3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de uitoefening van een veehouderijbedrijf met één daarbij behorende bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in artikel 33.1, met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
-
b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij - 1', 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij -2' en specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij - 3'; de uitoefening van een niet-grondgebonden intensieve veehouderijbedrijf met één daarbij behorende bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in artikel 33.1;
-
c. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang': kinderopvang in de vorm van een kinderdagverblijf dan wel naschoolse opvang;
ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum': een congrescentrum;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning': een plattelandswoning;
-
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - dierenarts': een dierenarts;
-
h. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden almede voet- en fietsverbindingen.
3.2 Bouwregels
Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming en met agrarische noodzaak worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.2.1 Algemeen
-
a. de bouwwerken, waaronder paardenbakken begrepen, alleen binnen het aangegeven bouwvlak mogen worden opgericht, behoudens erfafscheidingen;
-
b. de totale oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer dan 50 m² mag zijn.
3.2.2 Hoofdgebouwen
-
a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn;
-
b. de inhoud van een bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer mag zijn dan 700 m3 inclusief aan- en uitbouwen;
-
c. de goothoogte van een bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
-
d. de bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', moet afgedekt zijn met een kap waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn;
-
e. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 1' niet meer dan 180 m2 mag zijn;
-
f. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 2' niet meer dan 120 m2 mag zijn;
-
g. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 3' niet meer dan 1.365 m2 mag zijn;
-
h. het bebouwd oppervlak ten behoeve van kinderopvang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' niet meer dan 650 m² mag zijn;
-
i. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' kassen mogen worden opgericht waarbij:
-
1. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
-
2. de goothoogte van een kas niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn.
3.2.3 Erfbebouwing
-
a. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer mag zijn dan 3 meter;
-
b. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag zijn dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd, met een maximum van 4 meter;
-
c. de bouwhoogte van een bijgebouw of aanbouw niet meer dan 5 meter mag zijn.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
a. de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:
-
1. 1 meter voor erfafscheidingen, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak voor de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen, en voor het overige 2 meter;
-
2. 12 meter voor silo's en hooibergen;
-
3. 7,50 meter voor mestopslagen;
-
4. 8 meter voor vlaggenmasten;
-
5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
b. paardenbakken dienen achter de bedrijfsgebouwen te worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 20 bij 40 meter mag zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 voor:
-
a. het realiseren van mestopslag, stro-opslag en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
-
1. op het bouwvlak geen of onvoldoende ruimte aanwezig is;
-
2. realisering van de mestopslag op het bouwvlak om milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
-
3. de bouwhoogte niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de totale opslagcapaciteit per agrarisch bedrijf niet meer dan 1.500 m3 mag zijn;
-
4. realisering in aansluiting op het bouwvlak plaatsvindt;
-
b. uitbreiden van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen onder de voorwaarden dat:
-
1. het totale oppervlak van het bouwvlak na omgevingsvergunning niet meer dan 1,50 hectare mag zijn, en;
-
2. de agrarische noodzaak moet worden aangetoond;
-
c. het realiseren van een schuilgelegenheid of dierenverblijf buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
-
1. het oppervlak niet meer dan 20 m2 mag zijn;
-
2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
-
3. dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
-
d. een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter voor de bedrijfswoning;
-
e. een goothoogte van maximaal 8 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter voor bedrijfsgebouwen;
-
f. het geheel of gedeeltelijk plat of anderszins afdekken van een bedrijfswoning;
-
g. een bouwhoogte van maximaal 25 meter voor silo's, onder de voorwaarde dat deze wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak;
-
h. de bouw van gebouwen ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten onder de voorwaarde dat:
-
1. de nieuwbouw maximaal 500 m2 bedraagt;
-
2. na realiseren van de nieuwbouw geen toepassing meer kan worden gegeven aan genoemde in 3.6.1 onder i;
-
3. de bepalingen in lid 3.6.1, met uitzondering van het bepaalde in 3.6.1 onder i, onverminderd van toepassing zijn.
3.3.2 Voorwaarden
Afwijken is toegestaan onder de voorwaarde dat geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Ondersteunende teelt
Ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' is ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden toegestaan, onder de voorwaarden dat:
-
a. de aard van de agrarische bedrijfsactiviteiten daartoe aanleiding geeft;
-
b. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
3.4.2 Productiegebonden detailhandel
Per bedrijf is productiegebonden detailhandel toegestaan tot een maximum van 50 m2 met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' productiegebonden detailhandel is toegestaan tot 500 m2.
3.4.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met de bestemming geldt in ieder geval het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bestaande houtgewassen en rietgewassen te vellen, rooien of beschadigen.
3.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
-
b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
-
c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
d. bedoeld zijn in lid 3.5.1 maar de in lid 3.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
3.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 3.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing voor niet-agrarische nevenactiviteiten, waaronder wordt verstaan kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties en paardenpensions alsmede kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie, onder de voorwaarden dat:
-
a. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
-
b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
c. buitenopslag niet is toegestaan;
-
d. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
e. de nevenactiviteit geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten, het bedrijf te splitsen of een extra bedrijfswoning toe te staan;
-
f. de nevenactiviteit dient gelijktijdig met de hoofdactiviteit te worden beëindigd;
-
g. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
-
h. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
-
i. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt voor deze doeleinden, tenzij reeds toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 3.3.1 onder h, met dien verstande dat voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor paardenpensions het totale vloeroppervlak binnen de bedrijfsbebouwing aangehouden kan worden;
-
j. ten hoogste 6 recreatie-eenheden met in totaal 12 bedden mogen worden gerealiseerd;
-
k. voldaan wordt aan de actuele wetgeving inzake externe veiligheid;
-
l. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.6.2 Kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met ten hoogste 25 kampeermiddelen, onder de voorwaarden dat:
-
a. geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen optreedt;
-
b. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
-
c. het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen uitsluitend in het zomerseizoen is toegestaan;
-
d. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
Het is verboden op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
-
c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
-
d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
-
f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
-
g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van voedergewassen;
-
h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas en rietgewassen;
-
i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
-
j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
-
k. het indrijven van voorwerpen;
-
l. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
-
m. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen.
3.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's;
-
b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
-
c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
d. het aanleggen van verhardingen tot een oppervlakte van 100 m2;
-
e. bedoeld zijn in lid 3.7.1 maar de in lid 3.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien:
-
a. is gebleken dat de in lid 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
-
b. ten aanzien van de werken zoals bedoeld in lid 3.7.1 onder e, f, en j de waterbeheerder wordt gehoord alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Tweede bedrijfswoning
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het toevoegen van een tweede bedrijfswoning, voorzover deze ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan niet reeds bestaat, met dien verstande dat:
-
a. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
-
b. de tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd.
3.8.2 Vormverandering bouwvlak
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen van de vorm van het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
-
a. het bouwvlak niet wordt vergroot;
-
b. de vormverandering noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
-
c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.3 Veranderen/vergroten bouwvlak
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen en/of vergroten van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf tot ten hoogste 2 hectare, onder de voorwaarden dat:
-
a. de omvang van de agrarische bedrijfsactiviteiten daartoe aanleiding geeft;
-
b. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.4 Bouw mestopslag
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft de bouw van een mestopslag voor meerdere agrarische bedrijven, dan wel ten behoeve van energiewinning uit biomassa, buiten het bouwvlak, mits de bouwhoogte daarvan niet meer bedraagt dan 4,50 meter en de opslagcapaciteit niet meer dan 5.000 m³, onder de voorwaarden dat:
-
a. op geen van de betrokken bedrijven binnen het bestaande bouwvlak ruimte aanwezig is voor de realisering van een gezamenlijke mestopslag;
-
b. de realisering van een mestopslag binnen het bouwvlak bij een van de betrokken agrarische bedrijven om milieuhygiënische redenen niet goed mogelijk is;
-
c. dit uit bedrijfseconomische overwegingen wenselijk is;
-
d. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.5 Wonen
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het opheffen van de agrarische bouwvlakken ten behoeve van het wonen conform het bepaalde in Artikel 19, indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, onder voorwaarde dat:
-
a. de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
-
b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijven;
-
c. het wonen geen aanleiding mag vormt om het bouwvlak te vergroten;
-
d. het splitsen van karakteristieke boerderijen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijk karakter van de bebouwing, met dien verstande dat maximaal 1 extra woning mag ontstaan;
-
e. eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
-
f. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.8.6 Nieuwe woning
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen en het realiseren van een extra woning toe te staan, onder de voorwaarde dat:
-
a. alle op het perceel aanwezige bebouwing, met uitzondering van de aanwezige voormalige bedrijfswoning inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen, wordt gesloopt;
-
b. het te slopen oppervlak ten minste 1000 m2 bedraagt;
-
c. er maximaal 1 woning mag worden opgericht die niet meer dan 700 m3, inclusief aan en uitbouwen, mag zijn;
-
d. het oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan 50 m2 mag zijn;
-
e. de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt.
3.9 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.9.1 Cultuurhistorische waarden
Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.
3.9.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.9.1 is niet vereist voor:
-
a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
-
b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
-
c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
3.9.3 Herbouw/nieuwbouw
Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.