direct naar inhoud van 5.5 Specifieke stedenbouwkundige aspecten
Plan: Landelijk gebied Assendelft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301

5.5 Specifieke stedenbouwkundige aspecten

1. Het plangebied beslaat een deel van de gemeente Zaanstad dat hoofdzakelijk uit agrarisch productiegebied bestaat en waarin boerenerven verspreid in het gebied liggen. De Omzoom vormt een uitzondering. Dit gebied zal op termijn transformeren in een recreatiegebied. Langs de dijklinten van Assendelft, Nauerna en bij het Vrouwenverdriet wordt gewoond en gewerkt.

2. Aangezien voor de toekomst wordt voorzien dat het gebied deze functies hoofdzakelijk zal behouden en/of verder ontwikkelen wordt de voor het gebied van toepassing zijnde koers voor het ruimtelijk (kwaliteits) beleid, zoals die is vastgelegd in diverse strategische beleidsdocumenten (Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders) en de uitgangspunten uit de gebiedsprofielen (Ruimtelijke Structuurvisie Zichtbaar Zaans) bij het realiseren van het bestemmingsplan aangehouden.

De centrale doelstelling die als rode draad door de beleidsnota's en de ambities loopt, is het behouden en versterken van de Zaanse identiteit. Conserveren van waardevolle cultuurhistorische (bebouwings)structuur en elementen en de natuur- en landschappelijke waarden verdienen grote aandacht en bescherming, te weten:

  • De historische structuur van het lintdorp Assendelft, Nauerna en Vrouwenverdriet waarbij de hoogwatersloot een duidelijke fysieke scheiding tussen het open landschap en erven/bebouwingszone vormt. Daar waar de hoogwatersloot ontbreekt, is de overgang herkenbaar door de erfinrichting (siertuin) en het graslandschap daarachter.
  • De doorzichten vanuit de linten naar het achterliggende land.
  • Het open karakter van het agrarische veenweide- en zeekleigebied.
  • (Voormalige) dijkstructuren van de Noorder IJ en Zeedijken inclusief groene talud en afwateringssloten.
  • Ontginningsstructuur (waterlopen en verkaveling) en onderdelen daarvan zoals de Kaaik, de Delft, de Vlietpolder, de kwelders van het voormalige IJ.
  • De Stelling van Amsterdam.
  • Het bebouwingsbeeld in de linten en de boerenerven in het landschap.

3. Het bebouwingsbeeld is in belangrijke mate bepalend voor de identiteit. Hierbij speelt differentiatie van gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen, de maaswijdte tussen bouwwerken en de aanwezigheid van dakvlakken een belangrijke rol. Ook de hiërarchie in het beeld tussen hoofdgebouw, in bouwkundig en visueel opzicht het belangrijkste gebouw, en de bijbehorende bouwwerken is bepalend voor het beeld.

Aanpassingen aan de bebouwing die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte (landschap), zijn voor het beeld zeer bepalend. De voorkomende identiteit kan hierdoor versterken of in het slechte geval negatief uitpakken. Het is niet de bedoeling het oorspronkelijke beeld letterlijk vast te houden. Kleinschalige aanpassingen, zoals het aanbrengen van dakkapellen en aan- en uitbouwen, zijn mogelijk maar moeten er wel toe leiden dat de kwaliteit van de woonomgeving niet verslechterd en de uniciteit van gebieden: stedelijk en het cultuurhistorische landschap, benut wordt. Hierbij geldt hoe zichtbaarder de uitbreiding des te groter de invloed op de (openbare) omgeving.

Als basis zijn de mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsregelingen en de nota Woonbebouwing Zaanstad 2012 als vertrekpunt genomen. Op sommige plekken worden hiermee meer mogelijkheden gerealiseerd (flexibeler, globaler) en op andere plekken worden, wanneer daarvoor ruimtelijk een gegronde reden is, terreinen op een meer gedetailleerde wijze bestemd. Bijvoorbeeld waar de bestaande situatie wordt geconserveerd door de omvang en positie van het bouwvlak en hoogtematen te fixeren rond de bestaande woning en (agrarische) bedrijfsgebouwen. Immers uitbreiding van het hoofdvolume, door bijvoorbeeld het verbreden van de woning en het verhogen van de en nokhoogte, heeft invloed op de open(bare) ruimte. Ingeval het straatbeeld niet veranderd is er sprake van meer vrijheid.

4. De hiërarchie tussen hoofd- en bijgebouw uit zich in plaatsing- en maatvoeringeisen waarbij een relatie ligt tussen het hoofdgebouw- en de bijbehorende bebouwing die zich op de kavel bevinden.

Zo ligt bijvoorbeeld de grens tussen de bestemming Tuin (onbebouwd) en 'Erf' (wonen zonder bouwvlak) in principe op 3 m vanaf de voorgevelrooilijn, bij stolp-typologieën ligt deze ter hoogte van de achtergevel, De woningen aan de Klokkemeet en de Kaasmaker vormen een uitzondering. Bij deze woningen is de bergruimte gelegen in het voorerfgebied. De aanbouw is bedoeld voor berging, entree of keuken. De bestaande mogelijkheden worden opgenomen, verdere uitbreiding is niet wenselijk gezien de invloed op de openbare ruimte.

5. Het plan voorziet in een regeling die eigenaren stimuleren verouderde bebouwing te saneren. Hetgeen bijdraagt aan het versterken van het open karakter van het buitengebied.

6. Een dakopbouw is, anders dan een dakkapel, een dominante uitbouw, bedoeld om het bruikbaar woonoppervlak van een woning flink uit te breiden. Anders gezegd is het een constructie ter vergroting van een gebouw, die ofwel

  • a. is opgetrokken uit de bestaande goot (geveloptrekking);
  • b. vanuit het dakvlak tot boven of over de nok heen is getrokken door middel van nokverhoging;
  • c. (meestal terugliggend) is aangebracht op een plat dak.

Een dakopbouw is veel groter van schaal en heeft meer invloed op het profiel, beeld en aanzicht van de bebouwing. Daarom is in beginsel een dakopbouw alleen mogelijk aan de achterzijde, niet grenzend aan openbaar gebied. Zo blijft het aanzicht van het gebouw vanuit de openbare ruimte zoveel mogelijk onaangetast. De Zaanse dakkapel vormt hierop een uitzondering.

Gezien de bestaande situatie geldt dat voor dit plan dat dakopbouwen onder voorwaarden en in specifieke gevallen zijn toegestaan:

  • Dorpsstraat 29-63, 84-98 en 118a en 118d;
  • Woningen met mansarde kap;
  • Zadeldak met hellingshoek <35.

7. Het beeld van de boerenerven wordt bepaald door de voorzijde van het boerenerf, de erfbeplanting en het zicht op het omliggende gebied aan beide zijden. Bij de plaatsbepaling van het bouwvlak is rekening gehouden met de richting van de bestaande bebouwing ten opzichte van de weg en slotenpatroon, de afstand tot watergangen en zijdelingse perceelsgrenzen (minimaal 3 meter) en behoud van de huidige afstand van de woning/hoofdgebouw tot de openbare weg. Tezamen dragen deze elementen bij aan het in stand houden van het beeld van het boerenerf in het open landschap zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied. De mogelijkheid om de bedrijfswoning te verschuiven langs de denkbeeldig doorgetrokken voorgevel, doet daar niets aan af. De ligging in het open landschap en het ruimtelijke effect van de verschuiving op die openheid is minimaal. Daartegenover staat dat wanneer de afstand tot de weg wordt vergroot en de bedrijfswoning achterop het erf wordt geplaatst met de bedrijfsgebouwen ervoor, dit wel degelijk invloed heeft op het beeld (de traditionele inrichting) van het boerenerf.