Artikel 35 Algemene afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
-
a. geringe afwijkingen, welke in het belang dan wel noodzakelijk en/of wenselijk zijn voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 5 meter bedraagt;
-
b. de bouw van een windmolen voor de verbetering van de waterhuishouding gericht op de verbetering dan wel instandhouding van de in het plangebied aanwezige natuurlijke waarden met een maximale bouwhoogte van 20 meter;
-
c. het bouwen van antenne-installaties, antennemasten en overige communicatievoorzieningen tot een bouwhoogte van 40 meter;
-
d. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van een betere ontsluiting van agrarische gronden en ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
-
e. voor het bij een aan huis gebonden bedrijf toestaan van meldingsplichtige bedrijfsactiviteiten, als de ruimtelijke uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming blijft;
-
f. het plat of anderszins afdekken van een (bedrijfs)woning;
-
g. het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
-
1. de paardenbak niet over meerdere percelen mag zijn gesitueerd;
-
2. de paardenbak in aansluiting op het bestaande erf dient te worden gesitueerd en niet als solitair element in het landschap;
-
3. de afstand van de paardenbak tot een woning van derden niet minder dan 40 meter mag bedragen;
-
4. de paardenbak op het achtererf mag worden gerealiseerd;
-
5. de oppervlakte van de paardenbak ten hoogste 20 bij 40 meter mag bedragen;
-
6. de omheining van de paardenbak ten hoogste 1,60 meter mag bedragen;
-
7. lichtmasten niet zijn toegestaan;
-
8. een ruimtelijke inpassingsplan wordt opgesteld.