Plan: | Buitengebied Uitgeest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01 |
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het buitengebied van Uitgeest en wordt gekenmerkt door polders en plassen.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In het planMER is nader ingegaan op de Natura 2000-gebieden.
Vanwege de vele aanwezige natuurwaarden zijn grote delen van het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en heeft de provincie de graslanden aangewezen als weidevogelleefgebied. Op figuur 6.3 is ook de ligging van het beschermd natuurmonument Ham en Crommenije aan de oostzijde van het plangebied te zien.
Figuur 6.2 Beschermde natuurgebieden en weidevogelleefgebied (bron: provincie Noord-Holland)
Figuur 6.3 Beschermd Natuurmonument Ham en Crommenije
In het natuurmonument Ham en Crommenije zijn met name de rietlanden en de verlandingsvegetaties botanisch van belang. Naast kruidenrijke rietlanden met soorten als kale jonker, moerasviooltje, grote ratelaar, rietorchis, koekoeksbloem en melkeppe, komen veenmosrietlanden voor waarin minder algemene en zeldzame plantensoorten als ronde zonnedauw, addertong, koningsvaren, kamvaren en smalle stekelvaren groeien. De als grasland beheerde oeverlanden zijn van belang als broedgebied voor grutto, tureluur en kievit. In de rietlanden en verlandingsvegetaties broeden onder meer roerdomp, waterral, bruine kiekendief, kleine karkiet en snor. Het natuurmonument is eveneens uit een oogpunt van natuurschoon van betekenis vanwege de afwisseling van water, rietland en grasland.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde rietorchis, zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het wat ruigere groenstroken bieden groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Het buitengebied van Uitgeest is een veenweidegebied met plassen en graslanden. Er komen veel weidevogels voor, zoals de grutto, de tureluur, de kemphaan en de kievit. Naast de vele weidevogels vinden ook de riet- en watervogels hier een leefgebied, zoals smienten, roerdompen, blauwborstjes en baardmannetjes. In de winter komen grote aantallen ganzen, zoals grauwe gans, brandgans en kolgans voor. Het plangebied biedt ook uitstekend leefgebied aan allerlei roofvogels, zoals sperwer, torenvalk en buizerd.
Rond de bebouwing in het buitengebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht.
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn. Maar ook aan de zwaar beschermde noordse woelmuis biedt het plangebied geschikt leefgebied. De soort is in 2011 aangetroffen in een braakbal (www.waarneming.nl). De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Daarnaast komt ook de zwaar beschermde rugstreeppad voor in het plangebied. Zo overwintert de soort in het fort bij Krommeniedijk.
De waterpartijen bieden leefgebied aan de kleine modderkruiper en bittervoorn. De kleine modderkruiper kent een groot verspreidingsgebied en komt voor in zowel stilstaande als stromende wateren. De bittervoorn komt voor in de wat bredere sloten, weteringen en vaarten waar de zoetwatermossel voorkomt.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 6.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | |||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | ||
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | rietorchis kleine modderkruiper |
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | ||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | ||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad |
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | |||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer, gierzwaluw en huismus | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
In het bestemmingsplan worden het beschermd natuurmonument en de bestaande EHS bestemd als natuur. In het planMER en de aanvulling op het planMER is ingegaan op de gevolgen van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen voor Natura 2000. Voor een beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.2 en de onderliggende stukken.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd (in)direct (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Zo kan de vergroting van de agrarische bouwvlakken bijvoorbeeld leiden tot aantasting van watergangen en daarmee tot aantasting van het leefgebied van kleine modderkruiper en/of bittervoorn.
Hieronder is aangeven waar bij de mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden: