direct naar inhoud van 4.2 Natuur
Plan: Landelijk gebied Westzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301

4.2 Natuur

4.2.1 Beschrijving natuur in het plangebied
4.2.1.1 Beschrijving flora

De Polder Westzaan omvat een door bebouwing en wegen doorsneden brak veenweidegebied direct ten noorden van het Noordzeekanaal. Het gebied bestaat vooral uit graslanden, met talloze sloten en lintvormige verlandingsgemeenschappen. Het gebied is belangrijk voor verschillende brakke vegetatietypen, in het bijzonder brakke veenmosrietlanden en ruigten met Heemst (Althaea officinalis) en Echt lepelblad (Cochlearia officinalis subsp. officinalis).
Brakke veenweiden worden een in Nederland steeds zeldzamer wordende levensgemeenschap

Polder Westzaan is rijk aan bijzondere verlandingsvegetatie, rietlanden met bijzondere moerasvogels en de Noordse woelmuis, dichtbevolkte weidevogelgraslanden, en wateren met Bittervoorn en Grote modderkruiper. De verlanding in de polder toont een scala aan ontwikkelingsstadia. Zo komen in het Guisveld nog betrekkelijk veel initiële stadia van het overgangsveen voor, gekenmerkt door drijvende rietmatten met Echte koekoeksbloem, Waterzuring, Kleine watereppe, Ruwe bies, Kamvaren, Rietorchis en Gewoon puntmos. Op overgangen naar de voedselrijkere moerasruigten groeit hier en daar Gevleugeld hertshooi en op een enkele plek Veenreukgras. De soortensamenstelling is typisch voor het Koekoeksbloemrietland, de drijvende vorm van de associatie van Echte koekoeksbloem en Gevleugeld hertshooi. Vooral de hoge bedekking van Ruwe bies valt op. Koekoeksbloemrietland ontstaat als de in het water staande rietvegetatie regelmatig tijdens ijsgang wordt gemaaid. Als het rietland vanaf het grasland wordt begraasd, zijn in de overgangszone allerlei voor de streek kenmerkende plantensoorten te vinden, zoals Slanke waterbies, Waterpunge, Brunel en Moeraszoutgras. Worden deze overgangen in augustus gehooid en vervolgens nabeweid, dan kunnen Rietorchis, Addertong, Vleeskleurige orchis en zelfs Welriekende nachtorchis worden aangetroffen. Deze hooilandtypen zijn op dit moment zeer zeldzaam en vrijwel uit de polder verdwenen. Tot 1985 kwam in het Noorderveen en de Euverenweg nog het zeer zeldzame Harlekijnschraalland voor, dat zich ontwikkelde op gehooide en nabeweide overgangen van Koekoeksbloemrietland naar grasland. Tegenwoordig is Harlekijn verdwenen, maar hier en daar komen nog wel enkele fragmenten van dit type schraalland voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0016.jpg"

Veenmosgebieden binnen het Guisveld

Zodra de nabeweiding wegvalt, treedt in het hooiland snel verzuring op en gaan veenmossen domineren. Op de onverveende veengrond ontwikkelt zich dan een veenmoshooiland met soorten als Welriekende nachtorchis, Veenpluis, Kruipganzerik, Blauwe zegge en Veelbloemige veldbies. Zodra het maaien in het Koekoeksbloemrietland wordt gestaakt, ontwikkelt zich binnen enkele jaren een hoog opgaande, soortenrijke en mosrijke brakke ruigte van de Moerasmelkdistelassociatie. Soorten als Koninginnenkruid, Gewone engelwortel, Kale jonker en Harig wilgenroosje groeien snel uit tot een dichte, twee meter hoge ruigte. Dergelijke soortenrijke ruigten behoren tot de meest natuurlijke vegetatietypen in de regio. Op plaatsen waar het rietland gevrijwaard is geweest van baggerstort en het achterlaten van rietmaaisel, is door gericht beheer de successie terug te draaien. Rietlanden waar het maaisel na het maaien regelmatig is blijven liggen, zijn in Polder Westzaan te herkennen aan het massale voorkomen van Oeverzegge, Grote brandnetel of Haagwinde. Rietruigten langs brede wateren kunnen zeer lang stand houden, vooral als er sprake is van enige golfslag. Langs de waterkant vestigen zich hier op termijn ook Heemst en Echt lepelblad, hoewel Heemst vrijwel beperkt is tot het deelgebied De Reef. Beide brakke soorten bezitten een verschillende ecologie. De rietkragen die vroeger in de herfst ten behoeve van de schouw langs de waterkant werden gemaaid, en waar het maaisel werd afgevoerd, waren tot ongeveer 1980 rijk aan Echt lepelblad. Tegenwoordig zijn deze begroeiingen vrijwel verdwenen, omdat het maaien is gestaakt of het riet na het maaien blijft liggen. Heemst profiteert juist van het achterwege blijven van beheer.


In de gehele polder ontwikkelen gemaaide, drijvende rietlanden zich op termijn tot overgangsveen. De jongste stadia bestaan uit Koekoeksbloemrietland, de oudere uit Veenmosrietland. In de polder komt nog vrij algemeen de brakke vorm van het veenmosrietland voor, gekenmerkt door dominantie van Ruwe bies. Jonge stadia zijn opvallend kruidenrijk en worden gekenmerkt door Rietorchis, Kamvaren en Ronde zonnedauw. In 1979 en 1980 werd in een nat veenmosrietland in het Guisveld ook Veenmosorchis aangetroffen, maar de soort is inmiddels weer verdwenen. Een andere opvallende soort van het veenmosrietland is Welriekende nachtorchis, die in de Polder Westzaan op veel locaties wordt aangetroffen, nog het meest in het Guisveld. Op overgangen naar hooiland, komt hier en daar ook Vleeskleurige orchis voor. De soort is in de brakke polder opvallend paarser dan in het kustgebied en wordt daardoor maar weinig opgemerkt.


Bij een blijvend maaibeheer kunnen zich op termijn heidesoorten in het Veenmosrietland vestigen, waardoor de vegetatie kan overgaan in Moerasheide, met soorten als Gewone dophei, Kraaihei en in het Guisveld ook Cranberry. Maaien in de herfst en het af en toe verwijderen van de boomopslag zijn voorwaarden om deze kwetsbare vegetatie voor het gebied te behouden.


Graslanden met een zoutindicerende flora kunnen nog op veel plaatsen worden aangetroffen. Het meest algemeen zijn Zilte schijnspurrie en Zilte rus, maar ook Schorrenzoutgras en Melkkruid komen voor. Sommige van deze graslanden zijn in de late nazomer opvallend rijk aan Waterkruiskruid. De brakke graslanden zijn afhankelijk van een extensieve beweiding en een hoge waterstand of oppervlakkige inundatie in de winter. In de Reef, langs de oude dijkdoorbraak, zijn ook Zilt torkruid en Stomp kweldergras aangetroffen. In Polder Westzaan is het brakke grasland op dit moment beperkt tot lintvormige begroeiingen langs greppels en laagten in weilanden. Op grotere schaal kunnen zilte graslanden ontstaan als het zoutgehalte zal toenemen door inlaat van brak water uit het Noordzeekanaal. De polder is langzaam maar zeker aan het verzoeten en verliest op termijn haar unieke brakke karakter. Zo zijn vanwege de verzoeting steeds meer locaties bekend van zoetwaterindicatoren als Kalmoes, Grote egelskop, Echte valeriaan en recent - in de Reef - zelfs Glanzend fonteinkruid.

4.2.1.2 Beschrijving fauna

De wateren in de Polder Westzaan worden gekenmerkt door een grote troebelheid en waterplanten zijn dan ook veelal afwezig. Slechts hier en daar komen dicht begroeide sloten voor. Dit is het milieu van de Kleine modderkruiper, die dus vrij zeldzaam is. Bittervoorn en Rivierdonderpad zijn in de polder vrij algemeen en komen in verschillende habitats voor. Bittervoorn vooral langs oevers waar Riet en Kleine lisdodde in het water staan. Een echt Zaans biotoop vormen de slootoevers die verstevigd zijn met de stenen restanten van molens die eens in het gebied hebben gestaan. Puin afkomstig van de molenschuur of de oude maalstenen vormen hier het voorkeursbiotoop van de Rivierdonderpad. De brede wateren met hoog opgaande zoomvormende ruigten zijn belangrijk voor de Meervleermuis. In de zomer vliegt deze soort tegen het vallen van de schemering regelmatig boven dit soort rietlanden op zoek naar voedsel.

De moerasgebieden van Polder Westzaan zijn rijk aan Noordse woelmuis en bedreigde soorten moerasvogels. Samen met het Ilperveld, het Oostzanerveld en het Wormer- en Jisperveld vormt Polder Westzaan zelfs het belangrijkste leefgebied van de Noordse woelmuis in West-Europa. De soort ondervindt in deze gebieden vrijwel geen concurrentie van de Aardmuis en de Veldmuis, twee soorten waarvan bekend is dat zij de Noordse woelmuis kunnen verdringen. Het scala aan voortplantingsbiotopen voor de Noordse woelmuis is hier groot, en loopt uiteen van overgangsveen, droog en nat overjarig rietland, begroeiingen met Oeverzegge, zoomvormende ruigten en door Pitrus of hoge grassen gedomineerde graslanden. Het voorkomen van bosvorming ter behoud van het leefgebied van Noordse woelmuis behoort daarom tot een van de belangrijkste beheeropgaven in Polder Westzaan.

Op de agrarisch beheerde graslanden komt nog een goed ontwikkelde weidevogelstand voor, met hoge dichtheden van steltlopers als Grutto, Tureluur en Kievit. Watersnip en Kemphaan zijn als regelmatige broedvogel helaas verdwenen. Bij een ontwikkeling gericht op nat grasland, waar tot in juni natte plekken en overgangen naar overjarig grasland en Oeverzeggevegetatie voorkomen, ontstaat echter weer broedbiotoop voor de Watersnip. Ook de Lepelaar, als foeragerende watervogel, kan in het gebied toenemen, vooral als ondiepe sloten rijk zijn aan driedoornige stekelbaarzen. Van de moerasvogels zijn Roerdomp (10-13 broedparen), Snor (24-31 broedparen) en Porseleinhoen (2 broedparen) vermeldenswaardig. Roerdomp en Snor nemen de laatste jaren toe en komen vooral voor in de wat grotere rietpercelen. Vooral weilanden die zijn ondergelopen en vervolgens zijn verlaten en dichtgegroeid met nat en droog Riet, vormen een uitstekend broedgebied. Een ander belangrijk biotoop voor moerasvogels komt voor in het Guisveld. Hier zijn grotere blokken rietland gevormd door smalle rietlandpercelen met dammen aan elkaar te koppelen. De tussenliggende sloten zijn verland met waterriet en vormen samen met de overjarige rietlanden en ruige graslanden een uitstekend moerasvogelbiotoop. De schaal en gevarieerdheid van het moerasbiotoop in het Guisveld vormen op dit moment het belangrijkste broedhabitat voor Snor in het Midden van Noord-Holland. Ook voor de Roerdomp en de Porseleinhoen ontstaan hier uitstekende kansen. De Roerdomp broedt hier vooral in nat rietland, terwijl de Porseleinhoen meer gebonden is aan een natte en hoge vegetatie van Riet en Oeverzegge.

De waarde van Polder Westzaan voor internationaal bedreigde moerasvogels zal in de toekomst vrijwel zeker verder toenemen, vanwege een toenemende oppervlakte aan moeras in het gebied. Hoewel de polder niet is aangewezen als Vogelrichtlijngebied, zijn de moeras- en weidevogelwaarden vergelijkbaar met gebieden als het Ilperveld, Oostzanerveld en het Wormer- en Jisperveld Noord, en zelfs hoger dan het Vogelrichtlijngebied de Eilandspolder. Binnen het beheer is het daarom belangrijk om naast de soorten en habitattypen van de Habitatrichtlijn, ook voldoende aandacht te schenken aan moerasvogels en weidevogels.

Voor de instandhouding van aan brak water gebonden natuurwaarden wordt al geruime tijd sinds het vaststellen van het Landinrichtingsplan Westzaan gestudeerd op het licht brak maken van het oppervlaktewater. Inlaat van brak water uit het Noordzeekanaal heeft daarbij de voorkeur. Referentie voor deze situatie is het moment van afsluiting van de Zuiderzee en het opheffen van de houtindustrie in het Houtveld. Gezocht wordt naar een methode van aanvoer van brak water, dat op voldoende draagvlak kan rekenen en de belangen van de melkveehouderij niet schaadt. Het behouden van een brakke natuur zal meerdere van de hierboven genoemde flora- en faunasoorten ten goede komen.

4.2.2 Natuurbeleid voor het plangebied

Al geruime tijd bestaat er wet- en regelgeving die de natuurgebieden in Europa en Nederland beogen te beschermen. De polder Westzaan is aangewezen als Natura 2000 gebied. Daarom is vooral de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit bestemmingsplan van belang.

4.2.2.1 De Natuurbeschermingswet 1998

In de Polder Westzaan komen verschillende stadia voor van brakke verlanding zoals de jonge stadia met Ruwe bies. Het is een van de belangrijkste veenweidegebieden voor brakke ruigten met Echt lepelblad en Heemst en brakke graslanden. Naast jonge verlandingsstadia zijn ook bloemrijke veenmosrietlanden, veenmosrijke trilvenen en moerasheiden goed ontwikkeld. Door de ligging zijn er kansen het brakke karakter te behouden en te versterken. Het gebied is een kerngebied voor de Noordse woelmuis.

Vanwege deze waarden en de beschermde soorten die nog in de Polder Westzaan aanwezig zijn, is het gebied bij de Europese Commissie voorgedragen als Natura 2000-gebied in het kader van de Habitatrichtlijn.

Natura 2000 is een netwerk van natuurgebieden waarbij het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk te maken van leefgebieden (habitats) en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Als dit netwerk gereed is, kunnen plant- en diersoorten door de mens gemaakte barrières doorkruisen en tussen gebieden met geschikte habitats heen en weer bewegen.
De Natura 2000-gebieden zijn beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, vastgesteld door de Raad van Europese Gemeenschappen. In Nederland zijn deze richtlijnen in de Natuurbeschermingswet 1998 verwerkt.

De Habitatrichtlijn bepaalt voor welke soorten en habitattypen Natura 2000 gebieden moeten worden aangewezen. Per gebied moeten voor de betrokken soorten en habitattypen doelstellingen voor de instandhouding worden bepaald. De lidstaten moeten zorgen dat deze doelstellingen gehaald worden door (beheer)maatregelen te treffen en te beoordelen of projecten en plannen wel of geen doorgang kunnen vinden.

Bepaald is, dat in die gevallen waarin een plan of project een mogelijk verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op een Natura 2000-gebied, er moet worden voorzien in een ‘passende beoordeling’. De eventueel noodzakelijke passende beoordeling dient in het kader van de plan- en evt. vergunningsprocedure te worden verricht. Als op basis van de passende beoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit leidt tot aantasting van natuurlijke kenmerken, kan de activiteit in principe niet doorgaan.

Er is een vergunning nodig voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soort in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben. Deze vergunningen worden verleend door de provincie (over het algemeen) of door de minister van ELI.

Bij het vaststellen van een plan, zoals een bestemmingsplan, dat de genoemde negatieve effecten kan hebben, moet het bestuursorgaan rekening houden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en met het vastgestelde beheerplan. Het beheerplan wordt door Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie per gebied opgesteld. Zo'n beheerplan beschrijft de instandhoudingsmaatregelen en kan ook duidelijk maken welke activiteiten en ontwikkelingen wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden;

Er is een regeling opgenomen voor de Programmatische Aanpak voor de vermindering van Stikstofdepositie, het zogeheten PAS. De minister van ELI kan, op voordracht van Gedeputeerde Staten, voor bepaalde Natura 2000-gebieden een programma opstellen waarin maatregelen beschreven worden om de hoeveelheid stikstof op die Natura-2000 gebieden te reduceren. Het is de bedoeling dat met deze maatregelen ruimte gecreëerd kan worden voor nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. De datum van vaststelling van deze PAS is nog onzeker, maar wordt nog in 2013 verwacht.

4.2.2.2 Natuurbeschermingswet en Polder Westzaan

Bijna de gehele Polder Westzaan ten westen van de bebouwingsgrens van Zaandam, Koog aan de Zaan, Zaandijk en Wormerveer tot aan de Nauernasche Vaart en het Noorderveen ten westen van de Nauernaschevaart is aangewezen als Natura 2000 gebied. Natura 2000-gebied Polder Westzaan (gebiedsnummer 91) is 1065 ha groot. Dit gebied is in ontwerp door de Minister van ELI op 10 september 2008 gepubliceerd. De natuurlijke habitattypen en de soorten waarvoor het gebied wordt aangewezen, zijn benoemd. Daarnaast zijn de instandhoudingsdoelstellingen verwoord. In Bijlage 11 Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied is het ontwerpbesluit en de bijbehorende kaart opgenomen. Het ontwerp aanwijzingsbesluit heeft van 11 september tot en met 22 oktober 2008 ter inzage gelegen. Het gebied is nog niet definitief aangewezen. De definitieve aanwijzing wordt nog in 2013 verwacht en hangt samen met het PAS en de vaststelling van een beheerplan.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (GS) hebben op 11 januari 2011 een concept- beheerplan vrijgegeven voor consultatie. Deze consultatie is bedoeld om alle betrokken organisaties, bewoners en gebruikers van het Natura 2000-gebied voorafgaand aan de formele inspraak op informele wijze de gelegenheid te geven om te reageren op de inhoud van het beheerplan zoals dat er nu ligt. De partijen die bij de opstelling van het plan zijn betrokken, hebben ingestemd met deze consultatieronde en staan achter de grote lijnen van het beheerplan. Zij hebben zich echter nog niet gebonden aan de uitwerkingen op detailniveau. Dat geldt ook voor de beide voor de formele vaststelling bevoegde gezagen, te weten GS zelf en de Minister van ELI.

Het doel van dit Natura 2000-beheerplan is tweeledig:

- Het bevat een uitwerking van de natuurdoelen in omvang, ruimte en tijd en beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om die doelen daadwerkelijk te bereiken;

- Het beheerplan geeft aan in hoeverre bestaande of nieuwe activiteiten in en om het gebied kunnen (blijven) plaatsvinden, zonder dat de natuurdoelen in gevaar komen.

In dit concept beheerplan is een aantal zaken nog niet (geheel) uitgewerkt. Dit betreft onder andere:

- De maatregelen die genomen gaan worden om het stikstofprobleem aan te pakken. Deze komen voort uit de landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), uit de agrarische sector in Laag Holland en van het ministerie van Infrastructuur en Ruimte;

- De methode die wordt toegepast om het oppervlaktewater in de polder Westzaan (deels) licht te verbrakken;

- Exacte benodigde financiële bijdragen vanuit bestaande subsidieregelingen aan de financiering van de in dit beheerplan opgenomen maatregelen.

Daarbij is er op dit moment onzekerheid over de beschikbaarheid in de komende jaren van voldoende financiële middelen voor de subsidiering van beheer- en inrichtingsmaatregelen.

De instandhoudingsdoelen betreffen voor Schorren en zilte graslanden (binnendijks) een toename van de oppervlakte en de kwaliteit en voor Vochtige heiden (laagveengebied) en Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) een toename van oppervlakte onder minstens gelijkblijvende kwaliteit. Voor Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) wordt gestreefd naar behoud van oppervlakte en kwaliteit. Ook voor alle aangemelde habitatsoorten en voor de als complementair doel opgenomen Roerdomp en Snor wordt behoud van oppervlakte en kwaliteit leefgebied nagestreefd voor behoud van de populatie. N.B. De provincie heeft meegedeeld dat de vogels in het aanwijsbesluit zullen worden weggelaten. Mogelijk zullen ook de doelen voor de schorren en zilte graslanden, komen te vervallen.

In Bijlage 8 Voortoets natuur februari 2013 Landelijk Gebied Westzaan staan de beschermde soorten en hun spreiding beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0017.jpg"

4.2.2.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en Faunawet zijn onder andere EG-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Vogelrichtlijnen, Habitatrichtlijn). De Flora- en Faunawet heeft tot doel de in het wild levende planten- en dierensoorten te beschermen met het oog op de instandhouding ervan.

Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is er ontheffing nodig op grond van de Flora- en Faunawet. In de wet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Uitgangspunt is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten en dieren, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd.

4.2.3 Uitwerking van de natuurbescherming in het bestemmingsplan
4.2.3.1 Natuurbeschermingswet

Het doel van de Natuurbeschermingswet 1998 is om te bevorderen dat de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied in stand blijft of verbetert en dat er geen significant verstorende effecten zijn op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Bij de start van het voorontwerp bestemmingsplan zijn de ontwikkelingen geïnventariseerd die in het bestemmingsplan opgenomen zouden kunnen worden. Die ontwikkelingen zijn getoetst in een Voortoets, zie Bijlage 8 Voortoets natuur februari 2013 Landelijk Gebied Westzaan. Uit de voortoets is gebleken dat de ontwikkelingen in drie groepen verdeeld kunnen worden:

1 uit de voortoets is gebleken, dat de meeste van de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000. In dat geval wordt de ontwikkeling bij recht opgenomen in het bestemmingsplan;

2 uit de voortoets is gebleken, dat enkele beoogde ontwikkelingen een mogelijk negatief effect hebben, maar dat bekend is met welke maatregelen die effecten voorkomen kunnen worden. In dat geval wordt de ontwikkeling toegestaan met een beperking, bijvoorbeeld in omvang of aantal, of met een mitigerende maatregel. Een voorbeeld is het niet toestaan van verlichting buiten voor bebouwing bedoelde percelen;

3 uit de voortoets is gebleken, dat er ofwel sprake is van mogelijk negatieve effecten waarvan niet op voorhand kan worden gezegd met welke maatregelen die effecten uitgesloten kunnen worden, ofwel dat er sprake is van mogelijke significante effecten. In die gevallen is de ontwikkeling uitsluitend mogelijk nadat uit een toets voor een specifieke aanvraag is gebleken, dat de effecten in het concrete geval niet optreden, danwel gemitigeerd en/of gecompenseerd kunnen worden met flankerende maatregelen. In de regels van het bestemmingsplan is dat opgenomen met een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
Voor één ontwikkeling (het fietspad Dolfijnstraat), waarbij sprake is van waarschijnlijke significante effecten op Natura 2000, is ervoor gekozen om de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan op te nemen (4.17.4.2 Uitgangspunten voor de bestaande fietspaden en fietspad Dolfijnstraat)

4.2.3.2 Flora- en Faunawet

Uit de voortoets blijkt, dat in bijna alle gevallen de nieuwe ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben in het kader van de Flora en Faunawet. Bij toetsing van aanvragen kan in een concreet geval blijken of dat leidt tot een vergunning (geen effect), een wijziging van de activiteit, een ontheffing, of het afwijzen van de aanvraag. Dit traject maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningenprocedure.