmerken vormt de bebouwing een harde dan wel een zachte overgang naar de open polders. Gestimuleerd moet worden dat erven die grenzen aan het openbare gebied een inrichting krijgen die aansluit op het karakter van de omgeving. De auto maakt geen dominant deel uit van het straatbeeld. De auto staat op eigen erf geparkeerd of geconcentreerd in ‘parkeerkoffers’, zoals bij de meeste woningen in het plangebied het geval is. 
3.3.2 Ontwikkelingsvisie Noordzaan (raamwerk)
De 'Ontwikkelingsvisie Noordzaan' (verder: ontwikkelingsvisie) is een uitwerking van één van de zeven sfeergebieden die worden onderscheiden in het ‘Ruimteplan Zaan en IJ’, opgesteld in 2010 door Palmbout Urban Landscapes. De Ontwikkelingsvisie vormt een flexibel raamwerk waarbinnen verschillende programmatische invullingen denkbaar zijn. Het vormt een kader voor de gemeente Zaanstad en de supervisor Zaan & IJ bij de beoordeling van initiatieven voor ontwikkeling in de komende periode.
 
Het gebied Noordzaan wordt in grote lijnen begrensd door de Zaan, bedrijventerrein Noorderveld II, West-Knollendam en de Prins Clausbrug. In het gebied liggen twee grootschalige industriële bedrijfscomplexen, Meneba (voorheen Wessanen & Laan) en Brokking. Dit laatste complex betreft in dit geval het plangebied.
 
Als vertrekpunt voor de Ontwikkelingsvisie is een analyse opgenomen van de locatie en het omringende landschap. Belangrijkste conclusie is dat het voor Zaanstad van grote waarde is de fabriekscomplexen te herontwikkelen en de openheid van het landschap te handhaven. De locatie vormt een overgangsmoment van stad naar dorp.
 
In de Ontwikkelingsvisie is een historisch-morfologische analyse opgenomen van de fabriekscomplexen van Meneba en Brokking. Belangrijkste conclusie uit deze analyse is dat Meneba en Brokking verschillende posities innemen in het stedelijk landschap. Brokking is te typeren als buitenplaats in het omringende landschap van polders en dijken.
 
De gegevens uit de analyse hebben gediend als basis voor een waardebepaling van elementen die wezenlijk zijn voor de ontwikkelingspotenties van Noordzaan. De nadruk bij de waardebepaling van het gebied is het uitbouwen en versterken van de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Voor de fabriekscomplexen is een strategie bepaald op basis van de architectonische en typologische kwaliteiten van de bestaande bebouwing, variërend van ‘topstukken’ en kansrijk voor herontwikkeling’ tot ‘eventueel te slopen’.
 
De als waardevol aangemerkte elementen hebben gediend als uitgangspunt voor de ruimtelijke visie, die bestaat uit verschillende punten, waarvan hieronder alleen de voor het plangebied belangrijke punten worden weergegeven:
  • Polder Noordzaan, direct ten noorden van het plangebied, vormt onderdeel van een landschappelijke corridor van de Watering naar de Zaan, eiland Bloemendaal en de Schaalsmeerpolder. De polder is waardevol als een groene buffer tussen Wormerveer (stad) en Knollendam (dorp). De polder blijft vrij van bebouwing en kan openbaar toegankelijk worden gemaakt en heringericht worden als natuurgebied.
  • Een sluis tussen de Watering en de Zaan schept condities voor het uitbouwen van het toeristische en recreatieve karakter van Noordzaan. De potenties voor herontwikkeling van Brokking worden hiermee versterkt. Er is een reservering opgenomen voor de inpassing van een sluis.
  • De Noorddijk wordt versterkt als de verbindende landschappelijke schakel - met boombeplanting - tussen de verschillende deelgebieden.
  • De ambitie is de Noorddijk te transformeren tot een recreatieve route voor fietsers en voetgangers. Gekeken wordt of een extra voetpad kan worden aangelegd. De Noorddijk zelf wordt deels opgewaardeerd als ontsluitingsroute van het plangebied. 
  • De landschappelijke ligging van Brokking wordt versterkt. Het complex heeft de potentie te transformeren tot ‘Buitenplaats Brokking’, met een mogelijke mix van hotel, nautische recreatie, wonen en werken aan het water etc.
De punten uit de ruimtelijke visie zijn vertaald naar een flexibel raamwerk van afspraken - verbeeld in drie kaarten - die de komende periode dienen als basis voor ontwikkeling en strategische interventie door de gemeente
Zaanstad. Voor de locatie Brokking zijn mogelijke programmatische scenario’s opgenomen in de ontwikkelingsvisie, variërend van ‘behoud en hergebruik’ tot ‘afpellen en bijbouwen’ en ‘sloop en nieuwbouw’. Tot slot is een overzicht opgenomen van mogelijke vervolgstappen.
 
Planspecifiek
In het plangebied is gekozen voor 'afpellen, herbouwen en bijbouwen' binnen het raamwerk uit de Ontwikkelingsvisie. Er is een stedenbouwkundig model ontwikkeld op basis waarvan nu onderhavig bestemmingsplan opgesteld wordt. In toelichting paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig voorkeursmodel besproken.
 
3.3.3 Ontwikkelingsvisie Noordzaan, uitzicht op een energieke toekomst
De ontwikkelingsvisie 'Noordzaan' is de uitwerking van de Ruimtelijke Structuurvisie en het Ontwikkelingsplan ZaanIJ van de gemeente Zaanstad. In de visie is uitgegaan van het behouden en versterken van de karakteristieke kwaliteiten van het gebied, zijnde de cultuurhistorie, de openheid van het landschap en de contrasten tussen landschap, water en bebouwing. Volgens de visie biedt het gebied mogelijkheden voor recreatie en toerisme, ruimte voor het creëren van bijzonder woonmilieus en kansen om karaktervolle gebouwen in het gebied een nieuwe bestemming te geven.
 
Specifiek voor de locatie Brokking is het uitgangspunt: ‘transformatie naar een gebied met een onderscheidende mix van wonen, werken en recreëren’. Brokking wordt daarin gezien als de aanjager voor de herontwikkeling van de Noordzaan, het Zaanoevergebied van Meneba tot en met de Karnemelkspolder.
 
Voor de Brokking-locatie ziet de gemeente de volgende kansen op basis van de volgende overwegingen:
 
Brokking versterkt zijn karakter van industrieel icoon aan de Zaan
Brokking wordt herontwikkeld tot een bijzonder industrieel icoon in het landschap. Bij de herontwikkeling van Brokking wordt de bestaande relatie tussen het gebouw, polder, dijk en de Zaan als uitgangspunt genomen en verder versterkt.
  • Het behoud van het contrast tussen enerzijds de fabrieksbebouwing en anderzijds het open landschap en water is een belangrijk uitgangspunt. Op die manier kan een inrichting worden gerealiseerd die de kwaliteiten van de locatie versterkt. Uitgangspunt voor ontwikkelingen in de polder Noordzaan ten noorden van Brokking is om dit zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing.
  • De Noorddijk wordt een recreatieve verbinding voornamelijk voor langzaam verkeer (fietsers, wandelaars), waarbij de oorspronkelijke zuidelijke entree geldt als hoofdentree voor autoverkeer.
  • Voor het hergebruik van het complex zijn verschillende scenario’s denkbaar. De cultuurhistorische waarde van (onderdelen van) het complex vormen expliciet onderdeel van het ontwerpproces.
Planspecifiek
De ontwikkelingsvisie voor de Noordzaan vormde het kader voor de totstandkoming van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Noorderveld'. Dat inspireerde de eigenaar van het complex om ‘kwartiermakers’ (organisatoren die als pionier het gebied verkennen) aan te stellen  die de ontwikkelingsmogelijkheden zijn gaan verkennen. Vervolgens heeft de huidige eigenaar een concrete haalbaarheidsstudie laten uitvoeren. Daaruit is het huidige plan voortgekomen dat een krachtige impuls kan geven aan het betreffende deel van de stad en in fases gerealiseerd kan worden.
 
Het fabriekscomplex van Brokking vormt een belangrijke aanjager voor transformatie van de hele Noordzaan. Het complex staat al geruime tijd leeg en vraagt om een nieuwe aansprekende bestemming. Het ontwikkelde plan bouwt voort op de 'Ontwikkelingsvisie Noordzaan' en biedt een inhoudelijke en financiële basis voor een haalbare invulling van het gebied.
 
Het herontwikkelen van het plangebied biedt verder kansen om meer duurzame energie op te wekken in het gebied, en een uitwisseling van energiestromen tot stand te brengen tussen de Brokking-locatie en bestaande bedrijven in het gebied. Dit kan helpen de business case van het nieuwe Brokking te verbeteren, en de energiekosten van bedrijven in de omgeving te verlagen.
 
Er moet daarnaast zorgvuldig worden omgesprongen met de natuurwaarden ter plekke. De polder Noordzaan maakt deel uit van de bestaande ecologische verbindingszone tussen het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan' en het sleutelgebied 'Guisveld' in het zuiden van Wormerveer en het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' ten noorden van Wormerveer aan de andere kant van de Zaan. In het huidige stedenbouwkundig model is een ecologische verbinding opgenomen tussen de Watering op bedrijventerrein Noorderveld en de Zaan, waardoor het ecologische karakter van het plangebied en de directe omgeving ervan wordt versterkt.
 
3.3.4 Cultuurhistorische verkenning Noordzaan
Directe aanleiding voor de cultuurhistorische verkenning van de Noordzaan is het haalbaarheidsonderzoek dat in 2012 is uitgevoerd naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de westelijke Zaanoever tussen de Prins Clausbrug en de Hannie Schaftstraat. In dit onderzoek zijn de toekomstige bestemmingen verkend voor de bedrijfscomplexen Brokking en Meneba en hun omgeving. Ook zijn de mogelijkheden voor ‘waterwonen’ in kaart gebracht op basis van de nota ‘Water als bouwgrond’.
 
Over de toekomstige ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de bestaande gebruikers van de gronden en gebouwen en de initiatiefnemers voor nieuwe bestemmingen. Doel is de herbestemming van de bestaande bedrijfscomplexen en een passende ontwikkeling van het water en de oevers.
 
De rol van de verkenning daarbinnen is het geven van een aantal aanbevelingen die kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de ontwikkelingsvisie voor dit gebied. Deze aanbevelingen komen voort uit een ruimtelijke en historische analyse en cultuurhistorische waardering van het gebied en zijn verschillende componenten.
 
Stedenbouw
Door de aanleg van het bedrijventerrein Noorderveld is het om het plangebied gelegen gebied al redelijk volgebouwd. Hierbij is weinig rekening is gehouden met de ontginningsstructuur en deze is daardoor grotendeels verdwenen. Het waterrijke slagenlandschap is door het dempen van de sloten niet meer aanwezig. De structuren die nu nog naar de ontginningsperiode en de originele verkaveling verwijzen zijn de Noorddijk met aangrenzende sloot en de Watering. Deze structuren zijn van hoge lokale waarden en moeten beschermd worden.
 
Ook de stukken land van het plangebied die nog redelijk open zijn krijgen prioriteit, zoals het open buitendijkse stuk land (polder Noordzaan) ten noordwesten van de huidige fabriekslocatie van Brokking. Dit soort open stukken herinneren nog aan het open landschap dat hier aanwezig was en geeft aan het plangebied een meerwaarde. Tevens wordt hierdoor de relatie met de Zaan weergegeven.
 
De bereikbaarheid van het plangebied is in het verleden al een stuk verbeterd door de aanleg van de Ned Benedictweg (N514) en de Provinciale weg (N246). Vanuit het zuiden is zowel het oostelijke als het westelijke deel van Noorderveld en de Noorddijk (waaraan het plangebied is gelegen) goed te bereiken door middel van deze wegen en de Noorddijk onder de Prins Clausbrug door. Vanuit het oosten, over de Zaan heen, is het plangebied te bereiken via de Prins Clausbrug. Vanuit het noorden is het plangebied moeilijker bereikbaar. Met de auto moet een groot deel van de Noorddijk afgereden worden tot net voor Meneba.
 
Bij toekomstige plannen is het wenselijk om beter naar deze bereikbaarheid te kijken, zeker ook met het oog op de herbestemming van de twee fabrieken. Hierbij is het erg belangrijk dat de structuur van de Noorddijk met de naastgelegen sloot en de Watering niet aangetast worden, bijvoorbeeld door een brug over de Watering aan te leggen, vanwege de hoge cultuurhistorische waarden van deze structuren.
 
Relatie met de Zaan
De Zaan heeft een grote rol gespeeld bij de geschiedenis van het Noordzaan gebied. De ontginning heeft vanuit de Zaan plaatsgevonden en de verkaveling met de Watering en de Noorddijk zijn hieruit voortgekomen. Vervolgens hebben er vele molens aan de Zaan gestaan, waarbij de Zaan voor de aan- en afvoer van producten zorgde. Daarna is men in de Noordzaan van wind op stoom overgestapt en zijn de molens geleidelijk door fabrieken vervangen. Door deze grote invloed van de Zaan op het gebied is het belangrijk om de relatie met de Zaan te tonen. Dit betekent niet direct dat de Zaan te zien moet zijn. Vanuit de Noorddijk is de Zaan op vele plekken niet te zien door de buitendijkse bebouwing. De twee fabrieken, waaronder dus Brokking, ontnemen een groot deel van het zicht. Maar deze buitendijkse bebouwing toont juist de relatie met de Zaan. De locatie van de fabrieken aan de Zaan vertelt het verhaal van de ontwikkeling van dit gebied als industrie en de rol die de Zaan daarbij speelde. De molens en fabrieken bevonden zich buitendijks omdat ze de Zaan als transportmiddel nodig hadden. Het is opvallend dat de bedrijven van bedrijventerrein Noorderveld zich voornamelijk aan de andere kant (ten westen) van de Noorddijk bevinden en de Zaan voor hen geen rol meer speelt. Deze relatie van industrie en de Zaan is voornamelijk typisch voor het zuidelijke deel van de Noordzaan. Op de molenkaart is te zien dat in het zuidelijke deel meer molens stonden, en dus meer buitendijkse bebouwing, dan het noordelijke deel. Deze indeling is door de jaren heen behouden. In het zuidelijke deel zullen zichtlijnen richting de Zaan minder voorkomen en minder van belang zijn.
 
Openheid en groen van het gebied
Het Noordzaangebied was lange tijd een veenpolder met eilanden en sloten waar vrijwel niets stond, los van wat boerderijen en de buitendijkse bebouwing aan de Zaan. Nadat de grond door ontginningen is verlaagd, is er enkel nog langs de Noorddijk bebouwing geweest, waarbij het noordelijke deel van het gebied opener is dan het zuidelijke deel. Dit noordelijke gebied, dat ongeveer net onder Brokking begint, kan als overgangsgebied tussen het verstedelijkte zuiden en het landelijke noorden (met West-Knollendam als dorp) worden gezien. Voor dit deel van het plangebied is het belangrijk om de openheid die er nog is te behouden. Helaas heeft bedrijventerrein Noorderveld al veel van de openheid weggenomen, wat niet meer terug te brengen is. De weinige plekken waar deze openheid er nog wel is, zijn derhalve zeer bijzonder en een grote kwaliteit en moeten daarom gekoesterd worden. Bij Brokking bevindt zich het grootste open buitendijkse gebied waar niet enkel de Zaan te zien is, maar ook het open landschap aan de overkant. Dit gevoel van openheid wordt versterkt door de openheid van de Watering aan de andere kant van de Noorddijk. Het is aan te bevelen om deze openheid te behouden en waar kan bij wijzigingen deze openheid te versterken.
 
Deze openheid gaat samen met het groen in het gebied wat voornamelijk uit grasland bestaat. Het is belangrijk om het bestaande groen te behouden. Naast Brokking en tevens achter Meneba: grasland met wat bomen en een sloot. Het onderhoud van het openbaar groen in het plangebied moet wel verbeterd worden. Zeker bij het stuk buitendijks land onder Brokking, zodat de openheid versterkt wordt.
 
Recreatie
Het verbeteren van voorzieningen voor recreanten in Noordzaan kan dit gebied meer openstellen voor recreatie. Ondanks dat het een prachtig gebied is om in te verblijven, zijn er nergens plekken waar dat mogelijk wordt gemaakt. De Noorddijk, voornamelijk in het noordelijke deel van het plangebied, de open buitendijkse stukken land en de Watering zijn aantrekkelijk voor recreatie. Daarom is het erg belangrijk om deze te behouden. Het uitzicht vanaf de Noorddijk op de Zaan en het open landschap aan de overkant met natuurgebied Wormer- en Jisperveld en de Schaalsmeerpolder maken dit gebied nog geschikter om te bezoeken. Bij deze openbare ruimte is er geen duidelijke plek voor bezoekers en recreanten om even te verblijven. Enkel de plaatsing van wat zitplekken of informatieborden over het gebied zou al veel verschil maken. Ook kan een betere verbinding met het eiland Bloemendaal (even ten noorden van het plangebied) dit een aantrekkelijker gebied voor recreatie maken. Op het eiland kunnen dan wat voorzieningen voor bezoekers of recreanten komen. Een oversteek naar de overkant van de Zaan kan de recreatie in het plangebied ook een stimulans geven, omdat hierdoor het natuurgebied bereikt kan worden. Er moet wel op gelet worden dat het Noordzaan gebied niet te vol raakt met voorzieningen. De openheid die er nog aanwezig is zal voorop moeten komen te staan, met wat voorzieningen voor de mensen die hiervan willen genieten. Deze recreatieve functie van het gebied zou mogelijk versterkt kunnen worden door de keuze van de herbestemming van de fabrieken, en voornamelijk Brokking.
 
Monumentale bebouwing
De fabrieken zijn de belangrijkste monumentale bebouwing in het plangebied. De Brokking-locatie staat al sinds 2000 leeg. Er is gekeken naar herbestemming, waarbij het opnieuw in gebruik nemen als fabriek moeilijk wordt. De fabrieken dienen dus van functie te veranderen. En er zal gekeken moeten worden welke functie het beste past bij de desbetreffende fabriek, bij het plangebied en voor de gehele Zaanstreek. Brokking heeft hierbij de prioriteit omdat die al lange tijd leegstaat. Gezien de intrinsieke waarden die de fabrieken bezitten, hun belang voor het gebied en de cultuurhistorie die ze uitdragen, zijn ze van groot belang, mede als herkenningspunten, voor de Noordzaan. Gehele sloop van de fabrieken wordt daarom sterk afgeraden.
 
Planspecifiek
Bij Brokking is de gaafheid van de gehele hoofdvorm en de wisselwerking van dit complex met zijn omgeving datgene wat deze fabriek interessant maakt en het waard maakt om te behouden. Brokking heeft het voordeel dat het redelijk compact is, zeker de oudere kern (groene en gele arcering), en in een gunstige omgeving staat.
 
In groen = de topstukken met hoge monumentwaarde, de oudste kern: De Pijl uit 1930.
In geel = stukken met positieve monumentwaarde, vanwege het interessante geheel wat hieruit ontstaat met verspringende hoogtes, A. vroege toevoegingen die het geheel uitstraling geven; B. in dezelfde stijl en past binnen het compacte geheel, zorgt voor een statige uitstraling; C. in dezelfde stijl en past binnen het compacte geheel; D. onder de verhoging zit een deel van de eerste uitbouw in 1938.
In oranje = stukken met mogelijke positieve monumentwaarde, vanwege: A en B. de grote silo’s vallen op en zorgen voor de herkenbaarheid van het complex; A. staat met grote letters ‘Brokking’ op, is herkenningspunt; C. het kleine formaat en zijn ligging aan het water.
 
Door zijn compactheid is de fabriek makkelijker te herbestemmen en zorgt dat de fabriek overkomt als één geheel. Brokking kan niet los gezien worden van zijn omgeving. De leeg liggende stukken land aan beide zijden van de fabriek behoren tot zijn terrein. En het uitzicht vanuit die plekken en vanuit de fabriek over zijn omgeving is erg bijzonder. Het is aan te raden om bij de herbestemming van Brokking de recreatie van het gebied in de beschouwing mee te nemen.
 
In de verkenning wordt aanbevolen om bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en de herbestemming van de Brokking-locatie te proberen om de kern van de fabriek als ensemble te bewaren. Als dit niet in acht kan worden genomen bij de herbestemming is het een goede optie om de oude kern als beeldbepalend pand in het bestemmingsplan op te nemen. Hierdoor zal het behoud van de hoofdvorm worden nagestreefd, datgene wat een van de belangrijkste kenmerken van Brokking is.
 
Architectonische monumentale waarden
De Brokking fabriek heeft architectuurhistorische waarde omdat de oude Pijl in zijn voor die tijd (1930) moderne stijl nog aanwezig is.
 
De Pijl in 1930
 
De fabriek is gaaf/herkenbaar in hoofdvorm en heeft veel van zijn originele hoofdvorm behouden. De latere aanbouwen zijn grotendeels in dezelfde stijl gebouwd als de reeds aanwezige gebouwen. Het formaat van dit complex en de eenheid in stijl maken dit een redelijk compact geheel. De strakke stijl, afgewisseld met wat versieringen en de geruite raampjes zorgen voor een statige industriële, maar toch gemoedelijke uitstraling. Daarbij zorgt de speling in de hoogte van de gebouwen voor een interessante afwisseling in het complex. Voornamelijk de grote, witte silo aan de noordkant van de fabriek met in grote letters ‘Brokking’ erop, is een herkenningspunt. Er is sinds de bouw niet gesloopt. Ook de detaillering is grotendeels behouden.
 
Brokking heeft grote situationele waarde door zijn ligging in het open noorden van het gebied. De lege ruimtes aan beide zijden van het complex geven de fabriek meerwaarde doordat de fabriek zo extra afsteekt tegen zijn omgeving en het mogelijkheden geeft voor het (her)gebruik van de bebouwing van deze fabriek.
 
Bij de planuitwerking is het belangrijk dat de structuur van de Noorddijk met de naastgelegen sloot en de Watering niet aangetast worden. In de uitwerking van het plan (zie toelichting paragraaf 2.2) is hier rekening mee gehouden en zijn de huidige bebouwing, ter plaatse van de Pijl uit 1930 (groene omkadering), en de vroege toevoegingen en de eerste uitbouw uit 1938 (gele omkadering, met de letters A en D), in de plannen opgenomen.
 
Het verbeteren van voorzieningen voor recreanten in Noordzaan kan de omgeving van het plangebied meer openstellen voor recreatie. De plaatsing van wat zitplekken of informatieborden over het gebied zou al veel verschil maken. Ook een directe verbinding tussen de Zaan en de Watering draagt bij aan een verbetering van de recreatieve vaarmogelijkheden. Het open buitendijkse land ten noordwesten van het plangebied en de Watering zijn aantrekkelijk voor recreatie. Daarom is het belangrijk om dit zo veel mogelijk open te houden.
3.3.5 Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012
De nota 'Woonbebouwing Zaanstad 2012', in werking getreden op 1 juni 2012, is de basis voor de ervenregeling in de bestemmingsplannen van de gemeente Zaanstad en is tevens toetsingskader voor het wel of niet medewerking verlenen aan afwijken van het bestemmingsplan of een afwijking van de bouwverordening.
 
De nota is bedoeld om een verantwoorde, eenduidige afweging te kunnen maken over uitbreiding van een woning, bedrijfswoning en agrarische woning (hierna 'woning') en hierbij behorende bouwwerken zoals aanbouwen en dergelijke.
 
De nota heeft betrekking op:
  • Vergroting van het hoofdgebouw;
  • Dakkapellen;
  • Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen);
  • Bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals dakterrassen, zwembaden, erfscheidingen etc.)
Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels voor het vergunningsvrije bouwen om tegenstrijdige voorschriften te voorkomen en eenduidigheid in het begrippenkader te scheppen.
 
Planspecifiek
De diverse begrippen zoals het bouwperceel, de woning, het erf en bijbehorende bouwwerken zijn in de begrippenlijst uitgewerkt. De (uitbreidings)mogelijkheden voor de zaken waar de nota betrekking op heeft zijn nader uitgewerkt in de hoofdstukken 'Inleidende regels' en 'Bestemmingsregels'.
 
3.3.6 Woonvisie 'Zaans Mozaïek'
De raad van de gemeente Zaanstad heeft op 22 januari 2009 de woonvisie 'Zaans Mozaïek' vastgesteld (verder: woonvisie) en deze is in 2015 geactualiseerd. Met 'Zaans Mozaïek' sloeg Zaanstad een nieuwe koers in waarbij de focus veranderde van uitbreiding naar transformatie en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent gedifferentieerdewoonmilieus, keuzevrijheid in woningaanbod, kwalitatief goede woningen en een goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken. Voor het plangebied zijn vooral de volgende thema's van belang:
 
Nieuwbouw
Zaanstad speelt in op de verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn door het faciliteren van het bouwen van minstens 600 woningen per jaar. Hierbij is vraaggericht bouwen en daarmee een divers nieuw aanbod creëren, een belangrijke pijler. Naast sociale woningbouw moeten ook huur- en koopwoningen in midden en hoge segment worden gebouwd. Op die manier ontstaat er een betaalbaar aanbod voor mensen met verschillende inkomens. Dat gebeurt door intensieve samenwerking tussen de markt en de gemeente. Daarbij blijft investeren in energiezuinige woningen voor Zaanstad ook erg belangrijk.
 
De parels die Zaanstad heeft – een prachtig waterrijk gebied en uniek industrieel erfgoed - willen de gemeente benutten om het wonen nog aantrekkelijker te maken. Na de afronding van het centrum van Zaandam zal het ZaanIJ-gebied hieraan de grootste bijdrage moeten leveren.
  
Uitvoering
De ambities uit de woonvisie brengt de gemeente tot stand samen met ontwikkelaars, ondernemers, corporaties, zorgaanbieders, inwoners en andere woonpartners, en door afstemming en samenwerking in de regio. In de uitvoeringsagenda zijn daarvoor actieplannen opgenomen. Een van deze ambities is uit gewerkt in MAAK Zaanstad. MAAK Zaanstad is een platform waar bestuur, professionals en inwoners met elkaar in gesprek kunnen gaan over de toekomst van Zaanstad. De bedoeling is dat er een investerings- en uitvoeringsagenda komt die er voor zorgt dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen en werken.
 
Planspecifiek
Zowel Zaanstad als de metropoolregio Amsterdam hebben onderzoek gedaan naar de woon- en woningbehoefte in Zaanstad en de regio. Mede door de toenemende woningbehoefte in Amsterdam is de druk op de woningmarkt in Zaanstad groot. Uit het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (RAP Wonen) van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (SRA) blijkt dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015 - 2025 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit van 31.330 woningen. Zowel stedelijk als suburbaan is sprake van een aanzienlijk capaciteitstekort.
 
In de woonvisie is afgesproken om minimaal 600 woningen per jaar te bouwen. Dit aantal is de ondergrens om de groei van het aantal huishoudens op te vangen. Zaanstad wil echter de kansen die de groei van de regio biedt beter benutten. Vandaar de ambitie om per jaar 1.000 nieuwe woningen te bouwen, 10.000 woningen tot 2025 en nog eens 10.000 de jaren erna. Dat biedt kansen om de economie en de sociale structuur te versterken, door naast woningen voor starters en ouderen meer te bouwen voor midden- en hogere inkomensgroepen.
 
Volgens nu bekende plannen worden er de komende 10 jaar 5.000 woningen gebouwd in de stad. Dat zijn er gemiddeld 500 per jaar. Te weinig om de ambitie van 1.000 woningen per jaar te realiseren. De grootste uitdaging ligt in het vinden van goede locaties. Vanwege de snel groeiende behoefte in de periode 2015 - 2025 is afgesproken de woningbouwproductie in de periode 2016 - 2020 te versnellen. Voor de komende 10 jaar betekent dit een verhoging van de bouwproductie in Zaanstad naar 1.000 woningen per jaar.
 
Om omliggende landschappelijke waarden te ontzien heeft Zaanstad als uitgangspunt dat nieuwe woningen alleen worden gebouwd binnen de stedelijke contour. Er is uitdrukkelijk voor intensiveren en transformeren van bestaand stedelijk gebied gekozen. Ook is in directe omgeving van bedrijven woningbouw mogelijk.
 
Kwalitatief richt de woningbehoefte zich op alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector en type woningen en woonmilieu. Om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden is meer aanbod nodig in alle typen en prijsklassen woningen. Zaanstad streeft naar een veelzijdig en kwalitatief woonaanbod, zodat er op woongebied voor ieder – jong en oud, huurders en kopers, mensen met een krappe en een ruimere beurs, huidige én nieuwe bewoners - wat wils is.
 
De realisatie van circa 180 woningen (grondgebonden woningen en appartementen) in de bestaande oude fabrieksgebouwen, is in overeenstemming met en een vervolg op deze basisuitgangspunten. Het gaat hier om een transformatie en verdichting binnen de stedelijke contour ten behoeve van woningen waaraan behoefte bestaat. Bovendien past het plan binnen de gemeentelijke ambitie voor woningbouw. Dit blijkt o.a. het Uitvoeringsprogramma Wonen en binnen de afspraken uit de Provinciale woonvisie (zie toelichting paragraaf 3.2.3).
 
3.3.7 Bedrijven in woonhuizen
Het beleid omtrent bedrijven in woonhuizen is vastgelegd in een bijlage bij het door de gemeenteraad op 29 januari 1988 vastgestelde 'Evaluatie vrijstellingenbeleid ruimtelijke ordening'. Het beleid omtrent bedrijven in woonhuizen houdt het volgende in: ten aanzien van die gebieden waar alleen een pure woonbestemming geldt, wordt vanuit de Gemeente Zaanstad een terughoudend selectief beleid gevoerd met betrekking tot de vestiging van bedrijven in woonhuizen, ongeacht of het dienstverlening, detailhandel of een ambachtelijke branche betreft. In zo'n situatie staat de woonfunctie voorop, zowel wat de woning als de wijk betreft en hierop mag zo min mogelijk inbreuk worden gemaakt. De bedrijfsvestiging moet daarom ten opzichte van het woonhuis van ondergeschikte betekenis zijn. Van ondergeschiktheid is sprake, indien de vestiging beperkt blijft tot 65 m² en maximaal éénderde van de vloeroppervlakte van het woonhuis.
 
Het uitoefenen van beroep-aan-huis mag geen negatieve invloed hebben op de omgeving, zowel ten aanzien van het functioneren op zich, als ten aanzien van de neveneffecten (bijvoorbeeld verkeersaantrekkende werking, parkeeroverlast). Het beroep-aan-huis moet een activiteit betreffen die in principe kleinschalig is, ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en die niet aanzet tot een verdringing van de woonfunctie.
 
De vestiging van bedrijven in detailhandel en ambachtelijke bedrijven met verkoopactiviteiten mag alleen plaatsvinden in de daartoe geschikte gebieden. Dit zijn de specifieke winkelcentra en de gebieden waar een vermenging van functies ingevolge het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Planspecifiek
In het plangebied worden alleen beroepen-aan-huis toegestaan. De uitstraling van deze kleine bedrijven in combinatie met wonen heeft geen negatieve invloed op de woonkwaliteit en de omliggende natuurlijke kwaliteiten. In aansluiting op de Zaan en het natuurgebied is het wenselijk, buitendijks, andere bedrijvigheid zoveel als mogelijk te beperken. 
3.3.8 Nota Archeologie Zaanstad 2009
In deze nota zijn de uitgangspunten van de Monumentenwet 1988 verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen, sloopvergunning/ -melding of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in projectafwijkingsbesluiten en afwijkingen van het bestemmingsplan.
 
Planspecifiek
In het plangebied is een klein gedeelte van de gronden met een archeologische verwachtingswaarde. Voor dit deel van het plangebied wordt een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
3.3.9 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016
Voldoende parkeerruimte is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente stelt daarom als voorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen dat er in afdoende mate in parkeerruimte wordt voorzien. Het parkeerbeleid wordt uitgewerkt in deze Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016' (verder: nota). De nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto’s en fietsen. De 'Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016' vervangt de 'Parkeernota Zaanstad 2013'.
 
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke berekeningsmethode dienen een aantal stappen gevolgd te worden, voor zowel auto als fiets. Per vervoerswijze verschillen deze stappen en berekeningsmethode.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.8 wordt het plan getoetst aan de Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016'.  
3.3.10 Zaanstad verbindt natuurgebieden
De Gemeente Zaanstad is gelegen in het Hollandse laagland. Het stedelijk gebied van de gemeente wordt aan weerzijden geflankeerd door bijzondere natuurgebieden. Noordoostelijk ligt het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' en westelijk het Natura 2000-gebied ‘Polder Westzaan’ waar het Guisveld onderdeel van uit maakt. Het stedelijk gebied vormt een barrière voor een goede uitwisseling van bijzondere flora en fauna tussen beide gebieden. Om deze barrière-werking te verminderen is de beleidsnotitie 'Zaanstad verbindt natuurgebieden' opgesteld in 2010 (verder: beleidsnotitie). Daarbij zijn in samenwerking met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier twee ecologische verbindingszones benoemd waarvan het, het voornemen is deze daadwerkelijk te realiseren.
 
In de beleidsnotitie is een inrichtingsvoorstel opgenomen die als onderlegger heeft gediend voor het onderhavige plan. Een uitsnede van het inrichtingsvoorstel is hieronder opgenomen.    
 
Inrichtingsvoorstel EVZ (uit: Zaanstad verbindt natuurgebieden)
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen in het uiterste noorden van de beoogde verbindingszone 'Watering'. De beoogde herontwikkeling  van de locatie en het wegnemen van de bedrijfsbestemming maakt het mogelijk de aansluiting te maken met het noordelijk gelegen Natura 2000 gebied 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder'. Met de inrichting van de verbindszone wordt invulling gegeven aan de beleidsnotitie 'Zaanstad verbindt natuurgebieden'.  
3.3.11 Samen verder met Zaans Mozaïek
De beleidsnotitie 'Samen verder met Zaans Mozaïek' bevat de actualisatie van de woonvisie uit 2009, de woonvisie 'Zaans Mozaïek'. Op verschillende terreinen, zoals wonen en zorg, woonruimteverdeling en de positie van corporaties, is nieuw rijksbeleid ontwikkeld. De Woningwet, waarin de gemeente een meer sturende rol richting corporaties krijgt, vereist een actuele woonvisie als kader voor prestatieafspraken met de corporaties. Vanuit deze veranderingen was een actualisatie van de 'oude' woonvisie noodzakelijk.
 
Ook in de beleidsnotitie 'Samen verder met Zaans Mozaïek' blijft het bouwen van woningen een belangrijke opgave. Niet alleen om kwaliteit aan het bestaande woningaanbod toe te voegen, maar ook om nog beter in de huidige en toekomstige woonbehoefte te kunnen voorzien, zodat meer mensen een geschikte woning kunnen vinden, doorstroming op gang komt en starters in Zaanstad kunnen blijven wonen.
 
Planspecifiek
In de actualisatie zijn geen kwantitatieve nieuwe doelstellingen opgenomen, hiervoor blijft de woonvisie 'Zaans Mozaïek' van toepassing. Verwezen wordt naar toelichting paragraaf 3.3.6
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten over initiatieven en activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Doel is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen (bijvoorbeeld een bestemmingsplan). De milieueffectrapportage is een bijzondere motiveringsplicht gebaseerd op Europese regelgeving (de zogenaamde m.e.r.-richtlijn). Een belangrijk product van de m.e.r. is het milieueffectrapport, dat wordt afgekort tot MER. 
 
In het Nederlandse recht wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r.-plicht , een m.e.r.-beoordelingsplicht en een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
Plannen en besluiten
In de m.e.r.-regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen plannen en besluiten. Hiervoor gelden gedeeltelijk verschillende regels.  
 
Wanneer ontstaat welke verplichting?
Er zijn drie routes die kunnen leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht , waarbij de activiteit(-en) waarop het plan of besluit betrekking heeft (hebben) bepalend zijn. Deze drie routes worden hieronder genoemd en vervolgens getoetst.
 
1. Op basis van artikel 7.2a Wet milieubeheer
Als het gaat om een plan waarbij toetsing van een passende beoordeling verplicht is op grond van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming, vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), dan geldt voor dit plan een m.e.r.-plicht.
Ter voorbereiding van het vaststellen van het plan, dient in dit geval een passende beoordeling te worden gemaakt. Derhalve is tevens een MER opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan en wordt gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd.
   
Ad. 1. M.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a Wet milieubeheer
Op grond van de Wet Natuurbescherming, moet voor plannen die, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied een passende beoordeling worden gemaakt. Volgens rechtspraak gaat het er bij het beoordelen of sprake kan zijn van significante gevolgen om te bezien of het plan als zodanig niet leidt tot significante gevolgen. Wanneer significante gevolgen niet zijn uitgesloten, dient een passende beoordeling te worden gemaakt.
 
De projectlocatie ligt vlakbij het Natura 2000-gebied “Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder”. De afstand tussen de projectlocatie en het genoemde Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder bedraagt ongeveer 150-250 meter. Als gevolg van het project zou verstoring van diersoorten eventueel kunnen optreden. Met name in de aanlegfase treedt mogelijk verstoring op door bouwlawaai en verlichting. Dit betekent dat tijdelijke verstoring kan optreden ten aanzien van broedvogels of pleisterende vogels (zoals smienten) die ook op de plassen aan de rand van het gebied (niet ver van de projectlocatie) kunnen verblijven. Daarom moet voor de activiteit een passende beoordeling worden gemaakt op grond van de Wet Natuurbescherming. Nu een passende beoordeling dient te worden gemaakt, en sprake is van een plan dat op grond van een wettelijke bepaling verplicht is (een bestemmingsplan), geldt voor het nieuwe bestemmingsplan een m.e.r.-plicht op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer.  
 
Conclusie
Voor het nieuwe bestemmingsplan geldt op basis van artikel 7.2a uit de Wet milieubeheer een MER-plicht, nu een passende beoordeling bij het bestemmingsplan is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
 
Voor de m.e.r. is door de initiatiefnemer een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld en deze is door het bevoegd gezag in procedure gebracht. De Notitie Reikwijdte en Detailniveau heeft vanaf 12 januari 2017 vier weken voor een ieder ter inzage gelegen, gelijktijdig met de raadpleging van de ‘wettelijke adviseurs’ en de betrokken overheden. In deze periode was het mogelijk een reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau te geven. Van deze mogelijkheid hebben 4 insprekers gebruik gemaakt en 5 adviseurs/instanties. De reacties en de beantwoording ervan is door de gemeente opgenomen in de Nota van Antwoord Notitie Reikwijdte en Detailniveau, die als bijlage aan het milieueffectrapport (MER) is toegevoegd.
 
Aan de hand van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau is door de initiatiefnemer een milieueffectrapport opgesteld. In het milieueffectrapport is ook de Passende Beoordeling opgenomen: integraal, maar wel als zodanig zelfstandig herkenbaar. 
 
Het bestemmingsplan moet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit betekend dat op de locatie er sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Maar ook dat de ontwikkeling geen effecten voor de omgeving tot gevolg heeft die in de weg staan aan een goede ruimtelijke ordening. In de MER is een beoordelingskader opgenomen, paragraaf 4.1 van de MER, op basis waarvan de effecten van de beoogde ontwikkeling voor de omgeving zijn ingeschat. Daarnaast maakt de MER ook, op onderdelen, inzichtelijk of op locatie er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierin zijn niet alle onderdelen beschouwd. Overige aspecten die niet in de MER zich onderzoek of onderbouwd die wel relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat zijn in deze plantoelichting opgenomen.
 
Concreet beantwoorden het MER en de passende beoordeling de volgende vragen:
  • verstoort de ontwikkeling het naastgelegen Natura 2000 gebied in die mate dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening ?
  • kan de vereiste ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen worden ?
Deze bovenstaande vragen worden in het MER beantwoord door het in ogenschouwnemen van alternatieven en varianten en deze alternatieven en varianten te toetsen aan de referentie situatie.
 
Alternatieven en varianten
In de MER zijn voor de ontsluiting van het plangebied drie varianten onderzocht  en beoordeeld.  
  • Alternatief 1: het optimaliseren van de bestaande verkeerssituatie de noordelijke route. Daarbij blijft het bestaande wegprofiel van de Noorddijk behouden en wordt de rijbaan niet verbreed. Bij het nemen van dit verkeersbesluit wordt de maximumsnelheid verlaagd van 60 naar 30 kilometer per uur en worden andere verkeersmaatregelen ingezet om de snelheid te beperken, de capaciteit te vergroten en de veiligheid te verbeteren. Bijvoorbeeld door wegmarkeringen aan te brengen en de berm te versterken.
  • Alternatief 2: het opwaarderen van de noordelijke route. Daarbij wordt het wegprofiel verbreed, zodat de verschillende verkeerdeelnemers meer ruimte hebben. Dit vergroot de capaciteit van de weg aanzienlijk. Bovendien ontstaat er ruimte voor het aanbrengen van een fietsstrook, waarmee de fietsers (en voetgangers) nadrukkelijker ruimte krijgt op de rijbaan. Ook bij dit alternatief wordt de maximumsnelheid verlaagd van 60 naar 30 kilometer per uur. Het opwaarderen van de route is mogelijk te combineren met de dijkversterking die door het HHNK voorzien is voor de Noorddijk.
  • Alternatief 3: afwikkelen van het al het verkeer via één ontsluiting, de zuidelijke ontsluiting en het afsluiten van de noordelijke route voor al het gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van bestemmingsverkeer, fietsers en voetgangers. In dit alternatief wordt al het verkeer afgewikkeld via de zuidelijke ontsluiting. De zuidelijke ontsluiting heeft voldoende capaciteit om zo nodig alle verkeersbewegingen (circa 2300 ) te kunnen afwikkelen (Goudappel Coffeng, 2017). Dit alternatief biedt kansen voor het ontwikkelen van een fietsstraat (zie mitigerende maatregelen). Omdat de Noorddijk een korte route is voor veel automobilisten, ontstaat er wel een risico op overtreding van het verbod.
 
Voor de inrichting van de ecologische verbindingzone is een basisvariant voor de ecologische inrichting onderzocht en een variant waarbij geoptimaliseerd wordt voor een ‘maximale’ ecologische inrichting. Binnen de opgenomen bestemming Natuur zijn beide varianten inpasbaar.
 
Resultaten MER
Uit de MER blijkt dat de ontwikkeling (overwegend) positieve effecten heeft op de aspecten verkeer, geluid en bodem ten opzichte van de referentiesituatie. Op bepaalde criteria, te weten verstoring bodemopbouw, landschappelijke openheid, verkeersveiligheid treden licht negatieve effecten op. Geen van de negatieve effecten leidt tot een blokkade (juridisch of vergunningtechnisch) van de voorgenomen ontwikkeling. De effecten van de ontwikkeling op het omliggende gebied zijn niet dermate groot dat de ontwikkeling en het onderhavige bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Voor de volledige beschouwing en waardering van alle effecten wordt doorverwezen naar de MER welke onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan en de nog volgende besluitvorming.
 
In de aanlegfase, de bouwfase, moeten wel maatregelen getroffen worden om de verstoring door licht en geluid te beperken. Verstoring door geluid van het broedbiotoop van de kemphaan kan voorkomen worden door:  
  • werkzaamheden met een hoge geluidsbelasting, zoals heien en intrillen, uit te voeren buiten de broedperiode van kemphaan (april tot en met juli) wordt verstoring voorkomen;
  • indien het niet mogelijk is om buiten de broedperiode te werken, dient geluidsverstoring voorkomen te worden door bij uitvoer van de werkzaamheden geluiddempende maatregelen te treffen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door damwanden en heipalen te drukken in plaats van te heien en te trillen. Een andere optie is het werken met een geluiddemper op de hei-installatie. 
Verstoring van de vliegroute van meervleermuizen door geluid kan voorkomen worden door werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (maart tot november) alleen tussen zonsopgang en zonsondergang uit te voeren of, indien dit niet mogelijk is, door geluidsdempende maatregelen te treffen en te werken met een aangepast lichtbeheer (afscherming van verlichting ed.). Dit kan geregeld worden in het Veiligheidsplan die de bouwer in het kader van de Omgevingsvergunning aan de gemeente moet overleggen.
 
In de gebruiksfase is de geluidsbelasting niet zodanig hoog (<80 dB(A)) dat verstoring van de vliegroute door geluid optreedt. In de gebruiksfase vindt er dus geen verstoring door geluid meer plaats. Direct licht op de wateren die als vliegroute gebruikt kunnen worden, leidt echter wel tot verstoring. Compensatie is mogelijk door ervoor te zorgen dat er geen direct licht valt op de wateren tussen de woningen en deze in voldoende mate af te schermen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het planten van bomen en aanleggen van rietkragen, waar meervleermuizen in de beschutting langs kunnen vliegen. In het bestemmingsplan is hierin deel voorzien middels het opnemen van een regeling van nadere eisen waarmee negatieve effecten als gevolg van lichtarmaturen voorkomen kan worden.
 
Ontsluitingsvarianten 
De ontsluitingsalternatieven voor verkeer bevatten maatregelen die zorgen dat het plangebied veilig worden ontsloten. Het gaat om verbetering van de infrastructuur, maar ook om verkeersregels (snelheidsbeperkingen). De onderzochte alternatieven zijn alleen onderscheidend op het criterium verkeersveiligheid. Hier scoort Alternatief 1  licht negatief op verkeersveiligheid. Alternatief 3 scoort licht positief op verkeersveiligheid en alternatief 2 neutraal. Voornemen is op termijn invulling te geven aan alternatief 3. De daadwerkelijke realisering van dit alternatief is verbonden met de noodzakelijke dijkversterking. Omdat de dijkversterking en de realisatie van alternatief 3 passend is binnen het huidige bestemmingsplan is dit geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Deze keuze maakt het ook mogelijk om nog een nadere afweging te maken, indien hier aanleiding toe is. Vooruitlopend op een eventuele zuidelijke ontsluiting blijft in eerste instantie de noordelijke ontsluiting in stand. Uit de rapportage van Goudappel Coffeng blijkt dat de bestaande wegenstructuur de toename in verkeersbewegingen aan kan.
 
Inrichtingsvariant verbindingszone
Aan de noord-westzijde van het plangebied, links langs plangebied 'De Tuin', is de meeste ruimte voor de inrichting van de ecologische structuur en kunnen de vereisten voor de doelsoorten worden toegepast. Eventueel kan met het deelgebied ‘de Tuin’ meer richting dit grotere gebied worden opgeschoven, om zo meer ruimte voor een directe ecologische verbinding tussen de deelgebieden ‘de Pijl’ en ‘de Tuin’ te creëren. Daarmee is in dit gebied een optimalisatie mogelijk. Het verschuiven van 'de Tuin' is vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder gewenst. Daarnaast komt dan ook een groter plandeel buiten het bestaand stedelijk gebied te liggen. Met de inrichting van 'de Tuin' en de voorliggende 'boulevard' bestaan wel mogelijkheden om de verbinding aan de oostzijde van 'de Tuin' verder te optimaliseren.
    
4.1.1 Aanvulling op het MER
Het MilieueffectrapportZaans Pijl is een bijlage bij het bestemmingsplan Zaans Pijl. Het MER heeft ter inzage gelegen gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan. Tevens is is de Commissie voor de milieueffectrapportage (advies gevraagd over het MER. De Commissie mer heeft de milieueffectrapportage toegestuurd gekregen en de Commisie mer is verzocht hierover een advies uit te brengen aan het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Zaanstad. Daarnaast is de commissie op locatie geweest om een nadere toelichting te krijgen op het plan Zaans Pijl.
De commissie heeft geadviseerd enkele aspecten verder uit te werken, nader toe te voegen of verder te onderbouwing. Deze verdere uitwerking is opgenomen in de zogenaamde Aanvulling MER. Het advies van de commissie is ook opgenomen als bijlage bij deze aanvulling. Het MER en de Aanvulling MER maken het mogelijk voor de gemeenteraad van Zaanstad om alle relevante milieuaspecten als gevolg van dit bestemmingsplan mee te wegen in de besluitvorming, de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de Aanvulling MERzijn, op advies van de commissie, de volgende onderwerpennader beschouwdte weten:
  • referentiesituatie;
  • functioneren bestaande ecologische verbinding;
  • ambities gemeente;
  • uitwerken alternatieven;
  • NNN-netwerk en beschermde soorten.
De Aanvulling MER is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De aanvulling op het MER heeft niet tot gevolg dat de verschillende varianten binnen het MER op een andere wijze ten opzichte van elkaar worden beoordeeld. De aanvulling stelt het bevoegd gezag nog beter in staat een de milieueffecten mee te wegen in haar besluit mee te wegen.
4.2 Passende beoordeling
Het plangebied is gelegen nabij  de Natura 2000-gebieden ‘Wormer- en Jisperveld & Klaverpolder’ en ‘Polder Westzaan’. Uit de voortoets is gebleken dat negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling niet op voorhand zijn uit te sluiten. Daarmee is het opstellen van een passende beoordeling vereist om vervolgens een ontheffing te krijgen van de Wet natuurbescherming. Voor dit bestemmingsplan is vervolgens van belang of er zicht is op het verkrijgen van deze ontheffing. Wanneer een ontheffing niet verkregen kan worden is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.
 
Door Witteveen + Bos is een passende beoordeling opgesteld 1. De beoordeling maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De passende beoordeling maakt inzichtelijk welke effecten het plan in de aanleg en gebruiksfase heeft op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden.
 
Conclusie
 
Ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van de verschillende soorten en habitats in het Natura 2000 gebied Wormer & Jisperveld en Kalverpolder is in de passende beoordeling “Brokking locatie Noorddijk 100 Wormerveer d.d. juni 2017, welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen, geconcludeerd dat voor de soort kemphaan alleen in de aanlegfase mogelijk sprake kan zijn van significant negatieve effecten als gevolg van de verstoring van het broedbiotoop door een hoge geluidsbelasting tijdens hei- en/of trilwerkzaamheden. Door het treffen van de mitigerende maatregelen zoals wordt geluidsverstoring van het broedbiotoop van kemphaan (tijdens het broedseizoen) volledig voorkomen.
 
Voor foeragerende kemphanen geldt dat er voldoende foerageergebied in het Natura 2000-gebied aanwezig is tijdens de werkzaamheden naar uit te wijken. Met inachtname van de mitigerende maatregelen, is geen sprake van(significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van kemphaan in het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder.
 
Voor de meervleermuis leiden de werkzaamheden en de nieuwe inrichting van het gebied tot verstoring door geluid en licht van de potentiële vliegroute van en naar de Natura 2000-gebieden Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Polder Westzaan. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt verstoring door geluid en licht in zowel de aanleg- als de gebruiksfase voorkomen. Hierdoor blijft de potentiële vliegroute van meervleermuizen door/langs het plangebied te allen tijde functioneel en blijft de bereikbaarheid van de Natura 2000-gebied in de omgeving als foerageergebieden gegarandeerd. Er is daardoor geen sprake van een (significant) negatief effect op het instandhoudingsdoel van meervleermuis binnen de Natura 2000- gebieden Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Polder Westzaan.
 
Voor de overige instandhoudingsdoelstellingen is beoordeeld dat zowel de aanleg als ingebruikname van project Brokking niet leidt tot (significant) negatieve effecten. Met inachtname van de mitigerende maatregelen heeft project Brokking daarom geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
 
Op basis van de passende beoordeling kan dan ook geconcludeerd worden dat een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming afgegeven kan worden en daarmee dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
  
4.3 Milieu
4.3.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet worden aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Als sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, als de bestemmingswijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. De ontwikkeling betreft de realisatie van woningen waardoor een milieugevoelige functie ontstaat met een strenger bodemgebruik. Voordat de bestemming wonen kan worden opgenomen moet door een verkennend bodemonderzoek aangetoond worden dat de bodemkwaliteit zich niet verzet tegen de nieuwe functie.
 
Planspecifiek
Naar aanleiding van eerder verrichte verkennende bodemonderzoeken in 1990, 1994 en 1997 heeft er een aanvullend bodemonderzoek (KWA bedrijfsadviseurs, nr. 2801080DR01, d.d. 11 april 2008) plaatsgevonden. De gemeente heeft het beleid dat bodemonderzoeken niet meer dan vijf jaar geldig zijn na de uitvoering van het onderzoek. Daarom is er een nieuw actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Verhoeven Milieutechniek november 2016).
 
Middels de diverse onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van Planlocatie Brokking aan de Noorddijk 100 te Wormerveer verdergaand onderzocht. Op het oog zijn er geen bijmengingen van bodemvreemde materialen waargenomen. In de bovengrond is maximaal sprake van lichte verontreinigingen. Het perceel is daarmee geschikt voor woningbouw.
 
Een deel van de percelen zijn momenteel niet geschikt voor woningbouw. Voor deze percelen zijn sanerende maatregelen noodzakelijk, rekening houdend met de toekomstige functie (woningbouw) en de uit voeren civieltechnische werkzaamheden. Het betreft hier de sanering van de ophooglaag van bodemvreemde materialen, de inpandig aanwezige grondverontreiniging met minerale olie en de plaatselijk aanwezige puinhoudende, matig sintelhoudende laag. 
 
Daarnaast is er op verschillende locaties sprake van bijmengingen van bodemvreemde materialen in de bovengrond en van een grondverontreiniging met metalen en PAK (teerhoudend materiaal).
 
De verontreinigingen zijn in voldoende mate in beeld om hiervoor een passend saneringsplan op te stellen. Dit saneringsplan wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag ter beoordeling. Na akkoord kan de sanering uitgevoerd worden. Na de sanering is de bodemkwaliteit van voldoende kwaliteit om hierop woningbouw te kunnen realiseren.
 
De uitgevoerde onderzoeken geven ook voldoende inzicht in de saneringskosten. In de exploitatieopzet is een bedrag gereserveerd voor sanering. Uit de exploitatieopzet blijkt dat ook met sanering het plan financieel uitvoerbaar is.
4.3.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen, gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De voorgenomen ontwikkeling is een geluidsgevoelige ontwikkeling volgens de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeer- en scheepvaartlawaai is noodzakelijk om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Planspecifiek
 
Wegverkeerslawaai
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het plangebied. Concreet is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen door de zoneringsplichtige geluidbronnen in de directe omgeving waarvan de zone het plangebied overlapt. Het plangebiedligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Noorddijk, de Witte Vlinderweg, de Rosbayerweg, de Samsonweg, de Soldaatweg en de Bonte Kraaiweg.
 
De geluidbelasting door het wegverkeer op de Noorddijk bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief de wettelijke aftrek conform artikel 110g Wgh. Hiermee wordt niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt wel voldaan. Voor de Samsonweg, de Bonte Kraaiweg, de Soldaatweg, de Rosbayerweg, en de Witte Vlinderweg wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan.
 
In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de voorkeurswaarden zijn geluidbeperkende maatregelen bekeken. Hierbij kan gedacht worden aan een geluidscherm of het verlagen van de maximum snelheid op de Noorddijk. Het terugbrengen van de maximale snelheid van 50 km/u naar 30 km/u op de Noorddijk heeft de voorkeur boven het plaatsen van een geluidscherm. Daarnaast is deze verlaging ook verkeerskundig wenselijk. Gezien het nieuwe karakter van de weg, woonontsluitingsgebied, en het beperkte profiel van de weg is dit een prima maatregel. Door het terugbrengen van de snelheid neemt de geluidsbelasting af. Omdat de Noorddijk een 30 km/u weg wordt is een ontheffing hogere waarden niet nodig. De effecten van het doorvoeren van deze maatregel zijn in het akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt. Wanneer het 30 km/u regime wordt ingesteld, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor alle woningen.
     
Scheepvaartlawaai
Voor scheepvaartlawaai gelden geen wettelijke normen. Om de mogelijke effecten wel in beeld te krijgen is een notitie scheepvaartlawaai (Windmill, nr. P2016.264.04-01, d.d. 19 juli 2016) opgesteld. Uit jurisprudentie blijkt dat de geluidseffecten van scheepvaart alleen in beeld gebracht moet worden wanneer er ook een ontheffing hogere waarden noodzakelijk is als gevolg van Wegverkeerslawaai. Dit omdat bij een mogelijke ontheffing alle geluidsbronnnen cumulatief in beeld gebracht moeten worden. Omdat deze ontheffing hogere waarden niet noodzakelijk is zijn de geluidseffecten van scheepvaart ook niet verder onderzocht.  
Overigens zou de bijdrage van scheepvaartslawaai door de geringe verblijfsduur van schepen in de nabijheid van woningen nihil zijn.
4.3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
  
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met dit Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Als een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
  
Planspecifiek
Om te bepalen of dit project aan te merken is als een 'niet in betekende mate' project is het plan getoetst door Windmill 2. Uit deze toetsing blijkt dat het plan voldoet aan de toetsingscriteria vanuit de wet, artikel 5.16 lid c Wet  Milieubeheer. Daarnaast blijkt dat de aanwezige achtergrondconcentraties inclusief de toename vanwege het project ruimschoots blijft onder de wettelijke grenswaarden. Daarmee is ter plaatse van de locatie er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.3.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming, zoals wonen, en de bedrijvigheid. 
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Als van deze richtafstanden afgeweken wordt moet een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aan de rand van bedrijventerrein Noorderveld aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de publicatie met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
  
Milieucategorie
Het voorheen geldende bestemmingsplan voor het industriegebied Noorderveld van 2001, vastgesteld in 2013, ging uit van een ontwikkeling van het Noorderveld tot industrieterrein met relatief zware industriële activiteiten. Met de jaren is het karakter van de bedrijvigheid op het Noorderveld echter een andere richting ingeslagen. Het is uitgegroeid tot een bedrijventerrein waar hoofdzakelijk bedrijven met een lichte milieucategorie gevestigd zijn die weinig hinder en overlast veroorzaken. Dit heeft geresulteerd in de aanwezigheid van veel bedrijfsverzamelgebouwen.
 
Het terrein bestaat grotendeels uit bedrijven, aangevuld met kantoorfuncties, die er in de loop van de tijd zijn gevestigd. Het merendeel van de huidige functies op Noorderveld betreft bedrijven in de milieucatgoriëen 2, 3.1 of 3.2. Bedrijven in categorie 4.1 zijn een uitzondering. 
 
Om een transformatie van het Brokkingterrein tot stand te kunnen brengen was het noodzakelijk dat zwaardere industrie op de direct omliggende percelen werd uitgesloten en dat de geluidszonering werd aangepast. De gemeente heeft daarom in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Noorderveld (in 2013) de bedrijven op Noorderveld geïnventariseerd en bepaald wat de feitelijke milieucategorie is. Uit deze inventarisatie bleek dat de aanwezige bedrijven in de praktijk doorgaans bedrijfsactiviteiten uitoefenen die horen bij een lagere milieucategorie dan zij op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan mochten uitoefenen. Het merendeel van de gevestigde bedrijven hadden en hebben milieucategorie 2, soms 3.1 of 3.2. Daarom is met de vaststelling van het bestemmingsplan Noorderveld de maximale milieucategorie bijgesteld. Daarmee is de beoogde woningbouw ontwikkeling buiten de zonering, zoals bedoeld in de VNG uitgave bedrijven en milieuzonering, van het bedrijventerrein gelegen.
 
Geluidszone - Industrie
De Brokkingfabriek en het bedrijf Meneba waren van oudsher de grootste veroorzakers van een geluidszone ter plaatse. Ten gevolgde van het bedrijf Meneba (Noorddijk 70) is nog steeds een geluidszone aanwezig. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Bedrijventerrein 'Noorderveld' ( d.d. 5 september 2013)is de geluidszone van het industrieterrein aangepast. Er is sprake van ‘inwaartse zonering’. Dit was mogelijk vanwege twee redenen:
  • De Brokkingfabriek was niet meer in bedrijf;
  • Buiten Meneba (Noorddijk 70) zijn er geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen meer.
Uitgangspunt was dat het geluidsproductierecht c.q. de milieuvergunning van Meneba ongemoeid werd gelaten. Meneba is een geluidzoneringsplichtige inrichting en blijft gesitueerd op het gezoneerd industrieterrein. Op basis van een akoestisch onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Peutz bv is vervolgens een nieuwe 'geluidzone industrielawaai' vastgesteld. Deze geluidszone (50 dB(A) contour) valt daarmee niet langer over het plangebied.
 
Het gebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied, nu met de inwaartse zonering de feitelijke activiteiten van de bedrijven zijn teruggebracht zal er geen sprake zijn van overmatige hinder op de woningbouwlocatie Zaans Pijl. Derhalve is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  
 
4.3.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Binnen deze contour is de kans op een ongeluk 10-6. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording. Als er sprake is van een toename in het groepsrisico moeten maatregelen getroffen worden om de veiligheid te verbeteren. Deze maatregelen kunnen in het bestemmingsplan of de Omgevingsvergunning worden opgenomen. 
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Als een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Er is een quickscan externe veiligheid (Windmill, nr. P2016.264.01-1, d.d. 19 juli 2016) opgesteld voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Op onderstaand kaartbeeld is tevens een uitsnede van de risicokaart van Nederland weergegeven ter hoogte van het plangebied.
 
Fragment van de Risicokaart ter hoogte van het plangebied
 
Uit de inventarisatie is gebleken dat van geen enkele weg, spoorweg of waterweg de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen tot over de plangrenzen reiken. Ook ten opzichte van buisleidingen is de ruimtelijke scheiding dermate groot dat deze risicobron géén belemmering vormt voor de planrealisatie. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waarvan de wettelijke veiligheidsafstanden ten aanzien van externe veiligheidsrisico’s het plangebied beïnvloeden.
 
Het externe veiligheidsrisico van de beschouwde bronnen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
4.3.6 Nautische veiligheid
Veiligheid vaarweg Zaans Pijl
Met de geplande woningbouw worden woonfuncties gerealiseerd direct grenzend aan de vaarweg. Er komen ligplaatsen ten behoeve van de recreatievaart op een locatie waar de vaarweg relatief ondiep is. Vanuit nautische kaders is het plan beoordeeld door de afdeling Havens en Vaarwegen van de gemeente Zaanstad. In haar nautisch advies van 26 februari 2015 wordt aangeraden om: (1) maatregelen te nemen die overlast ten aanzien van het gebruik van de vaarweg op het woongenot beperken, (2) een 5 meter vrije oevervrije ruimte toe te passen in het ontwerp of een andere vorm van aanvaarbescherming, (3) zorg te dragen voor afdoende diepte van de vaarweg en geul naar de ligplaatsen, en (4) nadere afspraken te maken met de vaarwegbeheerder ten aanzien van afmetingen en gebruik van de ligplaatsen.
 
Aanvullend is door de firma Marin onderzocht wat de gevolgen zijn voor de scheepvaart van de geplande woningbouw, dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De zichtlijnen voor de scheepvaart zullen veranderen. In de huidige situatie voldoen de zichtlijnen niet aan de Richtlijnen Vaarwegen (RVV 2011). In de toekomstige situatie zal er ook niet worden voldaan aan de richtlijnen. Dit is acceptabel omdat het een ontwikkeling is op een bestaand terrein, echter de situatie mag niet verslechteren. Om de gevolgen van de verandering in zichtlijnen in beeld te brengen is de huidige situatie en de nieuwe situatie bestudeerd en zijn de veranderingen in relatie tot reactietijd versus snelheid van de schepen in kaart gebracht. Op basis hiervan wordt duidelijk welke mitigerende maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn. Geconcludeerd wordt dat door de voorgenomen bebouwing de zichtlengte wordt beperkt, maar dat bij de lage vaarsnelheid ter plekke een schip in een noodsituatie nog voldoende ruimte heeft om te stoppen. Doordat beroepsvaart is voorzien van een transponder, die veelal is gekoppeld aan een elektronische vaarkaart, en door gebruik van een marifoon is visuele zichtbaarheid voor beroepsvaart onderling van minder belang. De kans op een onverwachte ontmoeting van beroepsvaart onderling in de bocht is erg klein. Belangrijker is een onverwachte ontmoeting tussen beroepsvaart en recreatievaart. In dit geval is de zichtsituatie nog ruim voldoende om tijdig op elkaar te reageren. Beide schepen zullen reageren door af te stoppen en tegelijkertijd naar de eigen (stuurboord) wal uit te wijken. Het afvarend schip beweegt dan naar de nieuwbouw toe. Om deze reden wordt op de hoek een goede aanvaarbescherming opgenomen, door middel van een constructief voldoende sterke vlonder.
 
Er zullen bij de uitvoering afspraken worden gemaakt met de kopers van de woningen, ter voorkoming van plaatsing van obstakels. Tevens moet er op een zelfde manier gegarandeerd worden dat de woningen rondom de lichtopstand tussen km 11.800 en km 11.900 geen vaartuigen of andere objecten te water mogen hebben liggen, nog mogen zij obstakels boven het water plaatsen om afbreuk van de zichtlijnen voor de scheepvaart te voorkomen. Tenslotte zal de lichtopstand verplaatst worden naar de uiterste lijn van de vlonders, zodat deze goed in het zicht ligt van de scheepvaart en op een gunstige plek voor de woningen. Tevens mag er geen voor het scheepvaartverkeer hinderlijke verlichting, zoals verstralers e.d., richting het vaarwater schijnen. Hiervoor is een regeling van Nadere eisen opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.4.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Europese kaderrichtlijn water (KRW)
 
De KRW is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd:
  • oppervlaktewater; bereiken van ecologisch goede toestand voor grotere wateren en bereiken van chemisch goede toestand voor alle wateren;
  • grondwater; beschermen, verbeteren en herstellen van grondwater, streven naar evenwicht in onttrekking en aanvulling en reduceren van de grondwaterverontreiniging;
  • beschermde gebieden; deze moeten voldoen aan de strengste normen die hiervoor zijn opgesteld (Europese dan wel nationale);
  • harmonisatie Europese waterwetgeving in twee stappen, 2007 en 2013;
  • duurzaamheidscriteria; zorgvuldige afweging van belangen middels een economische analyse. 
De KRW gaat uit van een nulsituatie: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is echter onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterplan Zaans Blauw
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die eisen stelt aan de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater en verlangt dat dit in 2015 op orde is met een uitloop tot uiterlijk 2027. In het Waterplan Zaanstad “Zaans blauw” (2007-2015) zijn deze kaders, samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, vertaald naar Zaanse beleidsdoelen en een uitvoeringsprogramma. Momenteel wordt gewerkt aan de opvolger van dit Waterplan, Groen- en waterplan Zaanstad 2017.
 
  
4.4.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016 - 2021
Op 16 december 2015 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterprogramma 2016 - 2021 vastgesteld. In het Waterprogramma wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
  • Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning. De regels in de Keur zijn onderverdeeld in: 
  • gebodsbepalingen, waarin staat wie welk onderhoud aan waterstaatswerken, zoals sloten of dijken, moet uitvoeren. Bijvoorbeeld sloten schoonhouden of walkanten onderhouden;
  • verbodsbepalingen, die moeten voorkomen dat iedereen wijzigingen aanbrengt in de waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het verboden om zonder toestemming een steiger aan te leggen;
  • gedoogplichten, die beschrijven dat eigenaren van land met of in de buurt van een waterstaatswerk onze medewerkers en machines moeten toelaten voor onderhoudswerkzaamheden. Soms zijn landeigenaren ook verplicht om tijdelijk water op hun land te bergen. 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
  
4.4.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Het woningbouwplan wordt buitendijks gebouwd. In de bestaande situatie is een deel van het plangebied verhard oppervlakte, een deel is onverhard, waarvan een deel weiland. Het plan voorziet in een toename van oppervlaktewater en een toename van verharding. De verharding neemt toe met circa 9.000 m2. Het oppervlaktewater neemt toe met ca. 12.000 m2.
 
Bij het uitwerken van de plannen is de toename van verharding van het oppervlakte gecompenseerd door het realiseren van meer oppervlaktewater. Er is tijdens het planproces niet expliciet rekening gehouden met de gestapelde waterberging van het plangebied. Hiermee wordt door het HHNK de functie van overloopgebied van gronden, bij hoge waterstanden, naast het boezemwater de Zaan bedoeld Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de gronden binnen het plangebied niet als zodanig zijn aangewezen op de Legger Wateren en/of de Legger Regionale Waterkeringen van HHNK. Door het HHNK is aandacht gevraagd voor de functie van en hierover hebben meerdere overleggen plaatsgevonden.
 
In overleg met het HHNK is vastgesteld dat, gezien de hoogteligging van het dijkje tussen de Zaan en grasland de waterbergende functie optreedt bij waterpeilen hoger dan NAP-0,30 m. De uitvoering van de plannen leidt bij die hogere waterstanden tot een vermindering van het bergend oppervlakte op het Schermerboezem van 10.611 m
Aangezien
  • de bemaling op het Schermerboezem recent is uitgebreid tot de capaciteit van alle op het Schermerboezem uitslaande poldergemalen
  • het hoogheemraadschap verwacht dat daardoor minder vaak het peil in de boezem zal verhogen
  • voor de eerste 20 cm waterstandverhoging er wel meer compensatie/ waterbergingscapaciteit wordt geboden en daardoor verder verhoging minder snel zal optreden
  • de hogere waterstanden op deze locatie minder vaak optreden gezien de relatief korte afstand tot het Zaangemaal
wordt aannemelijk geacht dat de waterhuishouding door de uitvoering van de plannen niet verslechtert. Bij de verdere uitvoering van de plannen wordt gekeken of binnen het plangebied nog ruimte is omde waterbergende functie verder te borgen.
 
Riolering
Conform het landelijk en gemeentelijk beleid zal het regenwater vanaf de daken en verhardingen afgevoerd worden naar oppervlaktewater. Voor de afvoer van vuilwater zullen riolen aangelegd worden. Ter plaatsen van de planlocatie is geen riool aanwezig en in de Noorddijk zal ten laste van de exploitatie van het project, riool gelegd worden dat aansluit op het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Aanleghoogte
Voor het vaststellen van de aanleghoogte van het openbare gebied en de eilanden is overleg geweest met het Hoogheemraadschap. Omdat het plangebied buitendijks is gelegen geeft het Hoogheemraadschap aan dat zij geen garantie kan bieden voor wat betreftde bescherming tegen overstromingen. Wel heeft het Hoogheemraadschap vanuit haar kennis geadviseerd over de aanleghoogte van het gebied.
De Zaan heeft een streefpeil van NAP-0,50 meter en kan/mag in maatgevende natte situaties stijgen tot NAP+0,00 meter. Wanneer ook rekening gehouden wordt met de waakhoogte en golfslag dan zou een minimale aanleghoogte van1,0 meter boven het streefpeil van de Zaan voldoende hoog zijn.Explicietwijst het Hoogheemraadschap erop dat er geen garanties afgegeven kunnen worden. Aanvullendadviseert het Hoogheemraadschap dan ook om voor woningen hetvloerpeil nog hoger aan te leggen. Deze verhoogde aanleghoogte voor woningen van uiteindelijk 1,2 meter boven het streefpeilis met een bouwregel in dit bestemmingsplan vastgelegd (zie definitie van Peil in artikel 1.40 van de regels bij dit bestemmingsplan). Omdat het peilniveau van het boezemwater de Zaan redelijk constant is wordt de kans op wateroverlast beperkt geacht.
 
Regionale waterkering
Nabij het plangebied ligt een boezemkering, de Noorddijk. De beschermingszone, behorende bij deze kering, is aangeduid als waterstaatkundig werk. De zone die op de verbeelding is opgenomen, omvat de dijk inclusief een zone van 20 meter. De weg op de Noorddijk is in beheer bij het Hoogheemraadschap. Het ‘Profiel van vrije ruimte’ is de (driedimensionale) ruimte aan weerszijden van en boven de waterkering die nodig is voor een toekomstige versterking van de waterkering. Dit profiel is opgenomen binnen de dubbelbestemming.
 
Profiel vrije ruimte, Uitsnede legger, regionale wateren
 
De boezemkering Noorddijk wordt binnen afzienbare termijn versterkt. Hierover zijn ook afspraken gemaakt tussen de gemeente Zaanstad en de ontwikkelende partij. De voorgenomen versterking van de dijk is een autonome ontwikkeling en kent geen directe relatie met dit bestemmingsplan. Met de versterking van de dijk wordt tevens de weg opnieuw aangelegd. Hierover loopt het gesprek tussen gemeente en Hoogheemraadschap. Het doel is dat in het najaar van 2019 de dijkversterking en wegverbetering is uitgevoerd. Er vinden gesprekken plaats met het Hoogheemraadschap en de gemeente Zaanstad of het technisch en functioneel ontwerp van de dijk. Een belangrijk uitgangspunt is dat de dijk in ieder geval een 30 km/uur weg wordt met ruim baan voor langzaam verkeer.Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan is Verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door GoudappelCoffeng, daarbij is berekend of ontsluiting aan de noordzijde van het projectgebied over de Noorddijk noodzakelijk is om de toename van autoverkeer af wikkelen. Uit het Verkeersonderzoek zie bijlage bij deze toelichting, blijkt dat de afwikkeling van verkeer volledig kan plaatsvinden via de zuidelijke ontsluiting over het bedrijventerrein Noorderveld.
 
Ruimtereservering gemaal
In de toelichting van het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Noorderveld’ is opgenomen dat het hoogheemraadschap overweegt om de bemalingscapaciteit voor de Polder Westzaan aan te passen en de optie om een nieuw poldergemaal te realiseren aan de Noorddijk aan de rand van dit plangebied wil openhouden in het kader van een klimaatbestendige inrichting. De exacte situering van het gemaal is momenteel nog niet bekend. Waarschijnlijk zal het gemaal niet worden gesitueerd binnen het plangebied Zaans Pijl. Daarom wordt met dit bestemmingsplan een eventueel gemaal nog niet planologisch verankerd. Bij een aanvraag tot realisatie van het gemaal zal middels een afzonderlijke procedure het gemaal ruimtelijk ingepast worden.
 
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd en worden bepaald of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming ziet toe op de bescherming van natuurgebieden. Dat houdt in dat ontwikkelingen die schadelijke effecten kunnen hebben op nabij gelegen natuurgebieden zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Voor de Europees beschermde Natura 2000-gebieden zijn bij de aanwijzing habitatdoelstellingen en doelsoorten vastgesteld. Er dient te worden getoetst of het plan met zekerheid niet zal leiden tot negatieve effecten op de doelstellingen van een Natura 2000-gebied.
 
Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:  
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming is ook de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, kent de wet een aantal algemene ontheffingsbevoegdheden. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van de MER zijn door Witteveen + Bos meerdere onderzoeken uitgevoerd naar aanwezige plant- en diersoorten in het gebied. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied vleermuizen en de noordse woelmuis voor komt. Daarnaast gebruikt de kerkuil het gebied als fourageergebied. Voor deze diersoorten is een aanvullende ontheffing noodzakelijk. Vooruitlopend op de ontheffingsaanvraag wordt nog nader onderzoek uitgevoerd. Dit nadere onderzoek is noodzakelijk voor het opstellen van een mitigatieplan. Uit de onderzoeken blijkt wel, na expert judgement, dat de vereiste ontheffing met de nodige maatregelen wel te verkrijgen is. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
 
In hoofdstuk 3 van de aanvulling op het MER is aangegeven dat in het MER ervan is uitgegaan dat de gemeente Zaanstad bezig is met de realisatie van een ecologische verbindingszone via de Watering door Wormerveer. Het gaat hier om een beleidsvoornemen: het idee is om brede natuurvriendelijke oevers te maken, kleine rieteilanden en bredere sloten te creëren en slootkanten natuurvriendelijk te beheren. Door deze maatregelen kan een ecologische verbindingszone (EVZ) ontstaan die verschillende soorten de mogelijkheid biedt om van het ene natuurgebied naar het andere te trekken.. Op dit moment is een dergelijke verbinding door de Provincie Noord-Holland nog niet aangemerkt als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Zoals ook bevestigd door de gemeentelijk ecoloog is er geen sprake is van NNN-netwerk in of in de nabijheid van het plangebied Zaans Pijl. Er is dus ook geen sprake van effecten op NNN-netwerk.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet
 
In de Archeologienota Zaanstad 2009 is het beleid op het gebied van archeologie van de gemeente Zaanstad gepresenteerd. Op grond van het in 2000 opgestelde, en nadien meerdere malen geactualiseerde, archeologische gedeelte van de cultuurhistorische waardenkaart kan bepaald te worden of in het plangebied sprake is van een waardevol archeologisch gebied. Deze, of nieuwe gebieden kunnen worden opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan. Zie verder paragraaf 3.3.8.
 
Planspecifiek
Op navolgende uitsnede van het archeologische gedeelte van de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat voor een gedeelte van het plangebied er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte van het plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
 
Ter plaatse van deze verwachtingswaarde heeft in het verleden een zogenaamde oliemolen gestaan. De bouw van deze molens was verbonden aan de opkomst van de olieslagerij als belangrijke bestaansbron in Wormerveer, waarbij oliemolens gebruikt werden om de olie uit zaden te persen. In de negentiende eeuw wordt de stoommachine ingevoerd en stapt men ook in de Zaanstreek over op stoomkracht. In eerste instantie bestaan de fabrieken en molens nog naast elkaar, maar de fabrieken zorgen geleidelijk voor het buiten gebruik raken van molens. Dit resulteert in de sloop van de molens. 
 
 
       
Door Transect is op locatie een verkennend bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied een zeer hoge verwachting heeft op het aantreffen van resten uit de Nieuwe tijd. Deze resten zullen met name samenhangen met funderingen van een oliemolen uit 1742. In het plangebied uiten deze resten zich door het aantreffen van een ondoordringbaar pakket puin ter plaatse van de locatie waar deze molen volgens kaarten gestaan moet hebben. Het is aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek niet uit te sluiten dat de funderingen van de molen zich ook buiten het onderzochte areaal bevinden.  
Deze resten kunnen theoretisch vanaf het maaiveld worden aangetroffen, tot in het natuurlijke veenpakket. Deze resten zullen met name bestaan uit muurwerk of kelders van de molen. Gezien de relatief hoge grondwaterstand in het plangebied, 20 cm -Mv, kunnen ook organische resten nog goed bewaard zijn gebleven in het plangebied. Eventueel aanwezige resten in de ondergrond worden, gezien de hoge ligging, bedreigd door de voorgenomen ingrepen in het plangebied.
 
In het plangebied is een zeer hoge verwachting vastgesteld op het aantreffen van archeologische resten. Deze resten worden bedreigd door de voorgenomen ingrepen in het plangebied, de aanleg van waterpartijen en de bouw van woningen. Daarom moet aanvullend onderzoek uitgevoerd worden om  de aard en gaafheid van de aanwezige resten in de ondergrond, voorafgaand aan eventuele ontwikkelingen in het plangebied, vast te stellen. Dit onderzoek moet uitgevoerd worden in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Voorafgaand aan dit proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) en een Plan van Aanpak (PvA) te worden opgesteld. Het PvE dient voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Zaanstad. Het verdiend de voorkeur dit proefsleuvenonderzoek niet te beperken tot het areaal onderzocht in het onderzoek van Transect, maar om dit ook aan de oostzijde van het plangebied uit te laten voeren, aangezien de begrenzing van de funderingen nog niet met zekerheid is vastgesteld.
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Het Noordzaangebied was lange tijd een waterrijke veenpolder. Afgezien van wat boerderijen en wat buitendijkse bebouwing aan de Zaan stond er geen bebouwing. De Zaan heeft een grote rol gespeeld in de historie van dit gebied, aangezien de ontginning vanuit de Zaan heeft plaatsgevonden. Vervolgens hebben er vele molens gestaan langs de Zaan, die er tevens voor zorgde dat het relatief makkelijk was om producten aan- en af te voeren. Begin vorige eeuw zijn de molens geleidelijk door fabrieken vervangen'; de fabriek de Pijl (= Brokking-locatie) is er daar één van.
 
 
Nadat het gebied door ontginningen is verlaagd, is er enkel nog langs de Noorddijk (gele lijn) bebouwing gerealiseerd. Deze dijk, met aangrenzende sloot en de Watering (paarse arcering) zijn structuren die nu nog naar de ontginningsperiode en de originele verkaveling verwijzen. Deze structuren zijn dan ook van hoge lokale waarde en dienen beschermd te worden. Deze hoge lokale waarde geldt ook voor de stukken land van het plangebied die nog redelijk open zijn, zoals het open buitendijkse stuk land ten noordwesten van het fabriekscomplex van Brokking (rode arcering voorzien van letter 'b').
 
Historie De Pijl
Voordat De Pijl aan de Noorddijk gebouwd werd was er een kleine olie- en veekoekenfabriek uit 1904/5 op de Wormer Zaanoever aan de Ringdijk/Veerdijk in Wormer, pal naast het nog aanwezige pakhuis Wormerveer. Op 30 juni 1929 breekt er brand uit. Voor deze brand was al een  terrein aangekocht aan de Noorddijk. Omdat hier meer ruimte was voor de uitbreidingen die men voor ogen heeft, wordt de fabriek (met pakhuis en silo) in 1930 aan de Noorddijk opgebouwd in plaats van op de oude locatie. Deze nieuwe fabriek werd ontworpen door de firma J. Kakes uit Zaandam die er een voor die tijd moderne veekoekenfabriek van maakte. De fabriek was geheel naar de eisen des tijds ingericht; zowel op economisch als op hygiënisch gebied. Er werd zelfs een haven langs het complex gegraven om het afschepen van de producten zoveel mogelijk te kunnen bespoedigen. 
 
In 1938 kocht Wessanen het gehele fabriekscomplex en maakt er veevoederfabriek De Ster van. De fabriek werd naar de nieuwste inzichten ingericht.Door de jaren heen vonden er verschillende aanpassingen aan de fabriek plaats en zijn er silo’s toegevoegd.  De grondstoffenschaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog vergroot de noodzaak om te mengen en tot aan de jaren zeventig was de mengvoederfabriek een groot bedrijf. Wessanen ging zich uiteindelijk toch op andere industrieën en landen richten en de mengvoederfabriek is in 1990 overgedaan aan Brokking Beheer te Utrecht.
     
Stedenbouwkundig model en relatie met de cultuurhistorie
In het stedenbouwkundig model is de relatie met de Zaan benadrukt door het graven van vier insteekhavens. Hierdoor is er vanaf de Noorddijk op veel plekken zicht op de Zaan mogelijk. Daarnaast wordt de fabriek 'de Pijl' tot haar oorspronkelijke vorm uit 1930 teruggebracht. Aan beide zijden ligt de fabriek aan insteekhavens waardoor de oorspronkelijke relatie van deze voormalige fabriek met de Zaan weer duidelijk wordt.
 
Het hergebruiken van de oudste delen van de fabriek is uitgangspunt voor de herontwikkeling van de Brokking-locatie, hoewel deze locatie niet is aangewezen als gemeentelijk monument.Het fabrieksgebouw 'de Pijl' vormt zelfs de basis van het stedenbouwkundig model en de gekozen architectuur kent een sterke verwijzing naar het oudste deel van het fabriekscomplex. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de technische kwaliteit van 'de Pijl' verantwoord dient te zijn om deze te kunnen transformeren naar woningbouw. Eén en ander is ook verwoord in het raadsbesluit 63A. De technische en bouwkundige kwaliteit kan onvoldoende blijken te zijn om appartementen in te realiseren, als de vereiste aanpassingen het gebouw instabiel maken. Het is namelijk nodig om stevige ingrepen te doen in de bestaande gebouwen, zoals het maken van diverse gevelopeningen, het plaatsen van balkons aan de gevel(s) en het aanbrengen van verdiepingsvloeren. Deze bouwkundige maatregelen kunnen ertoe leiden dat delen van het gebouw opnieuw zullen moeten worden opgetrokken. Nader onderzoek naar de bouwkundige staat zal dit gedurende het ontwikkelingsprocesuitwijzen. In ieder geval dient de verschijningsvorm van De Pijl zoals deze in 1930 is gebouwd, te worden behouden.
 
Het Arsenaal ligt op de plek waar vroeger loodsen van de fabriek stonden en de relatie van het deelgebied ‘het Arsenaal’ met de Zaan wordt, door nog eens twee insteekhavens, eveneens versterkt. Het veel groenere deelgebied ‘de Tuin’ ligt aan de andere kant van de fabriek, precies in de open zone van de Watering. Hierdoor fungeert dit deelgebied als overgang van de gesloten Zaan naar de open Zaan. Rond ‘de Tuin’ wordt een ecologische verbindingszone aangelegd die de Watering ecologisch met de Zaan verbindt (zie toelichting paragraaf 2.2). Het weiland aan de zuidzijde van Brokking blijft geheel open en geeft over de volle breedte zicht op de Zaan en de overzijde van de Zaan.  
4.8 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Qua parkeernormen wordt getoetst aan de gemeentelijke 'Parkeernota 2016'.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' naast parkeernormen ook kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan op basis van deze publicatie bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in de totale (motor)voertuigaantrekkende werking.
 
Planspecifiek
 
Verkeer
In het plangebied worden maximaal 180 woningen gerealiseerd. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aantal voertuigbewegingen op deze wegen toenemen. Door Goudappel Coffeng is nader onderzocht welke verkeerseffecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op het bestaande wegennet.
 
De verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe ontwikkeling zal naar verwachting op een gemiddelde werkdag circa 1.399 tot 1.476 motorvoertuigen per etmaal bedragen. In deze aanname is gerekend voor alle woningen met een verkeersgeneratie van grondgebonden woningen.
 
Om te bepalen of deze verkeersgeneratie ook via het bestaande wegennet afgewikkeld kan worden is vervolgens een inschatting gemaakt van de maximale wegcapaciteit en hebben tellingen plaatsgevonden. Van donderdag 4 mei tot en met zondag 14 mei 2017 zijn twee telslangen nabij de planlocatie neergelegd. Door het uitvoeren van deze tellingen is inzichtelijk hoeveel verkeer momenteel gebruik maakt van de Noorddijk.
 
De locatie wordt ontsloten door één weg; de Noorddijk, waarbij het verkeer zowel in noordelijk als zuidelijke richting afgewikkeld kan worden. GoudappelCoffeng concludeert dat de verwachting is dat de, gegeven de meeste herkomst en bestemmingen ten zuiden van de ontwikkellocatie, dat de zuidzijde van de Noorddijk het meeste verkeer zal verwerken. Uit de rapportage blijkt dat:
  • De noordelijke kant van de Noorddijk onvoldoende breedte heeft om de huidige verkeersintensiteit op te vangen;
  • De zuidelijke kant van de Noorddijk kan zowel nu als in de toekomst het verwachte verkeer afwikkelen
De gemeente Zaanstad heeft met de initiatiefnemer afspraken gemaakt over de inrichting van de Noorddijk. Als gevolg van de aanstaande dijkversterking door het Hoogheemraadschap zal ook de weg op de dijk opnieuw aangelegd worden. In dat kader wordt nader onderzocht of een noordelijke ontsluiting op termijn mogelijk is. Uit het onderzoek van Goudappel Coffeng blijkt dat de huidige zuidelijke ontsluiting toereikend is om als ontsluiting te functioneren. Ook met de toename van verkeersbewegingen vanwege de woningbouw in Zaans Pijl is de capaciteit van de zuidelijke ontsluiting toereikend.
 
Het Hoogheemraadschap heeft de planning voor de dijkversterking nog niet vastgesteld. Omdat het huidige bestemmingsplan Bedrijventerrein Noorderveld uit 2013, de noodzakelijke dijkversterking en aanleg van de weg niet onmogelijk maakt is de Noorddijk ten noorden van het plangebied geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
   
Parkeren
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de gemeentelijke 'Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016' aangehouden. De perifere bedrijventerreinen zoals 'Noorderveld' zijn ingedeeld bij de categorie ‘matig stedelijke zone C’. Op basis van deze parkeernormen is de parkeerbalans in de volgende tabel opgesteld, waarbij uitgegaan wordt van 0,3 parkeerplaatsen per woning in openbaar gebied. 
 
 Aantal woningenParkeernorm (aantal parkeerplaatsen per woning)Totaal aantal parkeerplaatsen
Vrijstaand
15
1,9 
28,5
Twee-onder-één-kap
42
1,9
 79,8
Rijwoning
47
1,9
89,3
Appartement
47
1,2
56,4
Totaal
  
254
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling 254 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Hierbij is uitgegaan van het eerste schetsontwerp. Het bestemmingsplan zal meer woningen mogelijk maken. Door in de planregels naar de normen te verwijzen is juridisch geborgd dat het aantal benodigde parkeerplaatsen ook aangelegd worden. De eerste schetsverkaveling en de daarbij gekozen parkeeroplossing maakt inzichtelijk dat het plan, qua parkeren, uitvoerbaar is. Alle benodigde parkeerplaatsen zullen in het plangebied zelf gerealiseerd worden.
4.9 Duurzaamheid
Duurzaamheid is essentieel voor een hoogwaardige, schone, veilige en aantrekkelijke stad. De gemeente ziet duurzaamheid niet louter als norm, maar vooral als een kans. Een duurzame wijk onderscheidt zich van andere woonwijken door aandacht voor natuurontwikkeling in de woonomgeving, door een aantrekkelijk netwerk van fiets- en voetgangersroutes, door energiezuinige woningen  en door gedifferentieerd, gevarieerd en duurzaam te bouwen.
 
Groen- en waterstructuur
Het stedenbouwkundig model van het plangebied sluit aan en versterkt het voornemen van de gemeente voor het optimaliseren van een ecologische verbindingszone. Rond De Poel (het water ten noord- en zuidwesten van deelgebied 'de Tuin') komt een reeks van kleine rieteilanden, zoals die ook al aanwezig zijn langs de noordwestzijde van de Watering. Samen met het eiland Bloemendaal, iets verderop in de Zaan, vormen ze een soort stapstenen, die in combinatie met de (oevers van de) Watering de gewenste ecologische verbinding mogelijk maken. Door deze maatregelen ontstaat een ecologische verbindingszone die verschillende soorten de mogelijkheid biedt om van het ene natuurgebied naar het andere te trekken. De nadere uitwerking van de rieteilanden, waaronder de keuze van de beplanting en de bomen, vindt in een later stadium van de planuitwerking plaats in overleg met de gemeentelijke en/of provinciale ecoloog.
 
Het plan voorziet in een forse toename in water. In de huidige situatie is 14.691 m2 water aanwezig. In de nieuwe situatie is dit 22.505 m2, wat een toename van 53% aan water binnen het plangebied betekent.
 
Fiets- en voetgangersroutes
In de verdere uitwerking van de inrichting van het plangebied zal aandacht worden besteed aan de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid voor fietsers en voetgangers. De auto maakt geen dominant deel uit van het straatbeeld door auto’s op eigen erf te parkeren of te concentreren in ‘parkeerkoffers’. Het fietsnetwerk sluit aan op de recreatieve routes van de stad en de regio.
 
Energiebesparing
Doel van de nieuwe routekaart voor de Zaanse Energie Agenda is energiebesparing in de gebouwde omgeving en gebruik van duurzame energie. Duurzaam wonen betekent comfortabele energiezuinige woningen, lage woonlasten voor bewoners en verdienmogelijkheden voor ondernemers. Het gedrag van de bewoner blijft daarbij een belangrijke succesfactor. Voor nieuwbouw sluit de gemeente aan op landelijke eisen uit het Bouwbesluit, die steeds hoger worden. Controle van deze eisen, op dit
moment bedraagt de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC)-norm 0,4, is van belang. Tegelijkertijd daagt de gemeente marktpartijen uit om zelf een stap verder te zetten in verduurzaming. In de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer is opgenomen dat de ontwikkelaar voor de woningen in het plangebied een berekening zal maken van de meerkosten en opbrengsten voor de kopers indien de woningen energiezuinig worden gebouwd en opgeleverd. De ontwikkelaar zal de bouw en verkoop van een energiezuinige woning aan iedere individuele koper als optie aanbieden.
 
Duurzaam bouwen
Een verdere invulling van duurzaam bouwen krijgt beslag in de uitvoeringsfase van het project. Bij duurzaam bouwen worden de volgende thema's nader onderzocht:
  • gasloos bouwen
  • het gebruik van materialen en bouwsystemen die het milieu zo min mogelijk belasten;
  • zonne-energie
  • warmte en koude opslag
  • het gebruik van restwarmte
  • het beperken van afval
  • het verkrijgen van een zo goed mogelijk binnenmilieu.
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
5.2 Plansystematiek
Voor het opstellen van de planregels is zoveel mogelijk aangesloten op de plansystematiek zoals deze in Zaandam wordt toegepast. Wat betreft de woningen is juist beoogd om door middel van de bestemming 'woongebied' zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden. Bij de invulling van deze bestemming is maatwerk toegepast om een flexibele doorvertaling te krijgen van het stedenbouwkundigplan naar het bestemmingsplan. Daarnaast zijn uit de MER ook aandachtspunten naar voren gekomen die in het bestemmingsplan een plek hebben gekregen, bijvoorbeeld de regeling voor het voorkomen van lichthinder voor vleermuizen.
 
In hoofdstuk 2 van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer. De regels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de regels). De algemene regels, waaronder ontheffings-, aanduidings- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de bij het plan behorende regels. Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotbepalingen. De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.
 
Specifiek moet het begrip peil toegelicht worden. De definitie van peil is zo opgebouwd dat duidelijk is dat het peil gelegen is 1,2 meter boven het maatgevende peil van de Zaan. Hiermee is inzichtelijk dat buitendijks eenzelfde beschermingsniveau wordt gerealiseerd als binnendijks. Aanvullend is op verzoek van het definiëren  dat woningen 20 cm boven maaiveld worden gerealiseerd. Hiervoor is in de bouwregels een aanvullende bepaling opgenomen. 
5.3 Bestemmingen
De in het plangebied voorkomende hoofdgroepen bestemmingen, al dan niet met bijbehorende (hoofd)functies/ gebruiksdoelen (in alfabetische volgorde) en gebruiken van de gronden, zijn:
 
Artikel 3 - Natuur 
Binnen de bestemming Natuur is de aanleg van de ecologische verbindingszone voorzien. Naast natuur mogen de gronden ook ingezet worden voor agrarisch gebruik. Slechts zeer beperk is bebouwing toegestaan. Het betreft dan erfafscheiding en een voorziening om vogels te kijken.
 
Artikel 5 - Water 
De bestemming 'Water' is gelegd op het water dat deel uitmaakt van de hoofdwaterstructuur binnen de gemeente, zoals de Watering en de insteekhaven bij de Pijl Dit water is belangrijk voor de waterbergings- en aan/ afvoerfunctie binnen een gebied. Binnen de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving de realisatie van aanlegvoorziening voor schepen en boten en bootjes behorende bij de woningen mogelijk gemaakt. Specifiek voor steigers t.b.v. De Pijl is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
   
Artikel 6 - Woongebied 
Alle drie de deelgebieden hebben de bestemming 'Woongebied' gekregen om maximale flexibiliteit te houden. Binnen deze regeling past de voorgestelde stedenbouwkundige opzet maar is er ook ruimte voor een verdere verfijning. Binnen deze bestemming zijn naast woningen en de daarbij behorende huisgebonden beroepen en bedrijven tevens verkeers- en parkeervoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten, tuinen en erven en verhardingen toegestaan.
 
Aantal woningen
Binnen het plangebied mogen maximaal 180 woningen worden gebouwd. Het plandeel Tuin is gemaximeerd op 45 grondgebonden woningen. Wanneer er bij de realisatie minder dan 45 woningen worden gebouwd in dit plandeel kan het verschil in de overige plandelen worden opgenomen. Daarnaast is het ook mogelijk grondgebonden en gestapelde woningen uit te wisselen. Door deze regeling kan goed ingespeeld worden op de actuele vraag naar woningen en woningtypen. Met afwijking is het mogelijk buiten deelgebied 'De Pijl' gestapeld te bouwen.
 
Karakteristieke bebouwing
Ter borging van het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle delen van het Brokking-complex in het bestemmingsplan, is nu een regeling in het plan opgenomen. Verwezen wordt ook naar het raadsbesluit tot vaststelling het Stedenbouwkundig Model de raad in juli 2016 (zie Raadsvoorstel 2016/63) en het Amendement 2016/63 waarin met name landschap en cultuurhistorie zorgvuldig zijn afgewogen. 
 
Op dit onderdeel is in het bestemmingsplan, ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, een aanvullende bepaling in de regels opgenomen. Deze bestaat uit de verplichting om voor afgifte van een omgevingsvergunning voor slopen te toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing. Dit is opgenomen in artikel 6.6 van de regels van het bestemmingsplan. Er is een aanduiding ‘karakteristiek’ opgenomen voor de beeldbepalende delen van de buitenzijde van de bebouwing. Alleen met een omgevingsvergunning van het College van B&W, na advies van de Adviescommissie Welstand en Monumenten, kan dit deel worden gewijzigd
        
Erfbebouwingsregeling
De oppervlakte aan erfbebouwing is afhankelijk van de grootte van de kavel zodat een zekere mate van openheid op een erf behouden blijft. Hoe groter de kavel, hoe meer vierkante meters zijn toegestaan.
 
Bij kleine en middelgrote erven mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan 75 m² met een maximum van 50 %. Dit percentage is gelijk aan hetgeen vergunningsvrij mag. In terminologie en wijze van meten is aangesloten op het Besluit omgevingsrecht. Op grote erven, dit zijn erven waarvan de oppervlakte van het genoemde gedeelte van het erf exclusief het bouwvlak voor de hoofdbebouwing meer is dan 300 m², mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte maximaal 100 m² beslaan. Binnen deze maat kan goed tegemoet gekomen worden aan gangbare woonwensen ten aanzien van een berging en garage bij een woning. In principe staat deze maat de bouw van een dubbele garage toe (tweemaal 3,5 m bij 7,0 m), waarnaast nog ruimte overblijft om bijvoorbeeld een schuur of kleine aanbouw te realiseren.
 
Om het individuele karakter van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken te benadrukken en de ondergeschiktheid van het bijbehorende bouwwerk, is het wenselijk om zowel het aangebouwde als het vrijstaande bijbehorende bouwwerk op enige afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw te bouwen. Hoofdgebouwen staan voor op de kavel, bijgebouwen op de tweede rang. Bijbehorende bouwwerken liggen daarom over het algemeen 3,0 m terug ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Bijbehorende bouwwerken op erven die aan openbaar toegankelijk gebied grenzen kunnen grote invloed hebben op de begrenzing van de openbare ruimte. Dit geldt met name voor zij-aanbouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken die voorbij de zijgevel van het hoofdvolume worden geplaatst. Op locaties waar deze bijgebouwen het straatbeeld te veel bepalen zijn deze uitgesloten. Bij het opstellen van de verbeelding is rekening gehouden met bovenstaande uitgangspunten.
 
Omdat bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing, is ook de hoogte en breedte van de bebouwing beperkt. De maximale breedte van een naast de woning gelegen bijbehorend bouwwerk is 60% van de breedte van de woning met een maximum van 5,0 m.
 
Het is daarnaast gewenst dat de bouwmassa en vormgeving van de bijbehorende bouwwerken tot op zekere hoogte is afgeleid van het hoofdgebouw. De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,3 m. Indien het bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een kap, dan dient de dakhelling gelijk aan of kleiner dan die van de woning te zijn. Dus als het hoofdgebouw plat is afgedekt, geldt dit ook voor het bijgebouw. De nok dient minstens 1,5 m onder de nok van het hoofdgebouw te liggen, tenzij het hoofdgebouw uit één bouwlaag bestaat en geen kap heeft. In dat geval geldt de goothoogte als maximale hoogte.
 
Erfafscheidingen
Het plaatsen van een erfafscheiding is een manier om aan de behoefte aan privacy en veiligheid tegemoet te komen. In de meeste gevallen is een erfafscheiding van 2 meter toegestaan. In situaties waar een perceel aan de openbare weg grenst, is plaatsing van de erfafscheiding bepalend voor het stedenbouwkundig beeld en de begrenzing met de openbare ruimte. Een erfafscheiding met een hoogte van meer dan 1,0 m is in die situaties niet gewenst.
 
Aan huis verbonden beroep c.q. bedrijf
In het bestemmingsplan is een huisgebonden beroep en bedrijf regeling opgenomen. Aan de hand van jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp is gekozen voor de zogenaamde 30 % - 70 % regeling. Dat wil zeggen: wanneer een beroep of bedrijf aan huis niet meer dan 30 % van het bruto woonvloeroppervlak inclusief bijbehorende bouwwerken beslaat met een maximum van 65 m² dan wordt op het pand geen bedrijfsbestemming gelegd, maar blijft de woonbestemming gehandhaafd. De vestiging van het beroep of bedrijf aan huis mag geen aanzet geven tot verdringing van de woonfunctie.
 
Binnen de reikwijdte van een aan huis verbonden beroep c.q. bedrijf wordt nadrukkelijk inbegrepen de vestiging van dienstverlenende activiteiten zoals een kapsalon en pedicure/ manicure. Ook een bed and breakfast is toegestaan. Ook valt het aanbieden van bed and breakfast in de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een maximum van 6 bedden binnen de reikwijdte van deze regeling. Deze mogelijkheid is opgenomen om het toerisme en verblijf in de Zaanstreek te stimuleren.
 
Mantelzorg
Voor mantelzorg is in dit bestemmingsplan geen regeling opgenomen. Dit omdat het Besluit omgevingsrecht hierin inmiddels voorziet.
 
Parkeren
In hoofdstuk 3 van de planregels is voorzien in een algemene regeling voor parkeren. Doorverwezen wordt naar de gemeentelijke parkeernota, Parkeernota 2016 of diens opvolger, en de hierin opgenomen normen waaraan de nog in te dienen aanvragen Omgevingsvergunning moeten voldoen.
  
5.4 Dubbelbestemmingen
De in het plangebied voorkomende hoofdgroepen van dubbelbestemmingen al dan niet bijbehorende (hoofd)functies/ gebruiksdoelen zijn de volgende:
   
Waterstaat - Waterkering
Voor de in het plangebied aanwezige regionale waterkering is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van het behoud, instandhouding en versterking van de waterkering.
 
Waarde -  Archeologie 2
De archeologische waarden in het plan worden beschermd door het aangegeven van gebieden van archeologische waarde ('Waarde-Archeologie'). Dit zijn gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht. Wanneer binnen dit gebied de bodem boven een bepaald oppervlak wordt verstoord is voor deze verstoring een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen of aanleggen nodig. De aanvrager is vervolgens verplicht een archeologisch vooronderzoek te laten uitvoeren. Doel van dit onderzoek is vast te stellen of op de plek waar de bodem wordt verstoord, een vindplaats aanwezig is en of deze vindplaats door de voorgenomen werkzaamheden wordt verstoord. Voor de gebieden met de waarde WA-2 zijn bij een verstoring kleiner dan 2000 m² of ondieper dan 30 cm geen archeologische maatregelen nodig.
5.5 Algemene bestemmingen
Anti-dubbeltelregel
Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.
  
Algemene bouwregels
Deze regel vormt het sluitstuk van de bestemmingsplansystematiek in die zin, dat deze regel al het bouwen dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bouwmogelijkheden verbiedt. In dit artikel zijn enkele regels opgenomen die gelden, zoals parkeernormen.
  
Algemene gebruiksregels
Het algemene verbod om de grond te gebruiken in strijd met de aan de gronden gegeven bestemming is opgenomen in landelijke wetgeving. In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt. Daaronder valt onder meer het verbod op enkele bedrijfstypen die vanuit milieuhygiënisch oogpunt ongewenst zijn en seksinrichtingen.
 
Ook is in deze regels bepaald dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet gebruik mogen worden voor bed en breakfast, mantelzorg en als zorgwoning. Deze functies zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde bepalingen wel mogelijk in woningen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
 
Daarnaast wordt hierin bepaald dat gedeelten van woningen gebruikt mogen worden voor aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf (daaronder begrepen bed en breakfast) mits voldaan wordt aan een aantal criteria die het woon- en leefmilieu beschermen.
 
Algemene afwijkingsregels
Hierin zijn onder meer afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het oprichten van bijvoorbeeld antennemasten voor mobiele telefonie, beperkte overschrijdingen van bouwgrenzen en het toelaten van nieuwe nutsgebouwen.
  
Overige regels
In de overige regels zijn bepalingen opgenomen voor toegelaten kleinschalige overschrijdingen voor ondergeschikte bouwonderdelen. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over de toepassing van de Bouwverordening en andere wet- en regelgeving waar in dit plan naar verwezen wordt.
  
Overgangs- en slotregels
De formulering van de overgangsregels is voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening. Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
 
De slotregel regelt de naam waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling van de locatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend. In de anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ligt het bestemmingsplan na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Participatie en vooroverleg
De participatie in het kader van dit ontwerp-bestemmingsplan heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. De Notitie Reikwijdte en Detailniveau, behorend bij de start van de m.e.r.-procedure heeft gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen, van 12 januari tot 8 februari 2017.
 
Indachtig de Omgevingswet, heeft de participatie voor het bestemmingsplan tevens op een andere wijze plaatsgevonden en is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Immers, participatie is meer dan de formele momenten waarop burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zienswijzen kunnen indienen. Het gaat juist om het betrekken van partijen bij het besluitvormingsproces voordat de formele besluitvorming van start gaat. Daarom is, in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan voor de transformatie van de locatie van de voormalige veevoederfabriek De Pijl, besloten om een Informatieavond te organiseren ter plaatse van de oude fabriek voor omwonenden en geïnteresseerden. Deze heeft op 19 mei 2017 plaatsgevonden.
 
Uit één van de reacties op het NRD kwam tevens naar voren dat omwonenden niet gelukkig waren met de naam “Brokking” omdat de veevoederfabriek sinds 1930 een lange geschiedenis kent. Ter voorbereiding van de Informatieavond op 19 mei 2017 heeft de initiatiefnemer een prijsvraag uitgeschreven voor de nieuwe naam van de locatie.
 
Meer dan 100 inzendingen zijn ontvangen voor de nieuwe naam van de locatie, hieruit blijkt dat het plan leeft binnen de gemeente Zaanstad.
 
Omwonenden, belangenorganisaties en belangstellenden ontvingen een uitnodiging voor de informatieavond die goed werd bezocht. Tijdens de Informatieavond werd informatie gegeven over het MER, over de natuuronderzoeken en het bestemmingsplan en de procedure. In totaal hebben bijna 40 personen aangegeven belangstelling te hebben voor het project, waarvan 28 personen als kandidaat-koper.
 
Een jury bestaande uit mevrouw Sanders van de gemeente Zaanstad en de heer Trompert, stedenbouwkundige, heeft de inzendingen beoordeeld op originaliteit, passend bij de omgeving en connectie met de historie. De nieuwe naam “Zaans Pijl” is door hen geselecteerd.
 
Tijdens de ter inzage legging van de NRD zijn er al reacties binnengekomen van omwonenden en wettelijke adviseurs. Deze reacties hebben betrekking op het stedenbouwkundig model en de uitgangspunten van de MER. De reacties zijn meegenomen in het MER. Een Nota van Antwoord van het NRD is bij het MER gevoegd als Bijlage II.
 
Het ontwerp-bestemmingsplan en het Milieu Effect Rapport (MER) zullen conform afdeling 3.4 van de Awb gedurende zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. (Conform de wettelijke bepalingen, artikel 3.8 Wro en 7.10 Wm).
 
In het kader van het wettelijke vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 is overleg gevoerd met onder andere de Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap. Naar aanleiding van deze reacties is het bestemmingsplan verder aangepast. De Nota van Vooroverleg Bro treft is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. 
6.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan Zaans Pijl heeft vanaf 24 augustus voor een periode van zes weken ter inzage
gelegen. Gedurende deze periode is een informatie- en inloopavond gehouden op 19 september 2017 in buurtcentrum De Lorzie te Wormerveer. De avond is goed bezocht, zo’n 80 – 100 geïnteresseerden hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om zich over de plannen te informeren en vragen te stellen. Daarnaast hebben ongeveer 30 personen hun interesse voor een woning in het plangebied kenbaar gemaakt.
Gedurende de periode van ter inzage legging zijn er twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen.  De uitkomsten van dit overleg zijn verwerkt in de Nota zienswijzen. De Nota zienswijzen is als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan toegevoegd.
  • 1. Witteveen + Bos, passende beoordeling 5 juli 2017
  • 2. Notitie luchtkwaliteit P2016.264.03-01 (19 juli 2016)