direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Landelijk gebied Westzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische veehouderij en productiegerichte paardenhouderij;
  • b. gebruiksgerichte paardenhouderij tot een maximum van tien paarden per paardenhouderij;
  • c. één bedrijfswoning per bouwvlak, tenzij een tweede bedrijfswoning al reeds vergund was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, dan zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
  • d. verbrede landbouw en nevenfuncties zoals aangegeven in lid 3.2.10;
  • e. een (paarden)rijbak binnen het bouwvlak;
  • f. opstapplaatsen voor kano's en boten grenzend aan het bouwvlak;
  • g. behoud van de waarden van Nationaal Landschap Laag Holland zoals grote openheid van het landschap, weidevogelgebied, veenpakketten, historische watergangen, archeologische en cultuurhistorische waarden;
  • h. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  • i. de instandhouding, bescherming en/of het ontwikkeling van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan';
  • j. instandhouding van het open cultuurlandschap;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag zonder bebouwing, met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven vlakken, uitsluitend ten behoeve van de agrarische bestemming;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm sport - rijbak' tevens maximaal een paardenbak;
  • n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. (recreatie) paden, (zand-/)landwegen en bruggen ten behoeve van deze bestemming;
  • p. bouwwerken van algemeen nut;
  • q. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één grondgebonden veehouderij toegestaan;
  • b. tenzij door middel van een bouwvlak, bouw- of maatvoeringsaanduiding anders is aangegeven mag het bouwvlak voor maximaal 70 % worden bebouwd, met dien verstande dat geurgevoelige objecten niet mogen worden gebouwd zoals bedoeld in Besluit landbouw milieubeheer/Activiteitenbesluit.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • d. bedrijfsgebouwen dienen 15 m achter (het verlengde van) de verst van de weg liggende gevel (achtergevel) van een stolpboerderij te worden gebouwd;
  • e. het emissiepunt van de bedrijfsgbeouwen dient zo ver mogelijk van de geurgevoelige objecten worden geprojecteerd;
  • f. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte, bouwhoogte en het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt zoals deze aanwezig is ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken behorende bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bouwvlakken en op de bij de woning behorende erven die liggen binnen deze bestemming en niet grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 50% van het achter de achtergevel van het hoofdgebouw gelegen deel van de in lid 1 bedoelde gronden tot een maximum van 75 m². Indien het oppervlak van het erf achter de achtergevel van het hoofdgebouw groter is dan 300 m², mag maximaal 100 m² worden bebouwd;
  • c. als het bestaande oppervlak aan bijbehorende bouwwerken groter is dan wat is toegestaan, mag bij nieuwbouw 50% van het surplus (overschot/meerdere) gehandhaafd blijven;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,30 m;
  • e. indien het bijbehorende bouwwerk wordt voorzien van een kap dan dient de dakhelling gelijk of kleiner te zijn dan die van de woning;
  • f. de nok van bijbehorende bouwwerken ligt ten minste 1,50 m onder de nok van de woning;
  • g. bijbehorende bouwwerken moeten tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn liggen;
  • h. naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan aan één zijde van de woning niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied;
  • i. de maximale breedte van naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken is 60% van de breedte van de woning met een maximum van 5 m.
3.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 4 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak worden opgericht ten behoeve van de op grond lid 3.1 toegelaten functies;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 2 m
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1,5 m, met dien verstande dat deze terreinafscheidingen alleen mogen worden geplaatst aan de buitenste randen van de percelen;
  • d. de bouwhoogte van voedersilo's mag niet meer bedragen dan 15 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • f. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 7 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • g. de bouwhoogte van hooibergingen mag niet meer bedragen dan 12 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • i. de hoogte van windmolens ten behoeve van onderbemaling mag maximaal 6 m bedragen;
  • j. de doorvaarthoogte van bruggen bedraagt ten minste 1,20 m;
  • k. de doorvaartbreedte van bruggen moet ten minste 4,25 m bedragen.
3.2.7 Rijbak binnen bouwvlak

Voor het bouwen van rijbakken gelden de volgende regels:

  • a. rijbakken dienen achter de bebouwing gerealiseerd te worden en binnen het bouwvlak;
  • b. de voorziening moet minimaal 400 m² en maximaal 1200 m² bedragen;
  • c. de afstand tussen paardenbak en woning van derden bedraagt minimaal 50 m;
  • d. bij de rijbak mogen ten hoogste 6 lichtmasten worden geplaatst met een maximale hoogte van 6 m;
  • e. de lichtbundel van de lichtmasten dient volledig op de rijbak gericht te zijn en is alleen toegestaan tussen 7:00-23:00 uur;
3.2.8 Rijbak buiten bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' gelden de volgende bouwregels:

  • a. rijbakken dienen zo dicht mogelijk achter de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden, grenzend aan de eigen woonbestemming;
  • b. de voorziening moet minimaal 400 m² en maximaal 1200 m² bedragen;
  • c. de afstand tussen paardenbak en woning van derden bedraagt minimaal 25 m;
  • d. bij de rijbak mogen geen lichtmasten en/of hekwerken te worden geplaatst';
  • e. de rijbak mag omheind worden met een aarden walletje van maximaal 60 cm hoog, of afgezet worden met linten;
  • f. de rijbak is niet toegestaan binnen het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
3.2.9 Ondergronds bouwen

Op de gronden binnen deze bestemming mag ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd, eveneens ondergronds mag worden gebouwd, en daarnaast direct aansluitend in- en uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd en;
  • b. de verticale diepte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
3.2.10 Functies verbrede landbouw en nevenactiviteiten
  • a. De volgende functies met bijbehorende omvang ten behoeve van verbrede landbouw en nevenactiviteiten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, tenzij anders is aangegeven:

Functie   omvang   Specifieke eisen  
Agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten      
Imkerij   100 m² bebouwing    
Verkoop van eigen of streekeigen agrarische producten en aan agrarische branche verbonden producten, boerenlandwinkel   200 m² bebouwing    
Kaasmakerij en overige ambachtelijke zuivelverwerking   200 m² bebouwing    
IJsmakerij   100 m² bebouwing    
     
Niet-agrarische bedrijfsactiviteit    
Vergader- workshopruimte   200 m² bebouwing    
Educatie en voorlichting/cursus   200 m² bebouwing    
Opslag uitsluitend voor boten, caravans en oldtimers e.d. Uitsluitend statische opslag  
 
Niet-milieugevaarlijk (geen opslag gasflessen). Uitsluitend binnen bestaande bebouwing  
Bedrijf aan huis   65 m² bebouwing
 
 
Agrarische kinderopvang   250 m² bebouwing+speelplaats    
     
Recreatieve functies/ agrotoerisme    
Kinderboerderij   250 m² bebouwd
400 m² onbebouwd  
Onbebouwd en bebouwd samen max 500 m²  
Theetuin, ijssalon
Horeca cat. 1  
150 m² bebouwd
200 m² onbebouwd  
 
Mini-camping   Max. 15 mobiele kampeermiddelen,
Max. 50 m² voorzieningengebouw
Max. 800 m² terrein
Max. 3 campings  
Landschappelijke inpassing en passende natuurlijke erfafscheiding.
Aanvullende eisen:
- uitsluitend gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober
- tussen twee terreinen dient een afstand te worden aangehouden van tenminste 1.000 m²
- het terrein dient te worden omgeven door afschermend groen
 
Fietsen- en kanoverhuur
Roeiboot- elektrische boot verhuur  
300 m² bebouwing
Max. 3 vestigingen  
 
Spel op het land, bijv. boerengolf of poldersport
Survival  
200 m² bebouwd ter ondersteuning
 
Ook buiten bouwperceel. Uitsluitend buiten broedseizoen en buiten Natura 2000.  
B&B/logies   Max. 6 slaapplaatsen
 
- in agrarische bedrijfswoning
- max. 6 vestigingen in het hele gebied  
Agrarische trekkershutten
 
Max. 3 van per stuk 12 m²   max. 6 vestigingen
 
Zorgboerderij met dagopvang   250 m² bebouwd
400 m² onbebouwd

 
Onbebouwd en bebouwd samen max 500 m²  
Galerie/ museum   250 m² bebouwd
400 m² onbebouwd  
Onbebouwd en bebouwd samen max 500 m²  
Beauty/sauna/kuur-
oord  
100 m² bebouwd
200 m² onbebouwd  
 
Totaal voor agrarische nevenactiviteiten
 

 
Maximaal 500 m² bebouwing.
Binnen die 500 m² vallen niet:
- Paardenpension
- Caravanstalling
- Kamperen

 
Voor alle functies: parkeren uitsluitend binnen het bouwvlak.  

3.2.11 Aanvullende eisen verbrede landbouwactiviteiten

Nevenactiviteiten worden alleen toegestaan indien:

  • a. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
  • b. gezorgd wordt voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • c. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit geen onevenredige beperkingen oplevert ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en de nevenactiviteit zelf niet omgevingsvergunningplichtig is op grond van artikel 2.1, lid 1, onder e. van de Wabo en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • d. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen van dammen, kades en/of duikers, vlonders en schoeiingen;
  • c. het aanleggen en/of verharden van paden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • f. het verleggen, graven of dempen van waterlopen en/of waterpartijen;
  • g. het verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • i. het aanleggen van opslag- of stortplaatsen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden;
  • l. in de periode tussen 15 maart en 15 juli.
3.4.2 Uitzondering

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. het activiteiten betreffen die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op grond van andere regelgeving verleende vergunning;
  • e. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare, nutsvoorzieningen.
3.4.3 Voorwaarden voor verlening

De in lid 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke kwaliteiten van het terrein;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
  • e. er dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder in het geval van ingrepen in het watersysteem;
  • f. de aan te leggen kavelpaden maximaal een lengte hebben van 900 m en een breedte van 3 m;
  • g. de aan te leggen natuurpaden de uitoefening van agrarische bedrijven niet onevenredig wordt belemmeren;
  • h. de aan te leggen oppervlakteverhardingen maximaal 200 m² bedraagt, met dien verstande dat bij de uitbreiding van het erf bij een agrarische bouwvlak maximaal 3.000 m² mag worden verhard;
  • i. een ophoging uitsluitend noodzakelijk is in verband met het herstel van veenscheuren, het op de hoogte houden van kaden rond percelen of het compenseren van verzakkingen;
  • j. het verleggen, graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen en/of waterpartijen, plassen, sloten of andere watergangen noodzakelijk is voor waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • k. de opslag- of stortplaats slechts een voederkuil betreft voor wintervoer en deze dient zoveel mogelijk aan te sluiten aan het agrarische bouwvlak;
  • l. het scheuren van grasland voor agrarisch beheer nodig is voor de instandhouding van het grasland. De omzetting van grasland in bouwland of het scheuren van grasland ten behoeve van maisteelt is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de bouwregels
3.5.1 Binnenplans afwijken kano-opstapplaatsen buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het bouwen van een kano-opstapplaats buiten het bouwvlak, indien geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.

3.5.2 Binnenplans afwijken serrestallen

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het verhogen van de goothoogte van serrestallen, waarbij de maximale (nok)hoogte blijft gehandhaafd.

3.5.3 Binnenplans afwijken gebruiksgerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub b ten behoeve van het in gebruik nemen/bouwen van een gebruiksgerichte paardenhouderij met meer dan 10 paarden, mits:

  • a. de benodigde voorzieningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. voldaan wordt aan het gestelde in begrip 1.27;
  • c. geen onoverdekte opslag van goederen, waaronder inbegrepen vervoermiddelen, plaatsvindt;
  • d. de verkeersaantrekkende werking toelaatbaar is gezien de bestaande verkeerssituatie;
  • e. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
3.5.4 Binnenplans afwijken bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a om bij agrarische bedrijfsbeëindiging de volgende functies toe te staan binnen de bestaande bebouwing:

  • a. inpandige caravanstallig;
  • b. horeca categorie 1 zoals genoemd in de Staat van Horeca activiteiten met een bruto-oppervlakte van 50 m²;
  • c. zorgboerderij (zelfstandig, dus geen onderdeel van een agrarisch bedrijf);
  • d. zes recreatieappartementen met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m² en een inhoud van maximaal 200 m³ per appartement;
  • e. deze functies mogen geen nadelige gevolgen opleveren voor de huidige gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden.
3.5.5 Binnenplans afwijken vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 om het bouwvlak te vergroten indien:

  • a. de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de noodzaak tot vergroting van het bouwvlak moet worden aangetoond in verband met duurzaam bedrijfsperspectief;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak mag na vergroting maximaal 1,5 ha bedragen;
  • d. onder voorwaarden mag de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 2 ha bedragen, mits de noodzaak wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
  • f. er nadere stedenbouwkundige eisen worden gesteld qua situering, landschap en bebouwingsbeeld.

3.5.6 Binnenplans afwijken plattelandswoningen

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning in de zin van de Wet Plattelandswoningen, indien derden niet worden belemmerd.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen naar 'Wonen' met dien verstande dat:

  • a. per bouwvlak ten hoogste een bestaande woning is toegestaan, tenzij ten tijde van het wijzigingsbesluit reeds een tweede (agrarische) bedrijfswoning aanwezig is, dan zijn ten hoogste twee woningen toegestaan;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid alleen kan worden gebruikt indien de agrarische bedrijfsvoering van andere bedrijven hierdoor niet wordt belemmerd;
  • c. voor de overige regels wordt verwezen naar artikel 18 Wonen.
3.6.2 Wijziging verplaatsing bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming ´Agrarisch met waarden´ te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het totaal aantal agrarische bouwvlakken binnen het plangebied mag niet worden vergroot;
  • d. het aantal bedrijfswoningen niet wordt uitgebreid;
  • e. de maximale oppervlakte bedraagt 1,5 ha;
  • f. tegelijkertijd moet het bestaande bouwvlak worden verwijderd van de verbeelding;
  • g. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
  • h. er nadere stedenbouwkundige eisen worden gesteld qua situering, landschap en bebouwingsbeeld.
3.6.3 Wijziging ten behoeve van boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in twee separate zelfstandige woningen, mits:

  • a. het gaat om (een) voor het buitengebied kenmerkende woonboerderij (stolpen);
  • b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is;
  • c. door de splitsing maximaal twee zelfstandige en volwaardige woningen onstaan;
  • d. de oppervlakte aan bijgebouwen bij de boerderij door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot maximaal 200 m², met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden';
  • e. de vestiging van de nieuwe woning geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven;
  • f. de nieuwe woning aanvaardbaar is uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • g. het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan verbonden cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • h. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
3.6.4 Wijziging naar bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, indien sprake is van:

  • a. een wijziging ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie, danwel;
  • b. de grond is aangekocht met als doel op deze gronden natuur te realiseren, danwel;
  • c. de wijziging overeenstemt met de inhoud van het landinrichtingsplan 'Plan Westzaan' d.d. september 1998. Het hiervoor aangewezen gebied is op de verbeelding aangeduid als Wro-zone - wijzigingsgebied 3. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  • 1. er moet worden aangesloten bij andere gronden met deze bestemming;
  • 2. tenminste 50% van de bestaande waterlopen blijven gehandhaafd;
  • 3. de maximale oppervlakte per aaneengesloten ecotype (water- verlandings- en moerasvegetaties, brakwater- of kwelvegetaties, schrale graslanden en leefgebied voor moerasdieren) bedraagt ten hoogste 2,5 hectare;
  • 4. bos en andere houtige gewassen zijn in strijd met deze bestemming.