direct naar inhoud van 4.3 Agrariërs in het plangebied
Plan: Landelijk gebied Westzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301

4.3 Agrariërs in het plangebied

4.3.1 Bestaande agrarische bedrijven in het plangebied

In het plangebied is ca 50% van de oppervlakte in gebruik bij de landbouw. De resterende oppervlakte is moerasnatuur of als weidevogelgebied in exploitatie bij Staatsbosbeheer. In 1990 waren er 18 hoofdberoepbedrijven in het gebied, in 1995 waren dat er nog 16. Op dit moment zijn er ongeveer 18 agrarische bedrijven in het gebied, maar slechts 6 bedrijven daarvan zijn nog hoofdberoepbedrijven. De overige bedrijven zijn hoofdzakelijk deeltijdbedrijven. Ondanks deze teruggang vervult de agrarische functie nog altijd een dragende functie in het gebied, waarin de agrarische bedrijfspercelen van oudsher thuishoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0018.jpg"

De landbouw in de Polder Westzaan is relatief kleinschalig van aard en is daardoor economisch kwetsbaar. Dat heeft in het Guisveld en het Westzijderveld reeds geleid tot grootschalige grondverwerving en beheer als reservaat door Staatsbosbeheer (SBB). In het gebiedsdeel de Reef waren kleine deelgebieden in beheer bij Vogelbescherming Nederland, doch deze zijn eveneens overgedragen aan Staatsbosbeheer. In 2003 is in het bestemmingsplan al de verwachting uitgesproken, dat de autonome ontwikkeling in de landbouw in dit gebied op de langere termijn zou bestaan uit een verdere teruggang van het aantal agrarische hoofdberoepbedrijven, met een toename van het gemiddelde bedrijfsoppervlakte. Om die ontwikkeling mogelijk te maken, op een manier die voor het landschap verantwoord is, is in dat bestemmingsplan een onderbouwde ontwikkelruimte binnen de agrarische percelen opgenomen.

4.3.2 Uitgangspunten voor de agrarische bedrijfsvoering

Bij de instandhouding van de natuurlijke waarden spelen natuurbeheerorganisaties en de agrariërs een grote rol. De 18 agrarische bedrijven vervullen een dragende functie in het gebied en zijn van groot belang voor het beheer van het gebied. De agrarische productie in het gebied kent aanzienlijke beperkingen, maar is een onmisbaar hulpmiddel om het landschap in stand te houden en de verschillende natuur- en landschapsdoelen en –kwaliteiten in het gebied te behouden en te ontwikkelen. De meeste agrariërs in het gebied houden vee, dat het gebied begraast en de begroeiing zodoende beperkt. Dat is een vorm van agrarisch natuurbeheer. Er wordt zowel melkvee als vleesvee gehouden, alsook schapen en paarden. Het streven is om zo lang mogelijk agrarische productie in het gebied mogelijk te blijven maken. Agrarisch beheer is de beste garantie voor de openheid van het landschap en het voortbestaan van de weidevogels.

Voor het voortbestaan van het gebied in zijn huidige vorm is het essentieel dat de agrariërs ook in de toekomst bestaansmogelijkheden hebben. Volgens de bestaande rechten in het vorige bestemmingsplan hebben vrijwel alle boeren nog planologische ontwikkelruimte op hun bouwperceel. Die rechten zijn in dit plan voortgezet. De bebouwing binnen het bouwvlak van één agrarisch bouwperceel mag gebruikt worden voor één agrarisch bedrijf. Paardenschuren, schuilhutten en vergelijkbare bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwperceel, niet in het veld, worden opgericht.

Onder de agrariërs is geïnventariseerd of en welke gemotiveerde ontwikkelplannen zij voor de komende tien jaar hebben. Uit die inventarisatie is gebleken dat een aantal van hen plannen heeft, bijvoorbeeld in het kader van opvolging en aangescherpte eisen m.b.t. dierenwelzijn, waarvoor vergroting van het bouwperceel nodig is. Door de gemeente is afgewogen of die plannen mogelijk zijn binnen de ontwikkelruimte van het vorige bestemmingsplan. Indien dat niet het geval was, is door de gemeente afgewogen of in dit bestemmingsplan ruimte geboden kan worden voor een incidentele uitbreiding van enkele agrarische bouwpercelen. Dat heeft geresulteerd in concrete uitgangspunten voor een aantal agrarische percelen. Die percelen zijn opgenomen in de voortoets Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet. In dat onderzoek is getoetst of de voorgestelde ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoeleinden in het kader van Natura 2000. Wanneer dat mogelijk is gebleken, zijn de agrarische percelen incidenteel vergroot ten opzichte van het vorige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0019.png"

Agrarisch perceel met hooiberg, stallen, silo's en opslag

Uit oogpunt van bedrijfsvoering kan het noodzakelijk zijn dat een agrarisch bouwperceel wordt uitgebreid tot een omvang die groter is dan in het plan is opgenomen. Voor die uitzonderlijke gevallen, is in het vorige plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die B&W de mogelijkheid geven om een agrarisch bouwperceel te vergroten tot maximaal 1,5 ha. Die wijzigingsbevoegdheid wordt in dit plan overgenomen als een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Er gelden enkele voorwaarden, waaronder toetsing aan de Natuurbeschermingswet, om significante effecten voor het Natura 2000 gebied uit te sluiten. Ook moet de urgentie van vergroting voor een duurzaam bedrijfsperspectief, overtuigend worden aangetoond.

De groei van de omvang van de bebouwde erven, of een andere aanpassing van het erf, dient gepaard te gaan met het opnieuw inpassen van het erf in het landschap, bijvoorbeeld door het tegengaan van opgaande beplanting, het gebruik van streekeigen beplanting en door het verleggen van de scheidingssloot tussen erf en de omliggende percelen. Doorgaans is de overschrijding in achterwaartse richting minder ingrijpend, omdat het verkavelings- en slotenpatroon weinig verandert.

4.3.3 Uitgangspunten voor de agrarische bedrijfswoning
4.3.3.1 De agrarische bedrijfswoning

Per agrarisch bouwperceel is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan, tenzij op het moment van terinzagelegging een tweede vergunde bedrijfswoning aanwezig is of is vergund. De gemeente zal voor de omvang (bouwmaten) van de agrarische bebouwing aansluiten bij de vigerende plannen. Dit betekent dat de agrarische bedrijfswoning opgericht dient te worden in de voorgevelrooilijn waarbij de maximale inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m³ en dat er goot- en bouw/nokhoogtes zullen worden gehanteerd. In specifieke gevallen kan ook de dakhelling zijn aangegeven.
Verder gelden voor agrarische bedrijfswoningen de uitgangspunten zoals beschreven onder 'wonen'.

4.3.3.2 De tweede agrarische bedrijfswoning

In het voorgaande bestemmingsplan Landelijk Gebied Westzaan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen t.b.v. een tweede agrarische bedrijfswoning. In de afgelopen bestemmingsplanperiode is er in geheel Zaanstad door enkele bedrijven gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. De tweede bedrijfswoning werd onder voorwaarden toegestaan. Zo moest er sprake zijn van een volwaardige veehouderij, waar volledige werkgelegenheid werd geboden voor 2 arbeidskrachten, tegen een aanvaardbaar inkomen. Tevens moest worden aangetoond dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk was voor de continuïteit en het persoonlijk toezicht op het bedrijf. Ook de provincie stelt deze eis. De laatste jaren is gebleken dat de Zaanse agrarische bedrijven niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen. De meeste Zaanse agrarische bedrijven zijn niet meer volwaardig, en slechts enkele bieden voldoende werkgelegenheid voor meer dan een volledige arbeidskracht. Ook waar dat wel het geval is, is het in de huidige tijd met de voortschrijdende technologie niet meer hard te maken dat er een tweede bedrijfswoning nodig is vanwege het toezicht.

Veel ouder wordende agrariërs hebben de behoefte om het bedrijf over te laten nemen door de opvolger, maar zelf nog wel ter plaatse te blijven wonen en ook mee te werken in het bedrijf. Om dit mogelijk te maken is geen tweede bedrijfswoning nodig, omdat de mogelijkheden voor mantelzorg hierin kunnen voorzien.

Bij in het verleden vergunde tweede bedrijfswoningen is gebleken dat de noodzaak voor een tweede woning zeer tijdelijk is. Na verloop van tijd wordt de tweede bedrijfswoning veelal gebruikt voor andere doeleinden, danwel verkocht of verhuurd aan derden. Deze gang van zaken leidt tot een ongewenste verdichting van het landelijke gebied.

Gezien het voorgaande is besloten om de wijzigingsbevoegdheid t.b.v. een tweede bedrijfswoning niet meer in het bestemmingsplan op te nemen. Mocht er door bijvoorbeeld een ruilverkaveling of een andere ingrijpende verandering in de agrarische sector toch een groot bedrijf ontstaan waar een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is, dan zal de gemeente hiervoor op individueel niveau maatwerk leveren, waarbij de richtlijnen uit het vorige bestemmingsplan leidraad zijn. Er is echter geen zicht op dat dit in de komende 10 jaar zal plaatsvinden. Vanwege de Natura 2000 doelstelling van het gebied, is het onwaarschijnlijk dat een dergelijke ontwikkeling binnen dit plangebied plaats zal vinden.

Bestaande (tweede) agrarische bedrijfswoningen die niet meer nodig zijn voor het bedrijf, kunnen dankzij de komst van de wet Plattelandswoningen verhuurd of verkocht worden aan derden, zonder dat dit milieubeperkingen voor het bedrijf veroorzaakt. De woning wordt niet beschermd tegen milieuoverlast van het bedrijf waar de woning deel van uitmaakte. Of de woning verkocht is aan derden, dan wel verhuurd wordt, is niet relevant. Planologisch blijft de woning onderdeel van het agrarische bedrijf. Het blijft daarom ook altijd mogelijk om de woning weer als bedrijfswoning in gebruik te nemen. Deze wet is niet toepasbaar op agrarische bedrijfswoningen waar het agrarische bedrijf is gestopt of op andere bedrijfs- of burgerwoningen. Indien de eigenaar van de bedrijfswoning hierom verzoekt en er geen hinder voor derden ontstaat, zal de woning als plattelandswoning worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ingebruikname van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning levert geen rechten op voor een nieuwe bedrijfswoning.

4.3.4 Uitgangspunten voor de verbrede landbouw

Vanwege de huidige ontwikkelingen in de agrarische sector is een tendens waar te nemen dat agrariërs, naast de uitoefening van het agrarische bedrijf, naar andere mogelijkheden zoeken om inkomsten te behouden. Het is daarom van belang om in het bestemmingsplan mogelijkheden op te nemen voor verbreding van de landbouw. Dit om de agrariërs de kans te bieden meerdere inkomstenbronnen te creëren, naast het agrarische bedrijf. De in het vorige bestemmingsplan gestelde eis van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf wordt daarom los gelaten. Het gebied moet zoveel mogelijk agrarisch van aard blijven, om de kernkwaliteiten van het landschap en de agrarische sector zelf te behouden. Het karakter van de agrarische bouwpercelen als zijnde agrarisch dient behouden te blijven. De nevenactiviteiten moeten daar in passen en ten dienste staan van het agrarische bedrijf. De provincie heeft ruimtelijke kaders voor deze zogenaamde verbrede landbouw geschetst. Daar is bij de opstelling van dit bestemmingsplan bij agrarische nevenactiviteiten die een directe relatie hebben met het agrarische bedrijf (verbrede landbouwactiviteiten), en bij overige nevenactiviteiten zonder directe relatie met de bestaande bedrijfsvoering, rekening mee gehouden.

Voorbeelden van verbrede landbouw zijn agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten, verkoop van streekeigen producten, zorgboerderijen etc. Bij de keuze voor de toe te laten verbrede landbouwfuncties is steeds uitgangspunt geweest, dat het gaat om relatief kleinschalige toevoegingen die passen bij de aard van het gebied polder Westzaan en altijd ondergeschikt zijn aan de agrarische functie. Ook is getoetst of de functies passen binnen het sectorale beleid van Zaanstad, zoals dat verderop in dit hoofdstuk beschreven wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0020.jpg"

Verbrede landbouw in het plangebied

Voor de gewenste functies in het kader van de verbrede landbouw is in de voortoets Natuurbeschermingswet/Flora en Faunawet getoetst of, en zo ja hoe, zij mogelijk gemaakt kunnen worden, conform de aanpak beschreven onder paragraaf 4.3.2. Dat betekent dat sommige functies zonder meer, andere onder voorwaarden qua grootte of aantal, en sommige uitsluitend met een nadere toets kunnen worden toegestaan. Als dat laatste het geval is, wordt dat in het bestemmingsplan geregeld met een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, waarin het voldoen aan Natura 2000 doeleinden specifiek als voorwaarde wordt gesteld.

De toe te laten functies met hun maximale omvang en aanvullende eisen staan beschreven in onderstaande tabel.

  Maximale omvang   specifiek/opmerkingen  
Agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten     Tenzij anders vermeld, uitsluitend binnen agrarisch bouwperceel  
Imkerij   100 m2 bebouwing    
Verkoop van eigen of streekeigen agrarische producten en agrarische branche verbonden producten, boerenlandwinkel   200 m2 bebouwing   Verkoop van eigen producten aan huis. Voorbeeld van een verwant product is de kaasschaaf die je bij kaas kunt kopen  
Kaasmakerij en overige ambachtelijke zuivelverwerking   200 m2 bebouwing    
IJsmakerij   100 m2 bebouwing    
Niet-agrarische bedrijfsactiviteit      
Vergader- en workshopruimte   200 m2 bebouwing    
Educatie en voorlichting/cursus   200 m2 bebouwing    
Opslag, uitsluitend voor boten, caravans en oldtimers e.d., geen gewone opslag (uitsluitend statische opslag)   Uitsluitend binnen bestaande bebouwing   Niet-milieugevaarlijk (geen opslag gasflessen).  
Bedrijf aan huis   65 m² bebouwing     
Agrarische kinderopvang   250 m2 bebouwing+ speelplaats    
Recreatieve functies/ agrotoerisme      
Kinderboerderij   250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd  
onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2  
Theetuin, ijssalon
Kleine horeca categorie  
150 m2 bebouwd
200 m2 onbebouwd  
Exclusief hotel  
Mini-camping   max. 15 mobiele kampeermiddelen,
max. 50 m gebouw voor voorzieningen

max. 800 m2 terrein

Maximaal 3 locaties in het plangebied  
Landschappelijke inpassing en passende natuurlijke erfafscheiding;
Uitsluitend gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober
Tussen twee terreinen afstand van tenminste 1.000 m. Terrein dient te worden afgeschermd met afschermend groen  
Fietsen- en kanoverhuur
Roeiboot- elektrische bootverhuur  
300 m2 bebouwing
Maximaal 3 locaties binnen het plangebied  
 
Spel op het land, bijv. boerengolf of poldersport, survival   200 m2 bebouwd ter ondersteuning   Ook buiten bouwperceel. Uitsluitend buiten broedseizoen en buiten Natura 2000. Niet gemotoriseerd.  
B&B/logies   max. 6 slaapplaatsen    
Agrarische trekkershutten   max. 3 per bouwperceel van per stuk max. 12 m2   Authentieke uiterlijk en uitstraling, landschappelijke inpassing en passende natuurlijke erfafscheiding  
Overige dienstverlening      
Zorgboerderij met dagopvang   250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd  
Onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2
Max. 6 slaapplaatsen  
Mantelzorg   Geen twee woningen toegestaan. Wel 2 gezinnen/huishoudens in één woning (incl aanbouwen) mogelijk, met één aansluiting e.d.    
Galerie/museum   250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd  
Onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2  
Beauty/sauna/kuuroord   100 m2 bebouwd
200 m2 onbebouwd  
 
Energieopwekking (zonnepanelen, kleine windmolens op het dak (geen turbines))  
 
Uitsluitend op gebouwen  
Totaal voor agrarische nevenactiviteiten per AC-bestemming   500 m2 bebouwing. Binnen die 500 m2 vallen niet:
Paardenpension
Caravanstalling
Kamperen  
Voor alle functies: parkeren uitsluitend binnen bouwperceel  

Er mogen meerdere nevenactiviteiten per bedrijf worden uitgeoefend, mits de totale omvang niet meer dan 500 m² aan bebouwing bedraagt, behoudens de uitzonderingen genoemd in de tabel.

Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwfuncties is niet toegestaan. Parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Tenslotte dienen de nevenfuncties landschappelijk op lokale groene wijze te worden ingepast.

Bovenstaande activiteiten dienen plaats te vinden binnen het maximaal toegestane bouwvolume. Daarbij geldt dat de voorkeur is dat de activiteiten binnen de bestaande bebouwing plaats vinden, en er uitsluitend een vergunning voor nieuwbouw wordt verleend, indien is aangetoond dat er binnen de bestaande bebouwing onvoldoende mogelijkheden bestaan.

Ten behoeve van statische opslag (zoals caravanstalling) is geen nieuwbouw toegestaan: dat dient binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden. Dit is door de gemeenteraad besloten in januari 2013. Voor wat betreft de bestaande caravanstallingen die in de open lucht plaatsvinden is de besluitvorming uitgesteld. In dit bestemmingsplan worden deze daarom niet mogelijk gemaakt, in afwachting van nadere besluitvorming.

4.3.5 Uitgangspunten voor bedrijfsbeëindiging

Ook in het komende decennium zullen zich waarschijnlijk gevallen van agrarische bedrijfsbeëindiging voordoen, met name door pensionering. Bij beëindiging van het agrarisch gebruik raken de agrarische opstallen in ongebruik. De vraag doet zich dan voor wat met de bebouwing kan en mag gebeuren. Indien hergebruik gepaard gaat met sloop van (niet cultuurhistorische waardevolle) bedrijfsgebouwen, kan dit bijdragen aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Maar in het geval van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kan bedrijfsbeëindiging juist leiden tot ongewenst verval van die bebouwing.

Uitgangspunt is dat bij bedrijfsbeëindiging de gronden met daarop bebouwing die bij een beëindigd bedrijf hoort, middels een wijzigingsbevoegdheid een bestemming voor 'Wonen', 'Tuinen', en 'Agrarisch met waarde' of 'Natuur ' kunnen krijgen. Na wijziging mag het aantal woningen dat op het voormalige agrarisch bouwperceel aanwezig is, maximaal 1 bedragen, tenzij er al een tweede vergunde woning aanwezig of vergund is op het moment van terinzagelegging van dit plan. De woning wordt na wijziging van de gronden als burgerwoning aangemerkt. Agrarische bedrijven mogen ten opzichte van burgerwoningen minder milieuhinder produceren dan ten opzichte van een bedrijfswoning. Wanneer de bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, mag dit niet leiden tot een onevenredige belemmering van de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen waarop een agrarisch bedrijf is gevestigd. Dat is als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Een uitzondering op de regel dat na bedrijfsbeëindiging geen extra woning is toegestaan, is het gebruik van een voormalige stolpboerderij. Het is toegestaan de binnenzijde van de stolp te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden.
Daarnaast zijn nog enkele voorwaarden opgenomen, onder meer in verband met het amoveren (slopen) van de bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing. Wanneer gewijzigd wordt naar de bovengenoemde bestemmingen, is de maximum toegestane oppervlakte aan bijgebouwen onder in het voorschrift genoemde voorwaarden maximaal 100 m2. Meestal staat op het perceel meer bebouwing. De niet meer toegestane bebouwing zal dan ook bij de wijziging moeten worden gesloopt. De voormalige boer krijgt daarvoor echter wel een woonbestemming op zijn terrein terug.

Overtollige bedrijfsbebouwing dient bij omzetting naar wonen te worden gesloopt conform de in de "Nota woonbebouwing Zaanstad 2012" geldende surplusregeling. Dat wil zeggen dat van de overtollige bedrijfsbebouwing 100m2 plus de helft van het bestaande dat aanwezig is boven de 100m2, mag blijven staan. Indien er bijvoorbeeld 400m² aan bijgebouwen aanwezig is, mag daarvan 100 + 1/2 x 300 = 250 m2 blijven staan.

Omdat de verbrede landbouwactiviteiten als ondersteunend aan de agrarische bedrijfsactiviteiten plaats vinden, dienen ook die beëindigd te worden na agrarische bedrijfsbeëindiging.

In individuele gevallen kan het gewenst zijn om van de algemene lijn af te wijken. Bijvoorbeeld als het gaat om de wens tot voortzetting van een kleinschalige voormalige nevenactiviteit met een waardevolle maatschappelijke betekenis, zeker als die plaatsvindt in een beeldbepalend of cultuurhistorisch waardevol gebouw. In een dergelijk specifiek geval kunnen B&W ervoor kiezen hiervoor vergunning te verlenen.

4.3.6 Uitgangspunten voor verplaatsing agrarische bouwpercelen

In het kader van dit bestemmingsplan is het nodig om, als dit de vitaliteit van de agrarische bedrijven in het gebied ten goede komt, na te gaan of het vergroten dan wel verplaatsen van agrarische bouwpercelen mogelijk is.

Vanuit landschappelijk of milieuoogpunt kan het wenselijk zijn agrarische bouwpercelen te verplaatsen naar delen waar zij minder (visuele) hinder geven en/of naar locaties in een ecologisch minder kwetsbaar gedeelte van het plangebied, waar meer mogelijkheden zijn voor een gezonde bedrijfsvoering in de toekomst. Ook bedrijfstechnisch kan dit noodzakelijk zijn, als verdere groei van het bedrijf op de bestaande locatie niet mogelijk is vanwege de milieuwetgeving. Alleen volwaardige agrarische bedrijven komen voor verplaatsing in aanmerking.

De gemeente zal in geval van verplaatsing in principe medewerking verlenen aan het realiseren van een nieuw erf op een locatie die op een goede wijze in het landschap wordt ingepast. Eveneens wil de gemeente bezien hoe de oude bedrijfslocatie op een zodanige wijze kan worden herontwikkeld, dat de verplaatsing van een bedrijf financieel mogelijk wordt gemaakt. In voorkomende gevallen zal daarvoor maatwerk worden geleverd. Uitgangspunt is dat de nieuwe bedrijfslocatie zich buiten het Natura 2000 gebied moet bevinden of in ieder geval een verbetering ten opzichte van de huidige situatie moet betreffen voor wat betreft de stikstofbelasting van het gebied, en de verplaatsing bijdraagt aan de instandhouding van het gebied.

4.3.7 Uitgangspunten afwijkende stalvormen

Sinds enkele jaren maken nieuwe staltypen hun opmars, zoals boogstallen en serrestallen. Beide typen stallen kenmerken zich door de afwezigheid van de meer traditionele, dichte materialen, zoals hout en metaal. De stallen zijn ontworpen uit lichte materialen, zodat er veel lichtinval in de stal ontstaat en er veel aanvoer is van frisse lucht. De dakvorm wijkt zeer af van het traditionele puntdak. Deze staltypen zijn ontworpen vanuit overwegingen van dierenwelzijn en efficiency. De verwachting is dat dit soort stallen ook in dit plangebied gewenst zullen worden. Een boogstal heeft een ronde vorm, met een zeer lage goothoogte. Deze past daarom binnen de gestelde bouweisen. Bij een serrestal ligt de goothoogte veelal kort onder de bouwhoogte. Om dit type stal mogelijk te maken mag er van de gestelde goothoogte worden afgeweken. De maximale bouwhoogte blijft voor alle typen stal gehandhaafd.